EIUVriDEn-IIIElJWS Een tocht door de Plaat anno 1600 Gods wonderen vragen om geloof Broek C.D.A.-staatssecretaris mevr. mr. V. N. M. Korte-van Hemel (Justitie) komt 10 maart 1987 naar Oude Tonge Winter 1987 alleen pittig in januari TAALPRAATJE Geslaagden Ensaid modevakschool 4e Blad VRUDAG 27 FEBRUARI 1987 No. 5576 In het kader van de Prov. Statenver kiezingen, wordt op 10 maart 1987 door het Permanent Organisatie- en Campagne Team (P.O.C.T.) van de Statenkring Rid derkerk namens de 4 CDA-afdelingen van Goeree-Overflakkee, een regionale bijeen komst gehouden te Oude Tonge, gebouw „Grutterswei", Willemstraat 14. Aanvang 20.00 uur. Genoemde staatssecretaris (vreemdelin genbeleid en gevangeniswezen) zal o.a. spreken over de algemene politiek, over vandaUsme, (jeugd-)criminaliteit en drugs beleid, alsmede over de komende Provin ciale Verkiezingen. Na de pauze ruime gelegenheid tot vra gen en discussie. Iedereen die belangstelling heeft voor deze avond is hartelijk welkom. IVEERPRAATJE (van onze weerkundige medewerker) Twee jaar achtereen noteerden wij een koude februari waarbij in 1985 een Elf stedentocht op 21en verleden jaar op 26 februari. Deze week zijn wij weer in lichte vorst terecht gekomen waaraan in Limburg en omgeving een laag sneeuw voorafging van 15 tot 20 cm. en in Spa (België) 25 cm sneeuw. Op deze wijze liet februari zich toch nog even van de winterse kant zien, al is het vrij bescheiden. Zeker is al wel dat het in zijn geheel geen erg koude en strenge winter is geworden. Vooral december, maar ook deze maand hebben de periode van strenge kou aan januari overgelaten. Die maand kwam bij de vijf koudsten van deze eeuw. Zo laat als nu in de winter staan wij op ijs al niet meer zo te springen en zijn de eerste lichte voorjaarsdagen welkom. Een enke le keer schiet eind februari al met zo'n zachte lentedag uit de slof. Op 17 februari 1961 werd al 16 graden in De Bilt en 19 graden op de Veluwe gemeten, maar dat zijn uitzonderingen. Verleden jaar duurde de kou tot het einde van de maand. Al was die Elfstedentocht al op een record late datum van 26 fe bruari, het zou wat het ijs en het winterweer betreft op de laatste fe- bruaridag ook nog zijn gelukt. De wintersportcentra kunnen nu al terug zien op een geslaagde winter. Moest men vorige jaren soms wachten tot begin ja nuari op sneeuw van betekenis, nu lag er de eerste laag al midden december, ook in gebieden als het Sauerland en omgeving, waar de laag sneeuw de hele winter niet beneden de 40 cm is gekomen. Het komt voor dat spreekwoorden die in vroeger tijden ontstaan, die kans nu zou den mislopen. Eén daarvan is „de broek aanhebben", gezegd van een vrouw die de baas speelt, meestal over haar man. Dit spreekwoord is ontstaan in de tijd dat alleen de mannen broeken droegen. In deze tijd kan het spreekwoord gevoeglijk achterwege blijven. Dat geldt ook voor het gezegde: Zolang als je moeder zonder broek ging. Dat wil zeggen: altijd, ein deloos. Een kind een pak op zijn broek geven voor kastijden, of voor of op de broek krijgen, gekastijd worden, komt nog steeds in het taalgebruik voor, evenals „een schop onder zijn broek krijgen". Dat be tekent ontslag krijgen, weggejaagd wor den. Sterker was de uitdrukking „iemand de broek afstrijken of afstropen". Dat werd gevolgd door een pak slaag op de blote billen. Al die zegswijzen komen voort uit de volkstaal. Broek moet dan als een eufemisme worden opgevat, omdat men het lichaamsdeel, dat werd geslagen niet bij de naam wilde noemen. „Het in zijn broek doen" heeft betrek king op een ongelukje of op vrees, vooral bij kinderen. Een broek lappen betekent letterlijk her stellen. Vroeger soms in figuurlijke bete kenis voor schulden betalen. In Vlaan deren kende men de uitdrukking „Hij gaat in het gilde van de gelapte broek". Dat betekende, hij gaat trouwen. Dat kostte te voren een flinke duit. Vroeger droegen ook de kleine jongens wel jurken en rokken in plaats van broeken. De eerste broek was het kledingstuk dat de jongens onder scheidde van de meisjes. Vandaar: een jonge in de broek steken. Dat ging vaak gepaard met een feestje onder de bloed verwanten. Het blijkt uit het oude rijmpje van Coopmans: „Moeder hing mijn rokje, ergens in een hoek, Groote jongens, zei ze, steekt men in de broek". Coopmans was een Vlaams dichter, ge boren in 185 2 te Gent, overleden in 1915 te Schaarbeek. Bekend was zijn bundel kinderversjes ,,Kinderlust". „Met iets in de broek gestoken zijn" betekent met iets zijn grootgebracht, er van kindsbeen aan gewend zijn. De uitdrukking „hij is er een van de eerste broek" wil zeggen: iemand die in zijn vak nog onbedreven is, een begi- neling, soms zelfs een melkmuil. Het dragen van een lange broek tot op de schoenen kwam pas in de vorige eeuw in de mode. Vroeger droegen de mannen korte broeken (nog wel overgebleven in bepaalde klederdrachten). „Een livrei- knecht met een parelgrijze broek en witte kousen". Vaak waren die broeken van mooie stoffen, hetgeen blijkt uit het ge dicht van J. van Rijswijck: „De korte broek": „Al wat maar heeft de kroon gespannen, droeg immers eene korte broek. De groote Rubens heeft ze van fluweel gedragen. Van Dijck een hupsche flinke gast, droeg korte broeken van damast". Van Rijswijck werd in 1811 in Antwerpen geboren en overleed in dezelfde stad in 1849. Veel zegswijzen hebben betrekking op een onaangename ervaring of behande ling. Zo ook: iemand de broek opbinden, voor hem onder handen nemen, te lijf gaan, mores leren, zowel handtastelijk als alleen met woorden. „Iemand de broek optrekken betekent iemand bij een spel de baas zijn, hem doen verliezen of geld afwinnen. „Zijn broek aan iets scheuren" duidt aan, bekaaid of met schade van iets afkomen. Een oud spreekwoord luidde: De broek lappen en het (naai)garen toegeven. Iets voor niets doen en bovendien de kosten dragen, dus er aan te kort komen. Daar tegenover staat „iemand een broek aan zetten". Dat wil zeggen: iets zonder geld halen en nooit betalen. Ergens een kwade broek aan verslijten betekende schadelijke gevolgen van iets ondervinden of ondervonden hebben, gro te schade lijden. Zo zei men ook „het zal zijn broek varen". Het zal hem heugen en niet meevallen. Van een opschepper werd gezegd ,,een broeck vol wind, is niet bemint". Iemand benadelen door hem iets te duur te ver kopen, komt tot uitdrukking in iemand iets aan zijn broek smeren (lappen)". Ook oingekeerd: iets aan zijn broek krij gen. Een spel of een proces verhezen. Plat aan zijn gat krijgen. De zegswijze,met de broek op het hoofd thuis komen" is verouders en niet meer gebruikelijk. Daarvoor is thans in de Gods wonderen vragen om geloof, Je kunt ze niet verklaren. Wie telt de sterren in 't heelal? Zijn wonderen zijn overal Hij wil ze openbaren aan hen die luist'ren naar Zijn stem die op Zijn wonderen letten Het wonder dat Hij alles schiep Al wat er leeft tot leven riep en naar Zijn Hand kan zetten. Zie hoe Hij 't nieuwe leven wekt na lange winternacht. Opnieuw het groene kruid laat groeien waarin de kleine bloempjes bloeien zo schuchter, teer en zacht. Zo wekt Hij in het mensenhart steeds weer het nieuwe leven. Wie door 't geloof Gods wonderen ziet moet spreken, zwijgen kan hij niet Wil met en voor Hem leven. LANERTA drukkerij kranse bv plaats gekomen ,,met de kous op de kop thuis komen". DIRKSLAND Coupeuse: K. de Waard-Timmerman, Middelhamis; E. C. Verschoor-de Buck, Bruinisse. Costumière: Joke Kamp-v. d. Wal, Oolt- gensplaat. Modinette: A. J. v. d. Steen-van Nielen, Zierikzee; J. K. Zwart-Pronk, Bruinisse; J. M. de Visser, Sirjansland; P. v. d. Nieuwendijk-v. d. Ouden, Middelhamis; Margret v. d. Braak-de Kok, Middelhar- nis; J. V. Gelder-v. d. Waal, Middelhar- nis; S. G. V. d. Ree, Middelhamis. Hun oplkeding kregen zij van mevr. J. Kleijn. Deze beelden kunnen echter niet voldoen aan die, bijna niet te beschrijven sfeer, waarin ik mijn verhaal zou willen plaatsen. Ik wil proberen iets terug te roepen van één van die vele gure najaarsdagen, zoals wij ze ook meegemaakt hebben. Nat en klam en oneindig triest. Ik wilde U meenemen naar de haven en de kaai van Ooltgensplaat. De wind heeft zich meester gemaakt,van al die mannen en vrouwen, die hun werk deden in een vanzelfsprekend tempo, zonder een minuut te verliezen. Jagende wolkenmassa's dempen het licht van de late najaarsdag en brengen alles temg tot een schemerig tafereel. Niet meer te herleiden geluiden van harde stemmen, van snuivende paarden en van krakende wagens worden vermengd met het fluiten en gieren van touwen en want op ,de schepen en het ononderbroken geklepper van touw tegen masten en gieken. We ruiken de onbestemde geur van pittige uien, het weeïg zoet van suikerbieten en pulp en de geur van dampende paarden. Wind en regen, slik en modder en soms het opkomende water op de kaai, maakt dat het hele schimmenspel doet denken aan een wat donker uitgevallen ets van een Breugel of een van Ostade. Het is een zwart-wit tekening die geen enkele kleur verdraagt. Haven en kaai en de schijnbaar ongecontro leerde drukte was op zo'n dag de som van eenjaar zorg en beslommeringen. Het was het verschil en de uitkomst van bruto min tarra in een overslag van produkten naar andere streken en verten. Het was die uitkomst die mensen dreef, want in de komende winter moest er ook gegeten worden. Het was, naar ik meen die onzekerheid, die de mensen voortjoeg. Het was die haven en die kaai, waar ik me als jongen thuisvoelde als een vis in het water. De namen van tjalken en klippers hielden de fantasie levend. „Op hoop van Zegen", Rival of Morgenrood, Eben Haëzer of doodgewoon Geertruida lieten ruimte om er mensen achter te denken en de plaatsnamen lokten naar het onbekende Zw boden tegelijk de mogelijkheid tot kijken en weg dromen en van meeleven met moeilijke momenten. Soms moest er in de kleine kaaikom een tweemaster klipper keren. Dat was een aparte gebeurtenis! Boven alle herrie uit hoorde ik dan het geijkte woordgebruik van de schip pers, bijgestaan met het geschreeuw van de „stuurlui aan de wal" en gekruid met de niet altijd voor jongensoren bestemde krachttermen. Soms vroeg ik me af, waarom men vroeger niet meer ruimte gemaakt had, om de aan- en afvaart wat gemakke lijker te doen plaatsvinden. Maar opkijkend naar het oude „regthuys", besefik vaag, dat de hele omgeving er in de tijd van de eerste steenlegging (Sint Adolphsdach 1616) heel anders moet hebben uitgezien. Ik heb als jongen nooit begrepen, dat het (toen) vervallen oude dorpshuis een restant was van een andere tijd. Ja, het stond er sinds 1616en wat dan nog? Ruim driehonderd j aar geleden. en...? Toch gaat men die kaai en haven anders bekijken. De schepen waren destijds veel en veel kleiner en er waren totaal andere handelsprodukten. Men kende geen aard appelen (of aardperen, zoals ze ook wel werden genoemd). De eerste aardappelen kwamen pas rond 1730. Suiker bieten werden pas in de franse tijd geteeld. (Rond 1800). Een tocht door de Plaat. Bij het zoeken naar overzichtsmateriaal in het prachtige archief van Ooltgensplaat ben ik een heleboel dingen tegengekomen, die het weliswaar niet mogelijk maakten, zw allemaal op te nemen in „Tussen Kerk en Fort", maar waar het toch jammer is, om ze weer te vergeten. We gaan dan een tocht maken door de Plaat, anno 1600. De aanleiding is een archiefstuk, wat melding maakt van een strooptocht van (vermoedelijk) Spaanse troepen, in okto ber 1589. ik neem het betreffende stuk in zijn geheel op: Register van den krijgshandel, alsook van de roUe en wachten, zoo binnen den dorpe van de Als ik terugdenk aan de dagen, waarop ik als jongen in mijn geboortedorp speelde, komen nog dikwijls beelden in me op van oneindige zomerdagen, met veel zon, veel blauw en grote witte stapelwolken. Als het zonnig was, gleden de dagen zomaar weg en als het vroor dat het kraakte was het leven gevuld met ijs- en sneeuwpret Plate als op de Galathé, mitsgaders van de berijdingen des zeedijks voor zooveel in den- zelven krijgshandel gedaan is sedert de over- vallinge van den vijand aan de wacht van deeze dorpe, gedaan op den lOen October 1589 's nachts tussen 11 en 12 ure, brand stichting en verbranding van Seeckeren hui zen op de kaai en molendijk, pilliëren (plun deren JK) van seeckere huizen en met hun nemen naar Steenbergen als naar Roosendaal tot gevangenen seekere burgers van den dorpe als te weten, van die wacht: Bartemeus Coenraets, kleermaker, Govert Jacobszone, wever en Cornelis de Geussone, Item nog die die wacht niet en hadden als namentlijken; Willem Jacobs, Stoffel Michielsz, Comelis jansz. Hoekswaert, alias Pijne, Hans Claeszoon Leermian, Gerrit Sijmonsz., kleermaker, rriennonist, ende.... het Lazamshuisken, die zij binnen eenen dag of twee daarna.... medebrengende van brand inhoudende 30.000 gulden, wederom sturen naar de Plate. Tot dusver het verslag van de overval. Het vermelde op de stippellijnen is verloren gegaan en zal nooit meer ingevuld worden. Het is ook niet zo belangrijk voor onze verdere tocht. Het restant van het verslag is genoeg om ons een paar dingen aan te geven. Er was ook in Ooltgensplaat een zogenaamd Lazarashuisje, een huisje, waar lepra-patiën ten konden wonen. Het verslag wijst ons ook op de aanwezigheid van Men nonieten (doopsgezinden) in de Plate en... wat voor ons het belangrijkste is; de aanwezigheid van 30.000 gulden in of nabij het havengebied van Ooltgensplaat. Deze, voor die tijd aanzienlijke som geld, dwingt ons er toe. ogen en oren goed open te houden, voor wat er uit die verre tijd tot Alles naar de Plaatse markt. Ooltgensplaat had officiële marktrechten van 10 maart 1538, per ordonnantie verleend door de toenmalige Am bachtsheer Philips van Bourgondië. We moeten er wel op letten, dat die marktrechten voor het hele poldergebied geldig waren. Dat wil zeggen; alle produkten uit het hele poldergebied moesten ter markt in Ooltgensplaat worden aangeboden en in de Waag geregistreerd worden onder toezicht van de verschillende belastinggaarders. Alle produkten uit alle polders onder den Bommel en de Galathé. Het waren de landbouwprodukten als granen, tarwe en gerst, er was het vlas en er waren de peulvruchten als erwten en bonen in velerlei soorten, evenzo wortelen, knollen en ajuin. De nyverheid. Er waren ook de resultaten van nijverheid, zoals een levendige handel van zout, meede het eindprodukt van de meekrap. De visserij was toen eveneens een belangrijke bron van inkomsten. Het is leuk om te zien, dat er ook toen al een milieu verordening kwam. Want met name de zogenaamde weervisserij had de slechte gewoonte om fuiken van rijshout te planten op de verschillende zand banken, daar zwom de vis bij hoogwater in en bleef bij ebtij op het droge liggen. Men hoefde de vis dan zomaar op te rapen. Maar men raapte dikwijls alleen de grote vissen en liet de kleine liggen, bij droog weer en een beetje zon gaf dat een ondragelijke stank. Vandaar We komen al kijkende vanzelfbij het transport van al deze produkten. het meeste werd aangevoerd per paard en kar en hooguit van den Bommel en de Galathé per schip. En weer kijken we verrast op, want begin 1600 komt er een „parkeer"-verbod voor Voorstraat, Molendijk en Kaai. Voertuigen moeten behoorlijk weggezet worden. Zo langzamerhand krijgt die betrekkelijk kleine kaai en haven een beetje allure. Er werd nogal een en ander uitgevoerd, maar er was tevens een levendige import van bier, van wijnen (want behoorlijk drinkwater was er niet), van rogge, want het eigen graan was meestal te duur voor eigen gebmik en van turf. Heel die handel gebeurde met kleine scheepjes, die zo ongeveer 1000 tot 5000 kg. vervoeren konden. We kennen ze uit het register van de Tol van Yerseke. Men noemde deze scheepjes „Hoden" of „Heen", soms ook wel „hoeners" of „hunners". Ze voeren op andere markten als Dordrecht, Zaltbommel, Steenbergen, bergen op Zoom, Zierikzee en zelfs tot Antwerpen. Voor wij nu voortijdige gevolgtrekkingen maken, moeten we eerst nog eens opletten hoe het er allemaal uitziet, ondanks die drukte en bedrijvigheid. Er lag in heel het dorp geen officiële bestrating. Men zei, dat er geen geld voor was en in 1604 kregen de bewoners van de Voorstraat de verplichting om zelf de straat ter breedte van 8 voet voor hun diverse huizen zelf te bestraten en iets later vinden we dat schout en schepenen besloten om met de stenen, die men buiten de huizen en erven vond een soort bestrating te maken, in het begin van de 17e eeuw komt ook de kaai voor een gedeelte in aarunerking. Warmeer we nu proberen, ons een beeld te vormen van het woon- en bebouwingsgebied van ons dorp rond 1600, zien we dat dat eigenlijk niet veel voorstelde, rond de kaai moet het beeld geweest zijn, zoals we het veel tegenkomen in oude havenstadjes en gewone dorpshaventjes, het zag er echter niet allemaal even netjes en ordelijk uit. Pas heel laat (begin 18e eeuw) kwam er een verordening, dat alle bouwsels, kotten en stapelingen op en bij de Voorstraat moesten worden opgeruimd. In de jaren rond 1715 moest zelfs de stedehouder Pieter Bigge een paar keer tot de orde geroepen worden om zijn rommel en stro- afval op de Molendijk op te mimen. Temg naar de kaai en we lopen zomaar wat rond. We beginnen op de plaats, waar wij als kinderen „de koepel" kenden. We zien er een soort kleine werf voor schooimiaak en reparatiewerkzaamheden. Bij het „sluisje" was een winkeltje (tot in onze jeugd) van katrollen, touwen en klein ijzerwerk voor de schepen. Naast de oprit, richting Molendijk was een rij pakhuizen, al of niet met bovenwoning. Geen kelders, want die zouden bij herhaling vollopen bij elk hoog najaarstij. nu was ieder magazijn en huis voorzien van vloedplanken en wat zandzakken om dit ongerief tegen te gaan. in het rijtje was er nog plaats voor een schippersherberg, een kleer maker en een barbier. Een visbank. Op de plaats, waar nu het huidige weeghuisje staat, was vroeger de visbank. Deze is in 1798 afgebroken, omdat er geen geld voor herstel was. Op de kaai stond eveneens een „wip" voor het lossen en laden van wijnvaten of andere waren, die in tonnen werden gedaan. De mede, het eindproduct van de meekrap werd in tonnen vervoerd. Bij de aantekeningen van de Yerseker-tol vond ik nog een aantekening over „Twee pipen roets". Een „pipe" was een ton met een inhoud van 437,50 kg. „Roets" was kaarsvet. Voor alle verschillende werkzaamheden waren meestal vaste ploegen van mensen aangewezen. Zo kende men be- eedigde koren-meters, meekrapkeurders en turftonners of -tonsters. De eed waarborgde een bepaalde betrouw baarheid en gaf toch ook een bepaald gezag. Alle aan gevoerde turf werd getond en het was zelfs de eventuele eigenaar verboden om zich met het tonnen in te laten. De tonners en tonsters waren tevens belastinggaarders en de prijzen van de turf werden berekend naar de afstand, die men moest lopen om de bestelde hoeveelheid thuis te bezorgen. Ook dat bezorgen was aan strikte voorschriften gebonden, men mocht geen fooien aannemen en niet meer dan twee glazen bier drinken. Er staat niet bij of dit laatste per klant was of over een hele dag werd gerekend. Wij laten het maar zo. in Amsterdam kenden we het turf- dragersgilde, compleet met lange mutsen, uitgevoerd in blauw-wit. Omdat het zo leuk omschreven wordt, lezen we samen een stukje uit het Eedformulier: „naar tot wesende ofte ijder twee turffschip- persturfimanden vol turfFs daar in actende sonder turfmul daer onder gemengd dat omse wel te stmycken ofte stooten op de steends- kaai ten minsten vier malen over ende weder ende dan rondom wel op te vullen en de hoogen naer behooren sonder mij ergens inne bij jemande tsij met beloften, giften haer uijtgifte ofte affectie (neiging) tsij om vrinden nogte om magen nogte m gaenderhande ma nieren ende ook aantekeningen te houden denombre (aantal tonnen uyt elk schip gelost werdende met de naam van de schipper sulks aantegeven aan den pagter ofte collecteur deszelfs impost (belasting)... enz.... enz. Soo waerlijk moet mij godt almagtich helpen. Het heen en weer schudden en stoten werd eveneens gedaan bij het afwegen/meten van graan: „met een goede schoppe vol te schoppen ende pertinentelijk met een goede regte strijckstok af te strijcken.... Wij hebben er in onze dagen nog een spreekwijze aan overgehouden, want soms bleek/blijkt er teveel aan de strijkstok te blijven hangen. Langzamerhand komt er een beetje inzicht in het haven- en marktgebied van Sint Adolfsland. Het inwonertal kunnen we stellen op ongeveer 2000 inwoners. Ooltgensplaat zelf taxeren we aan de mime kant op ongeveer 900 inwoners, het aantal min of meer onafhankelijken zoals stadhouder, schout, klerken, predikant, schoolmeester, dokter en vroedvrouw. Een 40 a 50 personen met hun gezinnen, dus zeg maar ongeveer 200 mannen, vrouwen en kinderen. Er zijn geen juiste tellingen van plm. 1600, wel van 1700. loen telde het dorp 170 huizen, huisjes en schuren een houten korenmolen en drie meestoven. Gaan we hiervan uit dan kunnen we het aantal arbeidskrachten (geschikt voor „slafelijck"-werk) vaststellen op 400 a 500 mannen, vrouwen en kinderen boven 10 jaar. En dat was het dan! Nu keren we temg naar ons uitgangspunt, want het beeld wat we hebben gezien rond 1600, was nu niet bepaald het beeld van een welvarende leefgemeenschap. Integendeel, een goed deel van de mensen leefde om in leven te blijven en hadden geen deel aan die 30.000 gulden, die in 1589 op één of andere manier aanwezig was. Losgeld? We weten het niet. Het genoemde bedrag heeft wel gemaakt, dat we gingen kijken en dat we daardoor een beetje beter inzicht kregen van een kleine, vrij dmkke overslaghaven. De jagende wolkeimiassa's blijven bij tijd en wijle, maar het intense leven van deze haven is aimo 1987 verdwenen. Eindhoven, Febmari 1987. Jo Kosten ^s voorstraat 13 3245 bg sommelsdtjK tel. 01870-2275 •X- i

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1987 | | pagina 13