Een stropersverhaal Bladz. 2 „EILANDEN NIEUWS VRIJDAG 1 JUNI 1990 Het was nogal rumoerig in het café van Dorus Hanson op de Kaai van Sommelsdijlc. Niet dat men met elkaar op de vuist ging of dat er zelfs bloed vloeide, nee, dat was geens zins het geval. Maar toch was het levendiger dan anders. Enkele van de bezoekers hadden een vrachtje uien verkocht. De prijs was naar tevredenheid geweest, zodat er die avond wel iets extra's af kon! We schrijven begin 1900. In een hoek van de gelagkamer zat een drietal mannen dat zich opmerkelijk rustig gedroeg, bijna geheimzinnig zelfs. Het was alsof deze mannen de luidruch tigheid juist te baat wilden nemen, om iets te kunnen bespreken wat anderen niet aanging. Klaas Vis van Heemst, die in het uiterste hoekje van het café had plaats genomen, zei het nog eens: „het stond in de krant". „Wat stond er in de krant?" vroeg iemand met enige stemverheffing, maar hij kreeg geen antwoord. Het drietal negeerde hem volkomen, totdat hij afdroop en ergens anders aansluiting ging zoeken. Nieuwigheid Vis van Heemst vertelde nogmaals, maar nu op ingehouden toon, wat hij had gelezen. Een schapenhouder ging midden in de nacht naar zijn ooien kij ken waarvan enige moesten lammeren. Vanaf zijn woning tot aan de schuur was het een aardig eindje lopen. Met een brandende stallantaama liep hij het erf op, waar tot zijn verbazing een haas op enige meters afstand van hem, in het schijnsel van de lantaarn onbeweeglijk bleef zitten. Het haas was wel tot op een meter te benaderen geweest. Het lam plicht had het dier verblind en het bleef daardoor zitten waar het zat. ,Als wij dat nu eens ergens in de polder zouden gaan proberen", merkte Klaas profijtelijk op. „Misschien kunnen we dan wel meer hazen vangen dan nor maal". Cornells Hoogzand, altijd Kees ge noemd, had aandachtig zitten luisteren. Aangelokt door de nieuwigheid ant woordde Kees, „daar wil ik best aan meewerken, maar onder één voor waarde, ik wens geen pottekijkers!" Willem Vis van Heemst, een broer van Klaas, glimlachte wat. „Maar als dat ver haaltje nu op fantasie berust en het dus ons niet zal lukken om ook maar één haasje in het lichtschijnsel te krijgen, dan staan we voor gek", reageerde Wil lem met enig bezwaar. „Dat staan we dan niet, want niemand kan hier iets van afweten, behalve ons drieeën", weerde Kees af Testen Enige dagen later, laat in de avond, ston den zij met zijn drieeën op een stuk kla- verland van de familie Lodder aan het Kattestaartsweegje, officieel Rijzens- burgseweg geheten. De meegebrachte carbidlantaam werd aangestoken en het experiment kon gaan beginnen. Op enige afstand wachtte het drietal geduldig af Ze spraken geen woord tot elkaar. Na een kwartier echter knalde een schot door de donkere lucht en het eerste haas was op die manier vrij gemakkelijk te vangen. Beter gezegd geschoten. Dat gebeurde diezelfde avond nog enige keren en zonder het zich misschien te realiseren, hadden de gebroeders Vis van Heemst en Kees Hoogzand het stropen met de lichtbak op Goeree en Overflakkee geïntrodu ceerd. De avond tevoren hadden ze, zonder geweer bij zich, eerst geprobeerd of hazen inderdaad op het lamplicht af kwamen en er dan door verblind raak ten. Dat bleek inderdaad het geval te zijn. Overigens ging Kees Hoogzand met de gebroeders Vis van Heemst meer naar de gorzen toe om met het zoge naamde ganzetuig, wilde ganzen te vangen. Een vaste maat op een of andere wijze was hun stropen met de lichtbak tóch bekend geworden. Toen Kees op een ochtend bij Dorus in het café wilde afrekenen, maakte de kastelein er enige opmerkingen over. „Ga je er vannacht weer op af. Kees?" vroeg Dorus lachend. Dat had Hoog zand niet verwacht. Hij maakte een afwerend gebaar en zei, „ik heb liever dat jij daarover met niemand zal praten. Wat niet weet, wat niet deert", sprak Kees en verliet het café een beetje teleur gesteld. Van lieverlede deed Kees toch enige ervaring op en hij kwam al gauw tot de conclusie, dat met donker weer en veel wind de omstandigheden optimaal wa ren om er met de lichtbak op uit te trekken. In de persoon van Jacob Slui, Jaapje genoemd, vond Kees een zeer geschik te maat. Slui kon zwijgen! Dat was een eerste ver eiste voor het stropersvak. Handigheid en durf waren vanzelf wel aanwezig en beiden kenden elkaar al van kinds af aan. Was hun familie niet van geslacht op geslacht in Sommelsdijk opgegroeid? Zo groeide er een hechte samenwerking tussen Kees en Jaapje. Hoeveel hazen zij 's nachts met behulp van de lichtbak hebben geschoten is niet bekend. Het werd logischerwijze administratief niet bijgehouden. Stel je voor. Het was voor hen ook niet moeilijk om de hazen aan de man te brengen. Daar hadden ze al spoedig een bepaalde klantenkring voor opge bouwd. In het begin van deze eeuw was het aantal hazen op ons eiland geweldig groot. Soms trof men wel zeven hazen aan op een gemet of een halve hectare bouwland! Kennis van het terrein Men kan begrijpen dat het vangen van hazen in die tijd op menige, onderne mende kerel een grote aantrekkings kracht heeft gehad. Hazen kon men gemakkelijk verkopen, want hazebout was een gewild artikel en men kon voor het eigen gezin gerust wel eens haas op het menu plaatsen. Hazevangst vond plaats als 'bijverdienste'. Men moest er in de praktijk wel geschikt voor zijn. Het stropen geschiedde in de nachtelijke uren. Men moest vooral het terrein goed kennen. Vele mensen kenden de al dan niet verharde polderwegen, de dreven, de percelen land, maar ook de watergan gen als kreken, toedrachten, scheidslo- ten en greppels slechts gedeeltelijk. Een stroper moest ze alle kennen. Niets stond op kaart, alle kennis daarvan zat in het bijna onfeilbaar geheugen gegrift. Slechts zelden vergiste men zich in het terrein. Stropers konden in de nacht ook feilloos de geluiden onderscheiden. Niet alleen het ruisen van het bewegende riet in de sloten, maar ook allerlei nachtgeluiden van opgeschrikte dieren. Bovendien was het altijd spannend! Altijd was er kans dat de politie of veld wachter op de loer lag. Tussen autoritei ten en stropers lag nu eenmaal een groot spanningsveld. Zeker, men stond als mens tegenover mens, maar wel met totaal verschillende belangen. Toch denk ik, dat er tegelijkertijd sprake was van een sportieve verhouding tussen gezag en stroper. Tegen de lamp Het was bij het gezag c.q. rechterlijke macht wel bekend wie zich met stropen bezig hield. Alleen was het altijd erg moeilijk om een stroper op heterdaad te kunnen betrappen. De stroper kende zoveel foefjes om de politie, of in latere instantie de Kantonrechter, te misleiden dat het voor de verbalisant soms was om wanhopig van te worden. De stroper werd vooral ook bijgestaan door de soli dariteit van zijn metgezel. Verder was zijn gedetailleerde kennis van het pol dergebied zo groot, dat hij altijd wel een plekje voor zijn wapen wist te vinden, vanwaar hij de volgende dag ongezien het wapen terughaalde. Ook de bediende van de lichtbak maak te onmiddellijk het licht uit en stelde bij verdachte omstandigheden de boel er gens anders veilig. Natuurlijk moest dat zo ver mogelijk van de plaats waarop men even tevoren nog 'doende' was, worden weggestopt. Dat moest ook zo snel mogelijk gebeu ren. Stropers, rechtgeaarde stropers, hadden een lichamelijke conditie waar op nu menig topsporter jaloers zou kun nen zijn. Doordat er regelmatig werd gestroopt, is het goed te begrijpen, dat de stroper een enkele keer toch tegen de lamp liep. In de archieven zou men wel het een en ander kunnen aantreffen. Het bleef meestal beperkt tot enige geld boetes. Kees is slechts eenmaal tot een geld boete van 8,- veroordeeld. Levensgevaarlijk Stropen is altijd gevaarlijk geweest en de 'jacht' op stropers niet minder. Er zijn daarbij ook wel slachtoffers gevallen. Dat gebeurt zelfs bij legale jachtpar tijen. Op de ochtend van de 4e januari 1902 kreeg Kees Hoogzand bezoek van twee geüniformeerde agenten van poli tie. Die agenten kwamen zeker geen praatje over het weer maken. Bij de begroeting kon er nauwelijks 'goeie morgen' af Meteen stak een der agenten van wal. „Je weet zeker wel wat er gister avond is gebeurd, Hoogzand?" „Ik weet van niks, waar gaat het eigenlijk over?" vroeg Kees verrast maar toch wel nieuwsgierig geworden. „Gisteravond is onze collega Izak Dubbeld door stro pers dood geschoten", sprak de een. „Het is aan de Armenweg gebeurd" vulde de ander aan. „Oh nee, dan heeft u het mis", sprak Kees op overtuigende wijze en zonder daarbij na te denken vervolgde hij met kennis van zaken, „het is onmogelijk dat stropers gisteravond of vannacht op pad zijn geweest. Daar was de weersgesteld heid niet goed voor!" Volgens de overlijdensakte is op den derden der maand Januari 1902 des avonds te elf uren op het perceel kadas ter Sectie A nr. 1023 Nieuwe Tonge over leden Izak Dubbeld van beroep rijks- veldwachter enz. Kees Hoogzand hoorde kennelijk tot het stropersmilieu en werd dienaan gaande met dit bezoek verrast. Maar hij kon geen inlichtingen verstrekken die bij de opsporing van de dader, respectie velijk daders van de moord op de heer Dubbeld van waarde konden zijn, be halve misschien de aanwijzing die er lag in zijn besliste mening, dat het slechts een paar jongetjes moesten zijn geweest, een paar amateurtjes die het vangen van een haas eens hebben willen proberen. Hoogzand had voldoende alibi en de agenten vertrokken misnoegd. Twee jongemannen uit Nieuwe Tonge zijn die dag als verdachten gearresteerd. Ik zal de namen maar weglaten, hoewel zij na zeer korte tijd op vrije voeten zijn gesteld. Beide verdachten zijn niet schul dig verklaard. Bij reconstructie bleek het de schuld van de dienstdoende veld wachter te zijn geweest, wat hem op zo noodlottige wijze het leven heeft gekost. Nieuwe generatie Kees Hoogzand en Jacob Slui hielden er zachtjes aan mee op. De kinderen waren groter geworden en zelf waren ze ook niet zo jong meer. We zijn met het ver haal in de jaren twintig terechtgekomen. Aart Hoogzand, Leendert van Nimwe- gen en zijn broer Frans volgden het spoor van de ouwe Kees en 't ouwe Jaapje. De gebroeders van Nimwegen en hun achtemeef Aart Hoogzand hadden al vaak met een jachtgeweer geoefend. Frans was daarbij de absolute uitblin ker. Of het nu een Lefancu (pingeweer) was, of een Centraal (kaliber 12) geweer dat maakte voor Frans geen verschil. Hij kon zich uitermate beheersen en zijn concentratievermogen was gewel dig. Dat wil niet zeggen dat de andere twee er niets van terecht brachten. Inte gendeel. Voortaan gingen zij, wanneer de weersomstandigheden gunstig wer den geacht, op jacht. Niet met een meute jachthonden, niet met een stel drijvers. Nee, ze gingen met oude, bijna versleten plunje aan, het nachtelijk donker in. Aanvankelijk in de polders rondom het dorp, maar allengs gingen ze verder van huls. Altijd lopend. Ze stroopten in de Bleikert bij Stad aan 't Haringvliet, ze dwaalden door Duivenwaard bij Nieuwe Tonge, ze kwamen tot aan de Plaatweg (Fortuin- weg) en de Langeweg van Stellendam en ze ploeterden tot in het Bospoldertje toe, waar de wereld in het donker helemaal geen grenzen meer had. Schoten Aart, Frans en Leen wel hazen? Waren het als stropers wel goede opvol gers van Kees en Jaapje? Ik denk het wel. De geweren waren van een betere uit voering en de bedrevenheid werd ook steeds groter. Jachtseizoen Ook voor stropers geldt een jachtsei zoen. Hazen waren er genoeg. Het is voorgekomen dat het stropersduo Aart en Leen, 43 hazen in twee nachten had den geschoten. Dat is bepaald geen jagerslatijn. Er gingen ook nachten voorbij dat zij er 13 of 14 hazen schoten, maar soms ook wel minder. Op een keer, op 1 november, Allerheili gen, waren de weersomstandigheden zo gunstig dat zij er samen weer op uittrok ken. Maar ze schoten die nacht geen enkel haasje. Ze meenden dat het RK geloof toch invloed had gehad, want zonder haasje thuis komen, gebeurde maar zelden... Hoe werden de hazen na het schieten dan meegesjouwd? Een soort ransel werd met twee banden om de schouders gedragen en daarin werden de hazen gestopt. „Het was lekker warm op je rug", vertelde Leen mij. Maar op de duur was de zak te vol, de last werd dan te zwaar. Dan werden op speciaal daar voor bestemde plaatsen, de gedode die ren weggeborgen, bij voorkeur in een grindbak. De volgende dag werden ze dan opgehaald. Handel Waar bleef men toch met al die gescho ten hazen? Hadden zij dan zoveel klan ten of afnemers daarvoor? Niet alle hazen konden direkt aan de man wor den gebracht. Hazen en vooral ge stroopte hazen, moesten zo snel moge lijk van de hand worden gedaan. Men beschikte toen niet over een vriezer. De gebroeders Ruitenberg waren beurt- schippers en hadden hun thuishaven (domicilie) in Sommelsdijk. Deze beurt- schippers namen soms wel 80 hazen per week mee naar Rotterdam alwaar de hazen gretig aftrek vonden. Geen haan die daar naar kraaide. Ook aan Lauwtje Mijnders uit Melissant werden hazen geleverd, die op zijn beurt voor de verdere handel zorg droeg. Voor een bedrag van 3,50 kocht Leen bij diezelfde Mijnders een jachtgeweer. Hoog water Hoogzand en Van Nimwegen wisten precies de tijden van op- en onder gaande zon, kenden de stand van de maan en dientengevolge waren ze ook goed op de hoogte van de getijden van het buitenwater op het Haringvliet. Zij letten daarbij vooral ook op Springtij. Met Springtij gingen ze langs de bin nenkant van de Buitendijk of Gorsdijk eens een strooptocht houden. In die nacht, het kon eigenlijk niet donkerder zijn, gingen Aart en Leen hun tocht maken. De gorzen waren geheel onder gelopen en het water stond zo hoog, dat de kruin van de dijk al bijna was genaderd! Door de harde wind werd het water al schuimend opgezwiept. Telkens kwam er een vlaag van dat water als regen op hen neer. De van het gors afkomstige en voor het water gevluchte dieren, hadden aan de binnenkant een droog plekje gevonden. De dieren kenden instinctief hun omgeving, hun biotoop. Niet alleen werden er in die nacht een flink aantal hazen geschoten, maar ook nog 8 her melijnen. Die gaven in het ransel een vreselijke stank af Maar voor/ 2,50 per stuk namen zij dat in de crisistijd wel voor lief Het waren mooie dieren, smet teloos wit van kleuir met een bruinach tig tot zwart gekleurde staartpunt als winterkleed. Wie kent de mantel van hermelijnenvacht van de koning of de keizer niet uit de sprookjesverhalen? Maar laten we de filosofische kant niet opgaan. De strijd om het bestaan heeft in elk tijdvak zijn eigen normen, zo zou ik de stropers van toen willen ver ontschuldigen. Thans is het bijna een wonder te noe men, als men in de polder nog een haas zijn pad ziet kiezen, laat staan dat men een hermelijn aantreft en dat is toch bepaald niet te wijten aan het nachtelijk werk van de stroper... Nachtrust Altijd namen Aart en Leen een paar boterhammen mee, die goed belegd en keurig ingepakt waren. Hun respektie- velijke vrouwen Lena en Riek wisten nooit waar ze in het donker naar toegin gen. Dat ze gingen stropen wisten ze maar al te goed. Het gebeurde wel dat Riek op een morgen een berg wasgoed vond. De kleren zaten onder de modder en waren geheel doorweekt. Dan kon zij aan de slag gaan! Maar haar man was dan ook al aan de arbeid in één van de loodsen op de Kaai. Waren die vrouwen dan niet bang, dat ze weer een nacht alleen het bed moesten induiken en de zorg voor de kinderen geheel en al voor eigen verantwoorde lijkheid namen? Nee hoor, ze gingen naar bed zonder zelfs de deur op slot te doen! Nachtdienst werd toch wel door meer mensen verricht? Ze kenden el kaar door en door en mochten hun mannen in die donkere polders toch iets overkomen, dan rekenden zij op hun tegenwoordigheid van geest en... onver brekelijke kameraadschap. Elkaar verraden was er zeker niet bij. Bij de vele keren dat Aart en Leen voor de Kantonrechter moesten verschijnen is het nooit tot een uitspraak gekomen. Ook daaruit putten de vrouwen steeds meer moed en rekenden steeds op een goede afloop! „Bent u daar weer", merkte de kanton rechter Meester v. d. Velde tegen Leen eens quasi verontwaardigd op? „Ik zie, datje nog steeds van die helder kijkende ogen hebt. Je bent zeker weer on schuldig?" Bijna Onbekend zijn beiden dus niet geble ven. Hun belevenissen kunnen gemak kelijk een geheel boek vullen. Op de avond van de 18e oktober 1934 ging Aart weer naar Leen. Het weer was uitermate geschikt voor een nachtelijke stroop tocht, het hart van de stroper stond als het ware wagenwijd open. „Als we nu niet gaan, hoeven we nooit meer te gaan" verzuchtte Aart. Maar Leen kon dit keer echt niet mee. Elk ogenblik kon te zijnen huize het eerste kind worden geboren. Aart droop mompelend af en zocht noodgedwongen een vervanger. Diep in de nacht had Leen van Nimwe gen dokter Arends in Middelhamis om medische hulp gevraagd voor de beval ling. Binnen een kwartier was dokter Arends op de fiets aangekomen. Om ongeveer half vier in de nacht werd zoon Pieter op 19 oktober 1934 geboren. In zo'n uitzonderlijk gunstige stropers nacht. Maar in die nacht ging het met het pseudo-stropersduo toch mis. Veldwachter Noteboom uit Dirksland had het tweetal min of meer op heter daad betrapt. Aart had zijn zwager Cor zover weten te krijgen, dat hij die nacht meeging. Om kort te gaan. Aart moest op het secretarie van Sommelsdijk komen en was zich van de prins geen kwaad bewust. Ook Leen moest aldaar ver schijnen en die had, als onafscheide lijke wederhelft van het stroperspaar, een volslagen alibi. Dokter Arends werd zelfs opgebeld en die kon het alibi alleen maar bevestigen. In gedachten zie ik op dat moment de dokter minzaam lachen... Eindelijk gesnapt Toch zou er een nacht aanbreken dat zij tegen de lamp zouden lopen. Aart en Leen hadden voor een nacht Duiven- waard bij Nieuwe Tonge uitgekozen voor de zoveelste strooptocht. Beiden stonden zwijgend achter het schijnsel van de lamp. Op eens was er onraad en wel van heel dichtbij. De lamp werd onmiddellijk gedoofd. „Staan blijven" gebood een luid klinkende stem in het nachtelijk duister! Maar de stropers waren al op de vlucht geslagen, ogenblikkelijk gevolgd door Deterding een politieman, die werd geassisteerd door Koos Oosteriing, de nachtwaker van Nieuwe Tonge. Een korte worsteling heeft Leen met Koos moeten uitvechten, maar leen slaagde er in 'als een haas' er van door te gaan. Aart was echter in handen van Deterding terechtgekomen en eenmaal daarin geklemd, scheen het als in boeien gelijk. De worsteling die er op volgde vond zo snel plaats, dat Deterding liggende op de bodem van een sloot waar beiden al rol lend in terecht waren gekomen, geen kans zag Aart in zijn enorm sterke knuisten vast te houden. Als een slang was Aart ontkomen en Deterding had niets anders in zijn bonklge handen meer over, dan een oud, versleten jasje dat Aart 'geleend' had van een vogelver schrikker die op een perceel wintertarwe stond van Jacob Hanson, de zoonvan Dorus uit het café. Later heeft Deterding in Nieuwe Tonge zijn bewondering en verwondering uit gesproken over die man. „Die man zou ik nog wel eens willen ontmoeten" sprak hij met hernieuwde bewondering. Doch Aart en Leen bleven anoniem. Leen stond die nacht te wachten bij de droogschuur aan de Molenweg te Som melsdijk. In het pikke donker zag hij eindelijk een in witte kleding gestoken gedaante naderen. „Rotterdam" riep Leen, waarop Aart met „Amsterdam" repliceerde. Dat waren hun wacht woorden. Einde Aan alles komt een eind. In 1940 begon de Tweede Wereldoorlog. Wapenbezit was toen absoluut verboden en iemand die een wapen bezat, moest dat ter secre tarie inleveren. Ook Aart en Leen? Hoe kan dat nout? Als men geen wapen of zelfs geen jachtgeweer in bezit heeft, kan men toch onmogelijk zoiets inleveren. Nergens stond daar maar iets van geregistreerd! Het stropen met jachtwapens was ten einde. Aart bergde zijn twee jachtgewe ren, na ze eerst dik in het vet te hebben gezet, op, onder de pannen van de droogschuur aan de Molenweg. Leendert had daar een ander plaatsje voor. Op een zeer geheime plaats, die Leen nu nog geheim wenst te houden, bergde hij zijn jachtgeweer op. Toch konden de echte stropers niet geheel passief op hun stoel blijven zit ten. Menigeen heeft met het uitzetten van strikken een haas voor de eigen eet, gevangen. Dat gebeurde geruisloos. Aart heeft zijn jachtgeweer na de bevrij ding waarlijk moeten ontroesten, die van Leen hadden een beter plekje gehad en waren gebruiksklaar. Men ging betere tijden tegemoet. Er trad een periode aan, waarin gewerkt werd met officiële jachtakten voor bepaalde jachtgebieden. Voor de hazen maakte dat geen enkel verschil. Naschrift Toen de jacht tijdens de oorlog verboden was en het stropen niet meer plaats vond, ontwikkelde de stand van hazen zienderogen. Tijdens de oorlog werd op Flakkee bovendien veel oliehoudende zaden, zoals blauw maanzaad en kool zaad geteeld. Verbouw van koolgewas sen op grote schaal, was voor d ehazen in de polder paradijselijk te noemen. Er werden toen ook niet met die verderfe lijke chemische middelen bespuitingen op de gewassen toegepast. Daarbij kwam nog, dat in februari 1944 ongeveer de helft van Goeree en Overflakkee door de bezetter onder water werd gezet, wat tot gevolg had, dat honderden hazen uit het 'natte gebied' een veilig onderkomen zochten en naar de droogstaande pol ders vluchtten. In december 1944, vooral net voor de Kerstdagen zijn door Duitse militairen honderden hazen geschoten. Op landbouwwagens werden zij ver voerd naar plaatsen waar zij door de Duitsers onderling werden verdeeld. Ik herinner me nog goed dat de polder Westplaat als het ware aan het front leek te liggen, zoveel werd er toen ge schoten. De paradijselijke omstandigheden voor de hazen van weleer werden abrupt beëindigd. Het 'nare' van deze tijd is voor de hazen echter meer gelegen in het feit dat de grondbewerkingsmethoden in de land bouw funest zijn voor de voortplanting van het hazevolk. Daarbij werd aangete kend, het afzichtelijk, platgereden hoop je dat regelmatig op de verkeerswegen het lot vormt van menig haas. Het staat wel vast dat die dieren altijd 'het haasje' zijn geweest en zullen blijven. Wat jam mer toch, want het zijn toch zo van die prachtige dieren in het vlakke polder- D. Hoogzand LICHTBAK .ICHTBAK Foto van 1910 langs de Spui te Sommelsdijk: v.l.n.r. Corstiaan Spee. Leen Wielhouwer, Cornells Hoogzand (met jachtgeweer) en Servaas Kievit (met haas).

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1990 | | pagina 10