EIIAI1DEI1-t1IEUW5 vanHran^elen Vogeltrek Wie schrijft er mee van en over Flakkee? De weg naar huis Matthew Henry's verklaring van het Oude en het Nieuwe Testament SmuUetje Terug naar de Kranendijk tussen Oude Tonge en Achthuizen. Om zeven uur, op deze nog zomerse morgen in augustus, schikken we andermaal mejuffrouw Parker, ons schrijfinstrument, tussen duim en vingers. Noteren vogelzwermen, veelal spreeuwen, geland op het kalende landschap om te zoeken naar een gedekte ontbijttafel. Het is wèl dringen met deze gevederde drukte. En aangezien de vertegen woordigers van Sturnus vulgaris echt niet op hun bekje zijn gevallen, levert de voedselverdeling op de vier kante meter soms heftige ruzie's op. Met een spetterend gesnater en een heftig kopjesknikkend getrippel. Totdat de brutaalste overwint en de tegenpartij een vluchtroute kiest. Maar altijd gaat er dan weer een stel kornuiten mee. Zo fladdert, ook vanmorgen, het Kranendijkse vogel- koor, wel eens bekvechtend, maar uiteindelijk toch weer gemeenzaam, over hun woon- en leefgebied. Bles „Hoi!" Druktemakers Frederik Wakker 01870 4844 veel en snelle verkopen! Kontaktbijeenkomst verstandelijk gehandicapten de juiste taxatie... nvmI Makelaar Tamboer Kon ik met de vogels gaan trekken hoog in de rijzende lucht. Niet dralend, de vleugels gaan strekken voor niets en voor niemand beducht. Vast weten het uur om te reizen, besluiten, nu moeten we gaan. De weg zal de Schepper ons wijzen. Hij brengt ons naar 't eind van de baan. Bij zwermen zie ik ze zweven, ze reizen bij dag en bij nacht. Door innerlijke geestdrift gedreven, dat geeft hen de moed en de kracht. LANERTA O Schepper, leer zo mij te leven, altijd het einddoel in 't oog. Wil uitzicht en krachten mij geven, niet aarzelend, op U steeds het oog. VERVOLGVERHAAL Jan Knape Mzn. 44 - Niet uitgegeven manuscript, beschikbaar gesteld door M, A. Knape 2e Blad VRIJDAG 20 OKTOBER 1989 No. 5844 Komplete woninginrichting Ooitgensplaat VJ <fj 01873-1437 KRANENDIJK Een wit paardje achter een stekeldraad. „Het edelste dier", zegt Buffon, „wat ooit door de mens is veroverd." Laten we er vriendschap mee gaan sluiten. Onze ervaring is dat soortgenoten van deze vierbener daartoe altijd bereid zijn. Het elegante paardenhoofd komt dan over de afrastering en dan is het de bedoeling dat de bezoeker zachte woorden fluis tert, met de vingers wat over de bles krabbelt en ingetogen op de hals klopt. Maar dit hoefdier heeft er geen zin in. Het beest blijft onbewogen aan het gras knabbelen langs de omheining. Mis schien wil het paard wel, maar, Buffon: laat zich niet door zijn vuur meesle pen, weet zijn bewegingen te beheersen, laat zich naar de hand zetten van wie hem bestuurt." Ons bescheiden, goed bedoeld geprevel, vermag geen toenade ringsverschijnselen op te wekken. Inte gendeel. De dierlijke schoonheid gooit verongelijkt het hoofd opzij en draaft van het dijktalud naar de slootrand. Nog één keer Buffon: „Hij snel weg, houdt zich dan in, staat stil en doet alles om zijn meester te behagen." Maar geen toe vallige langskomer. Die moet niet te opdringerig worden. Bij de Kruisweg vinden we, onder aan de dijk, een droge plek in het glad gescho ren talud. De volop stralende zon heeft de overvloedige, alles bevochtigende, morgendauw met haar warmte in de atmosfeer doen oplossen. Deze morgen stond had dus ook zilver in de mond. Uit de richting Achthuizen en Langs traat komen schoolkinderen aanfietsen. Vlak voor ons slaan ze linksaf op koers naar het schoolplein te Oude Tonge. „Hoi", roepen ze allemaal, met soms een brede armzwaai erbij. Als ze hun smalle rijwielbandjes rakelings langs onze schoenzolen sturen, met een bijbeho rend olijk gebaar, moeten ze even uit het zadel om de oprit te overwinnen. Tussen al die welgemeende groeten van goedge- mutste kinderen, die vanzelf moeten worden beantwoord, dwaalt de blik wij ders de polder in. Een maïsveld komt in beeld met traag wuivende pluimen in de zachte westenwind. Dat zijn de manne lijke bloeiwijzen. De vrouwelijke, de kolven, zitten nu nog weggedoken in de schutbladeren. Maar niet lang meer want hunner taille verraaedt de nade rende presentatie van de in reien gerangschikte zaden. Oktober 1986 zaten we in een maïsveld in de Oost- moer. Een notitie van toen: „De pluimen boven ons hoofd trillen in een flauw windje. Er is geen vogel die er een snavel naar uitsteekt." Dat is nu, aan de Kra nendijk, wel wat anders. Over en tussen de bovenste plantedelen wriemelt het van de mussen. Honder den. Niet één vogeltje kan zich een moment stilhouden. Proberen of we zo'n druktemaker kunnen isoleren. Die daar. Een vrouwtje. Maar dat is toeval. Ze hipt vrolijk en uitgelaten van blad naar stengel. Zit het ene ogenblik naast een blad-oksel wat mee te deinen op de cadans van het westenbriesje om het volgende moment op een hoger gelegen post haar deuntje te fluiten. Het kleine snaveltje staat niet stil. En dat vermenig vuldigd met honderdenWe zijn ge tuige van een gezellig gekwetter dat af en toe wordt afgezwakt door een massaal geklepper van vlugge vleugeltjes. En al die gevederde drukdoenertjes trekken zich niets aan van de kwebbelende voor bijtrekkende schooljeugd. Is de mus een plaag voor de boer? De Passerfamilie houdt van zaad en daar om is de vogelverschrikker uitgevonden. Maar ze verslinden ook veel insekten. Op een dag ziet Frederik de tweede van Pruisen dat zijn boomgaard vol schette rende mussen zit. De vogels eten zich propvol, zo staat het beschreven, met de heerlijkste vruchten. Dan beslist de vorst dat die onbeschofte vlegels moeten verkassen. Weg mussen. Maar dan krij gen de larven en insekten weer de over hand. Weg appels en peren. De in hoogheid gezetene Frederik smeekt dan de mussen weer bezit van zijn boom gaard te willen nemen. Dan blijft er ten minste nog wat over. Aan het eind van de dijk, bij huisnum mer acht, leunen we in een vertikale rusthouding tegen een tuinmuur. Voor ons het naambordje van de Nieuwe Bloksedijk waarover zich nu ook de jonkheid van deze buurtschap, met omgegespte rugtassen, schoolwaarts trekt. Rechts een bomenpariij, de woon- en verblijfplaats van een duif Zijn roe koe-koe rolt nu, gedempt door het takkenstelsel, over de wegsplitsing. Is dat nu een groet of een beleefd verzoek om op te hoepelen? We zullen maar ver trekken. Nog even dit: acht uur is het nu, en kijk, daar scharniert er een voordeur open. Een medemens, nog in nachtge waad, strijkt met een vork de ontbijtres ten in de berm. Nu is iedereen wakker aan de Kranendijk. J. V. P. Van zijn tijdgenoten heeft niemand kunnen vermoeden dat de lichamelijk zwakke Matthew Henry (1662-1714) nog tijdens zijn leven het grootste deel van een komplete Bijbelkommentaar het licht deed zien, en dat die kommen- taar bijna drie eeuwen telkens weer uit gegeven en vertaald zou worden. In Nederland verscheen eerst de uitgave van Dr. H. Bavinck en nu verschijnt bin nenkort het eerste deel van de vertaling van een eendelige Engelse uitgave van 1960. Het geheim van Matthew Henry's werk ligt zonder twijfel in zijn preekaktiviteit, 's Morgens uit het Oude en 's avonds uit het Nieuwe Testament. De achtergrond van zijn werk wordt gevormd door zijn ouderlijk huis, waar hij naar eigen zeg gen meer gevormd is als theoloog dan aan de Londense presbyteriale aka- demie. Die kombinatie van wetenschappelijke verantwoordheid en praktische toepas sing binnen de vroomheid, die de pres byteriale gemeenten in de zeventiende eeuw kenmerkte, maakt het werk ge schikt voor theologen, voor persoonlijke omgang met de Schrift en voor wat Bij belstudiegroepen beogen. Het is er net zo mee gesteld als met de theologische opleidingen, die door toedoen of naar voorbeeld van Zwingli werden gesticht en die een kring van geestelijke mensen achter zich hadden staan, die het werk door hun omgang met de Schrift en met God in het gebed droegen. Uitgeverij De Banier B.D. is voorne mens begin 1990 het eerste deel van deze kommentaar op de markt te brengen en vervolgens binnen afzienbare tijd het tweede deel. Beide delen zullen gebon den en in prachtband verschijnen. Prijs tot 31 december 19889/115,-. Nadien 145,- per deel. b.v. De afdeling Flakkee/Schouwen/Tholen van „Helpende Handen" Gehandicap tenzorg van de Geref Gemeenten no digt alle verstandelijk gehandicapten en hun ouders en/of verzorgers uit voor de contactbijeenkomst, te houden op D.V. zaterdag 21 oktober 1989 in de zaal van het kerkgebouw der Geref Gemeente aan de Molenstraat te Nieuwerkerk. Het programma voor deze middag is: opening om kwart over 2; bijbelse vertel ling - zingen - pauze - knutselen - slui ting om kwart over 4. Gehandicapten ook van buiten de Ger. Gemeenten zijn hartelijk welkom. in het doolhof van prijskaartjes Tel. 01870-3477 Wak noe gae vertelle is wel zestug jaer geleje. Ik was nog un kleine joengen van un jaer of zes, zeven dienk uk. Ik gieng nogal us bie ijeen van m'n opoes langs, waangt mun angdere opoe was nie zo leuk, dae kwam uk veul minder. Mar goed, ik gieng op un kijeer weer nae die aerdugge opoe toe, in toen uk de deur ope deej, stiengke, stiengke, ik vergeet ut mun levelang nie- mijeer, mit permissie, pure vaarkusstroengd. Ik zie nog opoe wat heije noe toch an de hangd of zoiets, wat stienkt dat hier, in toen kieken ut daarmen te wezen, die ze klaermaekte. 't Bleek mun laeter, dasse die daarmen ijeerst had schoan gemaekt, leeggemaekt, dan stoenge ze un hortje in un emmer waeter om „uut te trekken" in te spoelen, in dan wiere ze gekookt of gebakke. Mar op dat moment, dak even bie mun opoe binnenwas, konkut nie mijeer houwe van de stank, ik vluchte zo dun huzen uut, wangt ik moster van spoege ak nie gauw was weggegaen. Ik kon hijeelemael niet tegen die aekelugge locht. Bie mien eige moeder tuus deje ze dat nooit, wangt wiele ate dat niet, dus 'k wit naargus van. Toenk laeter weer us bie die opoe kwam zei ze: Joengen, dat hiet „smul- letje" in das toch zo lekker, die dermen bakje in dan mit wat zout op je broad. Mar 't kon mien nie bekore. Meschien ajje hijeelemael niks te eten heit, datje dur dan van dun hoenger anwenne gaet, mar ik ha ze nooit ofte nimmer gegete. Wak wel vroeger lekker voeng, dat waere vaarkuspootjes in oaren, mar die eetuk nog oak nie mijeer. 'k Zou ze oak nie mijeer luste glao- fuk, wangt 't is geweun waer, m'n binnen noe beter gewend ist nie zo? Je smaek wordt oak kenneluk vurfijnd. In '40-'45 haakus un kijeer of wat, ak weer us bie mun ouders tuus was, mit vaoder in moeder soep meegegete, in dat wasx toch zukke meraekuls lek kere soep. Je had (mun waere geëvacueerd) op 't lest nie zoveul mijeer, mar noe hadde m'n ouwelui nog hijeel lang van die plakken Delfiavet, zoon plak kojje in stikken breke. In die soep die was noe gemaekt van ijeen zoon plakkie Delfiavet, mit wat haevermout of riest of net wat je nog had of te pakken kon kriege, wat in soep kon, mit un beetje groen uut dun tuun, die mien vaoder op zun evacuatie-adres had. Moeder deej dan in un steelpan netje, wae je de melk in kokende, wat waeter, in zoon plakkie van dat vet, mit die angdere spullen, in dan hadde mun net drie bakkies soep. In dat smaekenede zoak zei meraekuls lekker, mit vorse selderie of zowat dur in. lenkel deur da beetje vet wastal lekker dienkuk, wangt dat kreeg je in deur snee te weinug. In al un hijeelen tied na de bevrijdieng zeijuk tegen mun moeder: Wijje nog us un kijeer van die soep maeke uut dun oorlog. Weetje nog dammun die toen hadde in dat die zo lekker was. In no zajje 't haest nie kenne geloave, mar dur was niks mijeer an. Mun ha ut an dun hoengd gegeve, in die slobberde ut nog wel weg, mar hie keek offun zage wou, wat maekie me noe. Zo verwend waere mun weer al deur dammun ut veul beter hadde van eten in driengken nae dun oorlog. Toen kojje weer soep maeke van merg- pupen in goed vleis, poelet in balletjes gehakt. Mar toemun ut zo krap hadde, toen waere mun toch zo gelokkug mit die soep die mun toen hadde, op dat moment wassut un waere godendrank, 'k Zat nooit vergete, net zomin ak dat witte broad zal vergete wat mun van de Zweden krege, mar da vertel uk laeter nog wel us over. Maansen ut goeije! 4-'f-******¥'f*¥***************************************'f***************¥*¥******'f'f*'fi^4^>f^ „Bi' m'n toch over seens, dat zoa de koap was, niewaer?" Willem stemt het toe, zeker, daarover hebben ze geen geschil: „mar, mar.... mo' je es luustere".... „Jae, en noe de juun dier geworre is zou je 't zeker vrom wille doeë!" Willem krijgt een kleur, hij begint het ook een dwaze geschiedenis te vinden. Het is maar, dat Van Schelven de juin gekocht en betaald heeft. „As ik je noe de vuuf en zeventig gulden vrom geve, dan hei je er toch heelemaele geen schae van". Even kijkt Van den Akker hem zwijgend aan. „Zoa, hawe ik daergeen schae van. Honderd mud juun, lae m'n 't meeste niet zegge: vuuf en twintig stuuvers winst, da's honderd vuuf en twintig gul den. Wou je m'n zeker es gaauw deur m'n neuze komme bore! Je bin leeper as da'k docht!" Willem volgt de berekening met intense belang stelling. Hij denkt er ook iets bij, want er wordt onder arbeiders veel gepraat over rijke boeren en kooplui. Willem gaat gewoonlijk zijn eigen tevre den weg, maar het verhaal van Van den Akker doet vreemde gedachten in hem opkomen. „Hon derd vijf en twintig gulden winst", heeft Van den Akker becijferd. En waar iemand is, die winst maakt, daar moet iemand zijn, die verliest... „Jan Boezeroen moet het gelag betalen", het is een gedachte die hem van elders is aangewaaid, maar die in de volgende momenten zijn houding gaat bepalen. „Wat dan", vraagt hij, „wat wou je dan ha?".... „Dat je de juun levert netuurlijk. Ik houwe m'n eige an 't contract!" Willem schudt pertinent met zijn hoofd. „Dat gae niet. Ik hawe ze an Daon van Schelven verkocht. En daer is 't mee uut!" Maar daarmee is het volstrekt niet uit, want Van den Akker begint de zaak eerst nu in zijn volle omvang te begrijpen. Hij is bedrogen! Hij herin nert zich de mooie smoesjes van verleden najaar, hoe die man gesoebat heeft.... Honderd vijf en twintig gulden zuivere winst zijn foetsie.... En moet hij de vijf en zeventig gulden voorschot van die deugniet aannemen, of is hij dan zijn recht kwijt? Het zijn genoeg redenen om zich woedend te maken en met zijn knokkels op de tafel te slaan. Zijn stem gromt dreigend: „An Daon van Schel ven verkocht. Dien nietdeuger! Nee, je zal ze m'n levere, vaoder, al mot ik er het durp voor op z'n kop zette!" Het is niet verstandig van Van den Akker om zich boos te maken. Zoiets prikkelt tot verzet. Zelfs Willem is daar ontvankelijk voor nu er iemand gezegd heeft, dat Jan Boezeroen het gelag moet betalen. „Joe wordt slaepende riek, zeit!.... Van de centen van een hoap erme mensen!" Het maakt Van den Akker voor een ogenblik stil. Zo'n opmerking heeft hij van Willem niet ver wacht. „Watte! 't Is toch eerlijke negotie geweest, is 't niet? Mar dat hei je te wachten, eh, van mensen, die mit een sHm hoad naer de kerke loape!" Is het lafheid, dat Willem plotseling bleek wordt? Van den Akker houdt het er voor. Hij vervolgt nog even met dat thema nu het zo'n succes geeft, en omdat hij wel graag op God en godsdienst scheldt. „Mit een slim hoad", zegt hij nog eens, hij laat zijn hoofd hangen om daarmee te illustreren wat hij precies bedoelt. „Dan is er geen eenen dominee zwaer genog voor d'r!" Van den Akker wil van een heel liberale godsdienst wel wat weten; ook kan hij een preek over geloof, hoop en liefde, en hoe schoon het is in God's vrije natuur. zeer goed waarderen. „Mar ik hawe zukke lui ach ter m'n elleboge". Willem knikt, hij veegt het zweet van zijn voor hoofd. „Ik hawe verkeerd gedaen.... Je hei ge- liek".... Zijn adem gaat zwaar, hij moet aan een psalmvers denken, waarin iets voorkomt van water, dat tot aan de lippen staat,.... golven, die over het hoofd gaan.... En alles door eigen schuld.... God's Naam gelasterd. Zijn Kerk ge smaad.... „Azze m'n".... Willem tobt zijn hoofd af om een uitweg te vinden. Hij wil een voorstel doen, maar hij weet er geen. Als deze man slechts barmhartig wilde zijn. Hij maakt een vergelijking tussen de hardheid van deze mens en de oneindige barm hartigheid Gods. Hoe is het plotseling zo in zijn gedachten! Hoeveel gemakkelijker is het om tot God te gaan met een schuld, die niet voldaan kan worden met al de rijkdommen van deze aarde. Bij Van den Akker gaat het om een grote honderd guldena! En de geopende armen van de Vader in de hemelen is hij onwillig voorbij gegaan. Of durfde hij niet! Het is er op uitgelopen, dat hij dit onneembare mensenhart met smeekbeden zal móeten bestormen. Zal hij nü de moed hebben? Hij zal het doen. Nog is het niet te laat. Hij zal God en mensen om vergeving vragen.... de Heere zal genadig zijn.... en hij zal deze man vragen om barmhartig te wezen.... „Och, Van den Akker".... Maar nu de ander in zijn schulp gekropen is komt Van den Akker eerst recht op dreef. Het is voor sommige mensen een genot om een ingeengedo- ken hond af te straffen. „Weetje watjoe bint!? Joe bint een oplichter. Mar ik zalle je an geve bie de peliesje, man!" Een wilde woordenstroom raast over Willem heen. „M'n deure uut, dief'.... Van den Akker wijst met uitgestrekten arm. „Vooruit!" Hij heeft haast, hij moet deze zaak vanavond nog met zijn boek houder gaan bepraten; en bij de Burgemeester aangifte doen, dat hij opgelicht is. „Oplichter", scheldt hij moeilijk, want hij stikt bijna in zijn woorden. „Oplichter", kreunt Willem, „is er dan heelemaele niks an te doeën?".... Betje geraakt niet spoedig uit haar evenwicht, dat heeft ze van haar moeder. Ze kan aan Willem z'n gezicht zien, dat er iets verschrikkelijks gebeurd is. Hij zegt: „Je mo' niet kwaed worre, Betje". Zo'n schuldbekentenis bij voorbaat zou bij honderd andere vrouwen een averechtse uitwerking heb ben. Maar Betje gaat kalm bij de tafel zitten om te luisteren naar wat er is, alleen aan haar gezicht is te zien, dat het haar toch wel nenige moeite kost. Ze vraagt: „Bi' je je centen verlore?".... Het is iets, dat voor de hand ligt. Hij schudt zijn hoofd, ze wacht geduldig wat het dan zal zijn. Het is erger dan het verliezen van geld, want hij zegt: „Was het dat mar.... nee.... As je aoUes weet, dan wi' je m'n misschien nie meer ankieke.... Dan zal je m'n wel slecht vinde".... Ze blijft zwijgend zitten, stut haar handen op de tafel. Het is een bekentenis waarop ze geen ant woord kan geven. (wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1989 | | pagina 5