Uit de Historie
Melissant
(III)
Bladz. 2
„EILANDEN-NIEUWS"
VRIJDAG 17 MEI 1985
Behalve de 6 boerderijen, die we in ons
eerste artikel noemden, en waarvan er 4 in
Oud-Melissant en 2 in Roxenisse, kunnen
we nu nog wat vertellen over 3 boerderijen
in Kraayenisse.
Dhr. L. Driendijk, Kievitstraat 14, 3443
BE Woerden, telefoon 03480 - 13653,
schreef mij nl. op mijn verzoek, over deze
drie. Door een artikel in „Eilanden
Nieuws" van hem, kwam ik met hem in
aanraking. Ik schreef h em nl. tóén dat mijn
vader nog bij een Leen Driendijk had
gewerkt, zeker op z'n zestiende jaar (1873
- 1874). (Mijn vader ging wel op z'n
achtste jaar al naar het land, maar of hij
direct al bij Leen Driendijk werkte, weet ik
niet).
Nu citeer ik z'n brief:
In het derde kwart van de 18e eeuw
werden langs de Nieuw Kraayersedijk in
de polder Kraayenisse drie identieke of
nagenoeg identieke boerderijen gebouwd.
De polder Kraayenisse is in 1760 door
bedijking van gorzen en slikken gevormd,
zodat kan worden aangenomen, dat de
boerderijen kort daarna zijn gebouwd.
Het zijn de volgende boerderijen:
1. boerderij „Welgelege(n)", die nu aan
de tegenwoordige Fortuinweg ligt en
waarvan het karakteristieke woonhuis
in 1980 is gesloopt. De schuur bestaat
echter nog en daarbij is ten behoeve
van de bewoners, de familie C. A. A.
Kort, naast de boerderij een moderne
woning gebouwd;
2. boerderij „Akkerzorg", thans be
woond door D. A. H. van Dis;
3. een naamloze boerderij, van oudsher
en ook nu nog bewoond door de familie
van Rossum, thans de heer J. P. van
Rossum.
De boerderij]Velgelege(n)" werd achter
eenvolgens bewoond door:
Leendert Driendijk Willemsz. en Kom-
mertje Comelisse Noordijk (eerste be
woners).
Willem Leendertsz. Driendijk en Maria
Jacoba Jacobsdr. van Rossum.
Leendert Willem Driendijk en Maria Ba-
rendsdr. Noordijk, (tot ongeveer 1900).
Wie er daarna op gekomen is, is mij niet
bekend, mogelijk is dat de familie Kort
geweest.
De boerderij ,,^A:/:erzor^" werd bewoond
door:
Leendert Leendertsz. Driendijk (broer
van Willem, hierboven genoemd) en Hes-
ter Leendertsd. Knape.
Leendert Leendertsz. Driendijk en Aagtje
Pietersd. van Weel.
Leendert Leendertsz. Driendijk, onge
huwd, overleden in 1922.
Dankert van Dis.
Dankert A. H. vanDis (huidige bewoner).
De boerderij van de famüie van Rossum
werd vanaf 1 maart 1798 bewoond door
Huibert Dirksz. van Rossum en Maria
Leendertsd. Driendijk.
In aantekeningen van de familie van Ros
sum komt het volgende voor: „Huybert
van Rossum en Maria Driendijk 4 jaar in
Dirkslant gewoondt hebbende op Een
klein bouwerijtie. Dat toen verkogt wiert
door den Heer Nieuwenhoven.
Toen was mijn zaak, om sterk uijt te zien
na een andere gelegenhijd, dat mijn gauw
gelokte, geluk moet ik zegge. En Door toe
doen van mijn broeder Jakob van Rossum,
Die heel veel verstand hadt En Bij vele
Prinssepale kennis hadt, ook DeDe mijn-
Heer Asquir Kolff daar niet wynig aan.
En maakte mijn boer van de voorste stee
in Kraayenisse (de achterste stee was
Welgelege Dr.). Daar ik agt Duisend
Gulden Benifisie voor gaft. En in pagte
voor 14 jaar, daar was toen zo makkelijk
niet aan te kome als een 15 of 20 jaar
voordien.
Ik ging met mijn vrouw en twee kinderen
Dirk en Kommertje op den 1Maart 1798
op de stee van mijn Heer Jn. van De Lee'w
In Kraayenisse woone, mijn vrouws vader
en moeder woonde op de agterste stee in
Kraayenisse. Met Name Leen Driendijk
En Commertje Noordijk.
Na 't afsterven is de zoon Willem Com.
daarop gebleven. En de middelste stee
mijn vrouws Broeder L. Driendijk, ge-
trouwt met de Dogter van L. Knape".
Ten aanzien van de boerderijen zelf kan ik
u mededelen, dat dezen bij de Rijksdienst
voor de Monumentenzorg zijn geregis
treerd (behalve Welgelege, die gesloopt
is) en dat zij in het monumentenregister
alsvolgt zijn omschreven:
„Akkerzorg" Nieuw Kraayersedijk 23;
Grote boerderij derde kwart 18e eeuw
onder pannen zadeldak met aan de voor
zijde een hoge puntgevel onder rollaag.
De zolderverdiepingen hebben hun oor
spronkelijke vensters met middenstijlen
en roeden behouden.
Links een uitgebouwd zomerhuis onder
zadeldak.
Hekposten met vazen, eind 18e eeuw.
Nieuw Kraayersedijk 31 (van Rossum)
Grote boerderij, derde kwart 18e eeuw
met hoge puntgevel onder rollaag en in de
zolderverdiepingen nog de oorspronke
lijke vensters met kruiskozijnen en kleine
roeden.
Benedenvensters met twaalfruitsschuif-
ramen.
Open wagenschuur op erf.
Woerden, 26 april 1985 L. Driendijk
Hierbij merk ik op:
1. Bij welke Leen Driendijk m'n vader
werkte, kan ik niet zeggen. Ik denk van
bij Leendert Willemszn. (getrouwd
met Maria Barendsdr. Noordijk).
2. Deze Leendert Willemszoon leefde
van 29 oktober 1827 tot 2 juli 1910.
De laatste jaren woonde hij op het
„Gele Huis" aan de NoUedijk, rustend
boer vanaf ongeveer 1900).
3. In een wat latere brief schreef dhr. L.
Driendijk mij nog de volgende over
levering betreffende een tot het familie
bezit behorende officierssabel:
Mijn vader was in het bezit van een sabel,
afkomstig van het Franse leger. Deze
sabel is thans in mijn bezit. Voordien
behoorde hij al aan mijn grootvader, mijn
over-grootvader en wellicht ook nog mijn
bet-overgrootvader.
De manier, waarop de familie Driendijk in
het bezit kwam van de sabel luidt volgens
de overlevering alsvolgt:
Tijdens de Franse overheersing van Ne
derlandvan 1795- 1813woonde mijn bet
overgrootvader met zijn gezin op de boer
derij „Welgelege(n)" aan de Kraayenis-
serdijk, nu Fortuinweg genoemd, in de
gemeente Melissant op het eiland Goeree
en Overflakkee.
Ook dat eiland was in die tijd bezet door
Franse troepen, die toen het voor hen
minder fortuinlijk begon te worden
moesten terugtrekken. Dit terugtrekken
ging gepaard met plundering en brand
stichting en zo werden veel boerderijen die
de soldaten op hun weg tegenkwamen
geplunderd en daarna in brand gestoken.
Op een gegeven moment deed in Me
lissant het gerucht de ronde, dat de plun
derende Franse troepen vanuit de richting
Goedereede in aantocht waren. Het was
ook bekend, dat ze vooral ook naar drank
en eten zochten. Mijn bet-overgrootvader
of mijn overgrootvader had daarom een
listig plannetje bedacht.
Hij plaatste bij de ingang van de toegangs
weg naar de boerderij, aan de weg, waar de
plunderende troepen langs zouden trek
ken, een tafel met een aantal stoelen. Deze
tafel werd daarna rijkelijk voorzien van
etenswaren, maar vooral ook van veel
sterke drank.
Toen de soldaten arriveerden troffen ze
dus een rijkelijk voorziene dis aan, waarop
ze direct aanvielen. Ze dronken zoveel,
dat ze in een vrolijke stemming geraakten
en vergaten de boerderij met een bezoek te
vereren. Na verloop van tijd vertrokken ze
luid zingende verder richting Dirksland en
dat was nu juist de bedoeling geweest van
mijn (bet)-overgrootvader.
Toen de soldaten ver genoeg verwijderd
waren en he^ weer rustig geworden was
ging de familie eens poolshoogte nemen,
waarbij bleek, dat er van het eten en
drinken niet veel overgebleven was.
Wat echter wel was achtergebleven, was
een onder de tafel liggende officierssabel.
Het waren nl. niet alleen de gewone sol
daten, die plunderden, maar ook de offi
cieren deden dapper mee.
Eén van de officieren had waarschijnlijk
tijdens de maaltijd zijn sabel afgegespt en
later met zijn dronken kop niet meer aan
de sabel gedacht. En zo bleef de sabel
vanaf die tijd in het bezit van de familie
Driendijk.
5. Mijn briefschrijver, die deze overleve
ring op schrift stelde, is 16 mei 1922 te
Sommelsdijk geboren.
Zin vader was Willem Driendijk, bakker
te Sommelsdijk.
Dhr. L. Driendijk stuurde mij ook, op m'n
verzoek, de volgende illustraties:
Welgelegen, Nieuw Kraayersedijk,
in 1980 gesloopt.
Dat was een zoon van Leendert Drien
dijk, de laatste Driendijk, die op Wel
gelege zat.
6. Een zuster van deze Leen was Tijsje
Driendijk, geboren 10 maart 1813. Zij
trouwde te Ooltgensplaat ca. 1800, bouw-
knecht, wonende te Onwaard.
Zij kreeg een zoon Paulus Fris. Weduwe
geworden zijnde, hertrouwde zij met
Adriaan Struik, broer van mijn groot
vader, op 1 april 1847. Zij trouwde dus tot
twee maal toe met iemand beneden haar
(boeren) stand.
Ze woonden niet ver van Welgelege, nl.
aan een polderwegje achter Stove, lopend
naar het Brabersdijkje, in één van de 4
Brabershuisjes langs dat wegje (3 huisjes
stonden aan elkaar en 1 apart).
In 1859 verhuisde Adriaan naar
Zonnemaire, waarin de buurtschap Bom-
menede lag (een naam aan het in 1682
weggespoelde Bommenede heriimerend).
En van daar uit emigreerden in 1867
Adriaan en Tiesje met 2 kinderen naar
Amerika.
Hij was toen herbergier en slager en was
behoeftig. Adriaan stierf op 27 augustus
1876 te Muskegon, aan het Michigan-
meer.
Pauw Fris ging denkelijk niet mee naar
Amerika. Hij werd bedrijfsleider op de
Halsstee, 3 km van de Molendijk ver
wijderd, achter de buitendijk gelegen.
Deze Pauw Fris was dus een stiefneef van
m'n vader, die van hem 'n overjas erfde.
Die jas droeg m'n vader enige jaren en na
z'n dood kreeg 'n zwager die weer. Men
had toen kleren voor vele jaren!
7. Van Maria Driendijk, getrouwd met
Huybert van Rossum heb ik nog deze foto.
Hieronder een aquarel, geschilderd in^^
1929 door J. Verheul. Bevindt zich in het"^
archief van de gemeente Rotterdam.
8. Van de naamloze stee der Van Ros-
sums is afkomstig Ir. H. van Rossum, het
bekende Tweede Kamerlid namens de
S.G.P.
Dhr. Mr. van Riel achtte hem geschikt
voor Minister.
Uit het blad „Koers" nem ik eerst deze
foto over.
Hendrik van Rossum werd op 14 december
1919 te Melissant geboren.
Aan hem heb ik altijd een heel goede
persoonlijke herinnering.
Eind september 1944 was mijn moeder
overleden. Ik kreeg via de politie daarvan
in C apelle bericht. Ik kon in de omstandig
heden van toen omnogelijk naar huis te
Melissant. En tóén, op een maandag
middag (naar ik meen), omstreeks 4 uur
zie ik de student Hendrik van Rossum
naar mij toekomen, terwijl ik buiten stond,
met een brief van m'n zuster over het
gebeurde thuis. Deze bijzondere brief-
bestelling zal ik nooit vergeten,
al is Hendrik van Rossum deze misschien
wel vergeten.
Uit een: Portret over hem in de Zwolse
Courant van 28 juni 1975 neem ik 't
volgende over:
Om ter wille van de volledigheid bij het
begin te beginnen: hij werd in 1919 in
Melissant (Zuid-Holland) geboren. Zijn
vader was boer, een broer van Hendrik
van Rossum zit nu op het bedrijf. Zelf
toonde hij nooit grote belangstelling voor
het bedrijf, althans niet in die zin dat hij
erin wilde. Wel had en heeft hij belang
stelling voor de landbouw „maar dan in
een andere zin dan met paard en tractor",
zegt hij.
In Dirksland bezocht hij de lagere school,
daarna liep hij de mulo afin Middelhamis
en vervolgens ging hij naar de christelijke
hbs in Rotterdam. In 1938 haalde ik mijn
diploma en daarna ben ik in Delft water-
bouwde gaan studeren. Ik heb er negen
jaar over gedaan, want van 1942 tot 1945
was ik er tussenuit".
Kamp
Van Rossum kwam in 1942 in het kamp
van Vught terecht. Werd met een groot
aantal maanden achter prikkeldraad. Hij
praat er afstandelijk over. „Je had in het
kamp wonderlijke kruisverhoren, die nou
niet direct zo verliepen zoals wij nu met
elkaar praten. Het kwam geregeld voor
dat medestudenten zonder vorm van pro
ces werden doodgeschoten. Ik geloof dat
het erg zwaar gezegd is als ik zeg dat het
een stempel op mij heeft gedrukt, maar je
denkt er wel aan terug. Aan de willekeur.
Je denkt eraan als je over Amin leest.
Het was een vorm van gezagshandhaving
die mij niet aanspreekt. Rechtszekerheid
is erg belangrijk voor een geordende sa
menleving. N a vier maanden Vught kon ik
naar huis. Je had toen die toestand met het
tekenen van de loyaliteitsverklaring. Wie
in die jaren studeerde, had niet de goede
instelling. Het betrekkelijk isolement van
Goeree Overflakkee - na Dolle Dinsdag
zou dat veranderen in een complete af
geslotenheid van de rest van Nederland
betekenden niet dat Van Rossum met de
armen over elkaar moest gaan zitten. „De
zaak zat op het eiland wat vast. Door
stormen waren de strandhoofden bij Oud-
dorp kaduuk geraakt. Er moest wel iets
aan gedaan worden, maar de Duitsers
lieten geen mensen van buiten het eiland
toe om toezicht te houden. Eén van de
professoren in Delft kwam op de gedachte
dat er toch een vent op Flakkee zat en dat
die maar opzichter moest worden. Als
praktikant. In die tijd is 'n belangrijke
band met de rijkswaterstaat ontstaan. We
hadden niet te doen met spectaculaire
werken, maar het leverde me wat connec
ties op".
Het werk op het strand duurde tot dolle
dinsdag, toen lieten de Duitsers niemand
meer toe. Ze besloten Schouwen en Flak
kee te inunderen. Indirect dan, dus door de
bemaling.
Het oostelijk gedeelte van het eiland werd
ontruimd. Dorpen als Dirksland en Som
melsdijk, daar mochten dijkjes rond ge
legd worden om het droog te houden. Daar
werd ik bij ingeschakeld. Tot de bevrijding
heb ik dat gedaan. Het was technisch
maar er kwam ook wel wat bestuurlijks
aan te pas. Ik heb er nog altijd wel plezier
van. Het is geen verloren tijd geweest. Je
moest inventief zijn. Werken met paarden
en karren".
Toen in mei 1945 de bevrijding kwam,
stonden de eilanden nog steeds onder
water. Gemalen waren niet direct bruik
baar omdat ze omgebouwd waren op hout
of een andere tijdelijke brandstof, de dijk
jes die Van Rossum kort geleden in elkaar
had helpen knutselen, pasten niet direct in
het schema. De hele zaak moest worden
hersteld. Van Rossum zou zijn studie op
zijn vroegst in september kunnen her
vatten en omdat hij zo'n beetje elke duiker
en boerensloot op het eiland kende, werd
hij als een aangewezen figuur beschouwd
om de zaak weer in het reine te helpen
brengen. In juni werd hij ingedeeld bij de
staf van de rijksdienst landbouwherstel
inspectie Zuid-Holland, een dienst die
nog uit de grond gestampt moest worden.
Hij bleef daar anderhalfjaar lang, terwijl
hij intussen zijn studie afmaakte.
Hij lacht als hij over die tijd verteld. „We
hebben de vreemdste dingen meegemaakt,
toestanden met polderbesturen, die moes
ten meebetalen aan herstel. Een heel
gekke geschiedenis in Katwijk. Je had
daar de Willem van denBergstichting, een
psychiatrische inrichting. De directeur
daarvan kwam op het geweldige idee, dat
zijn patiënten wel zelf zouden kunnen
werken aan het dempen van een tank-
gracht, die de Duitsers over het terrein van
de inrichting hadden gelegd. Hij vond het
een soort therapie. Onze dienst zou rails
en kipkarren beschikbaar stellen en zij
zouden het werk daar dan zelf klaren. Er is
geen stuk tankgracht in Nederland dat zo
duur geworden is. De patiënten hebben
het gedicht met kipkarren. Ze laadden die
vol en reden ze dan kompleet in de tank
gracht, waarna je ze er nooit meer uit
kreeg".
Van 1947 tot 1953 werkte de inmiddels
afgestudeerde Van Rossum op het tech
nisch bureau van de Unie van Water
schappen. De dijkgraaf van Flakkee wilde
toen graag iemand hebben die het eiland,
dat onder water stond, kende. Van Ros
sum werd uitgeleend aan het waterschap
en werkte drie, vier maanden aan het
dijkherstel. Toen was het dicht.
Eenzaam
HERVERKAVELINGSWET Walche
ren, die al sinds kort na de oorlog van
kracht was, van toepassing te verklaren
voor de delen van Zeeland waarin na de
ramp orde op zaken moest worden ge
steld. Van Rossimi: „P. J. J. Dekker, de
voorzitter van de Zeeuwse polder- en
waterschapsbond zocht kontakt met het
bureau van de Unie van Waterschappen
om iemand te vinden die door de water
schappen als ingenieur in het bureau van
uitvoering van de herverkavelingscom
missie benoemd kon worden. Zo ben ik in
Zeeland terecht gekomen. Ik heb de con
centratieperikelen van de waterschappen
meegemaakt. Philipse was toen van Ge
deputeerde Staten. Eind 1954 ging ik over
in rijksdienst. Ik kreeg de leiding van de
afdeling waterbouwkunde van de Cultuur
technische D ienst'
In de periode tussen 1949 en 1951 reisde
Van Rossum veel in Nederland. Hij was
weduwnaar en voelde zich de meest aan
gewezene om het mobiele werk te doen bij
de Unie van Waterschappen. „Van hotel
naar hotel ging ik, het kon mij niets
schelen. Ik was eenzaam ja. Als je praat
over iets dat een stempel op mijn leven
heeft gezet, is het dat verlies van mijn
eerste vrouw. De leegte die ontstond".
Later, toen hij bij de Cultuurtechnische
Dienst werkte, moest hij opnieuw nogal
eens op reis, maar nu buiten Nederland.
„Als civiel ingenieur bij landbouw werd je
automatisch een soort contactfiguur, je
wordt de verbindingsman tussen land
bouw en visserij en verkeer en waterstaat.
Op die manier leer je verkeer en water
staat beter kennen dan wanneer je er zelf
werkt, omdat je dan maar met een deel van
het departement te maken hebt. Een an
dere kant van de functie was, datje veel
internationaal werk moest doen, congres
sen over drainage en irrigatie. Ik ben ik
weet niet waar geweest. In New Delhi, in
Salesbury, Madrid, Tasjkent. Het geeftje
een bepaalde kijk op de dingen, waar je
later iets mee kunt doen. In mijn werk in
het parlement heb ik veel profijt van mijn
vroegere bezigheden. Als je mijn loop
baan zo bekijkt, dan zie je dat in alles een
Goddelijke leiding zit. U kunt 't geloven of
niet, maar het zit erin".
Dit artikel begon zo:
DEN HAAG „Geen ding geschiedt bij
geval. God heeft met alles zijn bedoe-
Ung". De stem van ingenieur Hendrik van
Rossum trilt een beetje. Hij vertelt over de
dood van zijn eerste vrouw, tien maanden
nadat hij in 1948 met haar trouwde. Over
zijn eenzaamheid daarna, over zwerven
door Nederland, omdat zijn huis leeg was.
Over zijn zuster die het huishouden deed
toen hij weduwnaar was. Vlak bij zijn
woning was een ziekenhuis. Zijn zuster
ging er werken. Toen ze verpleegster was
kon ze zich inzetten voor de zending. Ze
werd directrice van een ziekenhuis in
Nigeria. „Geen ding geschiedt bij geval",
herhaalt Van Rossum.
Hij komt daar steeds op terug die woens
dagmiddag waarop we lang praatten:
Gods Hand, Gods Leiding in alle dingen.
Als hij daarover spreekt, is hij licht ont
roerd. Niet zwaarmoedig. Want zo is Van
Rossum niet. Binnen de Staatkundig Ge
reformeerde Partij, waarvoor hij lid is van
de Tweede Kamer, gaat hij door voor een
vrolijke SGP'er. Tijdens drie uur onafge
broken praten wordt me duidelijk hoe dat
beeld over hem ontstaan is. Hij lacht vaak
heel luid of alleen met zijn ogen als
hij vertelt over zijn loopbaan, zijn be
levenissen.
Voor ik hem bezocht, vertelde een kenner
van de SGP me, dat Van Rossum enkele
jaren geleden binnen zijn partij niet voor
iedereen even aanvaardbaar was. Men
vond dat hij binnen de Tweede Kamer te
weinig getuigend optrad en te veel aan
dacht besteedde aan praktische zaken. Hij
beaamt dat. „Destijds waren die bezwa
ren er wel ja. Ik ga er de laatste tijd niet erg
onder gebukt. Het is eenvoudiger je uit
sluitend te beperken tot getuigenis, maar
ik vind datje je ook moet laten horen over
de praktische kanten van de dingen die in
het parlement aan de orde komen. Dat doe
ik ook. Maar altijd in de volle overtuiging
dat er een hogere leiding is, waarvan de
overheid zich rekenschap moet geven.
Dat staat voor mij altijd voorop".
Uit dit artikel komt u ongezocht heel wat
te weten over de toestand op Flakkee
destijds.
De inundatie van maart '44, die hierin ter
sprake kwam, ging Melissant gelukkig
voorbij. Wel moest men „spitten", om een
ka aan te leggen in de Dirkslandse polder,
die grenst aan het Melissantse gebied.
Uit een ander krante-artikel haal ik dit nog
aan:
„Ik kom hier mensen tegen die al na twee
minuten over hun jeugdjaren beginnen.
Dat ze ook uit een orthodox-protestants
milieu komen en dat ze er later mee ge
broken hebben. Ik begrijp dat niet. Mijn
opvoeding heb ik nooit als benepen of
beklemmend ervaren. Ik kan me ook niet
voorstellen dat iemand daar volledig mee
kan breken. Dat is dan ook wat mij zo
opvalt: de mensen waar ik zojuist op
doelde, beginnen er onmiddellijk over.
Over de godsdienst en zo, ik hoef dat
verder niet uit te leggen. Ik proef daar toch
iets onverwerkts in. En daarom zijn velen
in de politiek ook zo fanatiek bezig om die
normen die men van huisuit heeft mee
gekregen, uit het openbare leven weg te
halen. Men wil daar niet aan herinnerd
worden".
Het is weldadig dit te lezen! Ter ver
duidelijking merk ik op: Zijn vader was
ouderling bij de Gereformeerde Gemeen
te van Dirksland.
Wie door „'t wegje van Kort" (onderdeel
van de Plaatweg, voorbij het Fortuintje
altijd Fortuunweg genoemd) reed, zag
deze gestutte boerderij staan.
Als grote boerderij is ook te noemen: de
HdlsstBC'
In Folklore en Taal 2 nr. 160 vertelt F.
den Eerzamen enige gegevens hem door
P. D. Sieling verstrekt.
De Halsstee werd niet afgebroken.
Zeker 20 jaar heeft die onbewoond ge
staan. In 1899 kwamen er ongeveer 300
poldeijongens uit Sliedrecht voor het in
dijken van de Woutrinapolder; met krui
wagens en kipkarren op rails werd de
aarde aangevoerd voor het leggen der
dijken. Ze woonden in rieten keten; 15
man per keet; een er van had zijn vrouw bij
zich, die zorgde voor het eten en voor 't
schoonhouden van de boel.
Van waterieiding was nog geen sprake.
Het benodigde water werd in een kist van
drie kubieke meter inhoud met een boeren-
wagen dagelijks uit een vijver gepompt,
die ongeveer 5 kilometer ver lag. Dat
water was niet al te best voor drinkwater.
Daarom haalde men het wel eens stiekum
uit de tras van de Halsstee, maar toen de
boer het in de gaten kreeg, verbood hij dat
ten strengste.
Toen het werk klaar was en de polder
jongens vertrokken, brandde in diezelfde
nacht de stee totaal af. De oorzaak was
niet bekend, maar algemeen nam men in
het dorp aan, dat het een wraakneming
van de polderjongens was.
Vóór het afbranden van de Halsstee werd
die door veel mensen gemeden, omdat het
daar toverde. Dat was het werk van „de
witte juffrouw". Ze is daar meermalen
gezien, maar de boer Paulus Fris, een
vrijgezel, scheen er zich niets van aan te
trekken. Hij lachte om de praatjes, vooral
na het voorval met de arbeider, die in het
dorp woonde en in de winter 's morgens al
vroeg in 't donker naar de boerderij kwam
om het vee te verzorgen. Op een ochtend
kwam hij geheel ontdaan in 't dorp terug
met een buil op zijn hoofd. Hij beweerde
een klap van het witte wuuf gehad te
hebben, toen hij over de dorsvloer naar de
stal ging. Wat een consternatie op 't dorp.
Toen het licht was, kwam de baas hem
halen en samen trokken ze op onderzoek
uit. Het bleek, dat een grote houten koren-
rieve (een houten hark) met de tanden
naar voren op de vloer stond de man
had op de tanden getrapt en een geduchte
klap van de steel gekregen. Er is veel
gelachen, maar toch was het geloof aan 't
witte vmuf niet uit de wereld.
De afgebrande stee werd verkocht aan W.
Buys en door de metselaar Zorge her
bouwd.
Opmerkingen:
1. DeHalssteenietverwarrenmet„iïa&-
zicht" aan de Plaatweg, (Fortuinweg),
waarop de familie Biemond woonde (-t)_.
Beide namen hebben te maken met dé
Hals, 't water eens tussen Goeree en
Overflakkee.
2. F. den Eerzamen schrijft in Folklore
en Taal: Vroeger was het geloof aan
spoken, heksen, tovenaars en beeld-
witten vrij algemeen, maar nog heden
is het niet helemaal verdwenen. Wie
heeft nog van die oude verhalen?
De heer Sieling vertelt, dat in de Roxe-
nisse-dijk nabij de boerderij van Van
Beek twee scherpe bochten zijn binnen
een afstand van dertig meter. Deze
staan bekend als Hoosjesgat. Vroeger
zouden de meeste dorpelingen er in 't
donker niet graag langs gegaan zijn.
Op een morgen kwam een veerwagen
met een hit ervoor er langs; de burrie
schoot los en de wagen met de drie
inzittenden schoot van de dijk af. Dat
was het werk van Hoosje.
Ik heb 't idee dat thans niemand op
Melissant meer aan toveren gelooft.
3. Toen Willem Buys ging rentenieren in
Middelhamis, hield hij koopdag. Dat
was de enige böeldag, die ik in mijn
jeugd meemaakte. Zo'n boeldag was
altijd een heel evenement.
M'n moeder vertelde me dat er zelfs op
een koopdag 'n moord gebeurde,
't Kwam ook voor dat 'n jongen op de
Akkerzorg, Nieuw Kraayersedijk 23.
if