EHIVI1DEn-l11Emi/5
Woningonderzoek Middelharnis anno 1900
INGSSPRBKMET....
mevr, J. van Splunter-Everaers
te Sommelsdijk
In 1900 stelde burgemeester Ulbo.
J. Mijs op eigen initiatief een onder
zoek in naar de toestand van de
woningen binnen Middelharnis. Sa
men met de gemeente-opzichter J.
Korteweg bezocht hij een groot aan
tal woningen. Van hun bevindingen
werd een verslag opgemaakt, waar
van de resultaten ronduit onthut
send kunnen worden genoemd. On
derstaand een excerpt van het ge
noemde verslag. Het betreft hier
alleen de woningtoestand in Middel
harnis, maar de gesteldheid van de
woningen in de andere dorpen op het
eiland was niet veel beter.
Loofhuttenfeest
3e Blad
VRIJDAG 21 AUGUSTUS 1992
No. 6127
Alle 850 woningen in Middelharnis bin
nen korte tijd grondig te onderzoeken
was natuurlijk ondoenlijk. Er werd
besloten om alle woningen beneden de
huurprijs van/ 1,20 perweeken die vóór
de inwerkingtreding van de plaatselijke
Bouwverordening van 1860 werden ge
bouwd te onderzoeken. In aanmerking
kwamen ongeveer 200 woningen, waar
van er ongeveer 25 als onbewoond of
door afwezigheid van de bewoners
waren gesloten, niet konden worden
onderzocht.
Er werden alzo 175 woningen binnen de
bebouwde kom onderzocht. De huizen
werden getoetst aan de voorwaarden in
de Bouwverordening van 1860 (gedeelte
lijk herzien in 1892) gesteld. Volgens
deze moest ieder nieuw te bouwen
woning één woonvertrek met een mini
male oppervlakte van 15 m^ bevatten,
terwijl de hoogte minstens 2.60 m moest
bedragen. Elke woonruimte moest te
vens voorzien zijn van één of meer
ramen. Wanneer er slechts één raam was
moest dit een oppervlakte bezitten van
minstens 1.80 m^ terwijl het minstens 40
dm^ geopend moest kunnen worden.
Indien de kamer van twee ramen voor
zien was, moest elk raam een minimum
oppervlak van 1.50 m^ bezitten. Ook
bestaande woningen, die werden ver
bouwd moesten aan deze eisen vol
doen.
Zo ging men er bij het vaststellen van de
Bouwverordening van uit, dat binnen
een zeker aantal jaren alle krotten ver
dwenen zouden zijn; maar was dit
werkelijk het geval? Dat was eigenlijk de
vraag, die burgemeester Mijs deed be
sluiten de krotwoningen in de oude kern
van het dorp te onderzoeken.
Na 1875 werden er door particulieren op
grote schaal aan de rand van het dorp
nieuwe huizen gebouwd (Waterweg, Vis
sersstraat, Weistraatjes). Deze arbei
derswoningen waren reeds beter in
gericht dan de voorschriften in de
Bouwverordening aangaven, want be
halve het woonvertrek bevatten deze
nog een keukentje. Deze woningen vie
len dan ook buiten het woningonder
zoek.
Door de bevolkingsgroei in de laatste
helft van de vorige eeuw was er een grote
woningnood en daardoor raakten deze
woningen reeds spoedig bewoond.
De economische crises in de vorige
eeuw was er mede de oorzaak van, dat
vele mensen de huren voor de nieuwe
huizen niet konden opbrengen en wa
ren genoodzaakt de goedkopere oudere
woningen te betrekken. De huurprijzen
van de onderzochte woningen varieer
den overigens van ƒ0,45 tot 1,15 per
week.
Laten we nu de resultaten van het onder
zoek eens bekijken. Om gelijk met de
deur in huis te vallen; slechts bij 2 van de
175 woningen bleek het woonvertrek
aan alle in de Bouwverordening gestelde
eisen te voldoen, hiervan was bijna 40%
geheel onvoldoende. Wat was er alle
maal mis? Zo was bij 75% van de wonin
gen de verdieping te laag; de laagste 1,95
m 'hoog'. De vloeroppervlakte was bij
65% onder de maat; kleinste oppervlakte
bedroeg slechts 5,32 m^. Bij ruim 56%
van de woningen was het raamopper-
vlak onvoldoende groot; kleinste raam
55 cm^.
Er werd niet alleen onderzocht of de
voorgeschreven minimale afmetingen
en maten aan de eisen voldeden, ook
andere zaken werden onder de loep
genomen. Zo werd er tevens gekeken
naar de algemene hygiëne en alles wat
daarmee in verband stond. Met betrek
king tot de drinkwatervoorziening werd
de aanwezigheid van regenbakken on
derzocht. Aangezien het welwater op het
eiland brak is, was de bevolking aange
wezen op regenwater (eerst in 1934
kwam de drinkwaterleiding op het
eiland). Niet ieder gezin had de beschik
king over een eigen regenbak. Uit het
onderzoek bleek, dat 156 gezinnen de
beschikking hadden over 52 regenbak
ken. Bij beperkt gebruik gold vrij alge
meen dezelfde regel. De huurder had
doorgaans aanspraak op acht emmers
per week en wel dinsdag, woensdag,
donderdag en vrijdag op één emmer;
zaterdag op twee met het oog op de zon
dag en maandag eveneens op twee in
verband met de was. Was echter door
droogte of andere oorzaken de voorraad
onvoldoende, dan had de huurder daar
in voor eigen rekening te voorzien en
moest er water worden gekocht.
Eveneens was dit het geval bij de wonin-
De 'armenhuisjes' aan de Ring (rechts
gen zonder regenbak. Sommigen trach
ten het bezwaar van te moeten kopen te
voorkomen, door bij voorkomende gele
genheden het van de daken lopende
regenwater in tonnen of emmers op te
vangen. Klachten omtrent de regenbak
kwamen veelvuldig voor; in het bijzon
der golden deze de inhoudsgrootte.
Slechts in zeer enkele gevallen had men
ook bij langdurige droogte voldoende
water. Veel hing af van de grootte van het
gezin. In enkele gevallen had men bijna
voortdurend gebrek.
Eén regenbak werd zelfs aangetroffen
waarin alleen bij regen water aanwezig
was, zodra deze ophield zakte ook het
water weg. Op onderscheiden plaatsen
was de regenbak in het woonvertrek, wat
in de regel vocht veroorzaakte. Door een
bewoner werd medegedeeld dat, zodra
de regenbak na regen vol was, deze in
het woonvertrek overliep.
Andere ernstige tekortkomingen wer
den gesignaleerd op het gebied van de
privaten ('toiletten'). Op de 175 onder
zochte woningen telde men slechts 22
privaten, waarvan 6 in afzonderlijk en
16 in gemeenschappelijk gebruik, 21
daarvan waren buitenshuis in de open
lucht geplaatst. Het ene binnenshuis
had geen gemeenschap met de buiten
lucht. Wat de inrichting betreft werd
gerapporteerd, dat twee privaten met
beerput werden aangetroffen en één dat
op het gemeenteriool uitmondde. Bij de
overige was het tonnenstelsel op de
meest primitieve wijze in toepassing
gebracht. In de regel werden de faeca-
liën eenvouding in een zinken emmer
opgevangen, die van tijd tot tijd op de
mestvaalt geledigd of aan de karreman
werd meegegeven. In één geval werd de
privaatemmer tweemaal per week in een
op het gemeenschappelijk erf staande
open kist geledigd.
Nieuwstraat, met rechts de kelderwoningen
Bij een ander blok woningen, alle zon
der privaat, werd eveneens een derge
lijke open bak aangetroffen, waarin de
faecaliën geworpen werden. Beiden
bakken werden op geregelde tijden door
de karreman schoongemaakt. Door de
bewoners werd begrijpelijkerwijs veel
hinder van stank ondervonden.
Wat betreft de verzameling van de faeca
liën door de bewoners van huizen zon
der privaat was het uiterst moeilijk
dienaangaande juiste gegevens te ver
krijgen, daar in vele gevallen men
schroomde antwoord te geven. Meestal
bleek op de zolder, soms ook in het
schuurhuis voor eigen rekening een
inrichting met emmer gemaakt te zijn,
iets wat aan de zuiverheid van de lucht
in de woning geenszins bevorderlijk
was. Zij, die geen voorhuis of zolder
bezaten, waren er echter nog erger aan
toe, aangezien de faecaliën niet anders
dan in het woonvertrek konden worden
bewaard; in het warme jaargetijde ver
oorzaakte dit, speciaal zondags wan
neer geen vuilnis werd opgehaald, aan
de bewoners veel hinder. Anderen die
op de frisheid in hun woning gesteld
waren, zochten eenvoudig een plaats
achter een schuur, op een mestput,
enz.
Thans een en ander omtrent de afvoer
van water, etc. Gootstenen werden niet
aangetroffen. In het algemeen kwamen
gelegenheden tot afvoer van water bin
nenshuis hoogst zelden voor. De enige
voldoende wijze van afvoer op eigen erf
was deze: een zinkput door middel van
de tegenwoordige brandweerkazerne)
buizen aansluitende op de grote riole
ring. Bij 43 woningen was dit het geval.
Bij 67 woningen geschiedde de afvoer
door een goot naar een sloot of een
ander water. In zeer vele gevallen gaf dit
tot verontreiniging van het erf aanlei
ding, speciaal omdat èn inrichting èn
toestand van de goten menigmaal te
wensen overlieten. Bovendien vond
door deze wijze van afvoer, in de onmid
dellijke nabijheid van de woning, een
zeer ongewenste vervuiling plaats van
het water waarin de goot uitmondde. In
de meeste gevallen kon echter geregelde
verversing plaatsvinden; de modderslo-
ten in de gemeente waren toen reeds tot
een minimum beperkt en binnen korte
tijd zouden de laatsten tot het verleden
gaan behoren.
Eén woning werd gevonden, waarvan de
waterafvoer plaats vond door middel
van een goot naar de nabijgelegen mest
vaalt van een landbouwer. Bij de overige
64 woningen ontbrak alle gelegenheid
tot afvoer en was dientengevolge voor de
bewoners de straat de enige toevlucht.
Was aan de zijde van de straat, waar de
woning stond een goot aanwezig, zo
werd het water daarin geworpen en
ondervonden daarvan althans slechts
de buren overlast. Had echter de straat
alleen aan de overzijde van de woning
een goot, dan werd in naam het water
daarheen gebracht; doch in de regel
kwam het midden op de straat terecht en
moest het verder zelf zijn weg zoeken.
Aangaande de wijze van bewoning werd
het volgende gerapporteerd. Slechts in 3
van de 175 gevallen werd het woonver
trek niet tevens als slaapkamer gebruikt.
Aannemende dat een volwassene nodig
heeft 15 m' lucht in een ruimte, die
gebruikt wordt als woon- en slaapka
mer, zo waren slechts de helft van de
onderzochte vertrekken voldoende. Van
de zolders werden 44 als slaapplaats
gebruikt. Afscheiden van de slaapplaat
sen voor beiderlei geslacht kwam in de
regel niet voor. Met betrekking tot het
slapen werden in verschillende opzich
ten uiterst verwerpelijke toestanden
aangetroffen.
Enkele voorbeelden: Een gezin bestaan
de uit man, vrouw en acht kinderen,
waarvan het oudste 18 jaar was, terwijl
vier de tienjarige leeftijd nog niet had
den bereikt, sliep te zamen in niet meer
dan twee bedsteden, die in het woonver
trek geplaatst waren. Alzo vijf personen
in elke bedstede. Gelukkig oefende de
man een beroep uit, dat hem menigmaal
afwezig deed zijn. Was hij echter thuis,
dan zag hij zich verplicht het nachtver
blijf met de overige negen te delen. Op
de zolderontbrak alle slaapgelegenheid.
In een woning, door vier personen
bewoond, werden twee bedsteden aan
getroffen. Eén in het woonvertrek en één
in het voorhuis. Bij verdere navraag
kwam evenwel aan het licht dat de ene
tot kast was ingericht, terwijl in de
andere vader, moeder, benevens zoon
en dochtervan 21 respektievelijk 20 jaar
gezamenlijk sliepen.
Uit het ingestelde onderzoek bleek
tevens dat ruim een kwart van de wonin
gen met wandgedierte was besmet. In
vele gevallen verklaarde men dat vroe
ger in de woning ongedierte voorkwam,
doch dat dit door de voortdurende zorg
van de bewoners langzamerhand geheel
was uitgeroeid. Dikwijls echter was dit
Elders in deze krant staat het aangrijpende verliaal van de
joodse familie Gazan, opgetekend door dhr. D. Hoogzand.
Hij verwijst in zijn artikel naar mevr. Van Splunter, die
destijds de naaste buur van deze familie was. Eigenlijk
moet ik zeggen: buur én vriend, en niet anders. Onlangs
had ik, min of meer toevallig, een gesprek met mevr. Van
Splunter, die nu 88 jaar is en sinds twee jaar in 'De Goede
Ree' woont. In dat gesprek kwam ook de familie Gazan ter
sprake, die in '42 is weggevoerd naar een concentratie
kamp en daar omkwam. Maar laat ik bij het begin van ons
gesprek beginnen.
Mevr. Van Splunter komt van Tholen (St. Annaland). Ook wij
len haar man kwam van Tholen, waar hij een paar jaar schil-
dersknecht was. Ze trouwden in 1926 en kwamen in 1927 naar
Sointnelsdijk waar ze door toedoen van een nicht, die aan de
Kaai woonde (café Theunisse). het schildersbedrijf op de West-
dijk kochten, naast slagerij Gazan.
„'Wij woonden daar", wijst mevr. Van Splunter aan, op een
schilderij aan de muur dat getekend is door Ary Boogerman uit
Middelharnis. Het stelt een typisch stukje Sommelsdijk voor,
namelijk de haven met de huisjes rotidom.
We waren 'stikvreemd' in Sommelsdijk en 't enige dat je had
waren je buren", begint ze te vertellen. „Vooral tnet Roosje
Gazan kon ik erg goed opschieten: we waren hechte vriendin
nen. Zij was eenjaar ouder dan ik en ze was ongehuwd. Ik weet
nog dat ze 's avonds vaak op de muur klopte om tne welterusten
te wensen op die manier,
Genoemde families raakten zeer goed bevriend tnet elkaar. Er
ging nogal eens een pannetje soep (,,Ik heb nóóit meer zulke lek
kere soep geproefd") of een lekker stukje boterkoek naar het
gezin Van Splunter van wie de twee kinderen alle gezangen en
gebeden, tnet gebruik van de gebedsriemen, kenden. Er werd
altijd een extra gebed uitgesproken als er nieuwe groente gegeten
werd. Deze werd met een zeker respekt behandeld. Respekt stond
trouwens bij beide families hoog in het vaandel. Als dat aanwe
zig is. kun je ook eikaars religieuze overtuiging respekteren.
Bij de Gazans werd er regelmatig iets gevierd. Dat waren in de
eerste plaats de feestdagen. Met een verjaardag of een trouwerij
werden ook buren en vrienden uitgenodigd. Mevr. Van Splunter
weet zich nog de dag te herinneren, dat het echtpaar Gazan 50
jaar getrouwd was. Op die dag verongelukte koningin Astrid van
België. Deze koningin was zeer geliefd.
Zoals velen wel zullen weten, hebben de joden veel feestdagen.
„Alles wier gevierd", weet mevr. Van Splunter. Voor de Pesach,
het joodse Paasfeest, werd het huis grondig gereinigd. Er inocht
geen kruimeltje brood of een korreltje rijst in een hoekje liggen.
Restjes die er stonden gingen naar de buren. Met Pesach werd er
ook speciaal brood gegeten, dat door bakker Rood, of Roth (7),
uit Middelharnis werd gebakken. Dat heette 'kousjer brood',
zoals mevr. Van Splunter dit woord nog op de ouderwetse
manier uitspreekt. Tegenwoordig wordt er meestal 'koosjer'
gezegd. Het platte brood, de matzes, kochten ze elders en zat in
grote, ronde dozen.
Een ander .specifiek joods gebruik was en is het ritueel slachten.
Dat gebeurde op maandagtnorgen in aanwezigheid van de
rabbi. Hierbij laten ze het bloed uit de koe wegstromen. Vroeger
dachten veel mensen dat dit bloed gezond voor iemand was en
rnensen. die een minder goede gezondheid hadden, kwamen
dan 'bloed drinken'. ,,Maar dat hielp nooit", zegt mevr Van
Splunter nuchter.
Terwijl we zo over de joodse gebruiken zitten te praten, schiet
haar steeds meer te binnen. Voor mij is het een soort openbaring
om te horen dat al die gebruiken ook hier. op Flakkee, bekend
waren. Zelf ben ik meerde laat.ste jaren voorgaan interesseren
omdat mijn jongste dochter in Israël woont en er regelmatig over
.schrijft. Wat ik nog niet kende, is het zogenaamde 'Sjiwwe-
zittenMevr. Van Splunter noemt dit woord niet. tnaar ze
beschrijft wel precies de betekenis ervan. Sjiwwe-zitten werd
gedaan als er iemand was overleden. De naaste bloedverwanten
hielden dan 7 treurdagen. Mevr. Van Splunter vertelt dat ze bij
een condolatie op een stoof moesten zitten. Dat klopt. In het
Nederlands-Jiddisch woordenboek staat: volgens gebruik werd
er op een laag .stoeltje of op de grond gezeten.
Dan vraag ik haar of er ook Soekot werd gevierd (Loofhutten-
feest). Tot tnijn verrassing zegt ze: ja. „Dan bouwden ze aan de
Havendijk, achter de synagoge, een hut waarin ze de hele week
bivakkeerden Het is misschien aardig om de betekenis van het
Loofhuttenfeest te vermelden, wat ik onderaan dit .stukje zal
doen.
Wat haar geliefde buren in de oorlog is overkomen, heeft haar
destijds geweldig aangegrepen. Ze is er zelfs ziek door geworden:
ze kreegeen schildklieraandoening. ..Ik denk er nog altijd aan
Op de tafel zie ik een boek liggen, dat ze momenteel aan het
lezen is, want ze leest nog altijd veel. Het is de geschiedenis over
een Nederlandse Jodin, die ontzettend veel heeft meegemaakt.
De zuster komt hitmen tnet een kopje soep. Voor mij het sein otn
op te stappen. Ik hoop dat mevr Van Splunter twg goede jaren
in 'De Goede Reemag doorbrengen, waar ze het prima naar de
zin heeft. ..En ik wilde nog zeggen dat de zusters goed voor me
zorgen", zegt ze op de valreep.
T. Knöps
In Leviticus 23:43 staat: ..Opdat uwe geslachten weten, dat Ik de
kinderen Israels in loofliutten heb doen wonen, als Ik hen uit
Egypteland uitgevoerd heb: Ik ben de Heere, uw God".
De looflnit brengt ons dus de woestijtveis in herinnering van de
oude Israëlieten toen ze vanuit Egypte naar het beloofde land
trokken. Op deze tocht leefden ze in eenvoudige hutten, die altijd
haastig werden opgezet.
De hut die nu tnet het Looflmttetifeest wordt gebouwd, is versierd
tnet bloemen en fruit en volgens voorschrift moet men de sterren
van de hemel kunnen zien, zoals ook de oude Israëlieten die
zagen. Boven de loojhut steekt een palmtak uit (de loelaab). Ver
der zie je er 3 myrthetakken en twee wilgentakjes. Dit op grond
van Leviticus 23:40. Onder in de hut wordt een soort citroen
(etrog) gelegd.
Dit Soekothfeest is ook een dankdag. In bijhelse tijden viel Soe-
koth .samen met het oogstfeest (zieDeut. 16:13 en Ex. 34:22). Tij
dens dit feest, dat acht dagen duurde, worden er in de synagoge
speciale diensten gehouden, waarbij veel psalmen worden
gezongen, van 113 tot 118. Zodra de beginwoorden van de laat
.ste psalin gezongen worden, wordt de samengestrooinde
getneente een vrolijk wuivende tnetiigte tnet een palmtak in de
hand en zwaait ermee naar alle kanten, otn daarmee tot uit
drukking te brengen, dat alles van God is.
Het Loojhuttenfeest wordt op de achtste dag besloten met de zog.
Vreugde der Wet. De prachtig versierde Thorarollen worden dan
uit de heilige Ark gehaald en uitbundig door de synagoge gedra
gen. Dan leest men het laatste deel van Deuteroiiomium en het
eerste deel van Genesisom daarmee aan tegeven, dat in éénjaar
de Thora (de vijf boeken van Mozes) moeten worden gelezen.
niet mogelijk, speciaal waar de wonin
gen deel uitmaakten van een groot blok
huizen, die op de zolder slechts door
houten beschotten gescheiden waren.
Van maatregelen van de eigenaars om
het kwaad te beteugelen of geheel te
doen verwijderen werd uiterst weinig
vernomen. Sommige huizen waren zo
hevig besmet, dat ze feitelijk onbewoon
baar geacht moesten worden.
Zo was er een woning, slechts bestaande
uit een woonvertrek van 13 m^ opper
vlakte en een zolder, op het zuiden gele
gen, zonder uitgang achter en waarin
niet minder dan elf personen waren
gehuisvest. De bewoonster verhaalde
van de niet te beschrijven hinder van het
ongedierte; hoe dit in de warme zomer
nachten hoogtij vierde, de kinderen
zodanig overlast en ongemak veroor
zaakte, dat ze menigmaal in de onmoge
lijkheid om te slapen, hele nachten
huilende wakker lagen. Tot staving van
haar beweringen toonde de vrouw de
resultaten van een die nacht gehouden
klopjacht op de witgekalkte muren van
de bedstede, die met rode vlekken was
bezaaid...
Zo'n 40% van de woningen was onzinde-
Het Nieuwdorp. de zogenaamde 'Doofpot': toestand ca. 1955
lijk of matig zindelijk. Grote onzinde
lijkheid kwam slechts in enkele gevallen
voor. In het algemeen wisten de bewo
ners met geringe hulpmiddelen het
woonvertrek tot een gezellig interieur in
te richten. De vloer werd veelal met mat
ten belegd, op de muren plakte men voor
eigen rekening een goedkoop behang
selpapier; op de tafel legde men vaak
een zeiltje, voor het raam zette men een
bloem, waardoor het geheel een aan
trekkelijk aanzien kreeg. Het bedekken
van vloer en muren was bovendien dik
wijls een middel om grove gebreken in
het onderhoud te verbergen. In onder
scheiden gevallen liet het onderhoud
veel, in sommige zeer veel te wensen
over. Van niet meer dan 40% woningen
was het onderhoud goed te noemen. Wat
de gebreken betreft, het meest voorko
mende was vochtigheid. In 80 gevallen
werd daarvan melding gemaakt. Lang
niet in alle gevallen was evenwel het
euvel even groot. Nu eens was alleen dea
buitenmuur vochtig; dan weerde muren
van de bedstede; een andermaal de
vloer. Zonder uitzondering werden de
kelderwoningen vuns genoemd en pleit
te de burgemeester en'oor deze zo spoe
dig mogelijk uit de woningvoorraad te
onttrekken.
De overige gebreken lieten zich als volgt
samenvatten: lekkage, rook, tocht. Of
schoon in veel mindere mate dan voch
tigheid, kwam toch lekkage veel voor;
dikwijls als gevolg van oude en niet
beschoten daken. In een tweetal wonin
gen werd tevens vermeld, dat de lekkage
niet gerepareerd kon worden, omdat het
dak zo totaal verrot was, dat geen metse
laar er op durfde! In een paar gevallen
werd hinder van rook ondervonden en
wel zodanig, dat men voortdurend ook 's
winters de voordeur moest laten open
staan. Over tocht werd enkele malen
geklaagd, speciaal daar, tegengevolge
van een gemeenschappelijke ingang de
voordeur de gehele dag openstond.
Eerst verantwoordelijke voor het onder
houd was de eigenaar. In veel gevallen
was het huis voor de eigenaar niets
anders dan een kapitaal dat zo hoog
mogelijke rente moest afwerpen. Hier
door werden de verplichtingen, die ook
tegenover de huurder bestonden, te veel
uit het oog verloren. De eigenaars voer
den hiertegen het argument van huur
schuld, doch dit werd schromelijk over
dreven. Zo werden de grotere panden nu
bewoond door enkele (grote) gezinnen,
waardoor de huiseigenaar meer geld
kon innen, dan door het gehele pand
aan één huurder te verhuren. Alle ver
trekken, tot de meest ongeschikte, als
binnenkamers zonder behoorlijke ver
lichting, veelal zonder enig gerief voor
de bewoners, werden afzonderlijk ver
huurd. Niet zelfden waren dergelijke
percelen broeinesten van onreinheid en
ziekte, doch de dikwijls voorkomende
woningnood dwong menigeen ze te
betrekken.
Het pand Voorstraat 19 bijvoorbeeld,
werd in de jaren twintig nog aan kamers
verhuurd. De huurprijs was ƒ0,60 per
week. Driehoog op zolder stond de
emmer. Hieruit blijkt al dat er na het
verschijnen van het onderzoeksrapport
van burgemeester Mijs niet direkt aan
alle wantoestanden een einde werd
gemaakt. Het rapport werd door de
gemeenteraad voor kennisgeving aan
genomen.
Was dan alle moeite van de burgemees
ter voor niets geweest? Nee, want in 1903
werd een Gezondheidscommissie voor
Goeree-Overflakkee opgericht, waarvan
burgemeester Mijs als secretaris fun
geerde. Deze Gezondheidscommissie
heeft ervoor gezorgd dat vele van derge
lijke wantoestanden definitief tot het
verleden zouden gaan behoren. Eerst
tussen 1909 en 1912 verrezen aan de
Eendrachtstraat 37 arbeiderswoningen.
Dit was het begin van de enorme
woningbouw in het eerste kwart van de
twintigste eeuw. Langzaamaan verdwe
nen de slechte eenkamerwoningen. Zij
werden afgebroken, vergroot of tot win
kel verbouwd. De kelderwoningen kre
gen nu een juiste bestemming: opslag
plaats van goederen en niet van mensen.
Ook de benaming veranderde, het wer
den nu pakhuizen in plaats van woon
huizen genoemd. Een stukje sociale
ellende is ten einde.
Middelharnis
Jan Both