EHAiiDEn-niEm/s Het wapen van Goeree-Overflakkee ^^^^^fcim |<^toyota| APK KEURING NODIG? it Het raacIseI van de hARiNqvissERij VAN MiddElhARNis J r Kunstwerk tot stand j 7? De Schotejil tweede in zwemdriekamp 3e Blad VRIJDAG 9 DECEMBER 1994 No. 6358 In een vorig artikel sclireef ilt over de Flakkeese Gemeenschap en het Wetenschappelijk Genootschap Goeree-Overflakkee. Beide instel lingen, en tot voor kort ook het Streekmuseum Goeree-Overflak kee, voerden een bepaald wapen (zie afbeelding). Was dit nu het officiële wapen van het eiland? Het antwoord is neen, Goeree-Overflak kee heeft geen wapen. Sterker nog de Hoge Raad van Adel kent aan gemeenten wel, maar aan streken geen wapen toe. Mocht er ooit eens een gemeente Goe ree-Overflakkee ontstaan, dan zou men dit wapen dus kunnen toeëigenen. Het bedoelde wapen komt echter niet zomaar uit de lucht vallen; het is door iemand ontworpen. De ontwerper is de heer C. van Rossum, indertijd ambtenaar van het Buitengewoon Zegel in Den Haag. Hij vervaardigde het wapen zo'n 90 jaar ge leden. Het heette „het wapen van het eiland Flakkee"; dus niet het gehele eiland Goeree-Overflakkee! Het 'officiële' wapendiploma beschrijft het wapen als zijnde „In azuur een gou den korenschoof, oprijzende uit een zee van zilver en azuur" (azuur is de heraldi sche naam voor blauw). We zien een kroon van drie bladeren, waartussen twee verhoogde parels. Schildhouders zijn twee zeemeerminnen. Centraal in het wapen: een gouden korenschoof, op rijzend uit het water. Waarom de heer Van Rossum dit wapen vervaardigde en wat de precieze beteke nis van de beeltenis inhoud, is mij niet geheel duidelijk. Het is een kwestie van interpreteren. Zo kan het uit het water opstijgende koren de bedijking, dus ver overing van het land uit het water, voor stellen; of het water en het koren ver beelden de twee belangrijkste bronnen van inkomsten van het eiland: de land bouw en de visserij. Waarom hij als schilddragers heeft gekozen voor twee zeemeerminnen is ook niet bekend. Wel licht de verwantschap met het water. Bij zeemeerminnen moet ik echter altijd denken aan de sage van Mélusine. Zij trouwde in mensengedaante met graaf Raymond van Poitiers, maar toen deze zijn gelofte brak, verdween zij onder het slaken van een luide kreet. Wanneer het geslacht Lusignan met onheil werd be dreigd, verscheen ze weeklagend op de slottoren van het door haar gebouwde kasteel Lusignan. Maar ik dwaal af, dit heeft niets met Goeree-Overflakkee te maken. Automobielbedrijf Flakkee B.V. Dorpsweg 28 3245 VC SOMMELSDIJK Tel. (01870) 84466 Het hierboven beschreven wapen komt in de archieven van de Hoge Raad van Adel niet voor. Het wapen zou dus naar het rijk der fabelen moeten worden ver wezen, evenals de onfortuinlijke Mélu sine. Toch heeft het wapen in de loop der jaren min of meer burgerrecht verkregen, bovendien is het tè mooi om het zomaar af te doen. Het is toch veel mooier dan een weinig zeggend logo. Duiken we in de oude kronieken om te zien of de twee voormalige eilanden in het verre verleden beschikten over een wapen. In de beschrijving van Goede- reede en Overflakkee van ds. B. Boers uit 1843 komen we het volgende tegen: „Het wapen van Westvoorn (het eiland Goeree JB) is een rood schild, op het welk een brug is afgebeeld en daarboven een staande gouden leeuw. In de poort van den brug hangt een zwart anker." en: „Het wapen van het eiland Zuidvoorn over Flakkee is een rood schild, waarop een zilveren brug is geplaatst, waaruit een gewapend man te paard te voorschijn komt; nevens den brug is eene knielende vrouw, aan welke door den gewapenden Ruiter een kleed wordt aangeboden. Boven op den brug is een gouden leeuw. Het bijzondere wapen van Putten over Flakkee staat niet vermeld. Het algemee- ne wapen van het land van Putten bestaat uit een gouden schild, op hetwelk drie zwarte Sint Andrieskruizen staan." Middelhamis Jan Both INGEZONDEN In februari van dit jaar overleed - 98 jaar oud - Arend Smit, jaren lang bekend van Ouddurp tot de Plaete, vooral als 'Aeren' (ook wel 'WuUem') van de kraenwaegen. Hij kon over zijn werk als auto monteur bij Garage W. Knöps veel vertellen, maar toch was hij in ge dachten naar verhouding vaker bezig met de periode 1909/1910, vrijwel het begin van zijn werkza me leven, toen hij visser was. Je zou kunnen zeggen, dat hij zich in die nadagen van de Middelharnisse visserij blijkbaar het meest thuis voelde. Hij was twee jaar 'koQeko- ker' geweest, eerst op de MD13, daarna op de MDll, de twee sloe pen, die in die tijd zowel met de beug als met de vleet visten. Degenen die na hem nog op de Middel harnisse sloepen gevaren hebben, moe ten nu minstens 87 jaar zijn, terwijl zij die zich nog herinneren de vloot in de haven gezien te hebben, ook al 80 jaar moeten zijn, want het is bijna driekwart eeuw geleden, dat de laatste sloep uit de haven van Middelhamis vertrok. Met an dere woorden: ooggetuigen van het vis serijverleden van Middelhamis - als ze er nog zijn - zullen nog maar een klein groepje vormen. Daarmee wordt dat ver leden binnen afzienbare tijd een papieren aangelegenheid. Gelukkig is er over de Meneerse visserij een en ander schriftelijk vastgelegd, soms alleen voor de eigen familiekring, soms ook voor een groter publiek be stemd. Daarbij gaat het uiteraard in de eerste plaats om herinneringen aan het leven van de vissers en hun familie aan boord en thuis. Maar ook aan de economische betekenis van de visserij is door verschillende schrij vers aandacht besteed. Ze beschouwen dan vrijwel uitsluitend de zogenaamde beugvisserij. Dat is begrijpelijk, want verreweg de meeste sloepen waren alleen voor deze visserij uitgerust. Toch lijkt het op zijn plaats om ook aan de haring- visserij enige aandacht te besteden en je af te vragen, waarom die zo bescheiden gebleven is. Dr. J. Verseput beperkt zich in zijn stu die „Middelhamis, een eilandgemeente" (1953) op blz. 101 tot de opmerking: „De haringvisserij werd tijdelijk uitgeoe fend, maar deze heeft nooit een grote omvang gekregen" In „Zee en eiland" (z.j.) zegt A. Faasse hem dat op blz. 104 na. Deze schrijver geeft op dezelfde bladzij een reden aan, waarom men met die haringvisserij begon, namelijk: „omdat de zomerzout- reizen over het algemeen zo weinig ren dabel waren. De verdiensten tijdens de zomervangst waren veel minder dan bij de haringvisserij". Waarom de haring visserij niet tot groter bloei kwam, vraagt hij zich niet af. Volgens ds. B. Boers („Beschrijving van het eiland Goedereede en Overflakkee" 1843, blz. 271) waren er in 1843 naast de 16 'sloepschepen' waarmee de beugvis serij werd beoefend, een drietal 'hoeker- schepen' in gebruik, „welke uitsluitend voor de haringvisscherij worden gebe zigd". Deze schepen brachten de haring hoogstwaarschijnlijk ongekaakt aan de wal, omdat het kaken van de haring tot 1857 een privilegie van de Vlaardingers was. Of de niet gekaakte haring minder opbracht dan de gekaakte is mij niet be kend, maar een geringere opbrengst zou een reden geweest kunnen zijn, waarom deze tak van visserij toen niet werd uit gebreid. Maar na 1857 stond het ieder vrij haring te vangen en te kaken en de opbrengst van de haringvisserij was groter dan die van dé'beugvisserij. Dit blijkt overduide lijk uit de gegevens die D. van der Wekke heeft bijeengebracht in zijn doc toraalscriptie, geschreven in 1989 onder auspiciën van de Erasmus Universiteit Rotterdam, en getiteld: 'De ondergang van de (beug)visserij van Middelhamis, een poging tot verklaring van de onder gang van de (beug)visserij in Middel hamis in de periode van 1889-1923'. Deze onderzoeker gaat dieper in op de positie van de haringvisserij ten opzichte van de beugvisserij. Hij stelt vast, dat er twee perioden geweest zijn, waarin door Middelharnisse vissers de haringvangst beoefend werd, namelijk van 1834 tot 1872 en van 1902 tot 1916 (blz. 19 en 20). In de tabellen 2 en 3 geeft hij een overzicht van de aantallen schepert, in gebruik voor de haringvangst, vergele ken met de grootte van de gehele vloot. Daamit blijkt, dat het grootste aantal met de vleet vissende schepen 6 is geweest. Dat was in 1867, in welk jaar er in totaal 17 schepen in bedrijf waren, zodat het aantal beugsloepen toen 11 bedroeg. Dat wil zeggen, dat toen ongeveer één op de twee schepen ten haring voer. In 1910, toen er twee sloepen aan de haringvisse rij deelnamen, was die verhouding onge veer één op vijf. Gedurende de eerste pe riode schommelde de verhouding tussen 1 op 15 en 1 op 2 en in de tweede perio de tussen 1 op 12 en 1 op 2. Numeriek waren de haringvissers dus ver in de minderheid. Van der Wekke, die op blz. 19 van zijn scriptie schrijft: „Maar laten we alles eens in zijn proporties bekijken en onder zoeken hoe 'groot' deze haringvisserij is geweest", konkludeert op blz. 21 uit de door hem verzamelde gegevens: „Dus de beugvloot is in de eerste periode gemid deld 64 procent en in de tweede periode gemiddeld 54 procent groter dan de haringvloot". Maar de grootte van de vloten zegt niet alles over het belang van de beide soor ten visserij. Je zult ook moeten bekijken, wat die bedrijvigheid opbracht. Van der Wekke heeft dan ook daarover eveneens gegevens verzameld. In de bij zijn scriptie gevoegde 'Bijlage III' vermeldt hij de gemiddelde bruto- opbrengst per sloep en per vangstseizoen voor de jaren 1883 tot en met 1923. De resultaten heeft hij ondergebracht in een tabel met de kolommen 'Wintervaart', 'Zomervaart', 'Haringvaart' en 'Totaal'. Voor de jaren waarin er geen enkele sloep voor de haringvangst werd gebruikt (1883-1901), is de jaarop brengst per sloep eenvoudig de optelsom van de gemiddelden in de kolommen 'Wintervaart' en 'Zomervaart'. Omdat de sloepen die voor de haring vangst werden uitgemst, in de winter net als de overige voor de beugvisserij ge bruikt werden, moeten voor deze sche pen de gemiddelden in de kolommen 'Wintervaart' en 'Haringvaart' worden samengeteld. Voor het jaar 1902 bijvoor beeld komen we dan op een jaargemid delde per sloep voor de beugvisserij van 9.191,-'-f- 3.158,- 12.349,- en voor de haringvisserij van 9.191,- 8.800,- 17.991,-. Dit betekent, dat een haringsloep ruim 45,5% meer bin nenbracht dan een beugsloep. Er waren in dat jaar 12 beugsloepen, terwijl 1 sloep op haringvangst werd gestuurd. De totale opbrengst was toen dus 12x 12.349,-+ lx 17.991,- 166.179,-. Als alle sloepen alleen met de beug gevist hadden, zou de jaaropbrengst 13x 12.349,- 160.537,- geweest zijn. Doordat één schip ten haring voer, verbe terde dus - over de hele vloot omgeslagen - de jaaropbrengst met maar liefst 3,5%. Met dit resultaat voor ogen zou je ver- Even een nieuwe buurvrouw aan u voorstellen. Ze blijft korte tijd wonen in de achtertuin. Haar mooie naam luidt: Araneus diade- matus. Ze heeft een lichaampje van ongeveer dertien milimeter, zonder de armen en benen. Dat is wel rij kelijk versierd met stippen en stre pen. Een groepje van vijf wit-achti- ge vlekken vormt een kruis op haar achterlijf. Daarom heet ze Kruisspin, haar nederlandse bena ming. Ze heeft acht ogen 'die woest kunnen blinken'. De poten zijn voorzien van zeer gevoelige klauw tjes en kammetjes. Zoekdraad De spin zit nu op de dakrand van de schuur, net voorbij de openstaande deur. Ze moet met alles rekening houden bij het maken van een web. Vandaar dat ze eerst de afstand schat tot de ligusterheg. Intussen gaat de 'spinmachine' al draai en. Een bepaalde klier produceert vloei stof dat nu door een spintepel naar buiten wordt geperst. Zodra dat spul het li^ chaam verlaat, verhardt het tot een ragfij ne draad. Die wordt met een kleefdrup- pel aan de dakrand vastgehecht. Het an dere einde zwaait nog wat heen en weer. Dat is ook op zoek naar een verbinding. Daarom wordt die draad wel eens zoek draad genoemd. Niet door de spin hoor, die heeft nu veel liever wat hulp van de wind. Daar komt al een vlaagje, en hup, de eerste lijn kit vast aan een ligustertak. Geleedpotig buurvrouwtje voelt de ver ankering en trekt dan deze horizontale draad strak. Tippelt er vervolgens een paar keer overheen met nieuwe draden om te verstevigen. Dan is de hoofddraad gereed. Raamwerk Draad nummer twee. Daarvoor laat ze zich met een nieuw geweven spinsel naar beneden vallen. Landt in de kromming van de heg en zoekt daar een geschikt houvast. Dat is dan het derde steunpunt. Nu is het nog maar een kwestie van naar boven klauteren om draad nummer drie vast te knopen. Daar gaat ze, naar de dakrand. En dan blinkt haar raamwerk tegen een donkere achtergrond. Het is een driehoek. Een nicht van onze spin, bezig in het kerseboompje, formeert een vierhoek. Dat kan dus ook. Maar hoe zit dat dan? Ook spinnen werken toch vol gens een ingeschapen patroon? De Planten- en Dierenwereld: „Het bou wen van een web gebeurt volgens een vast schema. Eerst de veelhoeken, dan de spaken en tenslotte de spiralen. Maar ieder web stek eigen eisen, afhankelijk van de plaats waar de spin het aanbrengt. Het schema is door de natuur gegeven maar soms moeten onderdelen als gevolg van omstandigheden worden gewijzigd". Spiraal De spaken zijn aan de beurt. En dan weer een mirakel. Kunnen we het beste weer geven door een citaat van een onderzoe ker: „Het is voor de mens nog steeds een wonder, hoe de spin erin slaagt om met meetkundige precisie de hoeken tussen de draden gelijk te houden, terwijl die in lengte verschillen". Als alle spaken tussen de boekvorm zijn gespannen wordt daarop de spiraal ge borduurd. Dat gebeurt vanuit het cen trum naar de buitenkant. Eerst kleine rondjes en naarmate A. diadematus vor dert, steeds wijder. Misschien ook wel vlugger want in een mum van een tijd zit ze weer al aan de buitenrand. Klaar is keesje. Nee hoor. Tot nu toe heeft ze alleen met niet kle vende draden gewerkt. Want de spin moet toch ongehinderd haar netje kunnen breien. Maar met een droog ragweb kan de spin geen prooi vangen. De spiraal, die ze zojuist heeft aangebracht, is een hulpspi raal. Zeg maar werkspiraal of steiger. Daarom gaat ze nu, met gebruikmaking van die werkdraad, de echte vangdraad aanbrengen. Ze zit al aan de buitenkant en dat komt goed uit. Want die kleef- draad moet van buiten naar binnen op het raamwerk worden gekit. Terwijl ze daar mee bezig is, wordt die hulpdraad weer opgeruimd. Waarin verschilt die vangdraad nu van alle andere? Wel, speciale klieren fabri ceren minuscule druppeltjes uiterst kle verige substantie welke op de vangdraad worden geplakt. Wachten In het centrum van het web wordt die werkdraad niet weggedaan. Dat is nu het wachthuisje waar Araneus op buit gaat zitten wachten. Ze hoeft niet lang op een houtje te bijten. Een teer vliegje heeft geen erg in de spinneval en blijft aan de kleefdraad hangen. Hoe kuiert de spin nu naar haar prooi? Dat moeten we nog even bekijken. Maar ze laat ons wel wat lang in spanning. En we hebben toch al zo'n beetje geduld. Weet u wat, we zet ten haar alvast op de foto. Standaardlens op de camera met voorzetlens nummer twee erop. Het wordt geen wedstrijd plaatje, maar zelfs dat vliegje is te ont waren. Kijkt u maar linksonder of rechtsboven. Nu krijgt mevrouw spin ineens haast. Ze rent over de droge spaakdraden naar het slachtoffer. Eerlijkheidshalve: dat heb ben we niet zelf waargenomen. De spin was supersnel. Ons spinneboek helpt een woordje. „Zelf zien" Zo, het is weer genoeg. Is er dan niets meer over te vertellen. Nog wel een krant vol. Maar dat vindt de redakteur niet goed. Het hoeft ook niet. Tachtig jaar geleden schrijft J. P. Thijsse in het Verkade-album Herfst: „Het mooiste web wordt wel gemaakt door de kruisspin, ik durf u gerust aanra den, eens een uurtje er naar te kijken, hoe van 't begin zoo'n kunstwerk tot stand komt. Ik zou dat wel van stukje tot beetje hier kunnen vertellen, maar eigen lijk is 't toch veel aardiger als je dat zelf eens ziet". wachten, dat zo gauw mogelijk meer schepen aan deze visserij zouden deelne- men. Inderdaad waren er dat in het vol gende jaar twee en in 1904 zelfs drie, maar daarna bleef het aantal tot en met 1910 tot twee beperkt. En dat terwijl toch bijvoorbeeld in 1907 de jaaropbrengst van een beugsloep 15.556,- was en van een haringsloep 29.780,- zodat elk van de toenmalige twee haringschepen gemid deld 91,4% meer opbracht dan een beug sloep, wat tot een opbrengstverbetering voor de hele vloot van mim 14% leidde! Van der Wekke komt door een andere berekeningswijze tot nog aanmerkelijk gunstiger resultaten en het ligt voor de hand, dat hij zich afgevraagd heeft, waar om de haringvisserij in Middelhamis des ondanks zo 'kleinschalig' bleef. Op blz. 20 noemt hij het aspekt van de extra kosten: „het dorp (was) voor de haringvisserij niet ingericht. Het haring- want moest te Vlaardingen gemaakt en hersteld worden. Dit bracht vele extra kosten met zich mee". Zeker zal dit een belangrijke faktor zijn geweest, maar zou aardoor de grote winst zijn opgeslokt en de haringvangst voor de reders onaantrek kelijk zijn gemaakt? Op dezelfde bladzij vermeldt de onder zoeker nog: „Ook visten de vissers liever met de beug dan met de haringvleet". De vraag is of dit zwaar gewogen zal hebben. In vroeger tijd was het een bekend gezeg de; Liever koekjes worden niet gebakken. Men wist toen maar al te goed, dat je het vaak niet krijgen kon zoals je het graag wilde. Bovendien lijkt wat Van der Wekke daar aanhaalt in tegenspraak met de gegevens, die hij heeft opgenomen op blz. 63 in ..Tabel 11: 'Menheerse vissers' op de Vlaardingse en Maassluise haring vloten 1894-1919". Heel wat vissers uit Middelhamis - zo blijkt uit deze tabel - hebben de voorkeur gegeven aan het vis sen met de vleet. In de jaren 1911 en 1912 waren dat er zelfs 70! Dat is, gezien de betere verdiensten, ook begrijpelijk. Verder meent de onderzoeker een oorzaak gevonden te hebben in „de afwezigheid van een goede haringhaven voor kielsche- pen" (blz. 21). Dit is evenwel een gege ven dat men buiten beschouwing moet laten, als de twee aan de orde zijnde tak ken van visserij met elkaar vergeleken worden. Immers, als de haven van Mid delhamis niet geschikt was voor de sloe pen die ten haring voeren, dan was ze dat ook niet voor de beugsloepen, want de hele vloot van Middelhamis bestond uit dezelfde soort kielschepen. Al met al blijft het raadsel van de geringe omvang van de haringvisserij grotendeels onopgelost. Er waart evenwel in de beschrijvingen van de laatste periode van de Middelhar nisse visserij als geheel een zinnetje rond, dat de sleutel zou kunnen zijn tot de op lossing. Verseput op bladzij 104, Faasse, toevallig ook op bladzij 104 en Van der Wekke o.a. op bladzij 38, alle drie schrij ven ze dat 'de bakens' niet op tijd verzet zijn. Waarin dat verzetten van de bakens had moeten bestaan, wordt niet helemaal dui delijk, maar de uitdmkking zelf lijkt een omschrijving te zijn van „de reders heb ben gebrek aan ondernemingsgeest ge had". Ook voor Van der Wekke, die ver schillende bij de ondergang van de visse rij meespelende faktoren de revue laat passeren, schijnt de 'ondememingsgeest', of liever het ontbreken daarvan, een belangrijk gegeven te zijn. Maar ik vraag me af of het niet investeren in innovatie getuigt van ondermaatse ondernemingsgeest. Was hier misschien juist sprake van inzicht en werkelijkheids zin? Middelhamis was eeuwenlang een ideale vissershaven geweest. Dat bleef zo, zolang vervoer over de lange afstand uit sluitend over water plaatsvond. Dat Middelhamis op een eiland lag, was toen geen bezwaar voor het verder ver voeren van de vangsten. Maar toen in de loop van de 19e eeuw het (snellere) ver voer per as opkwam, bleek de ligging op een eiland een onoverkomelijk nadeel, en Middelhamis verloor in vrij korte tijd zijn hele achterland. Daar viel niet tegen op te boksen en de vissers brachten daarom hun vangsten naar plaatsen op het vasteland: de verse vis naar de afslag van IJmuiden, de haring naar Hoogendijk in Vlaardin gen. De dagen van Middelhamis als vis sershaven waren geteld. Geen enkele maatregel kon daarin nog verandering brengen. In die situatie was het volkomen logisch geen grote investeringen meer te doen. Overigens lijkt de teloorgang van de vis serij, die voor Middelhamis zo ingrijpend was, voor de rest van Nederland weinig nieuwswaarde gehad te hebben. In 1925 verscheen een indrukwekkende 'Aard rijkskundige Platenatlas van het Va derland voor Gymnasia, H.B.S., Kweek scholen, Handels- en M.U.L.O.-scholen', waarin op bladzij 19 bij een foto van de 'Rijksvischafslag te IJmuiden' o.a. te lezen staat: „Zelfs de vloten van Middel hamis, Pernis, Katwijk en van tijd tot tijd die van Scheveningen, Vlaardingen en Maassluis brengen er versche visch". Men wist toen blijkbaar nog niet, dat er al sinds enkele jaren geen Middelharnisse vloot meer bestond. M.Smit in het doolhof van prijskaartjes de juiste (g| taxatie... jnvmI Makelaar Tamboer Tel. (01870)8 34 77 Ver. 'de Christenvrouw' afd. Dirksland D.V. woensdag 14 december is onze Adventsavond in 'Onder de Wiek'. Thema is: 'Komt verwondert u hier men sen, ziet hoe dat U God bemint'Medi tatie ds. M. J. Paul. Allen hartelijk wel kom. Aanvang 19.45 uur. Zaterdag 3 december jl. werd in Oud- Beijerland een najaarsdriekamp gehou den. De Schotejil uit Middelhamis moest het opnemen tegen Z.O.B, uit Oud- Beijerland en Z.V.S. uit 's-Gravendeel. Er werd door de allerkleinsten, waaron der Hetty den Breejen, Anja de Gelder, Willem Joppe en Sander Knook erg goed gezwommen. Zij behaalden voor hun club bijna op ieder onderdeel 2 punten. Bij de jongens en meisjes - 10 jaar waren het Jolanda Welleman, Marissa Oosterling en Franck Zoetewey die voor de nodige punten zorgden. Marleen van Eijken, Jacqueline Tieleman en Peter den Breejen, zorgden voor de nodige punten in de leeftijdsgroep jongens/meisjes on der de 12 jaar. Bij de dames/heren van 14 jaar en ouder waren het Michelle van der Stok, Maris- ka Lodder, Maja Wervers, Xander Teu- ling, Cees Kom en Arie Noordijk die voor de resterende punten zorgden. Er werd door de kleintjes een 6x 25 mtr. vrije slag estafette gezwommen in een tijd van 2.09.9 en zij behaalden hiermee de derde plaats. Bij de ouderen echter werd er op de 6x 50 mtr. vrije slag een prima tijd neergezet van 3.31.5, welke goed was voor een eerste plaats. De uitslag van de Najaarsdriekamp was: 1. Z.O.B198 pnt. 2. De Schotejil188 pnt. 3. Z.V.S116 pnt. Ondanks het minimale puntenverschil konden we spreken van een zeer geslaag de zwemdriekamp.

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1994 | | pagina 9