TAALPRAATJE
Een trouwfoto uit vroeger tijden
Bladz. 2
„EILANDEN NIEUWS'
VRIJDAG 29 DECEMBER 1989
OUD EN JONG
De feestdagen staan weer voor de deur,
zo ook de jaarwisseling het 'oud en
nieuw' vieren.
Daarom een Taaipraatje over oud en
omdat oud en jong dikwijls naast elkaar
worden genoemd, nemen we en passant
jong mee. Die tegenstelling kwam al
lang geleden voor in het oude spreek
woord „so de ouden songhen, so pepen
de jonghen". Pepen betekent hier eigen
lijk pijpen of fluiten. Nog terug te vinden
in de muziek: een pijperskorps. Dat
pepen werd later vervangen door pie
pen, indachtig jonge vogels in een nest.
Daarom thans alleen nog: zo de ouden
zongen, piepen de jongen, in de beteke
nis van kinderen doen alles op dezelfde
manier als ze van hun ouders hebben
geleerd. Vandaar bij De Brune: jonck
gedaan, oud bestaen en jonck bedacht,
oud betracht. Via tal van veranderingen
bleef daar de thans veel gebruikte zegs
wijze van over: jong geleerd, oud gedaan
(ook gewend).
Tussentijdse variaties waren „wat heeft
geleerd de jonge man. dat hangt hem al
zijn leven an". Als waarschuwing in dit
verband gold echter wel „die jong rijdt,
moet oud lopen" of zoals in sommige
streken „jong te peerd (paard) oud te
voet".
De tegenstelling tussen oud en jong
kwam eveneens voor in „daar komen
zelden jongen, die de ouden verbete
ren", een wijsheid, die inmiddels zeker
in de moderne tijd achterhaald schijnt.
Wat nog wel opgaat is het oude rijm-
spreekwoord van Harrebomee: „Der
ouden raad, der jongen daad, der man
nen moed, is altijd goed". Vandaar de
leus: met jongen ter krijg (strijd, oorlog)
met ouden ten raad. Ook het rijmpje „de
jongen zal men leren, de ouden zal men
eren, de wijzen zal men vragen en de
zotten zal men verdragen" ontstond uit
dezelfde opvatting.
Verschillende zegswijzen duiden erop
dat men oude mensen niet kan verbak-
ken of veranderen. Zo kende men vroe
ger de uitdrukking „oude beren dansen
leren, is zwepen verknoeien". Dat blijkt
ook uit „oude bokken hebben stijve
horens". Oude mannen zijn vaak onver
zettelijk en willen niets aannemen,
zeker niet van jongeren. Hierbij past:
Wat oud is knort graag, wat jong is speelt
graag. Nog steeds geldt „oude bomen
moet men niet verplanten" (ook: verpo-
ten). Men moet oudere mensen niet in
een andere omgeving brengen, vooral
niet met betrekking tot de woonplaats,
zij aarden daar niet meer. De Vlamin
gen kenden in dit verband als levensre
gel: „Eert wat oud is, warmt wat koud is.
helpt waar nood is, laat wat snood is,
vliegt waar spoed is. blijft waar 't goed
is".
Sommige uitdrukkingen raken op de
achtergrond en zijn verleden tijd. Dat
zijn onder andere: de oude heer en erger
nog de oude vrouw, onze ouwelui, om de
ouders aan te duiden. Datzelfde geldt
voor een oude vrijer en een oude vrijster
voor een ongehuwde man en vrouw, die
op jaren begint te komen. Een nog
steeds voorkomende benaming op koop
vaardijschepen is „de oude", meestal
„de ouwe", voor de kapitein van het
schip, gebezigd door de matrozen, dik
wijls met een bepaald ontzag uitgespro
ken. Een thans onbekende betekenis
van „de oude" was eertijds de raadsheer
bij het schaakspel. Tegenwoordig bijna
algemeen aangeduid met de toren. Ook
raadsheer is al weer minder gebruike
lijk.
Een term die niemand graag hoorde was
„oude stok". Afkomstig van een grij
saard, die bij het lopen de steun van een
stok niet kan ontberen. Vandaar: stok
oud zijn. Daarbij past goed de zegswijze
„de oude dag komt met gebreken", nog
steeds veel gebezigd, evenals „oud wor
den is niet moeilijk, maar oud zijn".
Bekend is „zo oud als Methusalem" om
iets zeer ouds aan te duiden. Volgens de
Bijbel Genesis 5 vers 27 was Methusa
lem 969 jaar oud. In later dagen zei men
daarvoor eveneens: zo oud als de weg
naar Kralingen (ook: als de weg naar
Rome). Bekend is tevens „het blijft bij
het oude" in de betekenis alles blijft
zoals het vroeger was. Nog steeds terug
te vinden in „het is altijd het oude
liedje". Als een dominee een preek hield,
die hij al eens eerder had gebruikt, zei
men: een oud beestje van stal halen. En
bij het uithuwelijken van dochters gold
„de oudste peerden gaan het eerst van
stal". De ouders hadden het liefst dat de
oudste dochter het eerst trouwde. Tegen
over het schertsende en wat oneerbie
dige ..van het oude Testament zijn" voor
ouderwets van opvatting zijn, staat het
nog vaak gehoorde „van den ouden
stempel zijn". Eigenlijk van munten.
Figuurlijk: eerlijk en gedegen, onkreuk
baar. Ook: van den ouden stijl zijn.
Hierbij past; het is lichter zijn oude
schoenen te verwerpen dan zijn oude
zeden.
Jongste betekent vaak laatste, onder
meer in „de jongste snik". De laatste
snik, de doodssnik. Nu nog terug te vin
den in „tot aan de jongste dag". Tot de
laatste dag, tot de wereld vergaat, de dag
van het laatste oordeel. We besluiten
met een uitspraak van Schopenhauer:
„Vanuit het standpunt der jeugd bezien
is het leven een oneindig lange toe
komst, vanuit het standpunt van de
ouderdom een zeer kort leven".
(vervolg Kerstnummer)
Op de vlucht!
Malena en Magnus hoorden iemand
snel aankomen lopen, zo hevig hijgde,
alsof de duivel hem op de hielen zat.
Dwars door de takken viel Ante binnen.
Hij was zó uitgeput dat hij zonder een
woord te zeggen zich voorover wierp en
stil bleef liggen. Hij was doodsbleek
toen hij zich ophief, zijn haar kleefde op
zijn voorhoofd. Het duurde lang voor
hij wee kon spreken.
..Pak alles bij elkaar in de rugzak",
hijgde Ante nog na, „alles op de slee,
doof het vuur en weg!" „Dat we hier weg
moeten", fluisterde Malena, angstig om
zich heenkijkend. Hun eigen kleine
huisje, waar ze voor 't eerst op hun lange
zwerftocht een echt eigen thuis gevon
den hadden. En nu?. „Als de weerlicht!"
zei Ante verbeten, „niet vragen." Vlug
snoerde hij de vachten, de rugzak en wat
hout op de slee. Met opeengeperste lip
pen nam hij 't trektouw over zijn
schouder.
„Vlug. Geen moment te verliezen."
Goudsik volgde 't verslagen troepje op
de hielen. „Hou de kat in je borstzak
Malena", zei Ante kort, „ze willen haar
ook kwaad doen. Ons ook en Goud
sik."
Ze ploeterden door de smeltende sneeuw.
Ante zocht de bosrand, waar de sporen
minder zichtbaar zouden zijn. ,.De
mensen van de Kwade Hoeven zitten
ons na", zei Ante, „ze zitten vol wraak-
plannen. Pakken ze ons, dan komen wij
er heel slecht af" Na een jachtige tocht
door de modderige sneeuw zagen zij een
gehucht, komend uit het dichte bos.
Magnus liep stil te huilen van vermoeid
heid, de kat. die 't onraad voelde, liep
miauwend achter hen aan. De kinderen
durfden 't gehucht niet aan te doen.
bevreesd om tijd te verliezen. ..Vandaag
behelpen wij ons met melk van Goud
sik", zei Malena flink. ..wij hebben nu
toch geen echte honger." ..Als we maar
bij de rivier kunnen komen en over de
ijsschotsen oversteken, daar aan de
overkant is een groot dorp. Dan zijn we
gered", zei Ante. Ze liepen langs een
slingerend pad, dat steil afdaalde naar
de rivier beneden. Magnus zat op de
slee, Malena holde zo hard achter Ante
aan, dat haar voetjes als trommelstokjes
klepperden. Voort, voort!
In de bosjes beneden aan het pad
wachtte Ante even. „Goudsik houdt dit
tempo niet vol. We zullen even wachten,
dan kan ze wat eten. Niemand kan ons
hier zien." Terwijl Goudsik zich tegoed
deed aan jeneverbessen en elzebosjes,
vertelde Ante zijn verhaal.
Zó blij was hij geweest, dat hij mensen
stemmen hoorde, diep in het bos, vanuit
een houthakkershut. Vrolijke stemmen,
hij vermoedde geen onraad. Vastbera
den daar aan te kloppen, hoorde hij 't
woord „gespuis" en ..volgieten met bran
dewijn". Zo dicht was hij de hut gena
derd, dat hij alleen nog kon wegduiken
achter een stapel takkebossen. ..Toen
kwamen ze naar buiten", vervolgde
Ante, „en ik vreesde met duizend vrezen,
dat ze mij zouden zien, er was niets meer
van ons overgebleven", snikte hij haast.
..Jou Malena en Magnus wilden ze vol-
gieten met brandewijn. Goudsik wilden
ze slachten voor haar huid en haar vlees,
de kat zouden zij afmaken en mij wilden
ze afranselen, omdat ik van de oude
grootvaderhier kon Ante haast niet
verder, zijn keel was dichtgesnoerd,
de de schapenvacht gestolen zou
hebben."
Ante stikte haast van afschuw. Malena
en Magnus luisterden stil, met witte
gezichtjes.
„En toenzei Ante, „ik geloof, dat
toen de knechts en Grels, de zoon van de
hoeve, mij zagen ac hter de takkebos
sen!" „Zij hadden 't over de bloedsporen
van de geit en dat wij nog helemaal niet
zover konden zijn, dat ze ons zeker zou
den vinden vóór de avond viel. Zij zei
den: „Misschien zijn zij wel vlak bij" en
één van de knechts wierp een steen in
mijn richting." „En je schreeuwde niet
en je bewoog je niet?" Malena's stem
metje was hees van angst. „Nee", zei
Ante, „dan was 't met ons gedaan
geweest. Maar nu kwam de man recht op
mij af." „Hou op!" riep Malena, „ik kan
't niet meer aanhoren!" „Maar stel je
voor", zei Ante, „op dat moment kwam
er een rij aardmuizen de hoogte afren-
nen, niet tien, niet twintig, nee honder
den. Ze renden over die mans voeten
heen. Hij trapte naar ze om ze dood te
maken, maar er kwamen er steeds meer.
Hij was toen afgeleid, net als de andere
mannen. Ze trapten als wilden om die
muizen te doden." „En rende je toen
weg?" huiverde Malena. „Nee", zei Ante,
„ik bleef heel stil zitten. Ze zouden gaan
eten en later terugkomen in 't bos om
ons te zoeken. Terwijl ze wegliepen,
hoorde ik, dat ze de grootvader geslagen
hadden, toen de vacht weg was. „D-d-die
jong he-he-heeft de-de va-vacht van mij
gekregen", deden ze de oude grootvader
na. „En zie je", zei Ante, „de oude man is
gisteravond gestorven." „En hij was zo
alleen", zei Malena vol medelijden.
..Gelukkig heeft hij 't nu even goed als
moeder. Ante. moeder heeft de aardmui
zen van de hoogte naar beneden ge
stuurd! Oh Ante. ons goede moedertje,
dat ons nooit in de steek laat. Nu moeten
wij snel wegkomen", zei ze plotseling
gejaagd.
„Jongen, Ante, wij moeten nu dadelijk
de rivier over, er liggen planken over het
ijswater, zie de dat? Die trekken wij weg
en dan verliezen ze ons spoor. Ante,
snel!" Malena was vol angst. Plotseling
verstijfden de kinderen van schrik. Hon-
dengeblaf weerklonk van vlakbij uit het
kreupelhout. Vanachter een steile rots
muur middenop 't pad hoorden zij
ophitsend geschreeuw van mannen- en
jongensstemmen. Nu braken de takken
vlak naast hen. Malena en Magnus
wierpen zich schreeuwend voorover op
de slee. Ante hield Goudsik bij haar
horens. „Mijn God", dacht hij, „waar
heb ik de kinderen in gebracht? Mag
nus, Malena. Zulke vreselijke gevaren
had ik niet voorzien. Moedertje, ver
geef mij."
Voor Ajite's radeloze verschrikte ogen
verscheen de kop van een rendier. Hij
stoof voorbij o zijn weg naar beneden,
naar de rivieroever. Een Laplandse
hond zat hem vlak op de hielen, luid
blaffend. Met 't ophitsend geroep, nodig
om zijn grote rendierkudde de rivier
over te drijven, kwam nu een Lap
tevoorschijn uit de berkenbosjes, op de
voet gevolgd door een Laplandse jon
gen. Ante was met stomheid geslagen,
dit was niet mogelijk. Of toch? „Mattes
Klip!" Ante juichte bijna. Mattes Klip.
met zijn rendierkudde, niet meer dan
tien mijl noordelijk van hun eigen
dorpje. ..Wat zie ik?" zei de Lap, ..is dat
niet Anders van Varstopp van de Frost-
moefjeld? En twee kleintjes, magerder
dan onze Lappenkinderen? Weinig te
eten deze winter, hè?" ..Mattes", zei
Ante, „o Mattes!"
Omstreeks het jaar 1920 werd bovenstaande foto gemaakt. Bruid en bruidegom
(midden) waren Rina Melissant en Jan Troost. De hoeden, die sommige vrou
wen dragen, zijn wel heel bijzonder. Ze werden van stro gemaakt.
Niet alle personen, die op de foto staan, zijn ons bekend. Toch hebben we de
meeste namen kunnen achterhalen.
Links van het midden staat grootmoeder Van Eek (met grote hoed). Zij werd
altijd Stienebeth genoemd. Rechts van de bruidegom staat schipper Groen (met
pet). Rechts zit meutje Riek (met keuvel) en naast haar, helemaal rechts, staat
Lieven Hartog. Achter meutje Riek staan Riek Troost en Lood Gebraad. Voorts
staan nog op de foto Pietje Theunisse (hij had een winkeltje op de Kaai te Som-
melsdijk), de gezusters Hanenberg en het kleine meisje met pop is Hesje
Gebraad. Zij woont in Nieuwe Tonge.
De bevende kinderen op de slee hieven
hun hoofdsjes op. Malena ging naar de
Lap en maakte een kniebuiging. Kleine
Magnus, zo overtuigd dat hij nu ver
scheurd zou worden, stak opnieuw zijn
hoofd in de schapenvacht en durfde
zich niet verroeren. Na een flinke pats
op zijn achterdeel, kwam er weer leven
in de kleine jongen.
Nu stuurden de Lap en Ante hun sleeën
samen over 't ijs. Verbaasd keek Nerlja,
de Lappenzoon toe. Wat hadden die
Zweden toch moeilijke onhandige voer
tuigen. Hun eigen „Akja's" waren smal,
vlug en behendig. En dan die kleren,
loodzwaar en zonder warmte, lappen en
scheuren in die truien met lange mou
wen, zonder gordel. Hun laarzen, stuk
en zwaar, met hooi, stekend uit elke
scheur.
Nerlja sprong vlug en lenig als een mar
ter rond in zijn korte buis van rendier
huid, zijn nauwe aansluitende broek,
ook van huid. Zijn onderbenen waren
omwoeld met kleurige banden, eindi
gend in kwasten van blauw en groen.
Zoals ook zijn warme muts. Aan zijn
voeten had hij ..pjaxoz", zachte laarzen,
met zool en al uit één stuk leer gemaakt,
met een sluiting opzij.
Mattes hielp de kinderen over 't water op
't ijs te waden, zodat zij veilig aan de
overkant waren. Haalde bij de tweede
keer de slee met Goudsik. Malena viel
bijna in 't water en verschool zich ang
stig achter Mattes, toen zij achterom
keek.
Daar. omhoog was het donkere, groene
bos. waar zij deze dagen zo nietsvermoe
dend, gelukkig gewoond hadden. Daar
was het dorpje, dat zij niet aandurfden
doen en waar zij omheengelopen had
den. En daar. waar het steile pad naar de
rivier afdaalde, zag zij de grauwe hond
Mes jankend en blaffend het pad afstor
men. Twee kerels zag zij nu naar bene
den dalen, daarbij nog drie jongens en
het meisje van de hoeve. „Als wolven
belust op hun prooi", dacht Malena ril
lend in al haar ledematen. Hoe ternau
wernood waren zij ontsnapt aan een
vreselijk lot! Malena greep het buis van
Mattes vast of't een reddingsgordel was.
Kleine Magnus had dat al veel eerder
gedaan. Veilig waren zij nu, veilig.
Bij de Lappen
Mattes liet een luid gejoedel horen. Een
fel en doordringend, heel ver dragend
geluid, als het ware uit keel en gehemelte
tegelijk weergalmend. De kinderen uit
de Frostmoefjeld kenden de gebruiken
en ook de taal van de Lappen zo goed,
dat zij wisten, dat Mattes in een lied zijn
vrouw en zijn kinderen en de andere
kuddebewakers begroette. En zijn bood
schap van die dag vertelde.
„De stier was aan de haal geweest", joe-
delde Mattes, „maar weer gevonden.
Gevonden kleine Zweedse kinderen bij
bevroren water, bang en verlaten. Blij
Mattes gevonden te hebben. Lappen-
voedsel zullen zij eten, slapen in onze
hut. Alleen zijn zij, geen vader, geen
moeder."
Weldra hoorden de kinderen het geblaf
van de honden, die om de kudde heen-
renden. Meer dan duizend rendieren.
Magnus, Malena en zelfs Ante liepen nu
als slaapwandelaars verder en sleepten
zich letterlijk voort. Malena vilde nog
lachen, toen zij het kamp naderden en
een kleine, dikke Mattes, spartelend in
zijn blote lijfje, gillend van plezier weg-
hobbelde in de moddersneeuw om aan
de handen van zijn zusje Sigri te ont
snappen. De lach verstarde op haar
wangen, zij kon niet meer.
Moeder Cecilia, Mattes' vrouw, maakte
in één resolute beweging een eind aan
het avontuur van de kleine wegloper. Zij
stopte kleine Mattes in de „klubb", een
stevige bengelende wieg van rendier
huid. Ze sjorde hem aan alle kanten vast
en hing hem aan een schuinstaande
boomstam, bovenin de tent. Sigri wiegde
nu uhet kind en zong het wilde, maar
toch sussende Lappenslaaphed. Mattes
luisterde, werd stil en sliep in.
De arme, vermoeide kinderen vielen
neer op de rendierhuiden rondom het
vuur in het midden van de grote tent.
samen met de feit en de kat.
Zij werden weer wakker gemaakt door
moeder Cecilia, die ze sterke koffie te
drinken gaf. Alleen Magnus was door
niets meer wakker te krijgen. Ante en
Malena knapten ervan op. Ze hadden
ineens honger en ze proefden hoe onbe
grijpelijk lekker rendiervlees smaakt op
volkoren broodkoeken. Zelfs de zwarte,
sterke soep van rendierbloed smaakte
hen heerlijk. Alleen de melk smaakte
bitter in vergelijking met Goudsiks gei
tenmelk. Goudsik, wier rijke melkvoor-
raad aan 't Lappengezin werd aange
boden, stapte weldra heen en legde zich
te slapen in een hoek op de verste
tenthuid.
Buiten was 't een drukte van belang. De
Lappen schreeuwden en gooidfen las
so's om de oren van de rendierkoeien die
gemolken moesten worden. De koeien,
toch wilder dan gewone koeien, worstel
den in de sneeuwpap. tot zij uit de kudde
getrokken werden en stilgehouden, ter
wijl nu Lappenmeisjes ze molken in
kleine houten nappen. Verbaasd keken
de koeien naar Ante en Malena, toen ze
rondgeleid werden door Sigri tussen die
geweldige kudde. De Lappen liepen rus
tig tussen de stieren door, die samen
vochten met ineengestrengelde geweien.
De lasso's vlogen hen om de oren.
Overal klonk de zachte en toch wilde
taal. Lappenvrouwen praatten liefko
zend op half zingende toon tegen de
koeien of hurkten neer met een zijde
zacht kalfje in hun schoot terwijl de
moeder met vochtig glanzende ogen
toekeek.
Het ene gewei na het ander zakte nu weg
in de staande kudde. Weldra rustte de
hele kudde voor de nacht, terwijl de
honden waakzaam bleven.
Mattes kwam de tent binnen met zijn
grote zoons en zijn knechts. Ook de
vrouwen, die bij de familie hoorden,
kwamen binnen, samen met de melk
meisjes. Allen dronken zwarte sterke
koffie en aten en maakten grappen. De
mannen rookten uit korte, witte pijpjes.
Wonderlijk, dat een mens zó slaperig
kan worden bij zulke wilde verhalen....
over voorspellingen van de geesten op
de OfferbergDe kinderen hoorden
de stemmen nog van heel ver. Hun
zware natte kleren hadden ze nu uitge
trokken en samen met Sigri rolden zij
zich vast in een rendierhuid en sliepen.
Buiten sliep de rendierkudde. Duizend
en nog meer levens en toch doodstil.
Boven dat alles flonkerde de zacht glim
lachende hemel van de lentenacht, zoals
de hemel ook de vorige nacht geglansd
had boven 't groene bos. Alleen.... de
kinderen waren nu veilig en niet meer
alleen in de tent bij de Lappen.
Weer op eigen benen
Weken waren er nu alweer voorbijge
gaan sinds de kinderen afscheid hadden
genomen van hun vrienden voor altijd:
de Mattes Klipp-Lappen. Het was een
moeilijk afscheid geweest, toen de kin
deren en de Lappen, die weken samen
geweest waren, weer ieder huns weegs
gingen. De kinderen naar het zuidoos
ten, waar de grote rijke dorpen en hoe
ven waren met hun weelderige akkers en
weiden. De Lappen naar het noorden,
naar het „grote licht", daar waar het 's
zomers niet donker werd (boven de
Poolcirkel), naar de steile bergen en de
grote ruimten tussen de rotsen, zacht
grijs begroeid met rendiermos.
Nog heel in de verte hoorden de kinde
ren het afscheidsgejoedel van Mattes'
stem: „Weg trekken de kinderen, veel
zullen'zij zien en ook leren uit de zwarte
woorden van de boeken. De Lap leert de
woorden verstaan van de Grote Vader.
leert de kruiden, geneest de zieken, voor
spelt uit de sterren. De wandelkinderen
hebben de Lap blij gemaakt in de hut,
Moeilijk was het voor de kinderen.
Onheil was bij hen. Er is nu licht om hen
heen. De goede Vader is bij hen."
Stil stonden de kinderen te luisteren, tot
er geen enkel geluid meer tot hen door
drong van de joedelende Lap. Ver weg
was de nu zo vertrouwde kudde, ver weg
hun vrienden. Alleen moesten ze
verder.
Magnus de Goudsik
Het was een heel ander groepje kinde
ren nu, dat daar liep met de poes en de
geit, op de brede weg naar het zuiden.
Gevoed en gesterkt bij de Lappen,
gekleed in stevige rendierleren buizen,
Malena in een veelkleurige rok, liepen
zij lichtvoetig op hun nieuwe Lappen-
laarzen. Hun slee hadden zij achtergela
ten. Die diende niet meer nu de zomer in
het land was. Lang en licht waren de
dagen, licht waren de nachten. Het
geluid van de donderende en schui
mende watervallen, de onstuimige rivie
ren vol rotsblokken uit hun eigen streek,
dat hen altijd in de oren had geklonken
als zij hun weg zochten van rivierdal tot
rivierdal, hoorden zij niet meer.
Zij waren nu in een stgreek aangeland
waar de rivieren bevaarbaar waren en
rustig en breed voortstroomden. Grote
partijen boomstammen voerden zij
mee, die werden opgevangen bij de
houtzagerijen. Schepen uit eigen, maar
ook vreemde landen lagen voor anker in
het rustige water, wachtend op klampen
vers gezaagd hout. Hier heerste wel
vaart, er was ook meer vreugde, telkens
werden de kinderen verrast door een
opklinkend lied.
De kinderen hadden omzichtig onvrien
delijk lijkende hoeven vermeden, de
ervaringen op de Kwade Hoeve had hen
wij gemaakt. Maar zelfs achter prach
tige rijke gevels van welvarende hoeven
was men lang niet altijd onvriendelijk
voor elkaar en zeker niet tegen een paar
zwerfkinderen uit het noorden, hadden
zij wel geleerd.
De kinderen gingen nu het erf op van
een klein huis, dat er zo gezellig uitzag.
„Lief, vond Malena. Het huis had
kleine ramen, die glimlachten van
onder een rood pannendak, precies als
het „huis van de kleine meisjes" bij de
houtvester. De raamomlijstingen waren
wit, maar verder was dit huis zachtgeel
geverfd. Het grote erf was afgezet met
een groengeschilderd hek, er was een
moestuin en een stuk gras, waar witte
weefsels bleekten in de zon. Struiken en
kleine bomen stonden rondom. De
bomen bloeiden. De kinderen wisten,
dat er appels aan zouden groeien en ook
peren en kersen, hoewel ze die nog nooit
geproefd hadden. „Het zijn de bomen
van het paradijs", zei Malena diep
onder de indruk.
Ante vond het maar het beste om Goud
sik zijn muilkorf om te doen, een ring
van berketakjes. Goudsik kon absoluut
niet begrijpen, dat een fatsoenlijke geit
als zij toch was, langs de weg wel en hier
niet van die verrukkelijke groene sprui
ten mocht snoepen.
In de moestuin, op het zuiden van het
huis, lag een jonge vrouw op haar
knieën te wieden. Haar knap, blozend
gezicht drukte medelijden uit, toen zij
het aarzelend binnenkomende groepje
gadesloeg. „Zijn jullie kinderen van de
noordelijke fjelden, waar het noodjaar
zo vreselijk is geweest? Stakkerds, maar
dan komen jullie van heel ver en dan
hebben jullie al heel wat moeten verdu
ren. Kom binnen kinderen, wees wel
kom!"
Ze werden binnengelaten in een grote,
zonnige kamer, die er heel feestelijk uit
zag met volijke gordijnen en lichte zelf-
geweven kleden, met bloemen overal
rondom. „Als voor een bruiloft", dacht
Malena. Er stond een groot fornuis met
koperen pannen en een splinternieuw
weefgetouw met een pas opgezet weef
sel.
De jonge vrouw lachte en praatte ver
trouwelijk met de kinderen, tot hun ver
bazing in hun eigen Frostmoedialect.
Hun gastvrouw bleek uit dezelfde streek
in 't noorden te komen! Ze was verrukt
van de geit. „O wat verlang ik naar een
geit, net als thuis!", riep ze verheugd.
Al^ inijn man dit prachtexemplaar ziet,
zal hij zeker instemmen met een geit.
Men is dat hier niet gewend, zie je", zei
ze vrolijk tegen de kinderen.
Toen haar man binnenstapte, die mees
terknecht was op de houtzagerij en haar
zo opgewonden bezig zag met de kinde
ren, bleef hij verbaasd staan. „Wat is er
met jou aan de hand, Kristina?"
„Niets", zei Krisdna, „maar zie je, ik heb
deftige gasten uit de Frostmoefjeld op
bezoek, dus nu gaan wij dat vieren. Mag
ik jullie allemaal uitnodigen op de kof
fietafel in de tuin?"
De vrouw gaf het koffieservies aan de
kinderen met de opdracht om te dekken
onder de mooie, bloeiende lijsterbes,
waar een lange tafel stond met banken
ter weerszijden. Zelf nam ze de koffieke-
tel mee, room en suiker, verse broodjes
en boter.
KERSTMIS 1989