EHAiiDEn-niEm/s
Het wapen van Goeree-Overflakkee
^^^^^fcim
|<^toyota|
APK
KEURING
NODIG?
it
Het raacIseI van de hARiNqvissERij
VAN MiddElhARNis
J
r
Kunstwerk tot stand
j
7?
De Schotejil
tweede in zwemdriekamp
3e Blad
VRIJDAG 9 DECEMBER 1994
No. 6358
In een vorig artikel sclireef ilt over
de Flakkeese Gemeenschap en het
Wetenschappelijk Genootschap
Goeree-Overflakkee. Beide instel
lingen, en tot voor kort ook het
Streekmuseum Goeree-Overflak
kee, voerden een bepaald wapen
(zie afbeelding). Was dit nu het
officiële wapen van het eiland?
Het antwoord is neen, Goeree-Overflak
kee heeft geen wapen. Sterker nog de
Hoge Raad van Adel kent aan gemeenten
wel, maar aan streken geen wapen toe.
Mocht er ooit eens een gemeente Goe
ree-Overflakkee ontstaan, dan zou men
dit wapen dus kunnen toeëigenen. Het
bedoelde wapen komt echter niet zomaar
uit de lucht vallen; het is door iemand
ontworpen. De ontwerper is de heer C.
van Rossum, indertijd ambtenaar van het
Buitengewoon Zegel in Den Haag. Hij
vervaardigde het wapen zo'n 90 jaar ge
leden. Het heette „het wapen van het
eiland Flakkee"; dus niet het gehele
eiland Goeree-Overflakkee!
Het 'officiële' wapendiploma beschrijft
het wapen als zijnde „In azuur een gou
den korenschoof, oprijzende uit een zee
van zilver en azuur" (azuur is de heraldi
sche naam voor blauw). We zien een
kroon van drie bladeren, waartussen
twee verhoogde parels. Schildhouders
zijn twee zeemeerminnen. Centraal in
het wapen: een gouden korenschoof, op
rijzend uit het water.
Waarom de heer Van Rossum dit wapen
vervaardigde en wat de precieze beteke
nis van de beeltenis inhoud, is mij niet
geheel duidelijk. Het is een kwestie van
interpreteren. Zo kan het uit het water
opstijgende koren de bedijking, dus ver
overing van het land uit het water, voor
stellen; of het water en het koren ver
beelden de twee belangrijkste bronnen
van inkomsten van het eiland: de land
bouw en de visserij. Waarom hij als
schilddragers heeft gekozen voor twee
zeemeerminnen is ook niet bekend. Wel
licht de verwantschap met het water. Bij
zeemeerminnen moet ik echter altijd
denken aan de sage van Mélusine. Zij
trouwde in mensengedaante met graaf
Raymond van Poitiers, maar toen deze
zijn gelofte brak, verdween zij onder het
slaken van een luide kreet. Wanneer het
geslacht Lusignan met onheil werd be
dreigd, verscheen ze weeklagend op de
slottoren van het door haar gebouwde
kasteel Lusignan. Maar ik dwaal af, dit
heeft niets met Goeree-Overflakkee te
maken.
Automobielbedrijf
Flakkee B.V.
Dorpsweg 28
3245 VC SOMMELSDIJK
Tel. (01870) 84466
Het hierboven beschreven wapen komt
in de archieven van de Hoge Raad van
Adel niet voor. Het wapen zou dus naar
het rijk der fabelen moeten worden ver
wezen, evenals de onfortuinlijke Mélu
sine. Toch heeft het wapen in de loop der
jaren min of meer burgerrecht verkregen,
bovendien is het tè mooi om het zomaar
af te doen. Het is toch veel mooier dan
een weinig zeggend logo.
Duiken we in de oude kronieken om te
zien of de twee voormalige eilanden in
het verre verleden beschikten over een
wapen. In de beschrijving van Goede-
reede en Overflakkee van ds. B. Boers
uit 1843 komen we het volgende tegen:
„Het wapen van Westvoorn (het eiland
Goeree JB) is een rood schild, op het
welk een brug is afgebeeld en daarboven
een staande gouden leeuw. In de poort
van den brug hangt een zwart anker." en:
„Het wapen van het eiland Zuidvoorn
over Flakkee is een rood schild, waarop
een zilveren brug is geplaatst, waaruit
een gewapend man te paard te voorschijn
komt; nevens den brug is eene knielende
vrouw, aan welke door den gewapenden
Ruiter een kleed wordt aangeboden.
Boven op den brug is een gouden leeuw.
Het bijzondere wapen van Putten over
Flakkee staat niet vermeld. Het algemee-
ne wapen van het land van Putten bestaat
uit een gouden schild, op hetwelk drie
zwarte Sint Andrieskruizen staan."
Middelhamis
Jan Both
INGEZONDEN
In februari van dit jaar overleed -
98 jaar oud - Arend Smit, jaren
lang bekend van Ouddurp tot de
Plaete, vooral als 'Aeren' (ook wel
'WuUem') van de kraenwaegen.
Hij kon over zijn werk als auto
monteur bij Garage W. Knöps veel
vertellen, maar toch was hij in ge
dachten naar verhouding vaker
bezig met de periode 1909/1910,
vrijwel het begin van zijn werkza
me leven, toen hij visser was. Je
zou kunnen zeggen, dat hij zich in
die nadagen van de Middelharnisse
visserij blijkbaar het meest thuis
voelde. Hij was twee jaar 'koQeko-
ker' geweest, eerst op de MD13,
daarna op de MDll, de twee sloe
pen, die in die tijd zowel met de
beug als met de vleet visten.
Degenen die na hem nog op de Middel
harnisse sloepen gevaren hebben, moe
ten nu minstens 87 jaar zijn, terwijl zij
die zich nog herinneren de vloot in de
haven gezien te hebben, ook al 80 jaar
moeten zijn, want het is bijna driekwart
eeuw geleden, dat de laatste sloep uit de
haven van Middelhamis vertrok. Met an
dere woorden: ooggetuigen van het vis
serijverleden van Middelhamis - als ze
er nog zijn - zullen nog maar een klein
groepje vormen. Daarmee wordt dat ver
leden binnen afzienbare tijd een papieren
aangelegenheid.
Gelukkig is er over de Meneerse visserij
een en ander schriftelijk vastgelegd,
soms alleen voor de eigen familiekring,
soms ook voor een groter publiek be
stemd. Daarbij gaat het uiteraard in de
eerste plaats om herinneringen aan het
leven van de vissers en hun familie aan
boord en thuis.
Maar ook aan de economische betekenis
van de visserij is door verschillende schrij
vers aandacht besteed. Ze beschouwen
dan vrijwel uitsluitend de zogenaamde
beugvisserij. Dat is begrijpelijk, want
verreweg de meeste sloepen waren alleen
voor deze visserij uitgerust. Toch lijkt
het op zijn plaats om ook aan de haring-
visserij enige aandacht te besteden en je
af te vragen, waarom die zo bescheiden
gebleven is.
Dr. J. Verseput beperkt zich in zijn stu
die „Middelhamis, een eilandgemeente"
(1953) op blz. 101 tot de opmerking:
„De haringvisserij werd tijdelijk uitgeoe
fend, maar deze heeft nooit een grote
omvang gekregen"
In „Zee en eiland" (z.j.) zegt A. Faasse
hem dat op blz. 104 na. Deze schrijver
geeft op dezelfde bladzij een reden aan,
waarom men met die haringvisserij
begon, namelijk: „omdat de zomerzout-
reizen over het algemeen zo weinig ren
dabel waren. De verdiensten tijdens de
zomervangst waren veel minder dan bij
de haringvisserij". Waarom de haring
visserij niet tot groter bloei kwam, vraagt
hij zich niet af.
Volgens ds. B. Boers („Beschrijving van
het eiland Goedereede en Overflakkee"
1843, blz. 271) waren er in 1843 naast de
16 'sloepschepen' waarmee de beugvis
serij werd beoefend, een drietal 'hoeker-
schepen' in gebruik, „welke uitsluitend
voor de haringvisscherij worden gebe
zigd". Deze schepen brachten de haring
hoogstwaarschijnlijk ongekaakt aan de
wal, omdat het kaken van de haring tot
1857 een privilegie van de Vlaardingers
was. Of de niet gekaakte haring minder
opbracht dan de gekaakte is mij niet be
kend, maar een geringere opbrengst zou
een reden geweest kunnen zijn, waarom
deze tak van visserij toen niet werd uit
gebreid.
Maar na 1857 stond het ieder vrij haring
te vangen en te kaken en de opbrengst
van de haringvisserij was groter dan die
van dé'beugvisserij. Dit blijkt overduide
lijk uit de gegevens die D. van der
Wekke heeft bijeengebracht in zijn doc
toraalscriptie, geschreven in 1989 onder
auspiciën van de Erasmus Universiteit
Rotterdam, en getiteld: 'De ondergang
van de (beug)visserij van Middelhamis,
een poging tot verklaring van de onder
gang van de (beug)visserij in Middel
hamis in de periode van 1889-1923'.
Deze onderzoeker gaat dieper in op de
positie van de haringvisserij ten opzichte
van de beugvisserij. Hij stelt vast, dat er
twee perioden geweest zijn, waarin door
Middelharnisse vissers de haringvangst
beoefend werd, namelijk van 1834 tot
1872 en van 1902 tot 1916 (blz. 19 en
20). In de tabellen 2 en 3 geeft hij een
overzicht van de aantallen schepert, in
gebruik voor de haringvangst, vergele
ken met de grootte van de gehele vloot.
Daamit blijkt, dat het grootste aantal met
de vleet vissende schepen 6 is geweest.
Dat was in 1867, in welk jaar er in totaal
17 schepen in bedrijf waren, zodat het
aantal beugsloepen toen 11 bedroeg. Dat
wil zeggen, dat toen ongeveer één op de
twee schepen ten haring voer. In 1910,
toen er twee sloepen aan de haringvisse
rij deelnamen, was die verhouding onge
veer één op vijf. Gedurende de eerste pe
riode schommelde de verhouding tussen
1 op 15 en 1 op 2 en in de tweede perio
de tussen 1 op 12 en 1 op 2. Numeriek
waren de haringvissers dus ver in de
minderheid.
Van der Wekke, die op blz. 19 van zijn
scriptie schrijft: „Maar laten we alles
eens in zijn proporties bekijken en onder
zoeken hoe 'groot' deze haringvisserij is
geweest", konkludeert op blz. 21 uit de
door hem verzamelde gegevens: „Dus de
beugvloot is in de eerste periode gemid
deld 64 procent en in de tweede periode
gemiddeld 54 procent groter dan de
haringvloot".
Maar de grootte van de vloten zegt niet
alles over het belang van de beide soor
ten visserij. Je zult ook moeten bekijken,
wat die bedrijvigheid opbracht. Van der
Wekke heeft dan ook daarover eveneens
gegevens verzameld.
In de bij zijn scriptie gevoegde 'Bijlage
III' vermeldt hij de gemiddelde bruto-
opbrengst per sloep en per vangstseizoen
voor de jaren 1883 tot en met 1923. De
resultaten heeft hij ondergebracht in een
tabel met de kolommen 'Wintervaart',
'Zomervaart', 'Haringvaart' en 'Totaal'.
Voor de jaren waarin er geen enkele
sloep voor de haringvangst werd
gebruikt (1883-1901), is de jaarop
brengst per sloep eenvoudig de optelsom
van de gemiddelden in de kolommen
'Wintervaart' en 'Zomervaart'.
Omdat de sloepen die voor de haring
vangst werden uitgemst, in de winter net
als de overige voor de beugvisserij ge
bruikt werden, moeten voor deze sche
pen de gemiddelden in de kolommen
'Wintervaart' en 'Haringvaart' worden
samengeteld. Voor het jaar 1902 bijvoor
beeld komen we dan op een jaargemid
delde per sloep voor de beugvisserij van
9.191,-'-f- 3.158,- 12.349,- en
voor de haringvisserij van 9.191,-
8.800,- 17.991,-. Dit betekent, dat
een haringsloep ruim 45,5% meer bin
nenbracht dan een beugsloep. Er waren
in dat jaar 12 beugsloepen, terwijl 1
sloep op haringvangst werd gestuurd. De
totale opbrengst was toen dus 12x
12.349,-+ lx 17.991,- 166.179,-.
Als alle sloepen alleen met de beug gevist
hadden, zou de jaaropbrengst 13x
12.349,- 160.537,- geweest zijn.
Doordat één schip ten haring voer, verbe
terde dus - over de hele vloot omgeslagen
- de jaaropbrengst met maar liefst 3,5%.
Met dit resultaat voor ogen zou je ver-
Even een nieuwe buurvrouw aan u
voorstellen. Ze blijft korte tijd
wonen in de achtertuin. Haar
mooie naam luidt: Araneus diade-
matus. Ze heeft een lichaampje van
ongeveer dertien milimeter, zonder
de armen en benen. Dat is wel rij
kelijk versierd met stippen en stre
pen. Een groepje van vijf wit-achti-
ge vlekken vormt een kruis op
haar achterlijf. Daarom heet ze
Kruisspin, haar nederlandse bena
ming. Ze heeft acht ogen 'die woest
kunnen blinken'. De poten zijn
voorzien van zeer gevoelige klauw
tjes en kammetjes.
Zoekdraad
De spin zit nu op de dakrand van de
schuur, net voorbij de openstaande deur.
Ze moet met alles rekening houden bij
het maken van een web. Vandaar dat ze
eerst de afstand schat tot de ligusterheg.
Intussen gaat de 'spinmachine' al draai
en. Een bepaalde klier produceert vloei
stof dat nu door een spintepel naar buiten
wordt geperst. Zodra dat spul het li^
chaam verlaat, verhardt het tot een ragfij
ne draad. Die wordt met een kleefdrup-
pel aan de dakrand vastgehecht. Het an
dere einde zwaait nog wat heen en weer.
Dat is ook op zoek naar een verbinding.
Daarom wordt die draad wel eens zoek
draad genoemd. Niet door de spin hoor,
die heeft nu veel liever wat hulp van de
wind. Daar komt al een vlaagje, en hup,
de eerste lijn kit vast aan een ligustertak.
Geleedpotig buurvrouwtje voelt de ver
ankering en trekt dan deze horizontale
draad strak. Tippelt er vervolgens een
paar keer overheen met nieuwe draden
om te verstevigen. Dan is de hoofddraad
gereed.
Raamwerk
Draad nummer twee. Daarvoor laat ze
zich met een nieuw geweven spinsel naar
beneden vallen. Landt in de kromming
van de heg en zoekt daar een geschikt
houvast. Dat is dan het derde steunpunt.
Nu is het nog maar een kwestie van naar
boven klauteren om draad nummer drie
vast te knopen. Daar gaat ze, naar de
dakrand. En dan blinkt haar raamwerk
tegen een donkere achtergrond. Het is
een driehoek. Een nicht van onze spin,
bezig in het kerseboompje, formeert een
vierhoek. Dat kan dus ook. Maar hoe zit
dat dan? Ook spinnen werken toch vol
gens een ingeschapen patroon?
De Planten- en Dierenwereld: „Het bou
wen van een web gebeurt volgens een
vast schema. Eerst de veelhoeken, dan de
spaken en tenslotte de spiralen. Maar
ieder web stek eigen eisen, afhankelijk
van de plaats waar de spin het aanbrengt.
Het schema is door de natuur gegeven
maar soms moeten onderdelen als gevolg
van omstandigheden worden gewijzigd".
Spiraal
De spaken zijn aan de beurt. En dan weer
een mirakel. Kunnen we het beste weer
geven door een citaat van een onderzoe
ker: „Het is voor de mens nog steeds een
wonder, hoe de spin erin slaagt om met
meetkundige precisie de hoeken tussen
de draden gelijk te houden, terwijl die in
lengte verschillen".
Als alle spaken tussen de boekvorm zijn
gespannen wordt daarop de spiraal ge
borduurd. Dat gebeurt vanuit het cen
trum naar de buitenkant. Eerst kleine
rondjes en naarmate A. diadematus vor
dert, steeds wijder. Misschien ook wel
vlugger want in een mum van een tijd zit
ze weer al aan de buitenrand. Klaar is
keesje. Nee hoor.
Tot nu toe heeft ze alleen met niet kle
vende draden gewerkt.
Want de spin moet toch ongehinderd
haar netje kunnen breien.
Maar met een droog ragweb kan de spin
geen prooi vangen. De spiraal, die ze
zojuist heeft aangebracht, is een hulpspi
raal. Zeg maar werkspiraal of steiger.
Daarom gaat ze nu, met gebruikmaking
van die werkdraad, de echte vangdraad
aanbrengen. Ze zit al aan de buitenkant
en dat komt goed uit. Want die kleef-
draad moet van buiten naar binnen op
het raamwerk worden gekit.
Terwijl ze daar mee bezig is, wordt die
hulpdraad weer opgeruimd.
Waarin verschilt die vangdraad nu van
alle andere? Wel, speciale klieren fabri
ceren minuscule druppeltjes uiterst kle
verige substantie welke op de vangdraad
worden geplakt.
Wachten
In het centrum van het web wordt die
werkdraad niet weggedaan. Dat is nu het
wachthuisje waar Araneus op buit gaat
zitten wachten. Ze hoeft niet lang op een
houtje te bijten. Een teer vliegje heeft
geen erg in de spinneval en blijft aan de
kleefdraad hangen. Hoe kuiert de spin nu
naar haar prooi? Dat moeten we nog
even bekijken. Maar ze laat ons wel wat
lang in spanning. En we hebben toch al
zo'n beetje geduld. Weet u wat, we zet
ten haar alvast op de foto. Standaardlens
op de camera met voorzetlens nummer
twee erop. Het wordt geen wedstrijd
plaatje, maar zelfs dat vliegje is te ont
waren.
Kijkt u maar linksonder of rechtsboven.
Nu krijgt mevrouw spin ineens haast. Ze
rent over de droge spaakdraden naar het
slachtoffer. Eerlijkheidshalve: dat heb
ben we niet zelf waargenomen. De spin
was supersnel. Ons spinneboek helpt een
woordje.
„Zelf zien"
Zo, het is weer genoeg. Is er dan niets
meer over te vertellen. Nog wel een
krant vol. Maar dat vindt de redakteur
niet goed. Het hoeft ook niet. Tachtig
jaar geleden schrijft J. P. Thijsse in het
Verkade-album Herfst:
„Het mooiste web wordt wel gemaakt
door de kruisspin, ik durf u gerust aanra
den, eens een uurtje er naar te kijken,
hoe van 't begin zoo'n kunstwerk tot
stand komt. Ik zou dat wel van stukje tot
beetje hier kunnen vertellen, maar eigen
lijk is 't toch veel aardiger als je dat zelf
eens ziet".
wachten, dat zo gauw mogelijk meer
schepen aan deze visserij zouden deelne-
men. Inderdaad waren er dat in het vol
gende jaar twee en in 1904 zelfs drie,
maar daarna bleef het aantal tot en met
1910 tot twee beperkt. En dat terwijl toch
bijvoorbeeld in 1907 de jaaropbrengst van
een beugsloep 15.556,- was en van een
haringsloep 29.780,- zodat elk van de
toenmalige twee haringschepen gemid
deld 91,4% meer opbracht dan een beug
sloep, wat tot een opbrengstverbetering
voor de hele vloot van mim 14% leidde!
Van der Wekke komt door een andere
berekeningswijze tot nog aanmerkelijk
gunstiger resultaten en het ligt voor de
hand, dat hij zich afgevraagd heeft, waar
om de haringvisserij in Middelhamis des
ondanks zo 'kleinschalig' bleef.
Op blz. 20 noemt hij het aspekt van de
extra kosten: „het dorp (was) voor de
haringvisserij niet ingericht. Het haring-
want moest te Vlaardingen gemaakt en
hersteld worden. Dit bracht vele extra
kosten met zich mee". Zeker zal dit een
belangrijke faktor zijn geweest, maar zou
aardoor de grote winst zijn opgeslokt en
de haringvangst voor de reders onaantrek
kelijk zijn gemaakt?
Op dezelfde bladzij vermeldt de onder
zoeker nog: „Ook visten de vissers liever
met de beug dan met de haringvleet". De
vraag is of dit zwaar gewogen zal hebben.
In vroeger tijd was het een bekend gezeg
de; Liever koekjes worden niet gebakken.
Men wist toen maar al te goed, dat je het
vaak niet krijgen kon zoals je het graag
wilde. Bovendien lijkt wat Van der
Wekke daar aanhaalt in tegenspraak met
de gegevens, die hij heeft opgenomen op
blz. 63 in ..Tabel 11: 'Menheerse vissers'
op de Vlaardingse en Maassluise haring
vloten 1894-1919". Heel wat vissers uit
Middelhamis - zo blijkt uit deze tabel -
hebben de voorkeur gegeven aan het vis
sen met de vleet. In de jaren 1911 en 1912
waren dat er zelfs 70! Dat is, gezien de
betere verdiensten, ook begrijpelijk.
Verder meent de onderzoeker een oorzaak
gevonden te hebben in „de afwezigheid
van een goede haringhaven voor kielsche-
pen" (blz. 21). Dit is evenwel een gege
ven dat men buiten beschouwing moet
laten, als de twee aan de orde zijnde tak
ken van visserij met elkaar vergeleken
worden. Immers, als de haven van Mid
delhamis niet geschikt was voor de sloe
pen die ten haring voeren, dan was ze dat
ook niet voor de beugsloepen, want de
hele vloot van Middelhamis bestond uit
dezelfde soort kielschepen.
Al met al blijft het raadsel van de geringe
omvang van de haringvisserij grotendeels
onopgelost.
Er waart evenwel in de beschrijvingen
van de laatste periode van de Middelhar
nisse visserij als geheel een zinnetje rond,
dat de sleutel zou kunnen zijn tot de op
lossing. Verseput op bladzij 104, Faasse,
toevallig ook op bladzij 104 en Van der
Wekke o.a. op bladzij 38, alle drie schrij
ven ze dat 'de bakens' niet op tijd verzet
zijn.
Waarin dat verzetten van de bakens had
moeten bestaan, wordt niet helemaal dui
delijk, maar de uitdmkking zelf lijkt een
omschrijving te zijn van „de reders heb
ben gebrek aan ondernemingsgeest ge
had". Ook voor Van der Wekke, die ver
schillende bij de ondergang van de visse
rij meespelende faktoren de revue laat
passeren, schijnt de 'ondememingsgeest',
of liever het ontbreken daarvan, een
belangrijk gegeven te zijn.
Maar ik vraag me af of het niet investeren
in innovatie getuigt van ondermaatse
ondernemingsgeest. Was hier misschien
juist sprake van inzicht en werkelijkheids
zin?
Middelhamis was eeuwenlang een ideale
vissershaven geweest. Dat bleef zo,
zolang vervoer over de lange afstand uit
sluitend over water plaatsvond.
Dat Middelhamis op een eiland lag, was
toen geen bezwaar voor het verder ver
voeren van de vangsten. Maar toen in de
loop van de 19e eeuw het (snellere) ver
voer per as opkwam, bleek de ligging op
een eiland een onoverkomelijk nadeel, en
Middelhamis verloor in vrij korte tijd zijn
hele achterland. Daar viel niet tegen op te
boksen en de vissers brachten daarom hun
vangsten naar plaatsen op het vasteland:
de verse vis naar de afslag van IJmuiden,
de haring naar Hoogendijk in Vlaardin
gen. De dagen van Middelhamis als vis
sershaven waren geteld. Geen enkele
maatregel kon daarin nog verandering
brengen.
In die situatie was het volkomen logisch
geen grote investeringen meer te doen.
Overigens lijkt de teloorgang van de vis
serij, die voor Middelhamis zo ingrijpend
was, voor de rest van Nederland weinig
nieuwswaarde gehad te hebben. In 1925
verscheen een indrukwekkende 'Aard
rijkskundige Platenatlas van het Va
derland voor Gymnasia, H.B.S., Kweek
scholen, Handels- en M.U.L.O.-scholen',
waarin op bladzij 19 bij een foto van de
'Rijksvischafslag te IJmuiden' o.a. te
lezen staat: „Zelfs de vloten van Middel
hamis, Pernis, Katwijk en van tijd tot tijd
die van Scheveningen, Vlaardingen en
Maassluis brengen er versche visch". Men
wist toen blijkbaar nog niet, dat er al sinds
enkele jaren geen Middelharnisse vloot
meer bestond.
M.Smit
in het doolhof van prijskaartjes
de juiste (g|
taxatie... jnvmI
Makelaar Tamboer
Tel. (01870)8 34 77
Ver. 'de Christenvrouw'
afd. Dirksland
D.V. woensdag 14 december is onze
Adventsavond in 'Onder de Wiek'.
Thema is: 'Komt verwondert u hier men
sen, ziet hoe dat U God bemint'Medi
tatie ds. M. J. Paul. Allen hartelijk wel
kom. Aanvang 19.45 uur.
Zaterdag 3 december jl. werd in Oud-
Beijerland een najaarsdriekamp gehou
den. De Schotejil uit Middelhamis moest
het opnemen tegen Z.O.B, uit Oud-
Beijerland en Z.V.S. uit 's-Gravendeel.
Er werd door de allerkleinsten, waaron
der Hetty den Breejen, Anja de Gelder,
Willem Joppe en Sander Knook erg goed
gezwommen. Zij behaalden voor hun
club bijna op ieder onderdeel 2 punten.
Bij de jongens en meisjes - 10 jaar
waren het Jolanda Welleman, Marissa
Oosterling en Franck Zoetewey die voor
de nodige punten zorgden. Marleen van
Eijken, Jacqueline Tieleman en Peter den
Breejen, zorgden voor de nodige punten
in de leeftijdsgroep jongens/meisjes on
der de 12 jaar.
Bij de dames/heren van 14 jaar en ouder
waren het Michelle van der Stok, Maris-
ka Lodder, Maja Wervers, Xander Teu-
ling, Cees Kom en Arie Noordijk die
voor de resterende punten zorgden.
Er werd door de kleintjes een 6x 25 mtr.
vrije slag estafette gezwommen in een
tijd van 2.09.9 en zij behaalden hiermee
de derde plaats. Bij de ouderen echter
werd er op de 6x 50 mtr. vrije slag een
prima tijd neergezet van 3.31.5, welke
goed was voor een eerste plaats.
De uitslag van de Najaarsdriekamp was:
1. Z.O.B198 pnt.
2. De Schotejil188 pnt.
3. Z.V.S116 pnt.
Ondanks het minimale puntenverschil
konden we spreken van een zeer geslaag
de zwemdriekamp.