y KERSTivlis 1994 V Een historische terugblil<, vijftig jaar geleden Biz. 2 EILANDEN-NIEUWS VRIJDAG 23 DECEMBER 1994 Op de boot naar Engeland zien wij bui tengewoon toevallig elkaar weer, de twee vroegere buurmeisjes uit Amstel veen. Het kleine meisje Hilde, het grote meisje Dieke. Uit het Jan Tooropplant- soen, onder de rook van - dat wil zeg gen: het schóótsveld van Schiphol - op nauwelijks vijf kilometer afstand. Als ik daaraan terugdenk, is 't een wonder, dat we het er beiden levend afgebracht heb ben. Hoewel we in die tussen liggende jaren elkaar met enige regelmaat zagen bij de gedeelde familievreugden als wederzijd se bruiloften en verdrieten als begrafe nissen van onze ouders, spraken wij nooit over vroeger, de oorlog, toen. Eens waren wij zelfs een vroege zomer samen in ons familievakantiehuis in Petten, met de piepkleine kindertjes. Duizend kleine vreugden deelden we, Hilde en ik. Het experimenteren met gewaagde recepten in de keuken, de prietpraat van de kinde ren daarbij, de eindeloze wandelingen door 't bos, de hei, de duinvallei, langs 't strand. Onze gezamenlijke angst voor 'enge' kerels, die ons, jonge vrouwen, vanuit 't donkere bos zouden belagen. Het huis stond met zijn achterkant vrij wel tegen 't donkere dennenbos aan, met ramen rondom tot aan de grond, wij daar in 't licht, zonder gordijnen. Die hingen alleen in de slaapkamers. Geen telefoon, het dorp Petten op kilometers afstand. We praatten 's avonds fluisterend met elkaar en durfden de hal niet in, die ook rondom van glas was, zelfs de voordeur. En daar was (X)k het toilet! Brr. Maar ook in die geheimzinnige griezel sfeer praatten wij nooit over vroeger, over de oorlog. Die toch diep ingreep in ons beider beschermde leven. Aan dat alles dacht ik terug als in een flits, nu ik Hilde weer ontmoette. Onze beide levens waren sterk met elkaar ver weven door de grote vriendschap tussen onze ouders, eigenlijk speciaal onze vaders. „Oom" Siegfried was op en top een zakenman, mijn vader leraar in de kunstvakken aan de Rietveldacademie. Oom Siegfried een echte durver, mijn vader een uiterst voorzichtige natuur. Groter kontrast dan tussen beide mannen kon je je niet voorstellen. Maar juist in dat kontrast vonden zij elkaar - in ver wondering - zij deelden een enorm ge- voe] voor humor. Ik wijl even bij 't begin van die oorlog. In de nacht van 9 op 10 mei 1940 wer den wij opgeschrikt door vliegtuigen (Duit.se Junkers), die zo laag overvlogen, dat ze onze daken bijna raakten. Tot onze ontzetting zagen we de bommen als zilveren sigaren uit hun bommenluiken tevoorschijn schieten. Onmiddellijk hier op dreunden er zulke daverende klappen, dat 't was of de wereld verging. Schip hol, waar Hollandse jagers aan de grond stonden, één vuurzee. De niet geraakte jagers stegen op en onder woedend mitraillcurvuur bestookten zij de Duitse Junker, die antwoordden met even fel boordge.schut. „Is dit oorlog?" riep onze andere buurvrouw ongerust. Haar man was KLM piloot en juist op weg naar Batavia (nu Djakarta). ,,Ja!" riep mijn vader, „dit is oorlog!" De granaatscher ven en mitrailleurhulzen ploften in onze tuinen. En die gekke oom Siegfried stond bovenop 't dak van zijn garage met een verrekijker... Onze huizen lagen in de gevarenzone, om Schiphol heen liep een ringvaart, langs onze huizen de tweede ringvaart. Er hoefde maar één bommenwerper mis te mikken... Die nacht brachten wij bibberend, gehuld in dekens, door op de trap, zijnde het 'stevigste' deel van het huis. Onze hui zen waren niet geheid, opgetrokken op slappe veenbodem, er was geen kelder. Mijn vader aan de radio: de landing van de parachutisten bij de Moerdijk. Het bombardement op Rotterdam. De over slaande stem van die radioverslaggever. De zenuwendagen op school, zowat elk uur luchtalarm. Wij moesten dan hollen naar voor elk kind een vluchtadres, de school was rondom van glas. De intocht van het eindeloos lange, grij ze Duitse leger. De bevelhebbers voorop. Dit na de heroïsche strijd bij de Grebbe- berg. Het bombardement op Middelburg, na dat op Rotterdam. De verslagenheid, de droefheid. De Koningin weg (die 'ontvoerd' moest worden, zij wilde niet), het prinselijk gezin weg. De vreselijke branden. Rotterdam zagen wij branden in zuidelijke richting, een enorme huizen hoge rookwolk aan de horizon. Neder land zelf had zijn oliehavens aan het IJ in Amsterdam Noord bij de capitulatie in brand gestoken. In noordelijke richting rees een inktzwarte torenhoge rookwolk de lucht in. Na pas een week zouden deze rookwolken langzaam verdwijnen. Samen, met alle buurmannen werd er onder leiding van mijn vader en oom Siegfried een enorme schuilkelder ge graven - voor de hele buurt - in 't lage talud van de Ringvaartdijk. Heel warm weer in september 1940, alle mannen bezweet, bloot bovenlijf. Allemaal ziek door te grote afkoeling. En de schuilkel der stortte in door de zware regens, die volgden. Mateloze bewondering van ons voor oom Siegfried - maar dat mochten wij kinderen pas horen met de bevrijding! - die op een nacht zijn prachtige Citroen ingroef in een metersdiep gat in het ach terste hockeyveld, samen met al ons ko per, dat we moesten inleveren. We woonden vlakbij de Amsterdamse Ho ckeyclub met vele velden. De beheerder speelde het spel mee. Oom Siegfried moest nu een ster gaan dragen met 'Jood' erop. Monsterlijk, overal zag je die arme getekende mensen om je heen. Maar hij deed het niet: „Jij draagt toch ook geen ster, Wim, waarom zou ik dat dan doen?" tegen mijn vader. Mijn vader hield zijn hart vast voor oom Siegfried. Die dook onder, dan soms, ineens weer op, zo'n gladde vogel. Soms kwam hij ineens een worst brengen, in 't donker. Zo'n waaghals! In tegenstelling tot zovelen van zijn lotgenoten is hij de Duitsers de hele oorlog door te slim afgeweest. - Maar dat wisten wij toen nog niet. Moed, angst, hoop en vrees wisselden elkander af. Als klap op de vuurpijl kreeg mijn vader polio in 1943. Hoewel doodziek bleek dat zijn redding Vliegen vind ik ook heerlijk maar 't heeft iets abrupts. In enkele uren sta je plotseling in een vreemd land, tussen vreemde mensen, direkt die andere taal, hitte werpt zich als een warme deken over je heen. Of je rilt als een juffers hondje, 't ligt eraan waarheen je vliegt. Heel hoog vliegen zoals op de interconti nentale lijnen (Afrika bijv.) kom als een openbaring op je over, als je het treft niet boven 't wolkendek te hoeven vliegen, maar met heldere hemel. Nergens zijn de zonsopgangen en zonsondergangen zo mooi als hoog boven de wereld. Europa, dat zich als een landkaart ontvouwt beneden je. Zo hoog zie je geen huizen, geen mensen, geen verkeer. De Rijn kronkelt zich als in de oertijd, met al zijn zijrivieren. Bergen, bossen, alles groen, de steden grijze vlekken. Als de zon dan opgaat boven de wit besneeuwde toppen van de Alphen en een roze gloed zich over sneeuw, gletschers en meren uit spreidt (het 'Alpenglühen'), dan ben je er stil van zo'n adembenemend sprookje te mogen meemaken. Als de zon net op is, schittert alles als goud. Ongelofelijk, wat is dan onze aarde nog mooi. Terug naar de boot. We dalen het laby rint van trappen af en tot mijn vreugde hebben we een hut met een patrijspoort. In de buik van het schip heb ik toch de neiging me opgesloten te voelen. De pa trijspoort is weliswaar dicht, maar je ziet - de nu donkere - zee. Douchen en ons optutten nu. Op chic! 't Geeft aan het dineren toch ook altijd een feestelijk tin tje, vind ik. De mannen in 't donkere pak De Duitse bezetting van vijfjaar ellende was begonnen. Hoe erg, dat wisten we nog niet, wij kinderen vonden 't in 't begin wel spannend. De eindeloze bom bardementen op Schiphol gingen door, nu van Engelse jagers op Duitse gestatio neerde bommenwerpers. Het afweerge- schut vlakbij deed onze huizen schud den, een Engelse jager in de schijnwer pers volgden wij in spanning, biddend, dat hij niet neergeschoten mocht worden. Zo vaak was 't 's nachts luchtalarm, dat we op den duur in bed nKKhten blijven, vooruit dan maar. Biddend voor behoud en op geluk. Mijn vader sleepte 'eten' aa.-:, i^en tiental suiker 'broden', compacte suiker, een vaatje spijsolie. 2(X) eieren gingen in een vaatje waterglas. Het leek zoveel, zo 'hebberig' ook, dit hamsteren. Hoe kon den wij bevroeden, loén, dat dit eten niets was. Hoe een ontzettende honger wij nog zouden lijden. Zo zelfs, dat wij. kinderen, allen de deur uitgestuurd zou den worden om elders te overleven. Maar er was in de beginjaren toch ook nog veel plezier. En dat we eens zouden overwinnen, stond bij onze ouders en dus ook bij ons, kinderen, vast. Samen kropen mijn vader en oom Siegfried in een kast op zolder bij ons, om naar de Engelse radio te luisteren. Dat was voor iederéén gevaarlijk, maar voor oom Siegfried des te meer, omdat hij Joods was. Vol spinnewebben en goede moed kwamen zij weer tevoorschijn. De hoot naar Engeland. te zijn. Wij hadden een Joods meisje ver borgen in huis en de SD (Sichcrheits- dienst) kwam op een nacht een inval dcx;n. Het meisje en mijn vader mee voor deportatie! Wij waren gewaarschuwd en 't meisje was al weg, maar mijn vader! Wij zagen 't concentratiekamp al voor ons. Ze deinsden terug, toen mijn moe der zei, dat hij polio had. Dat was t(x;n net zoiets als Aids, even afschrikwek kend. Er was nog geen serum tegen. Wc zagen de SD niet meer terug. Wel bleef mijn vader zijn hele leven verlamd. Maar wij dankten de hemel, dat hij gespaard bleef vixir ons. Flitsen van die oorlog speelden door mijn hoofd, t(x;n ik Hilde zag. Zo onver wacht, terwijl wij aan boord gingen voor een Kerstreis naar Engeland, nu in 1994. Wat stond die Kerstmis 1944 ineens scherphelder mij voor de geest. Vijftig jaar geleden was het, dat Hilde met een kaartje om haar hals als ondervoed kind je 'zomaar' naar de Amsterdamse Stad houderskade gebracht werd, om ingela den te worden in een vcewagen, dwars door alle beschietingen heen, over de Afsluitdijk naar Friesland. Bij wie? Dat wist zij niet, dat wisten ook haar vader en moeder niet. 't Enige wat zij wisten was, dat er eten in Friesland was en dat zij thuis zou verhongeren. Een vreselijke beslissing voor ouders, het 'klein Duimpje-gevoel'. De vader, die zijn arme kindertjes in het bos achterlaat. En zo fietste ook ik, al wat groter meisje, maar ook totaal uitgehongerd, op een fiets met houten banden, onder chapero- nc van een tante, dwars over de Veluwe - steeds in de greppels onder 't machine geweervuur - via Zwolle (xik naar Fries land, het Beloofde Land. Terwijl ik Hilde omhelsde, verrast als wij waren daar samen aan boord van deze feestelijke boot in Kerstsfeer te gaan, dacht ik: ,,En nóóit hebben wij daarover gepraat. Hoe zou mijn lieve Hilletje het toch gehad hebben in Fries land. Bij wie?" Ik wou 't tcK-h zo graag ééns van haar horen. En dan mijn bizarre avonturen als 'groot', maar toch nog wel piepjong meisje alleen in dat wijde Friese land. Helemaal alleen, want de tante ging terug. Er was geen enkele postverbinding met thuis, want Friesland lag achter de IJssellinie bij Zwolle, achter de zwaar bewaakte Afsluitdijk in 't noorden. Er was geen communicatie mogelijk. We spraken af ons met onze echtgeno ten, Kees en Hein, in onze hutten op te frissen en te verkleden voor 't feestelijk diner. En dan gezamenlijk te dineren. We kunnen 't niet nalaten even aan dek te gaan kijken, het afmeren geeft je toch altijd een heel speciaal gevoel. Een sid dering gaat er door 't schip als de moto ren aanslaan. Trossen los, loopplank in en heel langzaam beginnen we te varen, een oorverdovend tuuut! en we varen stapvoets het havenemplacement uit. Ge manoeuvreer en wc laten de havenlicht- jes achter ons. Dag landje van ons, we gaan even weg. Even aan de plumpud ding ruiken, onze vrienden opzoeken in good old England! Varen heeft zo iets gezelligs. Je komt zo heel rustig en geleidelijk alvast in de Engelse sfeer, 't Begint meteen al: En- geLse tijd. We draaien onze horloges een uur terug. Dat uur is vanavond al vast gewonnen. Hoewel we 't op de terugweg weer af moeten staan! of smoking - Engelse mannen zijn dol op smokings met fantasierijke, krullerige bef, zelfs vaak gekleurde overhemden, een donkerrode cummer-band, butterfly en ptx:het op een wit smokinghemd vind ik stijlvoller - en alle dames kleurrijk als vlinders in hun toiletjes. Leuk! De eetsa lon is prachtig, sprookjesachtig in kerst sfeer. Prachtig gedekte tafels, kerststuk jes, kaarsen, een metershoge kerstboom. Zachte achtergrondmuziek: Oh come all yc faithfull..." Wat gezellig nu zo samen met Hilde en Hein te kunnen 'kerstta felen'. En terwijl 't al acht uur is, is 't lekker nog maar zeven uur nu, we heb ben nog een lange avond voor ons. Onder 't welkomsaperitief kiezen we ons menu: patrijs met zuurkool en rode bes- .sen (cranberries), we zullen, eenmaal in Engeland, heel zeker nog genoeg turkey (kalkt>cn) voor ons neus krijgen. Alleen als dessert a piece of plumpudding met de blauwe vlammetjes van de aangesto ken rum, laten we ons niet ontgaan, dat is zó feestelijk! Al gauw hebben we veel plezier samen, Hein is zo'n gezellige prater, hij steekt ons allemaal aan. En aangezien het een diner-dansant is, wagen we ons ook even op de dansvloer. Er is ook een cotillon- dans met kleine Kerstpakjes als surprise. Het eten is voortreffelijk, de Bordeaux daarbij ook. Wc smullen en drinken elkaar tcx;. Op de Kerstmis van 1994, die nog moet komen! En zo terloops vraag ik aan Hilde: ,,Weet jij je nu nog de Kerst van 1944 te herinneren en alles wat er daarna kwam, die tijd in Friesland?" „Oei!" zegt Hilde, „Dieke, döór vraag je me wat. Nu moet ik even heel diep na denken. Maar ja... ik wéét het nog wel. 't Lijkt alleen zo onbelangrijk nu, zo nauwelijks de moeite waard. Wil je 't echt graag weten?" „Eigenlijk verschrikkelijk graag", zeg ik, „ik zal mijn verhaal er tegenover zetten. Tenminste... zijn onze mannen ook geïnteresseerd?" „Nou en of!" zegt Hein. Kees knikt, hij is geen man voor ontboe zemingen, maar hij wil 't toch wel horen. Wc ronden 't diner af en zoeken een gezellig hiMikje in de lounge en bestellen een echte - goed hete - Engelse rum- punch om prettig bij te kunnen kletsen, ontspannen en wel. Vinden jullie 't goed, dat ik 't in telegramstijl vertel?" vraagt Hilde, „de rest mogen jullie erbij denken". Nu, prima vinden wij dat. Het kleine meisje Hilde vertelt haar aangrijpende verhaal „Zoals jullie weten, waren we een half Joods gezin. Vader de Jood, moeder Christin. Drie kinderen: Hetty van 1933 en Sieg en Hilde, de tweeling uit 1936. Oorlog was toen al 'gewoon', de Schip holbombardementen ook, alles went. Als 't verschrikkelijk hevig was, dingen omvielen en rinkelden, riep pappa bars: „Plat op de buiken en hup, daar lagen we weer. 't Begin herinner ik mij niet. Pappa en mamma fluisterden veel, ge heimzinnig. Pappa was er soms, dan weer weken weg naar een schuiladres. Nooit geweten waar. Kleine" opa, pappa's vader, werd opgepakt, zat in de gevangenis Amstelveenscweg, mamma bracht hem in 't begin eten, tot 't niet meer hoefde, hij was weg. Hij kwain nooit terug. Kleine oma" moesten wc plotseling 'Mevrouw Verwer' noemen, ook in huis. Waarom wisten we niet. Pappa's zuster, onze tante Sophie, een begaafd pianiste - leerling van Casade- sus in Parijs, vluchtte naar Parijs. Onder weg werd ze opgepakt. Ze keerde nooit terug. Pappa stond soms ineens voor ons, met een aangeplakte snor. Hij leek daii precies op Charles Chaplin. 'Chaplin' was ook in eens weer verdwenen, nu met eczeem onder zijn neus! En zo werd het kerstmis 1944. Verveel ik jullie niet?" „Maar Hil, we luisteren ademloos!" „Nu dan, zoals alles zomaar ineens gebeurde, stond er 's morgens ineens een kerstboom in de kamer met de welbekende balletjes, engeltjes en klokjes en op de ijzers hele kleine stuk jes kaars. Mammie was heel vindingrijk en in de plooien van 't kleed er onder lagen zakjes voor ons met een appeltje, een paar nootjes, in elkaar geflanste pop- penjurkjes, een tol, een bal. Een zak doekje voor de beide oma's, mevrouw Verwer dus en „Grote oma", mamma's meder. We aten 'kip', later misten we het konijn uit de garage! Gebakken appeltjes - zonder vet gebakken, ik denk: geroos terd en bietenpulpkoekjes. 't Was nog even heel feestelijk met de brandende stukjes kaars en 't kerstliedjes zingen. Middenin de oorlog, in de hongerwinter. Met een paar hete kooltjes in 't biscuit blikkacheltje, bovenop de koude, echte kachel. Hetty kreeg biefstuk voorgeschreven van de dokter voor haar astma. We moesten lachen, we wisten niet wat biefstuk was. Op school naar 't hockeygebouwtje en de Twentsche Bank, de school was inge pikt. Woensdagmiddag was 't verteluur- tje van dominee Modderman, de Remon strantse predikante. In een kring om haar heen luisterden we naar haar prachtige verhalen. Bij 't bidden moesten we niet onze eigen handjes vouwen, maar links en rechts met 't buurkindje samen. El kaar vasthouden en groeten en voelen. Heel bijzonder. Zij was het, die er voor zorgde, dat 'hon- ger'kinderen naar Friesland konden gaan en opgenomen werden in pleeggezinnen. Ik was zo'n uitgehold hongerkind, Sieg ging naar Noord Holland, Hetty moest thuisblijven met haar astma, maar nu met twee bonkaarten extra. En zo vertelde mamma mij op een mor gen, dat er een 'land' was, Friesland, waar hele aardige mensen woonden - dat hóópte zij! - daar zou ik heen mogen en bij die mensen mogen logeren en ik zou elke dag heerlijk eten krijgen, een heel bord vol! En lekkere melk was er ook en boterhammen met boter. Ik werd hier heel opgewonden van, m'n haar werd met 't laatste restje zeep gewassen, ik lachte en juichte! Op mam mie's verjaardag, 9 februari 1945 - er was nu thuis vrijwel niets meer te eten - werd ik om vier uur 's morgens in een deken in de bakkerskar gestopt, een kaart met mijn naam en adres om mijn hals, een koffertje met een paar jurkjes en ondergoedjes, een warme kruik en als heel bijzonder een flesje chocolademelk bij me. De klep van de bak op een kiertje open. Pappa staande fietsend op een fiets zonder zadel, op de velgen, er achteraan (gevaarlijk voor hem!) en mamma vrese lijk huilend nog een heel eind meehol- lend. Daag! Daag! Daag! „Ik moet er niet aan denken" zeg ik, een moment onderbrekend, „je kleine dochtertje zo mee te moeten geven, maar ja, het moest, thuis ging je dood, dat weet ik ook. Maar je was zo'n popje, Hilde, zo verlegen, zo teer, met van die hele grote ogen, goudblonde krulhaar- tjes. O wat hartverscheurend voor mam ma,, mijn tante Antje. En wat een waag stuk voor pappa, zo over straat! Hij trot seerde echt alles, hè? Je zou er zelfs nu nog haast tranen in je ogen van krijgen". De mannen beamen het. „We nemen nog maar een punch", zeggen ze op flinke toon. Hilde mag even op adem komen. Maar uit zichzelf gaat ze verder, hele maal in in haar verhaal. „Voor zover ik weet gingen we naar de Stadhouderskade. Daar stond een grote vcewagen in 't donker, met stro op de bodem. Ik werd onder m'n oksels getild en boem! Zo in de vcewagen gemikt. Ik zag pappa niet meer, geen kusje, ik moest meteen doorkruipen, 't ene na 't andere kind werd naar binnen gekieperd. 't Was een grote warboel en er steeg een droevig gehuil op. Liefhebbende moe ders hadden de laatste voedselrestjes van thuis in de kleine, niets meer gewende kindermaagjes gepropt en... prompt kwam natuurlijk alles eruit, midden tus sen ons in. Tot overmaat van ramp moest iedereen een plas doen. Dat moest op een emmertje in de hoek. Maar met 't gehot- sc-bonk van die vrachtauto viel dat emmertje zeker tien keer om, vaak met kind en al. 't Stro nat en 't stonk ver- .schrikkelijk. Het was donker, koud en eenzaam, pappa en mamma ver weg. Toen wc na uren schudden en bonken bij de Afsluitdijk kwamen, was er een sani taire stop. Allemaal plassen in de berm. De chauffeurs vertelden ons met een ern stig gezicht, dat 't stuk wat nu kwam, gevaarlijk was. Engelse vliegers schoten op vrachtauto's, omdat dat bijna altijd Duitsers waren. „Ze kunnen niet zien vanuit de lucht, dat jullie kinderen zijn. Maar we rijden in 't pikdonker, zonder licht. Meestal gaat 't goed. Maar als wij roepen „d'r uit!" dan gooien we de laad klep open en dan vliegen jullie d'r uit en je holt zo hard je kan naar de zijkant van de dijk en dan gooi je je plat op je buik in 't gras. Wij horen 't gezoem in de lucht en jullie doen wat wij zeggen. Direkt. Is dat goed begrepen?" Wij waren stil van de schrik. „En er zijn veel Duitse schildwachten, die in de achter bak willen kijken, maar die doen jullie niks. Begrepen? Dan gaan we nou ver der". „Och Hilde!" roep ik, „jullie arme ziel tjes. Was er dan geen begeleidster bij jul lie in de achterbak? Ik ben namelijk zelf begeleidster geweest bij kindertranspor ten van het Rode Kruis, vanaf de Prins Hendrikkade, IJhaven, met vrachtboten van de Stanfries naar de Lemmer, over 't IJsselmeer. Ik veegde traantjes af, zette de ukkies op de emmer, vertelde ze sprookjes en zong liedjes met ze. Maar we waren een doelwit voor beschietin gen. Vreselijk. Die boottochten werden verder afgelast. Arme jij, werden jullie beschoten?" „Eén keer, een aanval van opzij, niemand dood, wel paniek. En dan een keer of honderd - zo leek het - zo'n moffenkop onder 't zeil door. „Na, ja, Kinder" - en weer verder. Een dag, een nacht, nog een dag. Aan 't eind van die dag in Sneek. Gedropt in een gymlokaal. Als kleine 'slaafjes' voor 't uitzoeken. Vrouwen stortten zich als hyena's op de beter uitziende exemplaren. „Jouw me dizzc mar" (geef me deze maar) zei een jonge vrouw, Sietske. Ik werd bij de arm genomen en achterop een fiets geplant. Bij Sietske dus achterop naar Imsum. Bij de familie Riemersma: Vader (ik moest 'Heit' zeggen) was timmerman, dan was er vrouw Riemersma ('Mem'), Pake, de opa, Beppe, de opoe en dan Sietske en Coba (met verloofde), de dochters. Ze waren vrij stuurs en streng, alleen Siets ke wat zachtaardiger. Ik denk, dat 't hele plan 'kind in huis nemen' van Sietske uitgegaan is. Ze hadden de warme hap uitgesteld tot ik er was en alles stond op tafel. Een groot diep bord werd volgeladen voor mij, zo uit de pan. Ik kreeg een vorkje wat wij voor tafclzuur gebruiken. Ze dachten, dat ik uitgehongerd zó zou aanvallen. Maar mijn maag kende alleen nog pulpkoekjes en bruine bonenbrood, al maanden geen vet. En walmend kwamen de geuren op mij af van rode kool, een berg aardap pels, worst, spek en vet, veel vet! Mijn maag keerde zich zowat om. Onder 't bidden rolden de tranen al uit mijn ogen. Ik wist niet wat te zeggen, maar ik kon niet eten. Beppe snoof al, keek verschrikkelijk boos. Alles ging in 't Fries, maar de blik ken op mij en op mijn bord zeiden mij genoeg. „Een kind in huis nemen, hon ger hè? Nou dat zie je, niks geen hon ger. Een verwend nest!" „O, wat is dat erg hè?" zei ik, je zou er woest van worden. Die mensen kenden geen honger, alleen de gezonde honger na een dag werken. Wij leefden al maan den op 400 gram per dag, suikerbieten- pulp en tulpenbollen, één ingeklonken snee bonenbrood per dag, geen enkele vorm van vet. Nooit een ei -jaren niet - geen melk. Dan krimpt je maag tot een klein peertje. Ik wéét het: van mijn eerste kommetje erwtensoep met een stukje worst heb ik dagenlang overgegeven. Droog roggebrood bracht pas uitkomst. Wat deden ze toen? Was ik maar bij je geweest, ik zat niet eens zó ver van je vandaan". „Niks. Ik kreeg een beker melk en de ramp ging verder. Ik moest vreselijk nodig naar de wc, "t huuske!' riepen ze. Dat was in een hoek van de timmer- manswcrkplaats, een deur met een hartje erin, een houten bank - in mijn ogen - met een haast niet te tillen deksel daar op. Daaronder tot mijn grote schrik een rond gat, waar je op moest gaan zitten... wat was ik bang boven dat gat. En die lucht! En overal spinnen in alle hoeken en géén doortrekker. Ik zocht en zocht. Kwam het eindelijk diep bedroefd vertel len... en de hele familie barstte los in een daverend gelach! „Och Hilletje!" Hein pakt Hilde in een stevige greep om de schouder, „en dat was nou dat leuke Friesland, waar de men.sen zo aardig waren, foei!" Wc smelten met z'n drieën bijna van mededogen met dat kleine, hulpeloze meisje, overgeleverd aan de barre Frie zen. In wezen zullen ze zo kwaad niet geweest zijn, maar ze hadden al heel wemig gevoel voor dit lieve wezentje, komend uit zo'n heel ander nestje. Ze was dun en dan stop je er eten in, verder geen fratsen.

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1994 | | pagina 18