Een stropersverhaal
Bladz. 2
„EILANDEN NIEUWS
VRIJDAG 1 JUNI 1990
Het was nogal rumoerig in het café
van Dorus Hanson op de Kaai van
Sommelsdijlc. Niet dat men met
elkaar op de vuist ging of dat er zelfs
bloed vloeide, nee, dat was geens
zins het geval. Maar toch was het
levendiger dan anders. Enkele van
de bezoekers hadden een vrachtje
uien verkocht. De prijs was naar
tevredenheid geweest, zodat er die
avond wel iets extra's af kon! We
schrijven begin 1900.
In een hoek van de gelagkamer zat een
drietal mannen dat zich opmerkelijk
rustig gedroeg, bijna geheimzinnig zelfs.
Het was alsof deze mannen de luidruch
tigheid juist te baat wilden nemen, om
iets te kunnen bespreken wat anderen
niet aanging.
Klaas Vis van Heemst, die in het uiterste
hoekje van het café had plaats genomen,
zei het nog eens: „het stond in de
krant".
„Wat stond er in de krant?" vroeg
iemand met enige stemverheffing, maar
hij kreeg geen antwoord. Het drietal
negeerde hem volkomen, totdat hij
afdroop en ergens anders aansluiting
ging zoeken.
Nieuwigheid
Vis van Heemst vertelde nogmaals,
maar nu op ingehouden toon, wat hij
had gelezen. Een schapenhouder ging
midden in de nacht naar zijn ooien kij
ken waarvan enige moesten lammeren.
Vanaf zijn woning tot aan de schuur was
het een aardig eindje lopen. Met een
brandende stallantaama liep hij het erf
op, waar tot zijn verbazing een haas op
enige meters afstand van hem, in het
schijnsel van de lantaarn onbeweeglijk
bleef zitten. Het haas was wel tot op een
meter te benaderen geweest. Het lam
plicht had het dier verblind en het bleef
daardoor zitten waar het zat.
,Als wij dat nu eens ergens in de polder
zouden gaan proberen", merkte Klaas
profijtelijk op. „Misschien kunnen we
dan wel meer hazen vangen dan nor
maal".
Cornells Hoogzand, altijd Kees ge
noemd, had aandachtig zitten luisteren.
Aangelokt door de nieuwigheid ant
woordde Kees, „daar wil ik best aan
meewerken, maar onder één voor
waarde, ik wens geen pottekijkers!"
Willem Vis van Heemst, een broer van
Klaas, glimlachte wat. „Maar als dat ver
haaltje nu op fantasie berust en het dus
ons niet zal lukken om ook maar één
haasje in het lichtschijnsel te krijgen,
dan staan we voor gek", reageerde Wil
lem met enig bezwaar.
„Dat staan we dan niet, want niemand
kan hier iets van afweten, behalve ons
drieeën", weerde Kees af
Testen
Enige dagen later, laat in de avond, ston
den zij met zijn drieeën op een stuk kla-
verland van de familie Lodder aan het
Kattestaartsweegje, officieel Rijzens-
burgseweg geheten. De meegebrachte
carbidlantaam werd aangestoken en het
experiment kon gaan beginnen.
Op enige afstand wachtte het drietal
geduldig af Ze spraken geen woord tot
elkaar. Na een kwartier echter knalde
een schot door de donkere lucht en het
eerste haas was op die manier vrij
gemakkelijk te vangen. Beter gezegd
geschoten. Dat gebeurde diezelfde
avond nog enige keren en zonder het
zich misschien te realiseren, hadden de
gebroeders Vis van Heemst en Kees
Hoogzand het stropen met de lichtbak
op Goeree en Overflakkee geïntrodu
ceerd.
De avond tevoren hadden ze, zonder
geweer bij zich, eerst geprobeerd of
hazen inderdaad op het lamplicht af
kwamen en er dan door verblind raak
ten. Dat bleek inderdaad het geval te
zijn. Overigens ging Kees Hoogzand
met de gebroeders Vis van Heemst meer
naar de gorzen toe om met het zoge
naamde ganzetuig, wilde ganzen te
vangen.
Een vaste maat
op een of andere wijze was hun stropen
met de lichtbak tóch bekend geworden.
Toen Kees op een ochtend bij Dorus in
het café wilde afrekenen, maakte de
kastelein er enige opmerkingen over.
„Ga je er vannacht weer op af. Kees?"
vroeg Dorus lachend. Dat had Hoog
zand niet verwacht. Hij maakte een
afwerend gebaar en zei, „ik heb liever
dat jij daarover met niemand zal praten.
Wat niet weet, wat niet deert", sprak Kees
en verliet het café een beetje teleur
gesteld.
Van lieverlede deed Kees toch enige
ervaring op en hij kwam al gauw tot de
conclusie, dat met donker weer en veel
wind de omstandigheden optimaal wa
ren om er met de lichtbak op uit te
trekken.
In de persoon van Jacob Slui, Jaapje
genoemd, vond Kees een zeer geschik
te maat.
Slui kon zwijgen! Dat was een eerste ver
eiste voor het stropersvak. Handigheid
en durf waren vanzelf wel aanwezig en
beiden kenden elkaar al van kinds af
aan. Was hun familie niet van geslacht
op geslacht in Sommelsdijk opgegroeid?
Zo groeide er een hechte samenwerking
tussen Kees en Jaapje. Hoeveel hazen zij
's nachts met behulp van de lichtbak
hebben geschoten is niet bekend. Het
werd logischerwijze administratief niet
bijgehouden.
Stel je voor. Het was voor hen ook niet
moeilijk om de hazen aan de man te
brengen. Daar hadden ze al spoedig een
bepaalde klantenkring voor opge
bouwd. In het begin van deze eeuw was
het aantal hazen op ons eiland geweldig
groot. Soms trof men wel zeven hazen
aan op een gemet of een halve hectare
bouwland!
Kennis van het terrein
Men kan begrijpen dat het vangen van
hazen in die tijd op menige, onderne
mende kerel een grote aantrekkings
kracht heeft gehad. Hazen kon men
gemakkelijk verkopen, want hazebout
was een gewild artikel en men kon voor
het eigen gezin gerust wel eens haas op
het menu plaatsen. Hazevangst vond
plaats als 'bijverdienste'. Men moest er
in de praktijk wel geschikt voor zijn. Het
stropen geschiedde in de nachtelijke
uren. Men moest vooral het terrein goed
kennen. Vele mensen kenden de al dan
niet verharde polderwegen, de dreven,
de percelen land, maar ook de watergan
gen als kreken, toedrachten, scheidslo-
ten en greppels slechts gedeeltelijk. Een
stroper moest ze alle kennen. Niets
stond op kaart, alle kennis daarvan zat
in het bijna onfeilbaar geheugen gegrift.
Slechts zelden vergiste men zich in
het terrein.
Stropers konden in de nacht ook feilloos
de geluiden onderscheiden. Niet alleen
het ruisen van het bewegende riet in de
sloten, maar ook allerlei nachtgeluiden
van opgeschrikte dieren.
Bovendien was het altijd spannend!
Altijd was er kans dat de politie of veld
wachter op de loer lag. Tussen autoritei
ten en stropers lag nu eenmaal een groot
spanningsveld. Zeker, men stond als
mens tegenover mens, maar wel met
totaal verschillende belangen. Toch
denk ik, dat er tegelijkertijd sprake was
van een sportieve verhouding tussen
gezag en stroper.
Tegen de lamp
Het was bij het gezag c.q. rechterlijke
macht wel bekend wie zich met stropen
bezig hield. Alleen was het altijd erg
moeilijk om een stroper op heterdaad te
kunnen betrappen. De stroper kende
zoveel foefjes om de politie, of in latere
instantie de Kantonrechter, te misleiden
dat het voor de verbalisant soms was om
wanhopig van te worden. De stroper
werd vooral ook bijgestaan door de soli
dariteit van zijn metgezel. Verder was
zijn gedetailleerde kennis van het pol
dergebied zo groot, dat hij altijd wel een
plekje voor zijn wapen wist te vinden,
vanwaar hij de volgende dag ongezien
het wapen terughaalde.
Ook de bediende van de lichtbak maak
te onmiddellijk het licht uit en stelde bij
verdachte omstandigheden de boel er
gens anders veilig.
Natuurlijk moest dat zo ver mogelijk
van de plaats waarop men even tevoren
nog 'doende' was, worden weggestopt.
Dat moest ook zo snel mogelijk gebeu
ren. Stropers, rechtgeaarde stropers,
hadden een lichamelijke conditie waar
op nu menig topsporter jaloers zou kun
nen zijn. Doordat er regelmatig werd
gestroopt, is het goed te begrijpen, dat de
stroper een enkele keer toch tegen de
lamp liep. In de archieven zou men wel
het een en ander kunnen aantreffen. Het
bleef meestal beperkt tot enige geld
boetes.
Kees is slechts eenmaal tot een geld
boete van 8,- veroordeeld.
Levensgevaarlijk
Stropen is altijd gevaarlijk geweest en de
'jacht' op stropers niet minder. Er zijn
daarbij ook wel slachtoffers gevallen.
Dat gebeurt zelfs bij legale jachtpar
tijen. Op de ochtend van de 4e januari
1902 kreeg Kees Hoogzand bezoek van
twee geüniformeerde agenten van poli
tie. Die agenten kwamen zeker geen
praatje over het weer maken. Bij de
begroeting kon er nauwelijks 'goeie
morgen' af Meteen stak een der agenten
van wal. „Je weet zeker wel wat er gister
avond is gebeurd, Hoogzand?"
„Ik weet van niks, waar gaat het eigenlijk
over?" vroeg Kees verrast maar toch wel
nieuwsgierig geworden. „Gisteravond is
onze collega Izak Dubbeld door stro
pers dood geschoten", sprak de een.
„Het is aan de Armenweg gebeurd"
vulde de ander aan.
„Oh nee, dan heeft u het mis", sprak
Kees op overtuigende wijze en zonder
daarbij na te denken vervolgde hij met
kennis van zaken, „het is onmogelijk dat
stropers gisteravond of vannacht op pad
zijn geweest. Daar was de weersgesteld
heid niet goed voor!"
Volgens de overlijdensakte is op den
derden der maand Januari 1902 des
avonds te elf uren op het perceel kadas
ter Sectie A nr. 1023 Nieuwe Tonge over
leden Izak Dubbeld van beroep rijks-
veldwachter enz.
Kees Hoogzand hoorde kennelijk tot
het stropersmilieu en werd dienaan
gaande met dit bezoek verrast. Maar hij
kon geen inlichtingen verstrekken die
bij de opsporing van de dader, respectie
velijk daders van de moord op de heer
Dubbeld van waarde konden zijn, be
halve misschien de aanwijzing die er lag
in zijn besliste mening, dat het slechts
een paar jongetjes moesten zijn geweest,
een paar amateurtjes die het vangen van
een haas eens hebben willen proberen.
Hoogzand had voldoende alibi en de
agenten vertrokken misnoegd.
Twee jongemannen uit Nieuwe Tonge
zijn die dag als verdachten gearresteerd.
Ik zal de namen maar weglaten, hoewel
zij na zeer korte tijd op vrije voeten zijn
gesteld. Beide verdachten zijn niet schul
dig verklaard. Bij reconstructie bleek het
de schuld van de dienstdoende veld
wachter te zijn geweest, wat hem op zo
noodlottige wijze het leven heeft gekost.
Nieuwe generatie
Kees Hoogzand en Jacob Slui hielden er
zachtjes aan mee op. De kinderen waren
groter geworden en zelf waren ze ook
niet zo jong meer. We zijn met het ver
haal in de jaren twintig terechtgekomen.
Aart Hoogzand, Leendert van Nimwe-
gen en zijn broer Frans volgden het
spoor van de ouwe Kees en 't ouwe
Jaapje.
De gebroeders van Nimwegen en hun
achtemeef Aart Hoogzand hadden al
vaak met een jachtgeweer geoefend.
Frans was daarbij de absolute uitblin
ker. Of het nu een Lefancu (pingeweer)
was, of een Centraal (kaliber 12) geweer
dat maakte voor Frans geen verschil.
Hij kon zich uitermate beheersen en
zijn concentratievermogen was gewel
dig. Dat wil niet zeggen dat de andere
twee er niets van terecht brachten. Inte
gendeel. Voortaan gingen zij, wanneer
de weersomstandigheden gunstig wer
den geacht, op jacht.
Niet met een meute jachthonden, niet
met een stel drijvers. Nee, ze gingen met
oude, bijna versleten plunje aan, het
nachtelijk donker in. Aanvankelijk in
de polders rondom het dorp, maar
allengs gingen ze verder van huls. Altijd
lopend. Ze stroopten in de Bleikert bij
Stad aan 't Haringvliet, ze dwaalden
door Duivenwaard bij Nieuwe Tonge, ze
kwamen tot aan de Plaatweg (Fortuin-
weg) en de Langeweg van Stellendam en
ze ploeterden tot in het Bospoldertje toe,
waar de wereld in het donker helemaal
geen grenzen meer had.
Schoten Aart, Frans en Leen wel hazen?
Waren het als stropers wel goede opvol
gers van Kees en Jaapje? Ik denk het wel.
De geweren waren van een betere uit
voering en de bedrevenheid werd ook
steeds groter.
Jachtseizoen
Ook voor stropers geldt een jachtsei
zoen. Hazen waren er genoeg. Het is
voorgekomen dat het stropersduo Aart
en Leen, 43 hazen in twee nachten had
den geschoten. Dat is bepaald geen
jagerslatijn. Er gingen ook nachten
voorbij dat zij er 13 of 14 hazen schoten,
maar soms ook wel minder.
Op een keer, op 1 november, Allerheili
gen, waren de weersomstandigheden zo
gunstig dat zij er samen weer op uittrok
ken. Maar ze schoten die nacht geen
enkel haasje. Ze meenden dat het RK
geloof toch invloed had gehad, want
zonder haasje thuis komen, gebeurde
maar zelden...
Hoe werden de hazen na het schieten
dan meegesjouwd? Een soort ransel
werd met twee banden om de schouders
gedragen en daarin werden de hazen
gestopt. „Het was lekker warm op je
rug", vertelde Leen mij. Maar op de duur
was de zak te vol, de last werd dan te
zwaar. Dan werden op speciaal daar
voor bestemde plaatsen, de gedode die
ren weggeborgen, bij voorkeur in een
grindbak. De volgende dag werden ze
dan opgehaald.
Handel
Waar bleef men toch met al die gescho
ten hazen? Hadden zij dan zoveel klan
ten of afnemers daarvoor? Niet alle
hazen konden direkt aan de man wor
den gebracht. Hazen en vooral ge
stroopte hazen, moesten zo snel moge
lijk van de hand worden gedaan. Men
beschikte toen niet over een vriezer. De
gebroeders Ruitenberg waren beurt-
schippers en hadden hun thuishaven
(domicilie) in Sommelsdijk. Deze beurt-
schippers namen soms wel 80 hazen per
week mee naar Rotterdam alwaar de
hazen gretig aftrek vonden.
Geen haan die daar naar kraaide. Ook
aan Lauwtje Mijnders uit Melissant
werden hazen geleverd, die op zijn beurt
voor de verdere handel zorg droeg. Voor
een bedrag van 3,50 kocht Leen bij
diezelfde Mijnders een jachtgeweer.
Hoog water
Hoogzand en Van Nimwegen wisten
precies de tijden van op- en onder
gaande zon, kenden de stand van de
maan en dientengevolge waren ze ook
goed op de hoogte van de getijden van
het buitenwater op het Haringvliet. Zij
letten daarbij vooral ook op Springtij.
Met Springtij gingen ze langs de bin
nenkant van de Buitendijk of Gorsdijk
eens een strooptocht houden. In die
nacht, het kon eigenlijk niet donkerder
zijn, gingen Aart en Leen hun tocht
maken. De gorzen waren geheel onder
gelopen en het water stond zo hoog, dat
de kruin van de dijk al bijna was
genaderd!
Door de harde wind werd het water al
schuimend opgezwiept. Telkens kwam
er een vlaag van dat water als regen op
hen neer. De van het gors afkomstige en
voor het water gevluchte dieren, hadden
aan de binnenkant een droog plekje
gevonden. De dieren kenden instinctief
hun omgeving, hun biotoop. Niet alleen
werden er in die nacht een flink aantal
hazen geschoten, maar ook nog 8 her
melijnen. Die gaven in het ransel een
vreselijke stank af Maar voor/ 2,50 per
stuk namen zij dat in de crisistijd wel
voor lief Het waren mooie dieren, smet
teloos wit van kleuir met een bruinach
tig tot zwart gekleurde staartpunt als
winterkleed. Wie kent de mantel van
hermelijnenvacht van de koning of de
keizer niet uit de sprookjesverhalen?
Maar laten we de filosofische kant niet
opgaan. De strijd om het bestaan heeft
in elk tijdvak zijn eigen normen, zo zou
ik de stropers van toen willen ver
ontschuldigen.
Thans is het bijna een wonder te noe
men, als men in de polder nog een haas
zijn pad ziet kiezen, laat staan dat men
een hermelijn aantreft en dat is toch
bepaald niet te wijten aan het nachtelijk
werk van de stroper...
Nachtrust
Altijd namen Aart en Leen een paar
boterhammen mee, die goed belegd en
keurig ingepakt waren. Hun respektie-
velijke vrouwen Lena en Riek wisten
nooit waar ze in het donker naar toegin
gen. Dat ze gingen stropen wisten ze
maar al te goed. Het gebeurde wel dat
Riek op een morgen een berg wasgoed
vond. De kleren zaten onder de modder
en waren geheel doorweekt. Dan kon zij
aan de slag gaan! Maar haar man was
dan ook al aan de arbeid in één van de
loodsen op de Kaai.
Waren die vrouwen dan niet bang, dat ze
weer een nacht alleen het bed moesten
induiken en de zorg voor de kinderen
geheel en al voor eigen verantwoorde
lijkheid namen? Nee hoor, ze gingen
naar bed zonder zelfs de deur op slot te
doen! Nachtdienst werd toch wel door
meer mensen verricht? Ze kenden el
kaar door en door en mochten hun
mannen in die donkere polders toch iets
overkomen, dan rekenden zij op hun
tegenwoordigheid van geest en... onver
brekelijke kameraadschap.
Elkaar verraden was er zeker niet bij. Bij
de vele keren dat Aart en Leen voor de
Kantonrechter moesten verschijnen is
het nooit tot een uitspraak gekomen.
Ook daaruit putten de vrouwen steeds
meer moed en rekenden steeds op een
goede afloop!
„Bent u daar weer", merkte de kanton
rechter Meester v. d. Velde tegen Leen
eens quasi verontwaardigd op? „Ik zie,
datje nog steeds van die helder kijkende
ogen hebt. Je bent zeker weer on
schuldig?"
Bijna
Onbekend zijn beiden dus niet geble
ven. Hun belevenissen kunnen gemak
kelijk een geheel boek vullen. Op de
avond van de 18e oktober 1934 ging Aart
weer naar Leen. Het weer was uitermate
geschikt voor een nachtelijke stroop
tocht, het hart van de stroper stond als
het ware wagenwijd open. „Als we nu
niet gaan, hoeven we nooit meer te
gaan" verzuchtte Aart. Maar Leen kon
dit keer echt niet mee. Elk ogenblik kon
te zijnen huize het eerste kind worden
geboren. Aart droop mompelend af en
zocht noodgedwongen een vervanger.
Diep in de nacht had Leen van Nimwe
gen dokter Arends in Middelhamis om
medische hulp gevraagd voor de beval
ling. Binnen een kwartier was dokter
Arends op de fiets aangekomen. Om
ongeveer half vier in de nacht werd zoon
Pieter op 19 oktober 1934 geboren. In
zo'n uitzonderlijk gunstige stropers
nacht. Maar in die nacht ging het met
het pseudo-stropersduo toch mis.
Veldwachter Noteboom uit Dirksland
had het tweetal min of meer op heter
daad betrapt. Aart had zijn zwager Cor
zover weten te krijgen, dat hij die nacht
meeging. Om kort te gaan. Aart moest op
het secretarie van Sommelsdijk komen
en was zich van de prins geen kwaad
bewust. Ook Leen moest aldaar ver
schijnen en die had, als onafscheide
lijke wederhelft van het stroperspaar,
een volslagen alibi. Dokter Arends werd
zelfs opgebeld en die kon het alibi alleen
maar bevestigen.
In gedachten zie ik op dat moment de
dokter minzaam lachen...
Eindelijk gesnapt
Toch zou er een nacht aanbreken dat zij
tegen de lamp zouden lopen. Aart en
Leen hadden voor een nacht Duiven-
waard bij Nieuwe Tonge uitgekozen
voor de zoveelste strooptocht. Beiden
stonden zwijgend achter het schijnsel
van de lamp. Op eens was er onraad en
wel van heel dichtbij. De lamp werd
onmiddellijk gedoofd. „Staan blijven"
gebood een luid klinkende stem in het
nachtelijk duister!
Maar de stropers waren al op de vlucht
geslagen, ogenblikkelijk gevolgd door
Deterding een politieman, die werd
geassisteerd door Koos Oosteriing, de
nachtwaker van Nieuwe Tonge. Een
korte worsteling heeft Leen met Koos
moeten uitvechten, maar leen slaagde er
in 'als een haas' er van door te gaan. Aart
was echter in handen van Deterding
terechtgekomen en eenmaal daarin
geklemd, scheen het als in boeien gelijk.
De worsteling die er op volgde vond zo
snel plaats, dat Deterding liggende op de
bodem van een sloot waar beiden al rol
lend in terecht waren gekomen, geen
kans zag Aart in zijn enorm sterke
knuisten vast te houden. Als een slang
was Aart ontkomen en Deterding had
niets anders in zijn bonklge handen
meer over, dan een oud, versleten jasje
dat Aart 'geleend' had van een vogelver
schrikker die op een perceel wintertarwe
stond van Jacob Hanson, de zoonvan
Dorus uit het café.
Later heeft Deterding in Nieuwe Tonge
zijn bewondering en verwondering uit
gesproken over die man. „Die man zou
ik nog wel eens willen ontmoeten" sprak
hij met hernieuwde bewondering. Doch
Aart en Leen bleven anoniem.
Leen stond die nacht te wachten bij de
droogschuur aan de Molenweg te Som
melsdijk. In het pikke donker zag hij
eindelijk een in witte kleding gestoken
gedaante naderen. „Rotterdam" riep
Leen, waarop Aart met „Amsterdam"
repliceerde. Dat waren hun wacht
woorden.
Einde
Aan alles komt een eind. In 1940 begon
de Tweede Wereldoorlog. Wapenbezit
was toen absoluut verboden en iemand
die een wapen bezat, moest dat ter secre
tarie inleveren. Ook Aart en Leen? Hoe
kan dat nout? Als men geen wapen of
zelfs geen jachtgeweer in bezit heeft, kan
men toch onmogelijk zoiets inleveren.
Nergens stond daar maar iets van
geregistreerd!
Het stropen met jachtwapens was ten
einde. Aart bergde zijn twee jachtgewe
ren, na ze eerst dik in het vet te hebben
gezet, op, onder de pannen van de
droogschuur aan de Molenweg.
Leendert had daar een ander plaatsje
voor. Op een zeer geheime plaats, die
Leen nu nog geheim wenst te houden,
bergde hij zijn jachtgeweer op.
Toch konden de echte stropers niet
geheel passief op hun stoel blijven zit
ten. Menigeen heeft met het uitzetten
van strikken een haas voor de eigen eet,
gevangen. Dat gebeurde geruisloos.
Aart heeft zijn jachtgeweer na de bevrij
ding waarlijk moeten ontroesten, die
van Leen hadden een beter plekje gehad
en waren gebruiksklaar.
Men ging betere tijden tegemoet. Er trad
een periode aan, waarin gewerkt werd
met officiële jachtakten voor bepaalde
jachtgebieden. Voor de hazen maakte
dat geen enkel verschil.
Naschrift
Toen de jacht tijdens de oorlog verboden
was en het stropen niet meer plaats
vond, ontwikkelde de stand van hazen
zienderogen. Tijdens de oorlog werd op
Flakkee bovendien veel oliehoudende
zaden, zoals blauw maanzaad en kool
zaad geteeld. Verbouw van koolgewas
sen op grote schaal, was voor d ehazen
in de polder paradijselijk te noemen. Er
werden toen ook niet met die verderfe
lijke chemische middelen bespuitingen
op de gewassen toegepast. Daarbij
kwam nog, dat in februari 1944 ongeveer
de helft van Goeree en Overflakkee door
de bezetter onder water werd gezet, wat
tot gevolg had, dat honderden hazen uit
het 'natte gebied' een veilig onderkomen
zochten en naar de droogstaande pol
ders vluchtten. In december 1944, vooral
net voor de Kerstdagen zijn door Duitse
militairen honderden hazen geschoten.
Op landbouwwagens werden zij ver
voerd naar plaatsen waar zij door de
Duitsers onderling werden verdeeld.
Ik herinner me nog goed dat de polder
Westplaat als het ware aan het front leek
te liggen, zoveel werd er toen ge
schoten.
De paradijselijke omstandigheden voor
de hazen van weleer werden abrupt
beëindigd.
Het 'nare' van deze tijd is voor de hazen
echter meer gelegen in het feit dat de
grondbewerkingsmethoden in de land
bouw funest zijn voor de voortplanting
van het hazevolk. Daarbij werd aangete
kend, het afzichtelijk, platgereden hoop
je dat regelmatig op de verkeerswegen
het lot vormt van menig haas. Het staat
wel vast dat die dieren altijd 'het haasje'
zijn geweest en zullen blijven. Wat jam
mer toch, want het zijn toch zo van die
prachtige dieren in het vlakke polder-
D. Hoogzand
LICHTBAK
.ICHTBAK
Foto van 1910 langs de Spui te Sommelsdijk: v.l.n.r. Corstiaan Spee. Leen Wielhouwer,
Cornells Hoogzand (met jachtgeweer) en Servaas Kievit (met haas).