TAALPRAATJE Een trouwfoto uit vroeger tijden Bladz. 2 „EILANDEN NIEUWS' VRIJDAG 29 DECEMBER 1989 OUD EN JONG De feestdagen staan weer voor de deur, zo ook de jaarwisseling het 'oud en nieuw' vieren. Daarom een Taaipraatje over oud en omdat oud en jong dikwijls naast elkaar worden genoemd, nemen we en passant jong mee. Die tegenstelling kwam al lang geleden voor in het oude spreek woord „so de ouden songhen, so pepen de jonghen". Pepen betekent hier eigen lijk pijpen of fluiten. Nog terug te vinden in de muziek: een pijperskorps. Dat pepen werd later vervangen door pie pen, indachtig jonge vogels in een nest. Daarom thans alleen nog: zo de ouden zongen, piepen de jongen, in de beteke nis van kinderen doen alles op dezelfde manier als ze van hun ouders hebben geleerd. Vandaar bij De Brune: jonck gedaan, oud bestaen en jonck bedacht, oud betracht. Via tal van veranderingen bleef daar de thans veel gebruikte zegs wijze van over: jong geleerd, oud gedaan (ook gewend). Tussentijdse variaties waren „wat heeft geleerd de jonge man. dat hangt hem al zijn leven an". Als waarschuwing in dit verband gold echter wel „die jong rijdt, moet oud lopen" of zoals in sommige streken „jong te peerd (paard) oud te voet". De tegenstelling tussen oud en jong kwam eveneens voor in „daar komen zelden jongen, die de ouden verbete ren", een wijsheid, die inmiddels zeker in de moderne tijd achterhaald schijnt. Wat nog wel opgaat is het oude rijm- spreekwoord van Harrebomee: „Der ouden raad, der jongen daad, der man nen moed, is altijd goed". Vandaar de leus: met jongen ter krijg (strijd, oorlog) met ouden ten raad. Ook het rijmpje „de jongen zal men leren, de ouden zal men eren, de wijzen zal men vragen en de zotten zal men verdragen" ontstond uit dezelfde opvatting. Verschillende zegswijzen duiden erop dat men oude mensen niet kan verbak- ken of veranderen. Zo kende men vroe ger de uitdrukking „oude beren dansen leren, is zwepen verknoeien". Dat blijkt ook uit „oude bokken hebben stijve horens". Oude mannen zijn vaak onver zettelijk en willen niets aannemen, zeker niet van jongeren. Hierbij past: Wat oud is knort graag, wat jong is speelt graag. Nog steeds geldt „oude bomen moet men niet verplanten" (ook: verpo- ten). Men moet oudere mensen niet in een andere omgeving brengen, vooral niet met betrekking tot de woonplaats, zij aarden daar niet meer. De Vlamin gen kenden in dit verband als levensre gel: „Eert wat oud is, warmt wat koud is. helpt waar nood is, laat wat snood is, vliegt waar spoed is. blijft waar 't goed is". Sommige uitdrukkingen raken op de achtergrond en zijn verleden tijd. Dat zijn onder andere: de oude heer en erger nog de oude vrouw, onze ouwelui, om de ouders aan te duiden. Datzelfde geldt voor een oude vrijer en een oude vrijster voor een ongehuwde man en vrouw, die op jaren begint te komen. Een nog steeds voorkomende benaming op koop vaardijschepen is „de oude", meestal „de ouwe", voor de kapitein van het schip, gebezigd door de matrozen, dik wijls met een bepaald ontzag uitgespro ken. Een thans onbekende betekenis van „de oude" was eertijds de raadsheer bij het schaakspel. Tegenwoordig bijna algemeen aangeduid met de toren. Ook raadsheer is al weer minder gebruike lijk. Een term die niemand graag hoorde was „oude stok". Afkomstig van een grij saard, die bij het lopen de steun van een stok niet kan ontberen. Vandaar: stok oud zijn. Daarbij past goed de zegswijze „de oude dag komt met gebreken", nog steeds veel gebezigd, evenals „oud wor den is niet moeilijk, maar oud zijn". Bekend is „zo oud als Methusalem" om iets zeer ouds aan te duiden. Volgens de Bijbel Genesis 5 vers 27 was Methusa lem 969 jaar oud. In later dagen zei men daarvoor eveneens: zo oud als de weg naar Kralingen (ook: als de weg naar Rome). Bekend is tevens „het blijft bij het oude" in de betekenis alles blijft zoals het vroeger was. Nog steeds terug te vinden in „het is altijd het oude liedje". Als een dominee een preek hield, die hij al eens eerder had gebruikt, zei men: een oud beestje van stal halen. En bij het uithuwelijken van dochters gold „de oudste peerden gaan het eerst van stal". De ouders hadden het liefst dat de oudste dochter het eerst trouwde. Tegen over het schertsende en wat oneerbie dige ..van het oude Testament zijn" voor ouderwets van opvatting zijn, staat het nog vaak gehoorde „van den ouden stempel zijn". Eigenlijk van munten. Figuurlijk: eerlijk en gedegen, onkreuk baar. Ook: van den ouden stijl zijn. Hierbij past; het is lichter zijn oude schoenen te verwerpen dan zijn oude zeden. Jongste betekent vaak laatste, onder meer in „de jongste snik". De laatste snik, de doodssnik. Nu nog terug te vin den in „tot aan de jongste dag". Tot de laatste dag, tot de wereld vergaat, de dag van het laatste oordeel. We besluiten met een uitspraak van Schopenhauer: „Vanuit het standpunt der jeugd bezien is het leven een oneindig lange toe komst, vanuit het standpunt van de ouderdom een zeer kort leven". (vervolg Kerstnummer) Op de vlucht! Malena en Magnus hoorden iemand snel aankomen lopen, zo hevig hijgde, alsof de duivel hem op de hielen zat. Dwars door de takken viel Ante binnen. Hij was zó uitgeput dat hij zonder een woord te zeggen zich voorover wierp en stil bleef liggen. Hij was doodsbleek toen hij zich ophief, zijn haar kleefde op zijn voorhoofd. Het duurde lang voor hij wee kon spreken. ..Pak alles bij elkaar in de rugzak", hijgde Ante nog na, „alles op de slee, doof het vuur en weg!" „Dat we hier weg moeten", fluisterde Malena, angstig om zich heenkijkend. Hun eigen kleine huisje, waar ze voor 't eerst op hun lange zwerftocht een echt eigen thuis gevon den hadden. En nu?. „Als de weerlicht!" zei Ante verbeten, „niet vragen." Vlug snoerde hij de vachten, de rugzak en wat hout op de slee. Met opeengeperste lip pen nam hij 't trektouw over zijn schouder. „Vlug. Geen moment te verliezen." Goudsik volgde 't verslagen troepje op de hielen. „Hou de kat in je borstzak Malena", zei Ante kort, „ze willen haar ook kwaad doen. Ons ook en Goud sik." Ze ploeterden door de smeltende sneeuw. Ante zocht de bosrand, waar de sporen minder zichtbaar zouden zijn. ,.De mensen van de Kwade Hoeven zitten ons na", zei Ante, „ze zitten vol wraak- plannen. Pakken ze ons, dan komen wij er heel slecht af" Na een jachtige tocht door de modderige sneeuw zagen zij een gehucht, komend uit het dichte bos. Magnus liep stil te huilen van vermoeid heid, de kat. die 't onraad voelde, liep miauwend achter hen aan. De kinderen durfden 't gehucht niet aan te doen. bevreesd om tijd te verliezen. ..Vandaag behelpen wij ons met melk van Goud sik", zei Malena flink. ..wij hebben nu toch geen echte honger." ..Als we maar bij de rivier kunnen komen en over de ijsschotsen oversteken, daar aan de overkant is een groot dorp. Dan zijn we gered", zei Ante. Ze liepen langs een slingerend pad, dat steil afdaalde naar de rivier beneden. Magnus zat op de slee, Malena holde zo hard achter Ante aan, dat haar voetjes als trommelstokjes klepperden. Voort, voort! In de bosjes beneden aan het pad wachtte Ante even. „Goudsik houdt dit tempo niet vol. We zullen even wachten, dan kan ze wat eten. Niemand kan ons hier zien." Terwijl Goudsik zich tegoed deed aan jeneverbessen en elzebosjes, vertelde Ante zijn verhaal. Zó blij was hij geweest, dat hij mensen stemmen hoorde, diep in het bos, vanuit een houthakkershut. Vrolijke stemmen, hij vermoedde geen onraad. Vastbera den daar aan te kloppen, hoorde hij 't woord „gespuis" en ..volgieten met bran dewijn". Zo dicht was hij de hut gena derd, dat hij alleen nog kon wegduiken achter een stapel takkebossen. ..Toen kwamen ze naar buiten", vervolgde Ante, „en ik vreesde met duizend vrezen, dat ze mij zouden zien, er was niets meer van ons overgebleven", snikte hij haast. ..Jou Malena en Magnus wilden ze vol- gieten met brandewijn. Goudsik wilden ze slachten voor haar huid en haar vlees, de kat zouden zij afmaken en mij wilden ze afranselen, omdat ik van de oude grootvaderhier kon Ante haast niet verder, zijn keel was dichtgesnoerd, de de schapenvacht gestolen zou hebben." Ante stikte haast van afschuw. Malena en Magnus luisterden stil, met witte gezichtjes. „En toenzei Ante, „ik geloof, dat toen de knechts en Grels, de zoon van de hoeve, mij zagen ac hter de takkebos sen!" „Zij hadden 't over de bloedsporen van de geit en dat wij nog helemaal niet zover konden zijn, dat ze ons zeker zou den vinden vóór de avond viel. Zij zei den: „Misschien zijn zij wel vlak bij" en één van de knechts wierp een steen in mijn richting." „En je schreeuwde niet en je bewoog je niet?" Malena's stem metje was hees van angst. „Nee", zei Ante, „dan was 't met ons gedaan geweest. Maar nu kwam de man recht op mij af." „Hou op!" riep Malena, „ik kan 't niet meer aanhoren!" „Maar stel je voor", zei Ante, „op dat moment kwam er een rij aardmuizen de hoogte afren- nen, niet tien, niet twintig, nee honder den. Ze renden over die mans voeten heen. Hij trapte naar ze om ze dood te maken, maar er kwamen er steeds meer. Hij was toen afgeleid, net als de andere mannen. Ze trapten als wilden om die muizen te doden." „En rende je toen weg?" huiverde Malena. „Nee", zei Ante, „ik bleef heel stil zitten. Ze zouden gaan eten en later terugkomen in 't bos om ons te zoeken. Terwijl ze wegliepen, hoorde ik, dat ze de grootvader geslagen hadden, toen de vacht weg was. „D-d-die jong he-he-heeft de-de va-vacht van mij gekregen", deden ze de oude grootvader na. „En zie je", zei Ante, „de oude man is gisteravond gestorven." „En hij was zo alleen", zei Malena vol medelijden. ..Gelukkig heeft hij 't nu even goed als moeder. Ante. moeder heeft de aardmui zen van de hoogte naar beneden ge stuurd! Oh Ante. ons goede moedertje, dat ons nooit in de steek laat. Nu moeten wij snel wegkomen", zei ze plotseling gejaagd. „Jongen, Ante, wij moeten nu dadelijk de rivier over, er liggen planken over het ijswater, zie de dat? Die trekken wij weg en dan verliezen ze ons spoor. Ante, snel!" Malena was vol angst. Plotseling verstijfden de kinderen van schrik. Hon- dengeblaf weerklonk van vlakbij uit het kreupelhout. Vanachter een steile rots muur middenop 't pad hoorden zij ophitsend geschreeuw van mannen- en jongensstemmen. Nu braken de takken vlak naast hen. Malena en Magnus wierpen zich schreeuwend voorover op de slee. Ante hield Goudsik bij haar horens. „Mijn God", dacht hij, „waar heb ik de kinderen in gebracht? Mag nus, Malena. Zulke vreselijke gevaren had ik niet voorzien. Moedertje, ver geef mij." Voor Ajite's radeloze verschrikte ogen verscheen de kop van een rendier. Hij stoof voorbij o zijn weg naar beneden, naar de rivieroever. Een Laplandse hond zat hem vlak op de hielen, luid blaffend. Met 't ophitsend geroep, nodig om zijn grote rendierkudde de rivier over te drijven, kwam nu een Lap tevoorschijn uit de berkenbosjes, op de voet gevolgd door een Laplandse jon gen. Ante was met stomheid geslagen, dit was niet mogelijk. Of toch? „Mattes Klip!" Ante juichte bijna. Mattes Klip. met zijn rendierkudde, niet meer dan tien mijl noordelijk van hun eigen dorpje. ..Wat zie ik?" zei de Lap, ..is dat niet Anders van Varstopp van de Frost- moefjeld? En twee kleintjes, magerder dan onze Lappenkinderen? Weinig te eten deze winter, hè?" ..Mattes", zei Ante, „o Mattes!" Omstreeks het jaar 1920 werd bovenstaande foto gemaakt. Bruid en bruidegom (midden) waren Rina Melissant en Jan Troost. De hoeden, die sommige vrou wen dragen, zijn wel heel bijzonder. Ze werden van stro gemaakt. Niet alle personen, die op de foto staan, zijn ons bekend. Toch hebben we de meeste namen kunnen achterhalen. Links van het midden staat grootmoeder Van Eek (met grote hoed). Zij werd altijd Stienebeth genoemd. Rechts van de bruidegom staat schipper Groen (met pet). Rechts zit meutje Riek (met keuvel) en naast haar, helemaal rechts, staat Lieven Hartog. Achter meutje Riek staan Riek Troost en Lood Gebraad. Voorts staan nog op de foto Pietje Theunisse (hij had een winkeltje op de Kaai te Som- melsdijk), de gezusters Hanenberg en het kleine meisje met pop is Hesje Gebraad. Zij woont in Nieuwe Tonge. De bevende kinderen op de slee hieven hun hoofdsjes op. Malena ging naar de Lap en maakte een kniebuiging. Kleine Magnus, zo overtuigd dat hij nu ver scheurd zou worden, stak opnieuw zijn hoofd in de schapenvacht en durfde zich niet verroeren. Na een flinke pats op zijn achterdeel, kwam er weer leven in de kleine jongen. Nu stuurden de Lap en Ante hun sleeën samen over 't ijs. Verbaasd keek Nerlja, de Lappenzoon toe. Wat hadden die Zweden toch moeilijke onhandige voer tuigen. Hun eigen „Akja's" waren smal, vlug en behendig. En dan die kleren, loodzwaar en zonder warmte, lappen en scheuren in die truien met lange mou wen, zonder gordel. Hun laarzen, stuk en zwaar, met hooi, stekend uit elke scheur. Nerlja sprong vlug en lenig als een mar ter rond in zijn korte buis van rendier huid, zijn nauwe aansluitende broek, ook van huid. Zijn onderbenen waren omwoeld met kleurige banden, eindi gend in kwasten van blauw en groen. Zoals ook zijn warme muts. Aan zijn voeten had hij ..pjaxoz", zachte laarzen, met zool en al uit één stuk leer gemaakt, met een sluiting opzij. Mattes hielp de kinderen over 't water op 't ijs te waden, zodat zij veilig aan de overkant waren. Haalde bij de tweede keer de slee met Goudsik. Malena viel bijna in 't water en verschool zich ang stig achter Mattes, toen zij achterom keek. Daar. omhoog was het donkere, groene bos. waar zij deze dagen zo nietsvermoe dend, gelukkig gewoond hadden. Daar was het dorpje, dat zij niet aandurfden doen en waar zij omheengelopen had den. En daar. waar het steile pad naar de rivier afdaalde, zag zij de grauwe hond Mes jankend en blaffend het pad afstor men. Twee kerels zag zij nu naar bene den dalen, daarbij nog drie jongens en het meisje van de hoeve. „Als wolven belust op hun prooi", dacht Malena ril lend in al haar ledematen. Hoe ternau wernood waren zij ontsnapt aan een vreselijk lot! Malena greep het buis van Mattes vast of't een reddingsgordel was. Kleine Magnus had dat al veel eerder gedaan. Veilig waren zij nu, veilig. Bij de Lappen Mattes liet een luid gejoedel horen. Een fel en doordringend, heel ver dragend geluid, als het ware uit keel en gehemelte tegelijk weergalmend. De kinderen uit de Frostmoefjeld kenden de gebruiken en ook de taal van de Lappen zo goed, dat zij wisten, dat Mattes in een lied zijn vrouw en zijn kinderen en de andere kuddebewakers begroette. En zijn bood schap van die dag vertelde. „De stier was aan de haal geweest", joe- delde Mattes, „maar weer gevonden. Gevonden kleine Zweedse kinderen bij bevroren water, bang en verlaten. Blij Mattes gevonden te hebben. Lappen- voedsel zullen zij eten, slapen in onze hut. Alleen zijn zij, geen vader, geen moeder." Weldra hoorden de kinderen het geblaf van de honden, die om de kudde heen- renden. Meer dan duizend rendieren. Magnus, Malena en zelfs Ante liepen nu als slaapwandelaars verder en sleepten zich letterlijk voort. Malena vilde nog lachen, toen zij het kamp naderden en een kleine, dikke Mattes, spartelend in zijn blote lijfje, gillend van plezier weg- hobbelde in de moddersneeuw om aan de handen van zijn zusje Sigri te ont snappen. De lach verstarde op haar wangen, zij kon niet meer. Moeder Cecilia, Mattes' vrouw, maakte in één resolute beweging een eind aan het avontuur van de kleine wegloper. Zij stopte kleine Mattes in de „klubb", een stevige bengelende wieg van rendier huid. Ze sjorde hem aan alle kanten vast en hing hem aan een schuinstaande boomstam, bovenin de tent. Sigri wiegde nu uhet kind en zong het wilde, maar toch sussende Lappenslaaphed. Mattes luisterde, werd stil en sliep in. De arme, vermoeide kinderen vielen neer op de rendierhuiden rondom het vuur in het midden van de grote tent. samen met de feit en de kat. Zij werden weer wakker gemaakt door moeder Cecilia, die ze sterke koffie te drinken gaf. Alleen Magnus was door niets meer wakker te krijgen. Ante en Malena knapten ervan op. Ze hadden ineens honger en ze proefden hoe onbe grijpelijk lekker rendiervlees smaakt op volkoren broodkoeken. Zelfs de zwarte, sterke soep van rendierbloed smaakte hen heerlijk. Alleen de melk smaakte bitter in vergelijking met Goudsiks gei tenmelk. Goudsik, wier rijke melkvoor- raad aan 't Lappengezin werd aange boden, stapte weldra heen en legde zich te slapen in een hoek op de verste tenthuid. Buiten was 't een drukte van belang. De Lappen schreeuwden en gooidfen las so's om de oren van de rendierkoeien die gemolken moesten worden. De koeien, toch wilder dan gewone koeien, worstel den in de sneeuwpap. tot zij uit de kudde getrokken werden en stilgehouden, ter wijl nu Lappenmeisjes ze molken in kleine houten nappen. Verbaasd keken de koeien naar Ante en Malena, toen ze rondgeleid werden door Sigri tussen die geweldige kudde. De Lappen liepen rus tig tussen de stieren door, die samen vochten met ineengestrengelde geweien. De lasso's vlogen hen om de oren. Overal klonk de zachte en toch wilde taal. Lappenvrouwen praatten liefko zend op half zingende toon tegen de koeien of hurkten neer met een zijde zacht kalfje in hun schoot terwijl de moeder met vochtig glanzende ogen toekeek. Het ene gewei na het ander zakte nu weg in de staande kudde. Weldra rustte de hele kudde voor de nacht, terwijl de honden waakzaam bleven. Mattes kwam de tent binnen met zijn grote zoons en zijn knechts. Ook de vrouwen, die bij de familie hoorden, kwamen binnen, samen met de melk meisjes. Allen dronken zwarte sterke koffie en aten en maakten grappen. De mannen rookten uit korte, witte pijpjes. Wonderlijk, dat een mens zó slaperig kan worden bij zulke wilde verhalen.... over voorspellingen van de geesten op de OfferbergDe kinderen hoorden de stemmen nog van heel ver. Hun zware natte kleren hadden ze nu uitge trokken en samen met Sigri rolden zij zich vast in een rendierhuid en sliepen. Buiten sliep de rendierkudde. Duizend en nog meer levens en toch doodstil. Boven dat alles flonkerde de zacht glim lachende hemel van de lentenacht, zoals de hemel ook de vorige nacht geglansd had boven 't groene bos. Alleen.... de kinderen waren nu veilig en niet meer alleen in de tent bij de Lappen. Weer op eigen benen Weken waren er nu alweer voorbijge gaan sinds de kinderen afscheid hadden genomen van hun vrienden voor altijd: de Mattes Klipp-Lappen. Het was een moeilijk afscheid geweest, toen de kin deren en de Lappen, die weken samen geweest waren, weer ieder huns weegs gingen. De kinderen naar het zuidoos ten, waar de grote rijke dorpen en hoe ven waren met hun weelderige akkers en weiden. De Lappen naar het noorden, naar het „grote licht", daar waar het 's zomers niet donker werd (boven de Poolcirkel), naar de steile bergen en de grote ruimten tussen de rotsen, zacht grijs begroeid met rendiermos. Nog heel in de verte hoorden de kinde ren het afscheidsgejoedel van Mattes' stem: „Weg trekken de kinderen, veel zullen'zij zien en ook leren uit de zwarte woorden van de boeken. De Lap leert de woorden verstaan van de Grote Vader. leert de kruiden, geneest de zieken, voor spelt uit de sterren. De wandelkinderen hebben de Lap blij gemaakt in de hut, Moeilijk was het voor de kinderen. Onheil was bij hen. Er is nu licht om hen heen. De goede Vader is bij hen." Stil stonden de kinderen te luisteren, tot er geen enkel geluid meer tot hen door drong van de joedelende Lap. Ver weg was de nu zo vertrouwde kudde, ver weg hun vrienden. Alleen moesten ze verder. Magnus de Goudsik Het was een heel ander groepje kinde ren nu, dat daar liep met de poes en de geit, op de brede weg naar het zuiden. Gevoed en gesterkt bij de Lappen, gekleed in stevige rendierleren buizen, Malena in een veelkleurige rok, liepen zij lichtvoetig op hun nieuwe Lappen- laarzen. Hun slee hadden zij achtergela ten. Die diende niet meer nu de zomer in het land was. Lang en licht waren de dagen, licht waren de nachten. Het geluid van de donderende en schui mende watervallen, de onstuimige rivie ren vol rotsblokken uit hun eigen streek, dat hen altijd in de oren had geklonken als zij hun weg zochten van rivierdal tot rivierdal, hoorden zij niet meer. Zij waren nu in een stgreek aangeland waar de rivieren bevaarbaar waren en rustig en breed voortstroomden. Grote partijen boomstammen voerden zij mee, die werden opgevangen bij de houtzagerijen. Schepen uit eigen, maar ook vreemde landen lagen voor anker in het rustige water, wachtend op klampen vers gezaagd hout. Hier heerste wel vaart, er was ook meer vreugde, telkens werden de kinderen verrast door een opklinkend lied. De kinderen hadden omzichtig onvrien delijk lijkende hoeven vermeden, de ervaringen op de Kwade Hoeve had hen wij gemaakt. Maar zelfs achter prach tige rijke gevels van welvarende hoeven was men lang niet altijd onvriendelijk voor elkaar en zeker niet tegen een paar zwerfkinderen uit het noorden, hadden zij wel geleerd. De kinderen gingen nu het erf op van een klein huis, dat er zo gezellig uitzag. „Lief, vond Malena. Het huis had kleine ramen, die glimlachten van onder een rood pannendak, precies als het „huis van de kleine meisjes" bij de houtvester. De raamomlijstingen waren wit, maar verder was dit huis zachtgeel geverfd. Het grote erf was afgezet met een groengeschilderd hek, er was een moestuin en een stuk gras, waar witte weefsels bleekten in de zon. Struiken en kleine bomen stonden rondom. De bomen bloeiden. De kinderen wisten, dat er appels aan zouden groeien en ook peren en kersen, hoewel ze die nog nooit geproefd hadden. „Het zijn de bomen van het paradijs", zei Malena diep onder de indruk. Ante vond het maar het beste om Goud sik zijn muilkorf om te doen, een ring van berketakjes. Goudsik kon absoluut niet begrijpen, dat een fatsoenlijke geit als zij toch was, langs de weg wel en hier niet van die verrukkelijke groene sprui ten mocht snoepen. In de moestuin, op het zuiden van het huis, lag een jonge vrouw op haar knieën te wieden. Haar knap, blozend gezicht drukte medelijden uit, toen zij het aarzelend binnenkomende groepje gadesloeg. „Zijn jullie kinderen van de noordelijke fjelden, waar het noodjaar zo vreselijk is geweest? Stakkerds, maar dan komen jullie van heel ver en dan hebben jullie al heel wat moeten verdu ren. Kom binnen kinderen, wees wel kom!" Ze werden binnengelaten in een grote, zonnige kamer, die er heel feestelijk uit zag met volijke gordijnen en lichte zelf- geweven kleden, met bloemen overal rondom. „Als voor een bruiloft", dacht Malena. Er stond een groot fornuis met koperen pannen en een splinternieuw weefgetouw met een pas opgezet weef sel. De jonge vrouw lachte en praatte ver trouwelijk met de kinderen, tot hun ver bazing in hun eigen Frostmoedialect. Hun gastvrouw bleek uit dezelfde streek in 't noorden te komen! Ze was verrukt van de geit. „O wat verlang ik naar een geit, net als thuis!", riep ze verheugd. Al^ inijn man dit prachtexemplaar ziet, zal hij zeker instemmen met een geit. Men is dat hier niet gewend, zie je", zei ze vrolijk tegen de kinderen. Toen haar man binnenstapte, die mees terknecht was op de houtzagerij en haar zo opgewonden bezig zag met de kinde ren, bleef hij verbaasd staan. „Wat is er met jou aan de hand, Kristina?" „Niets", zei Krisdna, „maar zie je, ik heb deftige gasten uit de Frostmoefjeld op bezoek, dus nu gaan wij dat vieren. Mag ik jullie allemaal uitnodigen op de kof fietafel in de tuin?" De vrouw gaf het koffieservies aan de kinderen met de opdracht om te dekken onder de mooie, bloeiende lijsterbes, waar een lange tafel stond met banken ter weerszijden. Zelf nam ze de koffieke- tel mee, room en suiker, verse broodjes en boter. KERSTMIS 1989

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1989 | | pagina 14