EHIVI1DEn-l11Emi/5 Woningonderzoek Middelharnis anno 1900 INGSSPRBKMET.... mevr, J. van Splunter-Everaers te Sommelsdijk In 1900 stelde burgemeester Ulbo. J. Mijs op eigen initiatief een onder zoek in naar de toestand van de woningen binnen Middelharnis. Sa men met de gemeente-opzichter J. Korteweg bezocht hij een groot aan tal woningen. Van hun bevindingen werd een verslag opgemaakt, waar van de resultaten ronduit onthut send kunnen worden genoemd. On derstaand een excerpt van het ge noemde verslag. Het betreft hier alleen de woningtoestand in Middel harnis, maar de gesteldheid van de woningen in de andere dorpen op het eiland was niet veel beter. Loofhuttenfeest 3e Blad VRIJDAG 21 AUGUSTUS 1992 No. 6127 Alle 850 woningen in Middelharnis bin nen korte tijd grondig te onderzoeken was natuurlijk ondoenlijk. Er werd besloten om alle woningen beneden de huurprijs van/ 1,20 perweeken die vóór de inwerkingtreding van de plaatselijke Bouwverordening van 1860 werden ge bouwd te onderzoeken. In aanmerking kwamen ongeveer 200 woningen, waar van er ongeveer 25 als onbewoond of door afwezigheid van de bewoners waren gesloten, niet konden worden onderzocht. Er werden alzo 175 woningen binnen de bebouwde kom onderzocht. De huizen werden getoetst aan de voorwaarden in de Bouwverordening van 1860 (gedeelte lijk herzien in 1892) gesteld. Volgens deze moest ieder nieuw te bouwen woning één woonvertrek met een mini male oppervlakte van 15 m^ bevatten, terwijl de hoogte minstens 2.60 m moest bedragen. Elke woonruimte moest te vens voorzien zijn van één of meer ramen. Wanneer er slechts één raam was moest dit een oppervlakte bezitten van minstens 1.80 m^ terwijl het minstens 40 dm^ geopend moest kunnen worden. Indien de kamer van twee ramen voor zien was, moest elk raam een minimum oppervlak van 1.50 m^ bezitten. Ook bestaande woningen, die werden ver bouwd moesten aan deze eisen vol doen. Zo ging men er bij het vaststellen van de Bouwverordening van uit, dat binnen een zeker aantal jaren alle krotten ver dwenen zouden zijn; maar was dit werkelijk het geval? Dat was eigenlijk de vraag, die burgemeester Mijs deed be sluiten de krotwoningen in de oude kern van het dorp te onderzoeken. Na 1875 werden er door particulieren op grote schaal aan de rand van het dorp nieuwe huizen gebouwd (Waterweg, Vis sersstraat, Weistraatjes). Deze arbei derswoningen waren reeds beter in gericht dan de voorschriften in de Bouwverordening aangaven, want be halve het woonvertrek bevatten deze nog een keukentje. Deze woningen vie len dan ook buiten het woningonder zoek. Door de bevolkingsgroei in de laatste helft van de vorige eeuw was er een grote woningnood en daardoor raakten deze woningen reeds spoedig bewoond. De economische crises in de vorige eeuw was er mede de oorzaak van, dat vele mensen de huren voor de nieuwe huizen niet konden opbrengen en wa ren genoodzaakt de goedkopere oudere woningen te betrekken. De huurprijzen van de onderzochte woningen varieer den overigens van ƒ0,45 tot 1,15 per week. Laten we nu de resultaten van het onder zoek eens bekijken. Om gelijk met de deur in huis te vallen; slechts bij 2 van de 175 woningen bleek het woonvertrek aan alle in de Bouwverordening gestelde eisen te voldoen, hiervan was bijna 40% geheel onvoldoende. Wat was er alle maal mis? Zo was bij 75% van de wonin gen de verdieping te laag; de laagste 1,95 m 'hoog'. De vloeroppervlakte was bij 65% onder de maat; kleinste oppervlakte bedroeg slechts 5,32 m^. Bij ruim 56% van de woningen was het raamopper- vlak onvoldoende groot; kleinste raam 55 cm^. Er werd niet alleen onderzocht of de voorgeschreven minimale afmetingen en maten aan de eisen voldeden, ook andere zaken werden onder de loep genomen. Zo werd er tevens gekeken naar de algemene hygiëne en alles wat daarmee in verband stond. Met betrek king tot de drinkwatervoorziening werd de aanwezigheid van regenbakken on derzocht. Aangezien het welwater op het eiland brak is, was de bevolking aange wezen op regenwater (eerst in 1934 kwam de drinkwaterleiding op het eiland). Niet ieder gezin had de beschik king over een eigen regenbak. Uit het onderzoek bleek, dat 156 gezinnen de beschikking hadden over 52 regenbak ken. Bij beperkt gebruik gold vrij alge meen dezelfde regel. De huurder had doorgaans aanspraak op acht emmers per week en wel dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag op één emmer; zaterdag op twee met het oog op de zon dag en maandag eveneens op twee in verband met de was. Was echter door droogte of andere oorzaken de voorraad onvoldoende, dan had de huurder daar in voor eigen rekening te voorzien en moest er water worden gekocht. Eveneens was dit het geval bij de wonin- De 'armenhuisjes' aan de Ring (rechts gen zonder regenbak. Sommigen trach ten het bezwaar van te moeten kopen te voorkomen, door bij voorkomende gele genheden het van de daken lopende regenwater in tonnen of emmers op te vangen. Klachten omtrent de regenbak kwamen veelvuldig voor; in het bijzon der golden deze de inhoudsgrootte. Slechts in zeer enkele gevallen had men ook bij langdurige droogte voldoende water. Veel hing af van de grootte van het gezin. In enkele gevallen had men bijna voortdurend gebrek. Eén regenbak werd zelfs aangetroffen waarin alleen bij regen water aanwezig was, zodra deze ophield zakte ook het water weg. Op onderscheiden plaatsen was de regenbak in het woonvertrek, wat in de regel vocht veroorzaakte. Door een bewoner werd medegedeeld dat, zodra de regenbak na regen vol was, deze in het woonvertrek overliep. Andere ernstige tekortkomingen wer den gesignaleerd op het gebied van de privaten ('toiletten'). Op de 175 onder zochte woningen telde men slechts 22 privaten, waarvan 6 in afzonderlijk en 16 in gemeenschappelijk gebruik, 21 daarvan waren buitenshuis in de open lucht geplaatst. Het ene binnenshuis had geen gemeenschap met de buiten lucht. Wat de inrichting betreft werd gerapporteerd, dat twee privaten met beerput werden aangetroffen en één dat op het gemeenteriool uitmondde. Bij de overige was het tonnenstelsel op de meest primitieve wijze in toepassing gebracht. In de regel werden de faeca- liën eenvouding in een zinken emmer opgevangen, die van tijd tot tijd op de mestvaalt geledigd of aan de karreman werd meegegeven. In één geval werd de privaatemmer tweemaal per week in een op het gemeenschappelijk erf staande open kist geledigd. Nieuwstraat, met rechts de kelderwoningen Bij een ander blok woningen, alle zon der privaat, werd eveneens een derge lijke open bak aangetroffen, waarin de faecaliën geworpen werden. Beiden bakken werden op geregelde tijden door de karreman schoongemaakt. Door de bewoners werd begrijpelijkerwijs veel hinder van stank ondervonden. Wat betreft de verzameling van de faeca liën door de bewoners van huizen zon der privaat was het uiterst moeilijk dienaangaande juiste gegevens te ver krijgen, daar in vele gevallen men schroomde antwoord te geven. Meestal bleek op de zolder, soms ook in het schuurhuis voor eigen rekening een inrichting met emmer gemaakt te zijn, iets wat aan de zuiverheid van de lucht in de woning geenszins bevorderlijk was. Zij, die geen voorhuis of zolder bezaten, waren er echter nog erger aan toe, aangezien de faecaliën niet anders dan in het woonvertrek konden worden bewaard; in het warme jaargetijde ver oorzaakte dit, speciaal zondags wan neer geen vuilnis werd opgehaald, aan de bewoners veel hinder. Anderen die op de frisheid in hun woning gesteld waren, zochten eenvoudig een plaats achter een schuur, op een mestput, enz. Thans een en ander omtrent de afvoer van water, etc. Gootstenen werden niet aangetroffen. In het algemeen kwamen gelegenheden tot afvoer van water bin nenshuis hoogst zelden voor. De enige voldoende wijze van afvoer op eigen erf was deze: een zinkput door middel van de tegenwoordige brandweerkazerne) buizen aansluitende op de grote riole ring. Bij 43 woningen was dit het geval. Bij 67 woningen geschiedde de afvoer door een goot naar een sloot of een ander water. In zeer vele gevallen gaf dit tot verontreiniging van het erf aanlei ding, speciaal omdat èn inrichting èn toestand van de goten menigmaal te wensen overlieten. Bovendien vond door deze wijze van afvoer, in de onmid dellijke nabijheid van de woning, een zeer ongewenste vervuiling plaats van het water waarin de goot uitmondde. In de meeste gevallen kon echter geregelde verversing plaatsvinden; de modderslo- ten in de gemeente waren toen reeds tot een minimum beperkt en binnen korte tijd zouden de laatsten tot het verleden gaan behoren. Eén woning werd gevonden, waarvan de waterafvoer plaats vond door middel van een goot naar de nabijgelegen mest vaalt van een landbouwer. Bij de overige 64 woningen ontbrak alle gelegenheid tot afvoer en was dientengevolge voor de bewoners de straat de enige toevlucht. Was aan de zijde van de straat, waar de woning stond een goot aanwezig, zo werd het water daarin geworpen en ondervonden daarvan althans slechts de buren overlast. Had echter de straat alleen aan de overzijde van de woning een goot, dan werd in naam het water daarheen gebracht; doch in de regel kwam het midden op de straat terecht en moest het verder zelf zijn weg zoeken. Aangaande de wijze van bewoning werd het volgende gerapporteerd. Slechts in 3 van de 175 gevallen werd het woonver trek niet tevens als slaapkamer gebruikt. Aannemende dat een volwassene nodig heeft 15 m' lucht in een ruimte, die gebruikt wordt als woon- en slaapka mer, zo waren slechts de helft van de onderzochte vertrekken voldoende. Van de zolders werden 44 als slaapplaats gebruikt. Afscheiden van de slaapplaat sen voor beiderlei geslacht kwam in de regel niet voor. Met betrekking tot het slapen werden in verschillende opzich ten uiterst verwerpelijke toestanden aangetroffen. Enkele voorbeelden: Een gezin bestaan de uit man, vrouw en acht kinderen, waarvan het oudste 18 jaar was, terwijl vier de tienjarige leeftijd nog niet had den bereikt, sliep te zamen in niet meer dan twee bedsteden, die in het woonver trek geplaatst waren. Alzo vijf personen in elke bedstede. Gelukkig oefende de man een beroep uit, dat hem menigmaal afwezig deed zijn. Was hij echter thuis, dan zag hij zich verplicht het nachtver blijf met de overige negen te delen. Op de zolderontbrak alle slaapgelegenheid. In een woning, door vier personen bewoond, werden twee bedsteden aan getroffen. Eén in het woonvertrek en één in het voorhuis. Bij verdere navraag kwam evenwel aan het licht dat de ene tot kast was ingericht, terwijl in de andere vader, moeder, benevens zoon en dochtervan 21 respektievelijk 20 jaar gezamenlijk sliepen. Uit het ingestelde onderzoek bleek tevens dat ruim een kwart van de wonin gen met wandgedierte was besmet. In vele gevallen verklaarde men dat vroe ger in de woning ongedierte voorkwam, doch dat dit door de voortdurende zorg van de bewoners langzamerhand geheel was uitgeroeid. Dikwijls echter was dit Elders in deze krant staat het aangrijpende verliaal van de joodse familie Gazan, opgetekend door dhr. D. Hoogzand. Hij verwijst in zijn artikel naar mevr. Van Splunter, die destijds de naaste buur van deze familie was. Eigenlijk moet ik zeggen: buur én vriend, en niet anders. Onlangs had ik, min of meer toevallig, een gesprek met mevr. Van Splunter, die nu 88 jaar is en sinds twee jaar in 'De Goede Ree' woont. In dat gesprek kwam ook de familie Gazan ter sprake, die in '42 is weggevoerd naar een concentratie kamp en daar omkwam. Maar laat ik bij het begin van ons gesprek beginnen. Mevr. Van Splunter komt van Tholen (St. Annaland). Ook wij len haar man kwam van Tholen, waar hij een paar jaar schil- dersknecht was. Ze trouwden in 1926 en kwamen in 1927 naar Sointnelsdijk waar ze door toedoen van een nicht, die aan de Kaai woonde (café Theunisse). het schildersbedrijf op de West- dijk kochten, naast slagerij Gazan. „'Wij woonden daar", wijst mevr. Van Splunter aan, op een schilderij aan de muur dat getekend is door Ary Boogerman uit Middelharnis. Het stelt een typisch stukje Sommelsdijk voor, namelijk de haven met de huisjes rotidom. We waren 'stikvreemd' in Sommelsdijk en 't enige dat je had waren je buren", begint ze te vertellen. „Vooral tnet Roosje Gazan kon ik erg goed opschieten: we waren hechte vriendin nen. Zij was eenjaar ouder dan ik en ze was ongehuwd. Ik weet nog dat ze 's avonds vaak op de muur klopte om tne welterusten te wensen op die manier, Genoemde families raakten zeer goed bevriend tnet elkaar. Er ging nogal eens een pannetje soep (,,Ik heb nóóit meer zulke lek kere soep geproefd") of een lekker stukje boterkoek naar het gezin Van Splunter van wie de twee kinderen alle gezangen en gebeden, tnet gebruik van de gebedsriemen, kenden. Er werd altijd een extra gebed uitgesproken als er nieuwe groente gegeten werd. Deze werd met een zeker respekt behandeld. Respekt stond trouwens bij beide families hoog in het vaandel. Als dat aanwe zig is. kun je ook eikaars religieuze overtuiging respekteren. Bij de Gazans werd er regelmatig iets gevierd. Dat waren in de eerste plaats de feestdagen. Met een verjaardag of een trouwerij werden ook buren en vrienden uitgenodigd. Mevr. Van Splunter weet zich nog de dag te herinneren, dat het echtpaar Gazan 50 jaar getrouwd was. Op die dag verongelukte koningin Astrid van België. Deze koningin was zeer geliefd. Zoals velen wel zullen weten, hebben de joden veel feestdagen. „Alles wier gevierd", weet mevr. Van Splunter. Voor de Pesach, het joodse Paasfeest, werd het huis grondig gereinigd. Er inocht geen kruimeltje brood of een korreltje rijst in een hoekje liggen. Restjes die er stonden gingen naar de buren. Met Pesach werd er ook speciaal brood gegeten, dat door bakker Rood, of Roth (7), uit Middelharnis werd gebakken. Dat heette 'kousjer brood', zoals mevr. Van Splunter dit woord nog op de ouderwetse manier uitspreekt. Tegenwoordig wordt er meestal 'koosjer' gezegd. Het platte brood, de matzes, kochten ze elders en zat in grote, ronde dozen. Een ander .specifiek joods gebruik was en is het ritueel slachten. Dat gebeurde op maandagtnorgen in aanwezigheid van de rabbi. Hierbij laten ze het bloed uit de koe wegstromen. Vroeger dachten veel mensen dat dit bloed gezond voor iemand was en rnensen. die een minder goede gezondheid hadden, kwamen dan 'bloed drinken'. ,,Maar dat hielp nooit", zegt mevr Van Splunter nuchter. Terwijl we zo over de joodse gebruiken zitten te praten, schiet haar steeds meer te binnen. Voor mij is het een soort openbaring om te horen dat al die gebruiken ook hier. op Flakkee, bekend waren. Zelf ben ik meerde laat.ste jaren voorgaan interesseren omdat mijn jongste dochter in Israël woont en er regelmatig over .schrijft. Wat ik nog niet kende, is het zogenaamde 'Sjiwwe- zittenMevr. Van Splunter noemt dit woord niet. tnaar ze beschrijft wel precies de betekenis ervan. Sjiwwe-zitten werd gedaan als er iemand was overleden. De naaste bloedverwanten hielden dan 7 treurdagen. Mevr. Van Splunter vertelt dat ze bij een condolatie op een stoof moesten zitten. Dat klopt. In het Nederlands-Jiddisch woordenboek staat: volgens gebruik werd er op een laag .stoeltje of op de grond gezeten. Dan vraag ik haar of er ook Soekot werd gevierd (Loofhutten- feest). Tot tnijn verrassing zegt ze: ja. „Dan bouwden ze aan de Havendijk, achter de synagoge, een hut waarin ze de hele week bivakkeerden Het is misschien aardig om de betekenis van het Loofhuttenfeest te vermelden, wat ik onderaan dit .stukje zal doen. Wat haar geliefde buren in de oorlog is overkomen, heeft haar destijds geweldig aangegrepen. Ze is er zelfs ziek door geworden: ze kreegeen schildklieraandoening. ..Ik denk er nog altijd aan Op de tafel zie ik een boek liggen, dat ze momenteel aan het lezen is, want ze leest nog altijd veel. Het is de geschiedenis over een Nederlandse Jodin, die ontzettend veel heeft meegemaakt. De zuster komt hitmen tnet een kopje soep. Voor mij het sein otn op te stappen. Ik hoop dat mevr Van Splunter twg goede jaren in 'De Goede Reemag doorbrengen, waar ze het prima naar de zin heeft. ..En ik wilde nog zeggen dat de zusters goed voor me zorgen", zegt ze op de valreep. T. Knöps In Leviticus 23:43 staat: ..Opdat uwe geslachten weten, dat Ik de kinderen Israels in loofliutten heb doen wonen, als Ik hen uit Egypteland uitgevoerd heb: Ik ben de Heere, uw God". De looflnit brengt ons dus de woestijtveis in herinnering van de oude Israëlieten toen ze vanuit Egypte naar het beloofde land trokken. Op deze tocht leefden ze in eenvoudige hutten, die altijd haastig werden opgezet. De hut die nu tnet het Looflmttetifeest wordt gebouwd, is versierd tnet bloemen en fruit en volgens voorschrift moet men de sterren van de hemel kunnen zien, zoals ook de oude Israëlieten die zagen. Boven de loojhut steekt een palmtak uit (de loelaab). Ver der zie je er 3 myrthetakken en twee wilgentakjes. Dit op grond van Leviticus 23:40. Onder in de hut wordt een soort citroen (etrog) gelegd. Dit Soekothfeest is ook een dankdag. In bijhelse tijden viel Soe- koth .samen met het oogstfeest (zieDeut. 16:13 en Ex. 34:22). Tij dens dit feest, dat acht dagen duurde, worden er in de synagoge speciale diensten gehouden, waarbij veel psalmen worden gezongen, van 113 tot 118. Zodra de beginwoorden van de laat .ste psalin gezongen worden, wordt de samengestrooinde getneente een vrolijk wuivende tnetiigte tnet een palmtak in de hand en zwaait ermee naar alle kanten, otn daarmee tot uit drukking te brengen, dat alles van God is. Het Loojhuttenfeest wordt op de achtste dag besloten met de zog. Vreugde der Wet. De prachtig versierde Thorarollen worden dan uit de heilige Ark gehaald en uitbundig door de synagoge gedra gen. Dan leest men het laatste deel van Deuteroiiomium en het eerste deel van Genesisom daarmee aan tegeven, dat in éénjaar de Thora (de vijf boeken van Mozes) moeten worden gelezen. niet mogelijk, speciaal waar de wonin gen deel uitmaakten van een groot blok huizen, die op de zolder slechts door houten beschotten gescheiden waren. Van maatregelen van de eigenaars om het kwaad te beteugelen of geheel te doen verwijderen werd uiterst weinig vernomen. Sommige huizen waren zo hevig besmet, dat ze feitelijk onbewoon baar geacht moesten worden. Zo was er een woning, slechts bestaande uit een woonvertrek van 13 m^ opper vlakte en een zolder, op het zuiden gele gen, zonder uitgang achter en waarin niet minder dan elf personen waren gehuisvest. De bewoonster verhaalde van de niet te beschrijven hinder van het ongedierte; hoe dit in de warme zomer nachten hoogtij vierde, de kinderen zodanig overlast en ongemak veroor zaakte, dat ze menigmaal in de onmoge lijkheid om te slapen, hele nachten huilende wakker lagen. Tot staving van haar beweringen toonde de vrouw de resultaten van een die nacht gehouden klopjacht op de witgekalkte muren van de bedstede, die met rode vlekken was bezaaid... Zo'n 40% van de woningen was onzinde- Het Nieuwdorp. de zogenaamde 'Doofpot': toestand ca. 1955 lijk of matig zindelijk. Grote onzinde lijkheid kwam slechts in enkele gevallen voor. In het algemeen wisten de bewo ners met geringe hulpmiddelen het woonvertrek tot een gezellig interieur in te richten. De vloer werd veelal met mat ten belegd, op de muren plakte men voor eigen rekening een goedkoop behang selpapier; op de tafel legde men vaak een zeiltje, voor het raam zette men een bloem, waardoor het geheel een aan trekkelijk aanzien kreeg. Het bedekken van vloer en muren was bovendien dik wijls een middel om grove gebreken in het onderhoud te verbergen. In onder scheiden gevallen liet het onderhoud veel, in sommige zeer veel te wensen over. Van niet meer dan 40% woningen was het onderhoud goed te noemen. Wat de gebreken betreft, het meest voorko mende was vochtigheid. In 80 gevallen werd daarvan melding gemaakt. Lang niet in alle gevallen was evenwel het euvel even groot. Nu eens was alleen dea buitenmuur vochtig; dan weerde muren van de bedstede; een andermaal de vloer. Zonder uitzondering werden de kelderwoningen vuns genoemd en pleit te de burgemeester en'oor deze zo spoe dig mogelijk uit de woningvoorraad te onttrekken. De overige gebreken lieten zich als volgt samenvatten: lekkage, rook, tocht. Of schoon in veel mindere mate dan voch tigheid, kwam toch lekkage veel voor; dikwijls als gevolg van oude en niet beschoten daken. In een tweetal wonin gen werd tevens vermeld, dat de lekkage niet gerepareerd kon worden, omdat het dak zo totaal verrot was, dat geen metse laar er op durfde! In een paar gevallen werd hinder van rook ondervonden en wel zodanig, dat men voortdurend ook 's winters de voordeur moest laten open staan. Over tocht werd enkele malen geklaagd, speciaal daar, tegengevolge van een gemeenschappelijke ingang de voordeur de gehele dag openstond. Eerst verantwoordelijke voor het onder houd was de eigenaar. In veel gevallen was het huis voor de eigenaar niets anders dan een kapitaal dat zo hoog mogelijke rente moest afwerpen. Hier door werden de verplichtingen, die ook tegenover de huurder bestonden, te veel uit het oog verloren. De eigenaars voer den hiertegen het argument van huur schuld, doch dit werd schromelijk over dreven. Zo werden de grotere panden nu bewoond door enkele (grote) gezinnen, waardoor de huiseigenaar meer geld kon innen, dan door het gehele pand aan één huurder te verhuren. Alle ver trekken, tot de meest ongeschikte, als binnenkamers zonder behoorlijke ver lichting, veelal zonder enig gerief voor de bewoners, werden afzonderlijk ver huurd. Niet zelfden waren dergelijke percelen broeinesten van onreinheid en ziekte, doch de dikwijls voorkomende woningnood dwong menigeen ze te betrekken. Het pand Voorstraat 19 bijvoorbeeld, werd in de jaren twintig nog aan kamers verhuurd. De huurprijs was ƒ0,60 per week. Driehoog op zolder stond de emmer. Hieruit blijkt al dat er na het verschijnen van het onderzoeksrapport van burgemeester Mijs niet direkt aan alle wantoestanden een einde werd gemaakt. Het rapport werd door de gemeenteraad voor kennisgeving aan genomen. Was dan alle moeite van de burgemees ter voor niets geweest? Nee, want in 1903 werd een Gezondheidscommissie voor Goeree-Overflakkee opgericht, waarvan burgemeester Mijs als secretaris fun geerde. Deze Gezondheidscommissie heeft ervoor gezorgd dat vele van derge lijke wantoestanden definitief tot het verleden zouden gaan behoren. Eerst tussen 1909 en 1912 verrezen aan de Eendrachtstraat 37 arbeiderswoningen. Dit was het begin van de enorme woningbouw in het eerste kwart van de twintigste eeuw. Langzaamaan verdwe nen de slechte eenkamerwoningen. Zij werden afgebroken, vergroot of tot win kel verbouwd. De kelderwoningen kre gen nu een juiste bestemming: opslag plaats van goederen en niet van mensen. Ook de benaming veranderde, het wer den nu pakhuizen in plaats van woon huizen genoemd. Een stukje sociale ellende is ten einde. Middelharnis Jan Both

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1992 | | pagina 9