EIIIVt1DEI1-l1IEUW5
Met l<^l<:^eCui en koorngesekai
9{aar een toel(pmsti£Jaar wCfïeUen zegen
De eerste nieuwjaarskaart
Boze geesten
„Zij sCuipen in vaCe stepende gewaden,
op triestige mistige paden
Zoo moede, traage en Cijze,
naar 't einde van hun teven...
Zonder morren, zonder kiagen.
Ais weerloze dieren ter dood gedreven.
'De stitte stof^ude dagen.
Onder het wicht van heel eenjaar,
gaan zij kxom, droef gebogen. Zij leunen.
Zij leunen zo zwakjes tegen elk&ar.
94.et een wezenloos zwafigestaar in hun ogen;
Ze zien niet meer om.
I(<ihoor in de lichtloze nevelen,
in de onafzienbare lanen.
^an zidntereenzaamheid, door 't halfvergane,
verdorde loof, hun zwalify stemmen prevelen:
't QeSedaan wie nimmermeer (<^c^en...
S^ch, de oude dagen!
Zij trekf^en verder, verder
Op doodschen verlaten weg,
'En niemand weet waarhenen.
9{pg ritselt hun f^eed langs de dorre weg,
Dan wijken ze als schimmen in de nevelen weg.
Zij zijn allen verdwenen.
O, stil nu, stil... Iliwordzo droef en wil,
nu die dagen voor eeuwig zijn heengegaan,
een poos in betreurend herdenken staan.
Voor weer andre kpmen.
Want zij hebben, wat zelden een hart hervindt,
Een lieve illuzie, een zielekind
üvleegenomen!
3e Blad
WOENSDAG 29 DECEMBER 1993
No. 6263
In de dagen van december maken de slepende sloffen van het oude jaar plaats voor
de kinderschoenen van 1994. Onwennig, die eerste stapjes van de prille dagen.
Aan één stuk door, tot ook zij aan het einde zwaar beproefd zijn. Hoe zwaar, is te
lezen in dit gedicht van W. G. Nouhuijs:
Omroep Zeeland
Genoeg geweeklaagt! Ieder weet voor zich, welke illuzie verloren is, wat
er allemaal mis ging in de dagen en nachten van 1993. De oude grijsaard
is vertrokken. Naast veel leed is er veel goeds gebracht. We wensen ook
nu weer onze geliefden, vrienden, kennissen en ook onszelf veel heil en
zegen. De nieuwjaarskaarten, sommige ontroerend lelijk, worden steeds
artistieker en modemer. Voor het eerst zijn nieuwjaarskaarten gesignaleerd
in de vijftiende eeuw. Uitgebeeld waren er kaarten met een vurige bede,
bewaard te blijven van rampspoeden. In de zeventiende eeuw waren de
nieuwjaarswensen een vorm van bijverdienste. Dat was hard nodig in de
duurste dagen van het jaar. Men bood zelfs houtsneden aan. Ook toen kon
men al gedichten kopen. De naam van de afzender was sierlijk aange
bracht. De 'volders', de verzorgers van de lampen in de lantaarns, de lan
taarnopstekers, de toren wachters, bakkers en slepers waren het vooral die
toepasselijke wensen bedachten.
Om echt alles te doen om het nieuwe jaar in voorspoed te
doen verlopen, moesten alle slechte invloeden verdwijnen,
vervliegen en vervluchtigen, op de klanken van klok en
hoorn. Het eerste vooral op gewijde klokken. Verder bij
het midwinter blazen in het oosten van het land. Wat er
van over is? Veel lawaai en het geknal en de betovering
van mooi vuurwerk. Dit heeft niets met overlevering te
maken. Helaas wel met overleven, als het ondeskundig
wordt gebruikt. Daarom nu een 'Zegenwensch aan alle
Heeren, Mevrouwen, Burgers en Ingezetenen in hun
woonplaats": „En geef d'Inwoners al een ieder met elkaar,
een goedkope tijd in dit begonnen jaar. Dit is 'd oprechte
wensch van ons, als Vullislieden. Wij hopen dat de Heer
ons wenschen doen geschieden". En tot slot, dat er weinig
dagen verloren zullen gaan, want een dag waarop men niet
heeft gelachen is zo'n verloren dag! Eén van de driehon
derdvijfenzestig!