EIUVriDEn-IIIElJWS
Een tocht door de Plaat
anno 1600
Gods wonderen vragen om geloof
Broek
C.D.A.-staatssecretaris
mevr. mr. V. N. M. Korte-van Hemel (Justitie)
komt 10 maart 1987 naar Oude Tonge
Winter 1987
alleen pittig in januari
TAALPRAATJE
Geslaagden Ensaid
modevakschool
4e Blad
VRUDAG 27 FEBRUARI 1987
No. 5576
In het kader van de Prov. Statenver
kiezingen, wordt op 10 maart 1987 door
het Permanent Organisatie- en Campagne
Team (P.O.C.T.) van de Statenkring Rid
derkerk namens de 4 CDA-afdelingen van
Goeree-Overflakkee, een regionale bijeen
komst gehouden te Oude Tonge, gebouw
„Grutterswei", Willemstraat 14.
Aanvang 20.00 uur.
Genoemde staatssecretaris (vreemdelin
genbeleid en gevangeniswezen) zal o.a.
spreken over de algemene politiek, over
vandaUsme, (jeugd-)criminaliteit en drugs
beleid, alsmede over de komende Provin
ciale Verkiezingen.
Na de pauze ruime gelegenheid tot vra
gen en discussie.
Iedereen die belangstelling heeft voor
deze avond is hartelijk welkom.
IVEERPRAATJE
(van onze weerkundige medewerker)
Twee jaar achtereen noteerden wij een
koude februari waarbij in 1985 een Elf
stedentocht op 21en verleden jaar op 26
februari.
Deze week zijn wij weer in lichte vorst
terecht gekomen waaraan in Limburg en
omgeving een laag sneeuw voorafging van
15 tot 20 cm. en in Spa (België) 25 cm
sneeuw. Op deze wijze liet februari zich
toch nog even van de winterse kant zien,
al is het vrij bescheiden.
Zeker is al wel dat het in zijn geheel geen
erg koude en strenge winter is geworden.
Vooral december, maar ook deze maand
hebben de periode van strenge kou aan
januari overgelaten. Die maand kwam bij
de vijf koudsten van deze eeuw.
Zo laat als nu in de winter staan wij op ijs
al niet meer zo te springen en zijn de eerste
lichte voorjaarsdagen welkom. Een enke
le keer schiet eind februari al met zo'n
zachte lentedag uit de slof. Op 17 februari
1961 werd al 16 graden in De Bilt en 19
graden op de Veluwe gemeten, maar dat
zijn uitzonderingen.
Verleden jaar duurde de kou tot het einde
van de maand. Al was die Elfstedentocht
al op een record late datum van 26 fe
bruari, het zou wat het ijs en het
winterweer betreft op de laatste fe-
bruaridag ook nog zijn gelukt.
De wintersportcentra kunnen nu al terug
zien op een geslaagde winter. Moest men
vorige jaren soms wachten tot begin ja
nuari op sneeuw van betekenis, nu lag er
de eerste laag al midden december, ook in
gebieden als het Sauerland en omgeving,
waar de laag sneeuw de hele winter niet
beneden de 40 cm is gekomen.
Het komt voor dat spreekwoorden die in
vroeger tijden ontstaan, die kans nu zou
den mislopen. Eén daarvan is „de broek
aanhebben", gezegd van een vrouw die de
baas speelt, meestal over haar man. Dit
spreekwoord is ontstaan in de tijd dat
alleen de mannen broeken droegen. In
deze tijd kan het spreekwoord gevoeglijk
achterwege blijven. Dat geldt ook voor
het gezegde: Zolang als je moeder zonder
broek ging. Dat wil zeggen: altijd, ein
deloos.
Een kind een pak op zijn broek geven
voor kastijden, of voor of op de broek
krijgen, gekastijd worden, komt nog steeds
in het taalgebruik voor, evenals „een
schop onder zijn broek krijgen". Dat be
tekent ontslag krijgen, weggejaagd wor
den. Sterker was de uitdrukking „iemand
de broek afstrijken of afstropen". Dat
werd gevolgd door een pak slaag op de
blote billen. Al die zegswijzen komen
voort uit de volkstaal. Broek moet dan als
een eufemisme worden opgevat, omdat
men het lichaamsdeel, dat werd geslagen
niet bij de naam wilde noemen.
„Het in zijn broek doen" heeft betrek
king op een ongelukje of op vrees, vooral
bij kinderen.
Een broek lappen betekent letterlijk her
stellen. Vroeger soms in figuurlijke bete
kenis voor schulden betalen. In Vlaan
deren kende men de uitdrukking „Hij gaat
in het gilde van de gelapte broek". Dat
betekende, hij gaat trouwen. Dat kostte te
voren een flinke duit. Vroeger droegen ook
de kleine jongens wel jurken en rokken in
plaats van broeken. De eerste broek was
het kledingstuk dat de jongens onder
scheidde van de meisjes. Vandaar: een
jonge in de broek steken. Dat ging vaak
gepaard met een feestje onder de bloed
verwanten. Het blijkt uit het oude rijmpje
van Coopmans: „Moeder hing mijn rokje,
ergens in een hoek, Groote jongens, zei ze,
steekt men in de broek".
Coopmans was een Vlaams dichter, ge
boren in 185 2 te Gent, overleden in 1915
te Schaarbeek. Bekend was zijn bundel
kinderversjes ,,Kinderlust".
„Met iets in de broek gestoken zijn"
betekent met iets zijn grootgebracht, er
van kindsbeen aan gewend zijn.
De uitdrukking „hij is er een van de
eerste broek" wil zeggen: iemand die in
zijn vak nog onbedreven is, een begi-
neling, soms zelfs een melkmuil.
Het dragen van een lange broek tot op de
schoenen kwam pas in de vorige eeuw in
de mode. Vroeger droegen de mannen
korte broeken (nog wel overgebleven in
bepaalde klederdrachten). „Een livrei-
knecht met een parelgrijze broek en witte
kousen". Vaak waren die broeken van
mooie stoffen, hetgeen blijkt uit het ge
dicht van J. van Rijswijck: „De korte
broek": „Al wat maar heeft de kroon
gespannen, droeg immers eene korte broek.
De groote Rubens heeft ze van fluweel
gedragen. Van Dijck een hupsche flinke
gast, droeg korte broeken van damast".
Van Rijswijck werd in 1811 in Antwerpen
geboren en overleed in dezelfde stad in
1849.
Veel zegswijzen hebben betrekking op
een onaangename ervaring of behande
ling. Zo ook: iemand de broek opbinden,
voor hem onder handen nemen, te lijf
gaan, mores leren, zowel handtastelijk als
alleen met woorden. „Iemand de broek
optrekken betekent iemand bij een spel de
baas zijn, hem doen verliezen of geld
afwinnen. „Zijn broek aan iets scheuren"
duidt aan, bekaaid of met schade van iets
afkomen.
Een oud spreekwoord luidde: De broek
lappen en het (naai)garen toegeven. Iets
voor niets doen en bovendien de kosten
dragen, dus er aan te kort komen. Daar
tegenover staat „iemand een broek aan
zetten". Dat wil zeggen: iets zonder geld
halen en nooit betalen.
Ergens een kwade broek aan verslijten
betekende schadelijke gevolgen van iets
ondervinden of ondervonden hebben, gro
te schade lijden. Zo zei men ook „het zal
zijn broek varen". Het zal hem heugen en
niet meevallen.
Van een opschepper werd gezegd ,,een
broeck vol wind, is niet bemint". Iemand
benadelen door hem iets te duur te ver
kopen, komt tot uitdrukking in iemand
iets aan zijn broek smeren (lappen)".
Ook oingekeerd: iets aan zijn broek krij
gen. Een spel of een proces verhezen.
Plat aan zijn gat krijgen.
De zegswijze,met de broek op het hoofd
thuis komen" is verouders en niet meer
gebruikelijk. Daarvoor is thans in de
Gods wonderen vragen om geloof,
Je kunt ze niet verklaren.
Wie telt de sterren in 't heelal?
Zijn wonderen zijn overal
Hij wil ze openbaren
aan hen die luist'ren naar Zijn stem
die op Zijn wonderen letten
Het wonder dat Hij alles schiep
Al wat er leeft tot leven riep
en naar Zijn Hand kan zetten.
Zie hoe Hij 't nieuwe leven wekt
na lange winternacht.
Opnieuw het groene kruid laat groeien
waarin de kleine bloempjes bloeien
zo schuchter, teer en zacht.
Zo wekt Hij in het mensenhart
steeds weer het nieuwe leven.
Wie door 't geloof Gods wonderen ziet
moet spreken, zwijgen kan hij niet
Wil met en voor Hem leven.
LANERTA
drukkerij kranse bv
plaats gekomen ,,met de kous op de kop
thuis komen".
DIRKSLAND
Coupeuse: K. de Waard-Timmerman,
Middelhamis; E. C. Verschoor-de Buck,
Bruinisse.
Costumière: Joke Kamp-v. d. Wal, Oolt-
gensplaat.
Modinette: A. J. v. d. Steen-van Nielen,
Zierikzee; J. K. Zwart-Pronk, Bruinisse;
J. M. de Visser, Sirjansland; P. v. d.
Nieuwendijk-v. d. Ouden, Middelhamis;
Margret v. d. Braak-de Kok, Middelhar-
nis; J. V. Gelder-v. d. Waal, Middelhar-
nis; S. G. V. d. Ree, Middelhamis.
Hun oplkeding kregen zij van mevr. J.
Kleijn.
Deze beelden kunnen echter niet voldoen aan die, bijna
niet te beschrijven sfeer, waarin ik mijn verhaal zou willen
plaatsen. Ik wil proberen iets terug te roepen van één van
die vele gure najaarsdagen, zoals wij ze ook meegemaakt
hebben. Nat en klam en oneindig triest. Ik wilde U
meenemen naar de haven en de kaai van Ooltgensplaat.
De wind heeft zich meester gemaakt,van al die mannen en
vrouwen, die hun werk deden in een vanzelfsprekend
tempo, zonder een minuut te verliezen.
Jagende wolkenmassa's dempen het licht van de late
najaarsdag en brengen alles temg tot een schemerig
tafereel.
Niet meer te herleiden geluiden van harde stemmen, van
snuivende paarden en van krakende wagens worden
vermengd met het fluiten en gieren van touwen en want op
,de schepen en het ononderbroken geklepper van touw
tegen masten en gieken.
We ruiken de onbestemde geur van pittige uien, het weeïg
zoet van suikerbieten en pulp en de geur van dampende
paarden.
Wind en regen, slik en modder en soms het opkomende
water op de kaai, maakt dat het hele schimmenspel doet
denken aan een wat donker uitgevallen ets van een Breugel
of een van Ostade.
Het is een zwart-wit tekening die geen enkele kleur
verdraagt. Haven en kaai en de schijnbaar ongecontro
leerde drukte was op zo'n dag de som van eenjaar zorg en
beslommeringen. Het was het verschil en de uitkomst van
bruto min tarra in een overslag van produkten naar andere
streken en verten. Het was die uitkomst die mensen dreef,
want in de komende winter moest er ook gegeten worden.
Het was, naar ik meen die onzekerheid, die de mensen
voortjoeg. Het was die haven en die kaai, waar ik me als
jongen thuisvoelde als een vis in het water.
De namen van tjalken en klippers hielden de fantasie
levend. „Op hoop van Zegen", Rival of Morgenrood,
Eben Haëzer of doodgewoon Geertruida lieten ruimte om
er mensen achter te denken en de plaatsnamen lokten naar
het onbekende
Zw boden tegelijk de mogelijkheid tot kijken en weg
dromen en van meeleven met moeilijke momenten. Soms
moest er in de kleine kaaikom een tweemaster klipper
keren. Dat was een aparte gebeurtenis! Boven alle herrie
uit hoorde ik dan het geijkte woordgebruik van de schip
pers, bijgestaan met het geschreeuw van de „stuurlui aan
de wal" en gekruid met de niet altijd voor jongensoren
bestemde krachttermen.
Soms vroeg ik me af, waarom men vroeger niet meer
ruimte gemaakt had, om de aan- en afvaart wat gemakke
lijker te doen plaatsvinden. Maar opkijkend naar het oude
„regthuys", besefik vaag, dat de hele omgeving er in de
tijd van de eerste steenlegging (Sint Adolphsdach 1616)
heel anders moet hebben uitgezien. Ik heb als jongen nooit
begrepen, dat het (toen) vervallen oude dorpshuis een
restant was van een andere tijd. Ja, het stond er sinds
1616en wat dan nog? Ruim driehonderd j aar geleden.
en...?
Toch gaat men die kaai en haven anders bekijken. De
schepen waren destijds veel en veel kleiner en er waren
totaal andere handelsprodukten. Men kende geen aard
appelen (of aardperen, zoals ze ook wel werden genoemd).
De eerste aardappelen kwamen pas rond 1730. Suiker
bieten werden pas in de franse tijd geteeld. (Rond 1800).
Een tocht door de Plaat.
Bij het zoeken naar overzichtsmateriaal in het prachtige
archief van Ooltgensplaat ben ik een heleboel dingen
tegengekomen, die het weliswaar niet mogelijk maakten,
zw allemaal op te nemen in „Tussen Kerk en Fort", maar
waar het toch jammer is, om ze weer te vergeten. We gaan
dan een tocht maken door de Plaat, anno 1600. De
aanleiding is een archiefstuk, wat melding maakt van een
strooptocht van (vermoedelijk) Spaanse troepen, in okto
ber 1589. ik neem het betreffende stuk in zijn geheel op:
Register van den krijgshandel, alsook van de
roUe en wachten, zoo binnen den dorpe van de
Als ik terugdenk aan de dagen, waarop ik als jongen in mijn geboortedorp speelde, komen nog dikwijls
beelden in me op van oneindige zomerdagen, met veel zon, veel blauw en grote witte stapelwolken. Als het
zonnig was, gleden de dagen zomaar weg en als het vroor dat het kraakte was het leven gevuld met ijs- en
sneeuwpret
Plate als op de Galathé, mitsgaders van de
berijdingen des zeedijks voor zooveel in den-
zelven krijgshandel gedaan is sedert de over-
vallinge van den vijand aan de wacht van
deeze dorpe, gedaan op den lOen October
1589 's nachts tussen 11 en 12 ure, brand
stichting en verbranding van Seeckeren hui
zen op de kaai en molendijk, pilliëren (plun
deren JK) van seeckere huizen en met hun
nemen naar Steenbergen als naar Roosendaal
tot gevangenen seekere burgers van den dorpe
als te weten, van die wacht:
Bartemeus Coenraets, kleermaker,
Govert Jacobszone, wever en Cornelis de Geussone,
Item nog die die wacht niet en hadden als namentlijken;
Willem Jacobs, Stoffel Michielsz,
Comelis jansz. Hoekswaert, alias Pijne,
Hans Claeszoon Leermian,
Gerrit Sijmonsz., kleermaker, rriennonist, ende....
het Lazamshuisken, die zij binnen eenen dag of twee
daarna.... medebrengende van brand inhoudende
30.000 gulden, wederom sturen naar de Plate.
Tot dusver het verslag van de overval. Het vermelde op de
stippellijnen is verloren gegaan en zal nooit meer ingevuld
worden. Het is ook niet zo belangrijk voor onze verdere
tocht. Het restant van het verslag is genoeg om ons een
paar dingen aan te geven. Er was ook in Ooltgensplaat een
zogenaamd Lazarashuisje, een huisje, waar lepra-patiën
ten konden wonen.
Het verslag wijst ons ook op de aanwezigheid van Men
nonieten (doopsgezinden) in de Plate en... wat voor ons
het belangrijkste is; de aanwezigheid van 30.000 gulden in
of nabij het havengebied van Ooltgensplaat. Deze, voor
die tijd aanzienlijke som geld, dwingt ons er toe. ogen en
oren goed open te houden, voor wat er uit die verre tijd tot
Alles naar de Plaatse markt.
Ooltgensplaat had officiële marktrechten van 10 maart
1538, per ordonnantie verleend door de toenmalige Am
bachtsheer Philips van Bourgondië. We moeten er wel op
letten, dat die marktrechten voor het hele poldergebied
geldig waren. Dat wil zeggen; alle produkten uit het hele
poldergebied moesten ter markt in Ooltgensplaat worden
aangeboden en in de Waag geregistreerd worden onder
toezicht van de verschillende belastinggaarders.
Alle produkten uit alle polders onder den Bommel en de
Galathé. Het waren de landbouwprodukten als granen,
tarwe en gerst, er was het vlas en er waren de peulvruchten
als erwten en bonen in velerlei soorten, evenzo wortelen,
knollen en ajuin. De nyverheid.
Er waren ook de resultaten van nijverheid, zoals een
levendige handel van zout, meede het eindprodukt van de
meekrap. De visserij was toen eveneens een belangrijke
bron van inkomsten. Het is leuk om te zien, dat er ook toen
al een milieu verordening kwam. Want met name de
zogenaamde weervisserij had de slechte gewoonte om
fuiken van rijshout te planten op de verschillende zand
banken, daar zwom de vis bij hoogwater in en bleef bij ebtij
op het droge liggen. Men hoefde de vis dan zomaar op te
rapen. Maar men raapte dikwijls alleen de grote vissen en
liet de kleine liggen, bij droog weer en een beetje zon gaf
dat een ondragelijke stank. Vandaar
We komen al kijkende vanzelfbij het transport van al deze
produkten. het meeste werd aangevoerd per paard en kar
en hooguit van den Bommel en de Galathé per schip.
En weer kijken we verrast op, want begin 1600 komt er een
„parkeer"-verbod voor Voorstraat, Molendijk en Kaai.
Voertuigen moeten behoorlijk weggezet worden.
Zo langzamerhand krijgt die betrekkelijk kleine kaai en
haven een beetje allure. Er werd nogal een en ander
uitgevoerd, maar er was tevens een levendige import van
bier, van wijnen (want behoorlijk drinkwater was er niet),
van rogge, want het eigen graan was meestal te duur voor
eigen gebmik en van turf. Heel die handel gebeurde met
kleine scheepjes, die zo ongeveer 1000 tot 5000 kg.
vervoeren konden. We kennen ze uit het register van de
Tol van Yerseke. Men noemde deze scheepjes „Hoden"
of „Heen", soms ook wel „hoeners" of „hunners". Ze
voeren op andere markten als Dordrecht, Zaltbommel,
Steenbergen, bergen op Zoom, Zierikzee en zelfs tot
Antwerpen.
Voor wij nu voortijdige gevolgtrekkingen maken, moeten
we eerst nog eens opletten hoe het er allemaal uitziet,
ondanks die drukte en bedrijvigheid. Er lag in heel het dorp
geen officiële bestrating. Men zei, dat er geen geld voor
was en in 1604 kregen de bewoners van de Voorstraat de
verplichting om zelf de straat ter breedte van 8 voet voor
hun diverse huizen zelf te bestraten en iets later vinden we
dat schout en schepenen besloten om met de stenen, die
men buiten de huizen en erven vond een soort bestrating te
maken, in het begin van de 17e eeuw komt ook de kaai voor
een gedeelte in aarunerking.
Warmeer we nu proberen, ons een beeld te vormen van het
woon- en bebouwingsgebied van ons dorp rond 1600, zien
we dat dat eigenlijk niet veel voorstelde, rond de kaai moet
het beeld geweest zijn, zoals we het veel tegenkomen in
oude havenstadjes en gewone dorpshaventjes, het zag er
echter niet allemaal even netjes en ordelijk uit.
Pas heel laat (begin 18e eeuw) kwam er een verordening,
dat alle bouwsels, kotten en stapelingen op en bij de
Voorstraat moesten worden opgeruimd. In de jaren rond
1715 moest zelfs de stedehouder Pieter Bigge een paar
keer tot de orde geroepen worden om zijn rommel en stro-
afval op de Molendijk op te mimen.
Temg naar de kaai en we lopen zomaar wat rond. We
beginnen op de plaats, waar wij als kinderen „de koepel"
kenden. We zien er een soort kleine werf voor schooimiaak
en reparatiewerkzaamheden. Bij het „sluisje" was een
winkeltje (tot in onze jeugd) van katrollen, touwen en klein
ijzerwerk voor de schepen.
Naast de oprit, richting Molendijk was een rij pakhuizen,
al of niet met bovenwoning. Geen kelders, want die
zouden bij herhaling vollopen bij elk hoog najaarstij. nu
was ieder magazijn en huis voorzien van vloedplanken en
wat zandzakken om dit ongerief tegen te gaan. in het rijtje
was er nog plaats voor een schippersherberg, een kleer
maker en een barbier.
Een visbank.
Op de plaats, waar nu het huidige weeghuisje staat, was
vroeger de visbank. Deze is in 1798 afgebroken, omdat er
geen geld voor herstel was.
Op de kaai stond eveneens een „wip" voor het lossen en
laden van wijnvaten of andere waren, die in tonnen werden
gedaan. De mede, het eindproduct van de meekrap werd in
tonnen vervoerd. Bij de aantekeningen van de Yerseker-tol
vond ik nog een aantekening over „Twee pipen roets".
Een „pipe" was een ton met een inhoud van 437,50 kg.
„Roets" was kaarsvet.
Voor alle verschillende werkzaamheden waren meestal
vaste ploegen van mensen aangewezen. Zo kende men be-
eedigde koren-meters, meekrapkeurders en turftonners of
-tonsters. De eed waarborgde een bepaalde betrouw
baarheid en gaf toch ook een bepaald gezag. Alle aan
gevoerde turf werd getond en het was zelfs de eventuele
eigenaar verboden om zich met het tonnen in te laten.
De tonners en tonsters waren tevens belastinggaarders en
de prijzen van de turf werden berekend naar de afstand, die
men moest lopen om de bestelde hoeveelheid thuis te
bezorgen. Ook dat bezorgen was aan strikte voorschriften
gebonden, men mocht geen fooien aannemen en niet meer
dan twee glazen bier drinken. Er staat niet bij of dit laatste
per klant was of over een hele dag werd gerekend. Wij
laten het maar zo. in Amsterdam kenden we het turf-
dragersgilde, compleet met lange mutsen, uitgevoerd in
blauw-wit.
Omdat het zo leuk omschreven wordt, lezen we samen een
stukje uit het Eedformulier:
„naar tot wesende ofte ijder twee turffschip-
persturfimanden vol turfFs daar in actende
sonder turfmul daer onder gemengd dat omse
wel te stmycken ofte stooten op de steends-
kaai ten minsten vier malen over ende weder
ende dan rondom wel op te vullen en de
hoogen naer behooren sonder mij ergens inne
bij jemande tsij met beloften, giften haer
uijtgifte ofte affectie (neiging) tsij om vrinden
nogte om magen nogte m gaenderhande ma
nieren ende ook aantekeningen te houden
denombre (aantal tonnen uyt elk schip gelost
werdende met de naam van de schipper sulks
aantegeven aan den pagter ofte collecteur
deszelfs impost (belasting)... enz.... enz.
Soo waerlijk moet mij godt almagtich helpen.
Het heen en weer schudden en stoten werd eveneens
gedaan bij het afwegen/meten van graan: „met een goede
schoppe vol te schoppen ende pertinentelijk met een goede
regte strijckstok af te strijcken....
Wij hebben er in onze dagen nog een spreekwijze aan
overgehouden, want soms bleek/blijkt er teveel aan de
strijkstok te blijven hangen.
Langzamerhand komt er een beetje inzicht in het haven- en
marktgebied van Sint Adolfsland. Het inwonertal kunnen
we stellen op ongeveer 2000 inwoners. Ooltgensplaat zelf
taxeren we aan de mime kant op ongeveer 900 inwoners,
het aantal min of meer onafhankelijken zoals stadhouder,
schout, klerken, predikant, schoolmeester, dokter en
vroedvrouw. Een 40 a 50 personen met hun gezinnen, dus
zeg maar ongeveer 200 mannen, vrouwen en kinderen.
Er zijn geen juiste tellingen van plm. 1600, wel van 1700.
loen telde het dorp 170 huizen, huisjes en schuren een
houten korenmolen en drie meestoven. Gaan we hiervan
uit dan kunnen we het aantal arbeidskrachten (geschikt
voor „slafelijck"-werk) vaststellen op 400 a 500 mannen,
vrouwen en kinderen boven 10 jaar.
En dat was het dan!
Nu keren we temg naar ons uitgangspunt, want het beeld
wat we hebben gezien rond 1600, was nu niet bepaald het
beeld van een welvarende leefgemeenschap. Integendeel,
een goed deel van de mensen leefde om in leven te blijven
en hadden geen deel aan die 30.000 gulden, die in 1589 op
één of andere manier aanwezig was.
Losgeld? We weten het niet.
Het genoemde bedrag heeft wel gemaakt, dat we gingen
kijken en dat we daardoor een beetje beter inzicht kregen
van een kleine, vrij dmkke overslaghaven.
De jagende wolkeimiassa's blijven bij tijd en wijle, maar
het intense leven van deze haven is aimo 1987 verdwenen.
Eindhoven, Febmari 1987. Jo Kosten
^s voorstraat 13
3245 bg sommelsdtjK
tel. 01870-2275
•X-
i