EIUVtlDEII-niEUWS
Van een eiland naar een eiland
Pensiongasten in ^Paal 8'
Wij zijn
rentmeesters
onzer goederen...
Vakantie op Terschelling
Jan Knape Mzn.
2e Blad
DINSDAG 31 JULI 1990
No. 5921
We hadden besloten om dit jaar eens
een sportieve vakantie in Nederland te
houden. Voor lichaam en geest de zo
broodnodige rust zoeken. Maar waar
vond je die nog? „Op een eiland" hoorde
ik mezelf hardop zeggen, „bijvoorbeeld
op Terschelling".
„Jij altijd met je eiland. Je komt van een
eiland en wilt met vakantie wéér naar
een eiland. Wat vind je op een eiland wat
je elders niet vindt?"
„Tja, dat kan ik moeilijk uitleggen, dat
moet je ondervinden".
De „Friesland" stootte drie keer zijn
schorre geluid over de kade van Har-
lingen-haven en maakte zich los van het
vaste land. Wij, met een dikke trui en jas
aan, hadden ons op het promenade
dek genesteld.
Hoewel de zon scheen, was het toch
behoorlijk fris. Zeemeeuwen scheerden
de volle anderhalfuur, dat de overtocht
duurde, over onze hoofden.
Dit was dus de Waddenzee waarop we
voeren. We speurden met een kijker de
horizon af waarbij opmerkingen als:
„Wat een prachtige zeilboten" en „kijk
die robben daar op het wad", niet van de
lucht waren.
Ons hotel 'Paal 8' was schitterend in de
duinen gelegen met op 150 mtr. afstand
de zee en enkele kilometers verderop
een tropisch zwembad. Dat zat in ieder
geval goed!
Fietstocht
Bij een sportieve vakantie hoort fietsen;
daar waren we het met z'n allen over
eens. Bij het VW kantoor was snel een
boekje met verschillende fietsroutes
gehaald. We kolzen om te beginnen
route 2: Midsland-Noord-begin Bosch-
plaat.
Het eerste interessante gegeven dat we
tegen kwamen, was het Striper kerkhof
en het Striper Wyfke.
Nadat een Engelse vloot in 1666 het
dorp West-Terschelling had platge
brand, wil de overlevering dat een deel
der Engelsen op weg was naar Mids-
land, om ook daar hun kwalijke praktij
ken uit te gaan voeren. Omdat het mistig
was, ontwaarden ze bij 't Striper kerkhof
alleen een aantal silhouetten. Ze ver
trouwden de zaak niet en vroegen een
oud vrouwtje ('t Striper Wyfke) wat dat
daar was. Het wyfke antwoordde: (doe
lend op de grafstenen en de graven) „ze
staan er bij honderden en liggen er bij
duizenden". De Engelsen dachten in
een val gelokt te worden en vluchtte
in paniek.
In het dorp Terschelling-West hadden
we al ansichtkaarten van het Striper
Wyfke zien liggen. Het opschrift erbij: ze
staan er met honderden en liggen er bij
duizenden, was ons al wat raadselachtig
over gekomen. Nu wisten we het hele
waar gebeurde verhaal!
Na een tocht langs wadden en weiden,
waarbij we met de kijker veel kieviten,
grutto's en andere weidevogels obser
veerden, kwamen we in het plaatsje
Hoorn. Daar bezochten we het prach
tige kerkje met zijn rijke historie. We
troffen het die morgen geweldig: één van
de gemeenteleden, een oud-tankerkapi-
tein, vertelde een en ander over de bouw,
restauratie, enz.
De kerk dateert van 1200 na Chr. Oor
spronkelijk was het een kruiskerk, in
Romaanse stijl gebouwd. De oud-kapi-
tein wist ons met zijn uitleg erg te
boeien. In gedachten nam hij ons o.a.
mee naar een tijd waarin de cholera (en
andere besmettijke ziektes) de mensen
buiten de kerk hield. Die zieken moch
ten niet in de kerk. Maar om ze toch de
dienst te kunnen laten volgen, werd erin
de muur een gat gemaakt: het Noorder
poortje. Dat gat is later dichtgemetseld,
wat nu nog goed te zien is. Aan een van
de muren hangen nog twee ouder
wetse horren.
Vóór de kerk staat De Sjouw, ook wel
tijdbal genoemd. Dit is een hoge paal,
waar vroeger op bepaalde tijden een
gevlochten tenen bal opgehesen of neer
gelaten werd. De stand van de tenen bal
gaf een bepaald tijdstip van de dag aan
(zoiets als het luiden van een klok). Zo
werd om half twaalf's morgens de sjouw
gehesen om aan te geven dat het etens
tijd was. Ook de meitijden werden
aangegeven.
Het echtpaar schuift aan de tafel dichtbij het raam. Hun twee tekkels
liggen in een waakslaap in de Ford Sierra op de parkeerplaats. Zoals
elke avond staat defies wijn geopend klaar. Zij heeft een bordje extra
gehaald met gemengde groenten. Hij kan niet zonder rabarber en
appelmoes.
De vrouw probeert de conversatie te beginnen maar vandaag lukt die
niet. De man blijft in een roodwangig zwijgen gehuld. Hij vat defies
met een routinegebaar. „Senór Burgues", staat er op het etiket, een
droge Rioja.
Gisteren hadden ze nog een tocht gemaakt in een huifkar door het
vogelreservaat. Met haar luide stem dwong ze de omzittenden tot luis
teren hoe fantastisch de bestuurder was geweest en hoe goed zij de
namen wel wist van de waargenomen vogels. Met een zware videoca
mera op haar nek was zij met het gezelschap meegegaan en haar
tevredenheid over de inmiddels gecontroleerde opname mocht ieder
een horen. Het moment van nu was niet zo spectaculair. Er stond
Cranberry-pdté op het menu, gevolgd door een heldere groentesoep,
varkenshaasjes met gembersaus en kwark met rozijnen.
„Heel bijzonder die paté", zei zetegen de serveerster. „Gisteren begon
he took al zo lekker met die makreel".
„Dat was geen makreel mevrouw", waagde het dienstertje op te mer
ken. „Dat was gerookte kipfilet".
,,Gunst kind, ik zou zweren dat.."
„Laat maar", kwam de man tussenbeiden, ,je hebt nu je paté".
„Ik hoef geen saus hoor!", zei mevrouw streng.
Ze eten en dronken zwijgend. „Die varkenshaas is juist zo lekker met
die saus", mompelde meneer, even uit zijn zwijgen stappend.
„Kijk eens die meeuwen!", riep mevrouw plotseling vier keer achter
een, „die smullen van dat dode konijntje, ze trekken het helemaal
uit elkaar'.
Mijnheer dronk alleen nog maar van zijn wijn en liet de varkenshaas
staan. Met een rood en droef gezicht nam hij een paar hapjes van
het dessert.
„Die meeuwen hebben meer trek dan jij", bitste mevrouw.
De man stond op en pakte zijn kamersleutel. Zij verslikte zich in
het toetje...
Ondertussen was het twaalf uur gewor
den. Onze tanker-kapitein maakte aan
stalten om thuis een hapje te gaan eten.
Wij besloten om in een van de gezellige
restaurantjes in de buurt een ijsje te
gaan eten. De op de kaart aangeprezen
'Koegelwieckduuntjes" (Soesjes met ijs
gevuld en chocoladesaus) en „Dronken
Boertje" (u raadt het al: behalve ijs en
slagroom kwamen er ook boerenjon
gens aan te pas), leken ons wel wat...
We klommen weer op de fiets, richting
Oosterend. Dit is de laatste plaats op
Terschelling. Vroeger was Oosterend
echt het oostelijke punt van het eiland.
De Boschplaat (Natuurreservaat) lag
toen nog los van de rest van het eiland.
In de dertiger jaren heeft men vanaf paal
20 een lange stuifdijk aangelegd, die Ter
schelling met de Boschplaat verbindt.
We hadden weleens van dit Europees
Natuurreservaat gehoord. Maar dat het
zó uitgestrekt was, hadden we niet
vermoed.
Het landschap is er zeer afwisselend. Je
treft er strand, duinen, kwelder, weiland
en zelfs een spontaan ontwikkeld bos
aan. De Boschplaat staat echter vooral
bekend om de talloze vogels die er
voorkomen.
We volgden het fietspad, dat tot aan de
derde duintjes liep. Om nog enkele kilo
meters lang het aansluitende zandpad te
volgen tot aan het Vlielands Gat, von
den we te veel van onszelf gevraagd. We
besloten om via het Hoornse Bos terug
naar ons hotel te fietsen.
Oorspronkelijk kwamen er op Terschel
ling geen bossen voor. Om het stuiven
van de duinen tegen te gaan, is men
omstreeks 1920 begonnen met het plan
ten van bomen.
De route die we volgen, loopt ook nu
weer door een schitterend landschap.
Reden we op de heenweg voornamelijk
langs wadden en weiden, de terugweg
voert ons door duinenrijen, langs ven
nen met meeuwenkolonies en afwisse-
lend bosgebieden. En overal staan de
beroemde cranberry-struiken.
Cranberry is de Engelse naam voor
veenbes. Oorspronkelijk komen ze uit
Noord-Amerika. Het verhaal wil, dat
door een schipbreuk enkele vaten op
Terschelling aanspoelden. Toen ze 'waar
deloze' bessen bleken te bevatten, wer
den ze door de jutters in duinen achter
gelaten. De bessen vonden er een
geschikt milieu en verspreidden zich in
de loop der jaren over het hele eiland.
Tegenwoordig zijn ze beslist niet meer
zonder waarde. Integendeel, er worden
verschillende produkten van gemaakt
zoals jam, compote, wijn, likeur enz.
De Avondmaalstafel van het kerkje in Hoorn
We genieten heel erg van deze tocht. Wat
heeft dit eiland veel te bieden. We besef
fen dat we niet alles op één tocht kunnen
bekijken; maar dat er in deze twee
weken nog veel te fietsen en veel te zien
valt, staat voor ons als een paal boven
water!
Over palen gesproken: ons hotel, 'Paal
8', komt in zicht. Onze magen ramme
len. Een uurtje later gaan we aan tafel.
Later zou een der onzen daar een
smeuïg verhaal over schrijven:
T. Knöps
VERVOLGVERHAAL
- 65 -
Niet uitgegeven manuscript,
beschikbaar gesteld door
M. A. Knape
Want het was de echte waarheid... het
was al over zessen geweest toen hij naar
boven kon gaan om te schrijven...
Een paar dagen lang ging het goed.
Meester had weinig streepjes gezet en in
het geheel geen kruisjes. En woensdag
had hij zelfs tegen Kees gezegd: „Heel
goed"...
Piet was er wel een beetje jaloers op,
maar hij verontschuldigde zich met de
overweging, dat Kees het gemakkelijk
van hem kon winnen nu hij zo'n klein regeltje te
schrijven had.
Die avond had hij zijn uiterste best gedaan om
het van Kees te winnen. Hij had er wel een half
uur langer over geschreven dan anders. En Kees
had hem die overwinning gemakkelijk gemaakt,
want de toegezwaaide lof was hem naar het hoofd
gestegen en hij vond dat hij voor strafwerk wel
met minder toe kon. Toen meester de andere mor
gen Kees' strafregels nakeek zei hij verontwaar
digd: „Wat hebben we nou aan de hand?"...
Kees keek onnozel of hij van meesters uitval niets
begreep. Met zijn potlood begon meester grote
kruisen te trekken over elke bladzij, en telkens zei
hij: „Da's knoeiwerk... dat kan beter... dat moet
over"...
Toen begon Kees te beseffen, dat er iets verkeerd
ging. Hij probeerde het dreigend onheil af te wen
den: „Ik had gisteravond zulke kouwe handen,
meester... Kon kon mijn pen bijna niet vast
houden"...
„Kouwe handen!... Had je ze eerst maar bij de
kachel moeten warmen", vond meester.
„De kachel wou niet branden"...
Meester keek hem ongelovig aan. Dan zei hij
koeltjes: „Ik mag niet liegen. Kees!"...
Even zat Kees verslagen. En het was toch waar,
dat de kachel niet branden wilde. Vader had nog
tegen moeder gezegd: „Wat is het toch koud in
huis!"... Hij zei maar niets meer, meester geloofde
hem toch niet. En hij moest denken aan wat moe
der zo dikwijls tegen hem zei: „Wie eens steelt is
voor altijd een dief Dat was hier ook wel
toepasselijk...
Verslagen bleef hij zitten. Meester was onver
murwbaar. „Overdoen"... zei hij kalm.
Toen zei Kees wanhopiog: „'t Gaat zo vervelen,
meester... iedere avond datzelfde te schrijven"...
Hij had wel kunnen huilen, nu moest hij die hon
derd strafregels weer opnieuw maken, er scheen
geen einde aan te komen...
Piet had wel hardop in zijn handen willen klap
pen, zo blij was hij, dat Kees dat gezegd had. Want
het was waar, hoe langer het duurde hoe grooter
marteling het werd. Elke avond weer diezelfde zin
schrijven: „Wij zijn rentmeesters onzer goede
ren"... Honderd keer achter elkaar. Hij zag er
tegen op, telkens als het avond werd...
En toen zei meester iets, dat Kees helemaal niet
verwacht had. En Piet had wel willen juichen van
blijdschap. Meester zei: „Nou. dan moeten jullie
maar eens ruilen"...
Dat vond Piet nu eens mooi van meester, dat was
tenminste eerlijk. Kees vond het helemaal niet
goed, dat was duidelijk aan zijn gezicht te zien.
En toen ze buiten kwamen luchtte hij zijn veront
waardiging en vroeg: „Vind je het niet gemeen
van hem?"...
„Welnee!"... zei Piet, „'t is helemaal niet gemeen, 't
is eerlijk, hoor"...
Maar toen hij die avond honderd keer ging schrij
ven: „Ik mag niet liegen", kreeg hij toch een
vreemde gewaarwording. „Ik mag niet liegen!"...
Het stond daar, honderd keer, netjes door hem
zelf geschreven... En hij voelde het als een beledi
ging, hem door meester aangedaan! Om hem dat
honderd keer te laten schrijven! En dat zou hij
morgenavond nog eens moeten doen... Maar dat
deed hij niet. Hij had nog nooit gelogen!...
Die andere dag vroeg hij aan meester: „Mag ik dat
andere weer schrijven, meester?"...
„Dat andere?... Welk andere?"... Meester begreep
het niet best.
„Dat andere dat ik geschreven heb",... probeerde
Piet te verduidelijken. Hij wilde de zin niet noe
men, want dan was het net of hij zijn eigen
schande bekennen moest...
„Waarom?"... vroeg meester verwonderd.
„Ik heb niet gelogen"... Hij zei het verlegen.
Er kwam een spottende uitdrukking op meester's
gezicht: „Heb jij niet gelogen!... Zo, zo, heb jij niet
gelogen, ventje... Schrijfdan vanavond maar hon
derd keer: „De heler is zo goed als de steler"...
Begrijp je dat. Piet?"...
En Piet begreep het, hij kleurde er van en
knikte zwijgend.
„O"... zei meester voldaan.
Nu stond meester bij hem en liet zijn ogen over
het strafwerk gaan. Hij telde: een bladzij... twee...
drie... vier... En drie regels... Wat was dat nou?"...
Meester keek hem aan, zwijgend, maar zijn ogen
vroegen het: wat is dat nou?
Daar had Piet op gerekend. Zo was meester Van
Doorn. Hij zou er niet één cadeau doen...
„Daar is er één te weinig. Piet"...
„Ja, meester"...
Meester's verwondering nam toe... Dat wist die
rakker! Maar voordat hij goed begreep wat er
gebeurde, had Piet iets uit zijn kastje genomen,
het uit een krant gewikkeld en op de bank neerge
legd... Daar is de honderdste, meester"...
Zijn ogen begonnen te tintelen toen hij de verba
zing van meester zag. Kees rekte zich uit in zijn
bank, om ook wat te kunnen zien. „Nee maar. jon
gen"... zei meester.
Voor hem op de bank lag een schilderijtje. Achter
het glas waren de woorden: „Wij zijn rentmees
ters onzer goederen"... Het stond er in sierlijke
krulletters.
„Zelfgemaakt"... zei Piet trots. Hij was ineens al
het strafwerk vergeten nu meester zo vei"won-
derd deed...
„Wel"... zei meester. Hij nam het schilderijtje in
zijn handen om goed te kunnen kijken.
„Van postzegels gemaakt"... legde Piet uit. „van
ouwe postzegels... 't Randje ook, meester, kijk"...
Hij wees met zijn vinger waar meester kijken
moest. „En de bloemetjes zijn van koninginne-
kopjes... verschillende kleuren"... Vlak naast
meester bewonderde hij nog eens zijn eigen werk.
Het had ook zoveel moeite gekost om het zó mooi
te krijgen... en dat in éne week... Hij was er elke
avond stilletjes voor opgebleven, en het was zo
koud op zijn kamertje, want er brandde geen
kachel... „En die krullen zijn van zilverpapier,
mester, dat om de chocolade zit"...
Meester knikte, dat hij het begreep. Kees was bru
taal uit zijn bank gestapt en keek met wijdopen
ogen naar het schilderijtje. „Hoe prachtig"... uitte
hij zijn bewondering.
„Ja, 't is prachtig"... zei meester. Hij bemerkte niet
eens, dat Kees ook naast hem was komen
staan.
„Ik moet er voor opa ook een maken!"... vertelde
Piet opgetogen.
„Vind die het ook mooi?"...
Piet knikte.
„En wat moet je daar nu mee doen?"...
„Op mijn kamertje... boven mijn bed"... Piet
gebaarde, dat het schilderijtje daar hangen zou.
Meester legde zijn hand op Piet's hoofd. „Als het
dan ook maar in je hart geschreven mag staan,
jongen!"... En hij las nog eens van het schilderij
tje, langzaam, terwijl hij met zijn vinger bijwees:
„Wij zijn rentmeesters onzer goederen"...
Naar het strafwerk keek meester niet meer...
EINDE
Zo zagen huisje en bewoner er vroeger uit
Duinmeertje (dole of plak): broedplaats voor meeuwen
De beroemde Brandaris van Terschelling-West
Ge..ian Oi, het dorpje Terschelling-West
Op het wad. naast de haven, hangen vissen te drogen
'^>^*^■>^^■*'^'^^■^■'^^■'^^■^^■^■>^'^'^^■^■^■'^^■'^'^4■^■^■4■'^^■>^>^'t■^■*'^'^*'^'^'^^4■**'^'^>^■'t■'*■'^^■^■^■**^^