EIÜVIIDEri-IIIEUWS
PiHi
Overdenking
uit de
Heilige Schrift
Huttendorp in 'West'
„Hoe anders
mag een ander zijn"
De natuur op Neeitje Jans,
boeiender
dan je kunt vermoeden
Frieslangd op z'n Flakkee's
VERVOLGVERHAAL
KAREL DE GROTE
Larven
Klimpootjes
Enteren
Liften
Slons
Olie
Ingezonden:
In de spelonk van AduUam
Programma
Aanvraag
Watje moet weten
Avontuur
Ingezonden:
W. G. A. de Winter
2e Blad
VRIJDAG 5 AUGUSTUS 1994
No. 6322
[DE OLIEKEVERl
Half in het talud van een fraaie
Flakkeese bloemdijk vinden we op
een nog verse molshoop een zachte
zitplaats. Midden in een flink bed
'Melkwiet'. Deze benaming van de
Paardebloem roept regelrecht her
inneringen op. We zien ons weer
met korf, zak en schrepel langs
bermen en slootkanten sjouwen om
grote malse kroppen uit te hakken
en mee te nemen voor de konijnen.
Toen de sproeitoestellen langs kwa
men, viel deze voedselbron weg.
Maar de laatste jaren zien we toch
weer zo af en toe een kleinveebezit-
ter 'Melkwiet' en Klaver in zijn
fietstas stoppen.
Deze planten, waar we nu tussen hebben
plaatsgenomen, zijn aan die aandacht
ontsnapt. De meeste ervan staan nog in
bloei. Andere dragen al pluizebollen die
wachten op het juiste moment waarop
met hulp van luchtstromingen hun zaad
op reis gaat. Een grijs-gele versiering
van een gras-groene dijk. En nu juist hier
heeft het vrouwtje van de familie
Oliekever haar eitjes gelegd.
Misschien wel een dikke duizend. Waar
om zoveel? Dat zien we straks wel. In
ieder geval heeft zij haar natuurlijke
plicht gedaan. De larven, als ze uitko
men, moeten maar zien dat ze hulp krij
gen op weg naar de keverstatus. En daar
bij kan een bladerloze bloemstengcl ener
Paardebloem goede diensten bewijzen.
Want kijk, daar stevent zo'n larfje van
een paar milimeter naar hoger sferen. Ze
wil en moet de bloem bereiken. Een hele
onderneming die niet door de ganse lar-
veschaar zal worden volbracht. Bij deze
klim naar een volgende levensfase vallen
de eerste slachtoffers al. Ons larfje werkt
zich met haar zes klimpootjes gestaag
naar boven. Onze aanwezigheid helpt
misschien. Er trippelen hier geen horde
spreeuwen door het gras.
Dan is er ook nog een spin die het op
haar prille leven heeft voorzien. Ze heeft
geluk, met een laatste krachtinspanning
bereikt ze het bloemkorfje op de stengel.
Ze zal wel uitgeput zijn en wat willen
rusten. Maar daar is geen tijd voor. Ze
moet nu zo snel mogelijk een lift zien te
krijgen.
Voerman jr. in Verkade-albuni Lenle.
Paardebloemen krijgen altijd veel
bezoek. Ze lokken vliegen, kevers, hom
mels, vlinders en bijen. Daarom ook is
deze plant favoriet bij de Oliekever. Wel
jammer voor de meeste larven, die de
bloemen kunnen bereiken, als ze zomaar
luk-raak met een insekt meereizen. Hier
geldt dat niet altijd de eerste de beste is.
De larven moeten proberen bij een ho-
ningbij te enteren.
Zij die het wagen met een vlinder of een
vlieg, halen de eindstreep niet. Daarom
heeft moeder zoveel eitjes in het gras
gedeponeerd. In de hoop dat er een stuk
of wat zullen slagen.
Onze nietige gaste is fortuinlijk. Er komt
een bij uit de kast van boer Imker. Aan
haar achterpoten draagt de bij korfjes
mee en die gaat ze nu vullen met stuif
meel. Ze werkt snel, maar toch nog lang
genoeg voor de larve om bij haar aan
boord te kruipen.
Misschien wel zonder het te merken
vliegt dan de bijewerkster met haar ver
stekeling naar huis. Zodra ze in de kast
arriveert, verlaat de meeliftende larve de
bij en kruipt in een cel. Daar ligt een
bije-eitje in en dat peuzelt ze nu eerst op.
Neemt gewoon bezit van de cel en doet
net of ze vaste bewoonster is van de
korf. Dan vervelt ze en krijgt de gedaan
te van een wormpje. Al etende gaat ze
eruitzien als een bijelarve. Dan breekt er
voor haar een onbezorgd larveleven aan.
De larve is nu voor de bewoners een toe
komstige bij. Zo komt ze mooi de winter
door. Via nog een paar vervellingen en
■2ari(i{iid>giMiiJBWii^
het popstadium groeit ze naar de volwas
senheid. Als dan het voorjaar zich aan
dient presenteert ze zich als een echte
zwarte Oliekever van één tot drie centi
meter. Het verschil in grootte wordt
bepaald door de sekse.' Het vrouwtje is
groter. Of ze ook een grotere bek heeft
vermelden de deskundigen niet.
Wel zeggen onderzoekers dat de Olietor
maar een slonzige kever is. Dat komt
door die veel te korte dekschilden. Die
staan zelfs een beetje open. In menselijk
vergelijk is het net een dikke man die
een te nauwe jas aan heeft. Het heeft
misschien te maken met het feit dat deze
tor geen vleugels heeft.
Meloe proscarabaeus, de deftige naam
van de kever, heeft nu, met dank aan de
bijenbevolking, de kast verlaten en kijkt
vol verwachting de wijde wereld in.
Daarbij kunnen we dit diertje maar het
beste laten begaan. Geen handje helpen,
of zo. Als je hem of haar beetpakt, en
dus verstoort, persen ze uit hun pootge-
wricht een beetje bloed met een olie-ach-
tige bijtende stof. Hierdoor worden ze
onsmakelijk voor hun belagers.
Spreeuwen bijvoorbeeld, toch niet voor
een kleintje vervaard en ook niet zo kies
keurig, lusten geen olietorren.
Wat gaat ons kevertje nu doen. Gewoon,
een partner zoeken om dan zo samen
weer te zorgen voor een nieuwe lichting
larven tussen het gras bij de paardebloe
men. En dan begint dit verhaaltje weer
van voren af aan.
J. V. P.
Dat bepaalt uiteindelijk een ieder voor
zichzelf of hij is zo op de wereld geko
men. Je wordt geaccepteerd of valt uit de
boot, dat is dan een ander z'n probleem
en niet het jouwe.
Maar als je een andere mening hebt of
een ander voorkomen, neem wel de fat
soensnormen in acht en besmeur niet een
architectonisch mooi gebouw met leuzen
waar niemand wat van begrijpt.
Doe als ik, schrijf je mening in de krant
als het een eerlijke zaak is, zet je naam
eronder, dat opent discussie en geeft
misschien saamhorigheidsgevoel. Je wilt
toch aandacht?
Aart de Neeff
„Toen ging David vandaar en ont
kwam in de spelonk van AduUam"
(1 Samuel 22:1)
Het wordt David tevéél: die spanning,
altijd weer door Saul vervolgd te wor
den. Hij neemt de wijk naar het land van
de Filistijnen, naar koning Achis. Maar
dat kost hem bijna het leven. Hij wordt
herkend als degene, die de Filistijnen be
streed. Slechts op een vernederende
wijze (David stelt zich aan als een krank
zinnige) weet hij te ontkomen.
Wéér moet David verder. En dan vlucht
hij naar de spelonk van Adullam. Psalm
57 zingt ervan: „Ik neem mijn toevlucht
in de schaduw van Uw vleugelen". Daar,
in de spelonk van Adullam, is David vei
lig; daar weet hij zich geborgen in de
hoede en de genade des Heeren.
Kennen we ook die toevlucht? Maar wij
worden toch niet vervolgd door iemand
als koning Saul? Maar zijn er niet vele
levensomstandigheden, die eveneens
moeilijk zijn? Ziekte of spanning. Dagen
van zorg om de tijd, die we beleven. En
dan de dagen van geestelijke strijd.
Kennen we zo'n 'Adullam'? Zo'n
schuilplaats bij de Heere? Hebben we
misschien geprobeerd, voor onszelf te
zorgen? Om over de moeilijkheden van
het leven heen te komen? Hebben we
wellicht geprobeerd, om zelf vrede in het
hart te bewerkstelligen? Och, dan kun
nen we ons in duizend bochten wringen,
maar het haalt niets uit!
Welk een zegen is het, als we dan die
toevlucht kennen. Als we verkeren
mogen onder de vleugelen van de Heere.
Dan kan het in die 'spelonk' tóch goed
zijn-
Maar naast de vertroosting is er óók
strijd! David en zijn mannen zijn tot op
zekere hoogte veilig in die spelonk.
Maar daar is het laatste word niet mee
gezegd. David was immers tot koning
over Israël gezalfd. Maar wat komt er op
deze manier van terecht? Aan David is
het koningschap beloofd, maar niets
wijst erop, dat deze belofte vervuld zal
worden.
Dat kunnen we ook toepassen op het
geestelijk leven. Als we geen vreemde
ling zijn van het leven der genade, dan
zullen we weten van wat God in het hart
openbaarde. Maar als er andere tijden
komen? Als het erop lijkt, dat de Heere
Zijn belofte vergeet? Dan kunnen geze
gende tijden van weleer verschrompelen
in de dagen van strijd.
En daar komt bij, dat David op een zij
spoor is gezet. Wat zou hij, als hij ko
ning was, vruchtbaar kunnen werken! Nu
moet hij zijn dagen slijten in de spelonk,
werkeloos, doelloos.
Maar is dat ook de slechtste tijd? Juist in
die spelonk heeft David het voor zichzelf
zo goed gehad. Nee, een weg vlees en
bloed is niet altijd de meest ongezegende
weg. Zo wil de Heere oefenen. In
geduld. In overgave des geloofs. Daar
willen we van onszelf nooit aan. Maar
als de Heere in het hart geeft, kan de lof
zang opklinken, zelfs in de spelonk.
En dat kan David alleen doen dankzij het
werk van de Heere Jezus. Hij was óók
een uitgestotene. Hij had evenmin een
'thuis', zelfs geen spelonk. Hij was over
al gehaat en werd door iedereen verwor
pen.
En dankzij Hem kan een weg van be
proeving een gezegende weg worden.
David moest leren, te leven door het
geloof alleen. Hij kon er niets van bekij
ken en moest alles in 's Heeren hand
geven. Langs een grote omweg werd hij
naar het koningschap geleid. Maar dan is
het wonder van de uitkomst des te groter.
^-
Maar zover is het nog niet. Als David in
de spelonk van Adullam verkeert, geeft
hij leiding aan een paar honderd mannen.
Daaronder bevonden zich verschillende
priesters, die op de vlucht waren terwille
van de zaak des Heeren. Maar er waren
óók anderen. Ook hen had Saul onrecht
aangedaan, maar niet om des Heeren wil.
Later worden zelfs Belials-mannen ge
noemd: ongelovig, tegen de Heere ge
keerd!
Dat doet ons denken aan de grote Zoon
van David: de Heere Jezus. Ook Hij
werd omgeven door mensen, die inner
lijk niets van Hem moesten hebben. Ze
liepen mee met onheilige bedoelingen.
Dat brengt ons bij de vraag, hoe het in
óns leven is. Hebben we ware behoefte
aan de genade des Heeren? Hebben wij
Hem alleen nodig voor 't dagelijks le
ven? Of begeren we óók de vergeving
der zonden en de kracht, om Hem in hei
ligheid des levens te dienen? Gaat ons
hart uit naar de meerdere David?
En dan is de spelonk van Adullam tóch
een plaats van troost voor hen, die- om de
zaak des Heeren bedrukt waren. En ook
van onderlinge versterking en bemoedi
ging. Dat was nodig, want het verblijf in
Adullam was hard. Voedsel en water
moesten aangevoerd worden. Daarin zien
we, dat het leven met de Heere niet altijd
uiterlijke voorspoed met zich meebrengt.
Het is een weg van zelfverloochening en
soms ook kruisdragen.
Maar het werk des Heeren gaat voort. En
ondanks alle tegenwerking van de duivel
wordt David straks koning over Israël.
Zoals later Zijn grote Zoon, de Heere
Jezus, regeren zal over Zijn gehele Kerk.
Over de ontelbare schare van allen, die
met Hem door dit leven zijn getrokken
om aan te komen in het nieuwe Jeruza
lem.
Daar wordt de lofzang gehoord ter ere
van de Borg, die zichzelf alles ontzegd
heeft, om genade voor de Zijnen te ver
werven. En als de spelonken stfaks
gezocht worden door de goddelozen, om
zich voor de toorn des Heeren te verber
gen, verkeert de triomferende Kerk in die
plaats van volkomen rust en veiligheid.
De spelonk van Adullam is slechts een
voorlopige schuilplaats, maar in het
nieuwe Jeruzalem is een eeuwige woon
plaats. Zalig zijn zij, die er wonen en ter
ere van het Lam zingen: ,,En eeuwig
bloeit de gloriekroon op 't hoofd van
Davids grote Zoon!"
Werkendam
ds. W. Arkeraats
DIRKSLAND
Ook dit jaar organiseert Buurtver
eniging 'West' weer de jaarlijkse
Huttenweek. Deze kindervakantie
week zal plaatsvinden van maan
dag 8 t/m vrijdag 12 augustus, en
de meeste aktiviteiten zullen zich
afspelen op de speelweide bij het
clubgebouw aan de Philipshoofjes-
weg te Dirksland.
Op maandag beginnen we om 9.00 uur
met de bouw van de 'hutten', welke dit
jaar worden gemaakt van bamboe en
plastic, zodat ons dorp eruit gaat zien als
een indianenkamp. Natuurlijk worden de
bewoners dan ook verkleed als indianen.
Verder gaan we een hele reeks fantas
tisch leuke dingen doen, zoals o.a.: But
tons maken. Slingers maken waarmee de
tenten versierd kunnen worden. Een puz-
zeltocht te voet door de buurt, Pannekoe-
ken bakken, Huifkartocht, Broodjes bak
ken, Barbeque, Een bingo-avond met
aansluitend een logeerpartij in de Victo-
riahal, Een fietspuzzeltocht. Zeskamp,
Dropping voor de jeugd vanaf 12 jaar.
Zwemmen, Pick-nick. En ter afsluiting
op vrijdagavond een geweldig eindfeest
met een grote Karaoke/Playback-show.
Al deze aktiviteiten worden gerealiseerd
door vrijwilligers. Het entreegeld be
draagt ƒ5,- voor leden en 10,- voor
niet-leden, en dat voor de gehele week!
Het wordt zeker een grandioos feest en
we hopen op vele deelnemers, en ook
belangstellende ouders.
Dus tot ziens op het 'Huttendorp 1994'.
Het lijkt allemaal zand, maar er is
veel meer aan de hand! Dat ontdek
je als je meegaat met de boeiende
excursies door de natuur van
Neeitje Jans, het eiland op de
Oosterscheldekering tussen Schou
wen en Noord Beveland.
Wie eens op ontdekking wil door het
zand van Neeitje Jans op zoek naar het
leven in dit piepjonge stukje natuur heeft
keuze uit diverse dagen. Er zijn excursies
op iedere dinsdag om 10.00 uur tot en
met oktober en op iedere vrijdagavond
om 19.00 uur tot en met augustus.
Vanaf 17 augustus kan men mee op iede
re woensdagmiddag om 14.00 uur.
Groepen kunnen excursies aanvragen in
meerdere talen en gericht op verschillen
de leeftijden bij mevrouw P. Sloot:
(01199)5431.
Je hoeft je van te voren niet aan te mel
den voor genoemde excursies. Het ver
trekpunt is de zuidwesthoek van het
hoogstgelegen parkeerterrein van Delta
Expo (dicht bij de losse pijler), bij het
bord van Vereniging Natuurmonumenten
en Stichting Het Zeeuws Landschap. De
excursies kosten 7,50 voor volwasse
nen. Leden en donateurs krijgen 2,50
korting. Kinderen betalen 2,50.
Een wandeling door de nog zeer jonge
natuur van Neeitje Jans is een avontuur!
Op het eerste gezicht lijkt het of er niet
zo veel te ontdekken is. Een excursie
door het gebied laat echter het tegen
overgestelde zien. Achter ieder duin een
nieuwe veirassing: een plantje, een vogel
of een prachtig landschap. De moeite
van het ontdekken waard.
iHne
ulti
«I»
Zandpad 36 Middeiharnis Tel: (01870) 8 27 84
In Triésfatyd is 't net as op fCakkpt
Iederéén briingt z 'n eige taek mee
Menfieerse zoé iüe[ as Sommerdiêf^
't Is vorders net as Qorrediéli.
©e kjoaien binne zwart
In %eigers binne biaauwe
'De hondjes biaffe d'r dl katjes dit miaivwe
CD r binne oakMnders-biankJn brune
Mi glad in kroes fiaer op t 'r krune.
Mar waer ofwd'je tegenkomt ojvindt
'Wees lief voor iedereen, want 't is Qods kind.
Nel Slegers-van Dongen
>»♦♦♦♦♦♦**♦♦»♦♦^^♦♦»»♦*♦♦♦♦#.*#♦^^♦^^♦♦♦♦♦♦♦♦♦#♦»♦♦♦»»♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦#**♦♦♦*♦♦♦^M^♦**♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦#**»****♦♦♦♦*
13-
„Zegen aan onze grote en heilige Saxnot.
Heui, heui, heuü", krijsen ze, voeten
stampen en speren dansen ritmisch op en
neer.
„Woeah, woeaah!", gilt EUert mee.
Vader Wychert schudt nauwelijks merk
baar zijn hoofd. „Dwaze zoon, laat je
niet opzwepen", denkt hij.
Ellert raast echter mee, zijn bloed raakt verhit.
„Schatten: geld, goud, goed, vee, grond, wonin
gen. Alles zal ons deel worden", rakelt de stamo-
verste op.
Diep, heel diep in de nacht verlaten ze het woud.
Ze volgen het pad, dat langs verschillende bijge
bouwtjes leidt, waarin de tempelschat bewaard
wordt. Onnoemelijk veel ligt er al aan rijkdom
men.
„Nog meer zal het worden als alles goed gaat",
mijmert woelige Ellert.
Dagen later. Rijen Saksen lopen achter elkaar.
Werpbijlen slingeren aan hun heupen, spiesen ste
ken ver boven hun schouders uit. De korte zwaar
den, de saksen, rusten in de schedes. Bij de rivier
zullen de Hessen zich bij hen voegen en zo zullen
ze gezamenlijk optrekken.
Ellert staat in de deuropening, leunt met zijn arm
tegen de zijpost. Donker blikken z'n ogen, er
broeit onrust in zijn hart. Meegaan doet hij echter
niet, hoe graag hij ook zou willen. Hij overtreedt
het gebod van z'n vader niet. Met weemoed staart
hij ze na, totdat de brede beukehaag het gezicht
ontneemt. Traag draait hij zich om, pakt een pijl
en boog van een spijker en slentert het bos in.
Misschien kan hij wat boommarters schieten. Al
zullen de rakkers hem wellicht te vlug af zijn. Ze
kunnen een mooi bontvelletje opleveren. Vooruit
maar. Het is het proberen waard.
Weken en weken zijn heengegaan. De volle zomer
heeft z'n intrede gedaan. Een gele zonnebal bla
kert op de korenvelden en kale zandvlaktes in het
Saksenland. In de bossen is het daarentegen lekker
■koel. Daar heeft de zon immers geen vrij spel door
de machtige boomkruinen die hun frisse schadu
wen afwerpen. De Saksen zijn teruggekomen,
beladen met buit; joelend en juichend. Ellert heeft
ze zien komen, terwijl hij om een schuurhoek
heengluurde.
„En?", vraag Wychert, als zijn zoon thuiskomt van
het varkenshoeden.
„Ze hebben gewonnen vader.'"
„Zo jongen, let op! Onze dobber zal wel eens vlug
onder kunnen gaan", meent Wychert.
Ellert bukt zich, wrijft wat stro en takjes van zijn
mantel. Stilletjes trekt hij zijn neus wat spottend
omhoog. Volgens hem zal het allemaal wel loslo
pen. Hij vindt het nog steeds jammer dat hij niet
mee is geweest.
Op een dag is Helga paddestoelen aan het zoeken
in 't bos. Een mand hangt om haar arm.
Regelmatig bukt ze zich en plukt voorzichtig eek
hoorntjesbrood of wilde champignons. Haar mand
begint al aardig vol te raken. Een eindje verderop
zijn Wychert en Ellert aan het hooien. De lucht is
vervuld van een zoete, kruidige geur.Een eekhoorn
rikketikt met z'n nagels over de witgrijze stam van
een berk. Met sierlijke sprongen zigzagt het beest
je naar de boomtop. Helga oogt hem na. Dan loopt
ze door naar andere bomen. Berken, dat is niets.
Daar groeien alleen maar rode zwammen met
witte stippen bij, die zijn giftig. Helga weet dat
doordat ze er dikwijls vliegjes op ziet liggen.
Plotseling horen ze gekrijs in de verte. Moeder laat
van schrik haar mand op de grond vallen. Wychert
en Ellert werpen hun houten rieken neer en rennen
naar het dorp. Er zijn vijanden in aantocht. Vast en
zeker. Hoor maar.
„De dobber! De dobber gaat onder!", roept vader,
terwijl hij zich samen met Ellert een weg door de
struiken breekt.
Er kletteren wapens, er breken takken, ruizende
sprieten. Een groot leger vreemde soldaten heeft
de Eresburg bezet. De Saksen zijn eruit geworpen.
Nu stormen ze naar het heilige bos en o kijk nu
toch eens! Hoe durven ze? De heilige goden zullen
hen treffen.
Knallende bijlslagen weerklinken. De scherpe
ijzers slaan in de Irminzuil, de Heelalboom.
Splinters vliegen in het rond. Dieper en dieper
worden de kloven. Pats!! Pats!! Daar! O, daar
begint de oeroude boom voorover te hellen. De
Saksen beven als een riet. Zal nu het hemelgewelf
naar beneden vallen en de aarde verpletteren?
„Dit is het einde", siddert hun roep.
Met donderend geweld raast de woudreus neer,
andere bomen in zijn val meesleurend. Hele brok
ken bosbodem worden naar boven getrokken, arm-
dikke wortels worden zichtbaar. Verschrikkelijk
gekraak en gescheur, afschuwelijk bladgeruis. De
Irminzuil ligt!
Vol angst blikken de Saksen naar boven. Nog is de
hemel blauw, er is geen gat gekomen. De aarde
draagt hen nog. Hoe is het mogelijk?
En wie is dat? Die wonderlijke man op dat paard,
temidden van zijn leger. Zijn benen zijn omwon
den met linnen banden. Hij draagt een blauwe
mantel met een zwaard eraan met een in goud
gevat handvat. Een grote blonde snor siert zijn
gezicht.
't Is de koning! De koning van de Franken! Hij is
op wraakaktie vanwege de grensovervallen en
rooftochten van de Saksen. Hij heeft z'n leger te
Worms bij elkaar geroepen en is zo doorgestoten.
De Saksen verweren zich dapper, maar tegen zo'n
leger kunnen ze niet op. De Franken treden zo snel
en doortastend op. Voordat de Saksen er erg in
hebben zijn ze al omsingeld. De soldaten springen
onverwacht naar voren en grijpen twaalf Saksen.
Ze sleuren ze gewoon naar hun koning. Dat zijn de
gijzelaars. Helaas is Ellert ook één van hen. Vader
Wychert verbijt z'n woede door op zijn lippen te
kauwen. De schatten worden uit de bijgebouwtjes
geroofd. Drie dagen doet koning Karel erover om
al de rijkdommen bijeen te verzamelen. Dan ver
trekt hij op een middag.
Twaalf gevangenen, ieder apart aan een touw
gebonden, worden triomfantelijk meegevoerd.
Daar verdwijnen ze over het bospad. Ellert is de
laatste. Schuw kijkt hij om zich heen en loert op
een kans om te ontsnappen. Een boom van een
bewaker hout het touw om zijn pols. Hij laat geen
oog van Ellert af. Nee, vluchten kan hij wel verge
ten. Tranen branden Ellert in de ogen.
„'k Ben onschuldig", mompelt hij.
De bewaker kijkt hem niet begrijpend aan, hij ver
staat de taal van de Saksen niet.
In hoog tempo stappen ze verder. Tot overmaat
van ramp komen ze ook nog langs vaders akker.
Tal van herinneringen komen in Ellert op. Hij wil
vrij zijn. Hij wil niet naar het verre Frankenland!
Nooit! In een plotselinge opwelling van drift rukt
hij aan het touw.
„Ai", gilt de Frank. Hij grijpt verschrikt naar z'n
geschaafde pols. Het touw glipt uit zijn hand,
glijdt op de grond. Ellert schiet vliegensvlug weg,
het touw dat als een slang achter hem aankronkelt,
met zich meetrekkend. Hij springt over boomwor-
tels, rent dwars door heggen. De Frank!
(wordt vervolgd)