EiiAriDEn - niEUWs
De toekomst ligt weer open
Overdenking
Spannende ronde bij
jeugdverkeerskwis
De val van Bergen
uit de
Heilige Schrift
Stichting
2e blad
Vrijdag 2 mei 1980
No. 4888
KVENSTER
HET
-A-
ZEEUWSE WANDELINGEN
Oostflakkee
SL Jozef' moest beker afstaan aan „De Bron''
»r
'bejaardenwerk
„Oostflakkee"
Uw huis verkopen
TAIVIBOER
VERVOLOVERHAAL
blik op k*rk
tn umwitavina
Abortus
Marchanderen
Haalbaar of aanvaardbaar
Eindelijk is de regering gekomen met
de memorie van antwoord inzake het
wetsvoorstel tot regeling van de abortus
l provocatus. In het oorspronkelijke ont
werp zijn enige kleine wijzigingen aan
gebracht, die echter principieel weinig
of niets te betekenen hebben.
Uitganspimt is en blijft dat de abortus
wordt gelegaliseerd. Voorwaarde is dan
wel dat het besluit ertoe niet ondoor-
dacht en overhaast wordt genomen en
dat de abortus medisch verantwoord
wordt uitgevoerd. Maar ook met deze
beperkende bepalingen is dat uitgangs
punt niet aanvaardbaar. Het doden van
ongeboren leven gaat nu eenmaal lijn
recht in tegen het gebod van God.
In feite zijn we na deze memorie vari
antwoord nog verder van huis, want de
termijn die de vrouw krijgt om zich ie
beraden wordt korter. Terstond na het
bezoek aan de huisarts, die de vrouw
eerst moet consulteren, gaat voor haar
de bezinrdngstermijn van vijf dagen in.
Dat betekent dat het besluit om zich te
laten aborteren binnen vijf dagen kan
worden uitgevoerd. In "de praktijk zal
wel blijken dat het allemaal nóg ge
makkelijker wordt gemaakt.
We hebben er alle begrip voor dat de
regering in de knel zit.
De abortus is in de praktijk al zo ver
gevorderd dat het voor haar uiterst
meoilijk is de klok geheel terug te
draaien. Wil men een einde maken aan
allerlei duistere willekeur, dan kan men
hoogstens wat regelend optreden.
Maar het uitgangspunt is en blijft
verkeerd. De regering heeft immers
niet te luisteren naar de meningen die
leven onder het volk, maar naar het
gebod van God, dat zegt: Gij zult niet
doden!
Nu men dit wetsontwerp zo'n beetje
in blijft hangen tussen praktijk aan de
epe kant en het Goddelijk gebod aan
de andere kant is het alleen maar wat
geschipper en gemarschandeer. Een
kwestie van geven en nemen. Temeer
daar in eigen kring niet gelijk over deze
zaak wordt gedacht. Want de minister
van justitie bijvoorbeeld houdt er veel
ruimere opvattingen op na dan pre
mier Van Agt. En dat speelt natuurlijk
de voorstanders van vrije abortus al
leen maar in de kaart.
■Ar -A-
Onder deze omstandigheden handha
ven de S.G.P. en het G.P.V. hun wets
ontwerp dat abortus verbiedt en de uit
voering ervan strafbaar wil stellen, be
houdens op medische indicatie.
Dat wetsontwerp heeft natuurlijk geen
schijn van kans om te worden aanvaard.
Maar het is goed dat men eraan vast
houdt als een getuigenis tegen het voort
woekerende kwaad.
Het is de laatste jaren toch al te veel
een vraag geweest wat wèl en dat niet
„haalbaar" was. In' de christelijke poli
tiek mag geen vraag zijn wat „haalbaar"
is, maar wat in het licht van het Woord
Gods „aanvaardbaar" is,
WAARNEMER
Het is zaterdag 31 januari 1953. Dat
valt niet meer voor Arjaan Geuze, die
fietstocht van Oud-Vossemeer naar
Stavenisse. Wat 'n wind! Was ik maar
met de bus gegaan, denkt hij nog on
derweg. Maar dood-op komt hij op zijn
bestemming. Wat betekent een beetje
vermoeidheid voor een jonge kerel! Met
zo'n mooie toekomst in 't zicht: de zater
dag en zondag bij zijn Janneke. Dat zijn
de enige dagen dat hij haar ziet. En
daar moet je toch wat -voor over heb
ben!
Ma£ir de wind is bar en boos. En het
wordt nog erger. Zullen de dijken het
houden? 's Avonds gaan Arjaan en An-
neke's vader nog even naar buiten, naar
de haven. Er zijn meer mensen op straat
Het is nu nog eb en het water staat al
tot aan de kade. Over enkele uren is
het vloed, dan kan er van alles gebeu
ren. Vooral met zo'n stormwind.
De nacht
Bas van der SUkke heet de vader van
Jannefce, hij heeft een grote kruide
nierswinkel. Iedereen op het dorp noemt
hem Bas den Uul. Waarom kan Arjaan
ook niet begrijpen, hij lijkt helemaal
niet op een uil. Arjaan wordt trouwens
orvV no.nit hii 7iin achternaam genoemdl
daar op Oud-Vossemeer: 't is altijd Ar
jaan van den Apostel. Dat is nog wel
enigszins te begrijpen, zijn vader heeft
een grote baard. Lijkt wei wat op dé
apostel Johannes uit de platenbijbel.
De ouders van Janneke gaan altijd
om half elf naar bed. Dan blijven zij en
Arjaan nog een poosje gezellig samen
bij elkaar. „Maak het niet te laat, Jan
neke", zijn iedere zaterdagavond de
laatste woorden van haar moeder. Maar
deze avond aarzelen ze oon naar bed te
gaan. Hoor het eens waaien! Eindelijk
komt het ervan, veel later dan gewoon
lijk. Janneke en Arjaan volgen hen.
De rampnacht! Om 3 uur worden ze
wakker, de dakpannen kletteren tegen
de straat. Als er dan een stuk van het
huis wegwaait, haastten ze zich naar
beneden, maar komen in het kolken
de water terecht. Arjaan kan zwemmen,
maar met Janneke in zijn armen valt
het niet mee. Gelukkig' komen ze op
een vlot tereoht, een stuk dak van een
schuur. Een wankelend gevaarte op de
grote golven. En Janneke werkt niet
mee, ze schijnt bewusteloos te zijn. Of
misschien dood? Arjaan ontdekt een
wonde aan haar hoofd, 't gevolg van
een neerstortende balk. Arjaan weet het
ook niet meer, kan niet meer en danj
komt het vlot neer op de broksitukken
van een boerderij. Arjaan weet er niets
van, hij is bewusteloos, net als Janneke.
De volgende middag worden ze gered.
Weer tweede den bij de zovelen die
worden weggehaald.
Maar Arjaan is niet dood. We zien
hem terug in het ziekenhuis te Bergen
op Zoom. Daar wacht hij op bezoek van
Janneke. Maar elk bezoekuur gaat voor
bij zander bezoek. Een keer komt ds.
Vogel hem ojjzoeken. „Hoe is het met
Janneke?" En met zijn vader en moeder
en NelUe, die juist in die nacht hij zijn
grootmoeder op Stavenisse waren? Zijn
ze dood?
De dominee durft het niet zeggen. Hij
knikt alleen maar. Hij wil bidden met
Arjaan. „Bidden?" ga toch weg man,
ga weg!" brult hij het uit. Hij gilt en
lacht en schreeuwt tot een verpleegster
hem een spuitje geeft
Opstanding
Zo komt hij in Vrederust terecht.
Krankzinnig is hy niet, alleen maar
tijdelijk totaal in de war door alles wat
hij heeft meegemaakt. Is ook zijn ge
loof kwijt. „Is dat een God van liefde,
die zoiets toelaat?"
Onder het zeil van een vrachtauto'
weet hij te ontsnappen uit het gesticht.
Het is begin maart als hij zijn huis in
Oud-Vossemeer weer opzoekt. Het is
leeg en verlaten. In de kast ziet hij de
stapeltje linnengoed, zo netjes wegge
borgen door zijn moeder. Maar haar
ziet hij niet, en zijn vader en NelUe en
Anneke ook niet. Hij kan het niet ver
werken. Daar staat veldwachter De Wit
en de burgemeester en de dokter en een
auto met twee verpleegsters. Ze hebben
de vluchteling teruggevonden en bren
gen hem weer naar Vrederust.
Op 1 oktober komt hij weer terug
op de secretarie om zijn afgebroken
werk voort te zetten. Bij bakker Jobse
gaat hij in de kost, ze zorgen uitste
kend voor hem. Maar het gelukt hem
niet afstand te nemen van het verleden.
SUkt voor de zenuwen valeriaan en
voor het slapen aspirine. Niets helpt.
Naar de kerk gaat hij niet meer, knet
tert de grootste vloeken er uit. Raakt
aan de drank, maar ook dat helpt niet
om het verleden te vergeten. Op een
avond wandelt hij naar St, Annaland,
waar hij zich in een grote weel wil
verdrinken. „Ik kom, Janneke!" Toch
durft hij niet. Ds. Vogel praat met hem,
maar zijn woorden botsen tegen een
muur van opstand en zelfbeklag.
Naar Rotterdam
Hij wil weg hier, waar iedereen rod
delt over de dronkaard Arjaan van den
Apostel. Bijna een jaar heeft hij het
volgehouden, op 1 september 1954 krijgt
hij een betrekking in Rotterdam, weer
op de secretarie. Hier kent niemand
hem, hier doet hij wat hij wil zonder
dat de buren achter de gordijnen glu
ren.
Hij heeft het geweten! Als surrogaat
van Janneke krijgt hij contact met een
meisje. Is Janneke uit zijn herinnering
verdwenen? Helemaal niet, ieder ogen
blik komt ze in zijn gedachten, als hij
haar vergelijkt met Alie, zijn Rotter
dams liefje. Maar liefde is er niet bij.
ze is een leuk verzetje in de eenzame
stad, een middel om het oude te ver
geten.
Ze is een speels poesje, dat goed kan
vleien en flemen, ledere avond gaan ze
uit, naar het café of de bioscoop, of ze
brengen de tijd door op zijn kamer. Hij
moet zelfs 10 gulden huur per maand
meer betalen omdat hij vrouwelijk ge
zelschap op zijn kamer ontvangt. Het
geld vliegt trouwens zijn portemonnaie
uit. Alie praggelt hem allerlei luxe
dingen af, die ze graag wil hebben. En
Arjaan betaalt. Hij moet tenslotte geld
van zijn spaart>oekje halen, met zijn
salaris komt hij niet toe.
Alie is echter niet alleen een aanhalig
poesje, ze is ook een grote kat, een
gemene meid. Gaat ook met andere
jongens op stap, wordt met anderen ge
pakt wegens handel in verdovende
rifïiddelen.
Tenslotte heeft hij genoeg van Rotter
dam en van Alie. Hij wordt benoemd in
Veere en bezoekt af en toe bakker Jobse
en zijn vrouw in Oud-Vossemeer, waar
hij vroeger in de kost is geweest 's
Avonds studeert hij. Ook zijn kijk op
het verleden wordt aiiders. Honderden
zijn er die hetzelfde als hij hebben
meegemaakt, nog veel erger soms. Met
ds. Vogel spreekt hij nu anders over
wat voorbijgegaan is. Hij heeft God te
ruggevonden en gaat ook weer naar de
kerk.
Daar bij bakker Jobse ontmoet hij
Liza Gelok. Eerst nog als een vroiegere
schoolkameraad, maar na een vakantie
op Oud-Vossemeer in de zomer van 1957
als zijn toekomstige vrouw. De toekomst
ligt weer open. Zo luidt ook de titel van
het boek, geschreven door Jan. H. Oos-
terloo, dat ik in dit artikel heb naver
teld.
BEDE OM'HEILIGING DES LEVENS II
liHeerel Gij hebt geboden, dat
men Vw bevelen zeer bewaren
zal. Och, dat mijn wegen gericht
werden, om Vw inzettingen te
bewaren!" Psalm 119 vs 4 en 5
Vorige keer hebben wij gezien dat de
dichter van onze psalm kennis heeft
gekregen van God. Van Zijn heiligheid
en ook van Gods heerlijkheid. Die hei
ligheid en heerlijkheid zag hij uitge
drukt in de geboden Gods. En de Heer
is het waard, voor de dichter, dat men
die geboden „zeer bewaren zal". Hij
heeft door genade de Heere liefgekre-
gen en ook Zijn inzettingen lielgefcre-
geru De Heihge Geest heeft die in zijn
hart geschreven.
Maar lezer, de dichter heeft niet al
len kennis van God gekregen. Hü heeft
ook zelfkennis ontvangen. Die twee
gaan altijd samen. Zien we God in Zijn
heiligheid, dan zien we in het licht van
die heiligheid meteen onze onheiligheid,
We raken dan niet sdleen onder de in
druk van de heilige wil van de Heere,
maar ook van de afstand dié er is tus
sen die wil van God en de praktijk van
ons eigen leven. Want dat is een l,even
in de zonde. Een leven v£m onbekwaam
heid de gefjoden van God te bewaren.
Heere als ik mij toets aan Uw hoge
eis: „zeer bewaren", dan zie ik mijn on
bekwaamheid, mijn zonde, mijn schan
delijkheid. Ik gevoel de grootheid van
mijn kwaad. Ach, wat sta ik dan be
schaamd (vs 6). Want de dichter lezer
is, al wordt hij vernieuwd door de Hei
lige Geest, ook nog oude mens. Het is
de oude mens van de zonde, die steeds
weer de kop opsteekt Die doet hem
telkens weer van de geboden van God
afdwalen. Dat brengt een hartelijke
droefheid in zijn ziel. Want door die
zonden vertoornt hij zijn God. Dat doet
hem ook die zonden hoe langer hoe
meer haten en vlieden (Heid. Gat znd.
33).
De zonde doet de dichter beschaamd
staan voor de Heere en voor de mensen.
Voor de Heere, want de Heere is zo
goed en zo recht. Heeft Hij Zich niet
heerlijk aan de mensen willen openba
ren? Dat heeft Hij in het bijzonder ge
daan aan de dichter. Hij heeft Zich in
Christxis een genadig en goedertieren
God betoond. Een Heere, Die de zonden
gaarne vergeeft. Maar heeft Hij daarom
juist niet een dubbel recht op mij? Op
mijn hart en op mijn leven? Hij heeft
recht op mij omdat Hij mij geschapen
beeft, nog meer omdat Hij mij verlost
Heeft. Geschapen en hérschapen. Ver
lost van de zonde, gered van de*dood.
Ik mocht de welverdiende straf ont
gaan.
Heeft Hij er dan niet recht op dat ik
in een nieuwe gehoorzaamheid voor
God ga leven? Dat ik Zijn geboden
zeer bewaar?
Maar „Och"... dfc kan het niet. Ik ben
nog steeds onbekwaam tot enig goed en
geneigd tot alle kwaad. Als ik het goede
wil doen ligt het kwade mij bij. Ik
struikel in vele dingen. „Och..." roept
hij uit tn de tekst Een uitdrukking van
droefheid, van dat hartelijke leedwezen
God door zijn zonden vertoornd te heb
ben Dat brengt in vernedering. En dat
telkans opnieuw.
Maar de dichter zegt meer dan het
„Och" van eigen onbekwaamheiu. Hij
blijft niet in zijn onbekwaamheid ste
ken. Hij kan het er niet gemakkelijk
in uithouden, zoals velen in onze tijd.
Die schuilen achter hun onmacht en va
ren er verder wel bij. Want zo kan men
stil gaan zitten en het vlees dienen.
Maar hun spreken over him onmacht
is niets dan ongeloof en vijandschap te
gen God. Het brengt hen niet tot een
roepen tot Hem, Die al wat ons ont
breekt, schenkt zo wij het smeken, mild
en overvloedig (Ps. 81 ber.). Kijk... en
dat gelooft de dichter, dat al wat hij
niet kan. God kan en wU schenken.
„Och, (bidt hij) dat mijn wegen ge
richt werden, om Uw inzetüngen te
bewaren!" Dat is een gebed des geloofs.
Wat de dichter niet kan, dat kan de
Heere. Dat gelooft hij. Daar vertrouwt
hij op. Vandaar dat hij deze bede tot
God richt Er spreekt dus geloof uit dit
gebed. Dat in de eerste plaats. Maar in
de tweede plaats spreekt er ook een
groot verlangen uit. Een groot verlan
gen naar heiliging van hart en leven.
Om in Godis geboden te mogen wande
len. Hier merken we iets van de opstan
ding van de nieuwe mens waarvan de
Heid. Gat. zegt in dezelfde zondag, dat
het is: „een hartelijke vreugde in God,
door Christus, en lust en liefde om naar
de wil van God in alle goede werken
te leven".
Aan de tekst ligt een beeld ten grond
slag. Een beeld van de reiziger in Pa
lestina. Zijn wegen voeren langs steile
berghellingen heen. Vanaf die berghel
lingen rollen regehnatigstenen op die
wegen. Soms in grote hoeveelheden. De
wegen zijn daarom moeilijk begaanbaar
voor de reiziger. Dikwijls zeUs onherr
kenbaar. De voetganger dreigt elke keer
te struikelen, de weg kwijt te raken.
Zo is de weg van Gods kind door dit
leven. Telkens rollen er stenen op die
weg. Stenen van zonden, waarover hij
dreigt te struikelen en te vallen. Dat
doen zijn vijanden, de duivel, de wereld
en zijn eigen hart niet te vergeten. Daar
valt een lelijke gedachte in zijn hart
Een hard woord komt over zijn lippen.
Een verkeerde begeerte wordt gewekt
in zijn binnenste. Nee, het hoeven niet
soilke in het oog lopende zondestenen te
zijn. In het oog van de dichter zelf zijn
ze al groot genoeg. Goids Geest opent
zijn ogen ervoor. En dat is gelukkig.
Zo wordt hij nog voor veel struikelen
bewaard. Ach, zijn er in het leven van
een kind van God, evenals in dat van
ieder ander mens niet honderdduizend
omstandigheden, onverwachte momen
ten, waarop hij struikelt?
Daar zijn ook de stenen van de zor
gen van deze wereld, dit aardse bestaan.
Van de verleiding van de rijkdom. Die
stenen kunnen zo groot en veel zijn, dat
we de weg des levens niet meer zien.
God en zijn geboden uit het oog verhe
zen. Dan gaan we dwalen als een schaap
in het rond, dat onbedacht zijn Herder
heeft verloren.
Wanneer struikelt een mens, een ge
lovige christen? Dan, lezer, wanneer hij
niet waakzaam is, niet biddend zijn we
gen gaat. Dan ook, wanneer hij niet
voortdurend ziet op Gods geboden, niet
daarop merkt (vs. 6).
Wanneer hij niet voortdurend bidt,
vooral de woorden van onze tekst: „Och
dat mijn wegen gericht werden, om Uw
inzettingen te bewaren". De dichter kan
zichzelf niet bewaren op zijn levenswe
gen. Maar wat hij niet kan, dat kan
God. Dat gelooft hij vast. Die kan zijn
voeten recht houden, hem voor strui
kelen bewaren, zijn wegen richten. Dat
wil zeggen: al zijn gedachten, zijn nei
gingen, zijn beraadslagingen en voorne
mens. Heel zijn doen en laterï.
Van die gebeden of de Heere dat wU
doen is psalm 119 vol.~ „Laat mij van
Uw geboden niet afdwalen. Leer mij
Uw inzettingen" (vs, 10 en 12). En in
vers 33 ev.: „Heere! Leer mij de weg
Uwer inzettingen, en ik zal hem houden
ten einde toe. Geef mij het verstand en
ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze
onderhouden met ganser harte". O, de
Heere moet het geven, dan zal de dich
terdan kan hij pas, door Gods
Geest geleid. Uit eigen kracht kan hij
ni?fts. „Zonder Mij ktmt u niets doen",
sprak Jezus. De dichter zegt met Augus-
tinus: Geef wat Gij beveelt en beveel
dan wat Gij geeft.
Maar de Heere zal het Zijn kinderen
geven en leren. Dan zijn er ook zeker
ogenblikken in het leven waarin we
God gaan loven. Zo in vers 7: „Ik zal
U loven in oprechtheid des harten, als
ik de rechten Uwer gerechtigheid ge
leerd zal hebben".
En de mens die zo in de wegen des
Heeren mag gaan is welgelukzalig.
„Welgelukzalig zijn de oprechten van
wandel, die in de wet des Heeren gaan"
(vers 1).
Herktngen
A. H. Veldhuizen
Middelburg
L. V. Wallenburg
De jaarlijkse Jeugdverkeerskwis, ge
organiseerd door de Afdeling „Oost
flakkee" van VeUig Verkeer Nederland
is weer een spannende zaak geworden.
Vijf basisscholen namen deel aan de
kwis die j.l. vrijdagavond in het veren,
gebouw „'t Centrum" te Ooltgensplaat
werd gehouden. De St. Jozefschool
(Achthuizen) moest de wisselbeker af
staan aan „De Bron" te Oude Tonge.
De voorzitter, mevr. van Loon, maak
te in haar openingswoord bekend, dat
van de 125 kinderen die aan de jeugd-
verkeersproef 1980 hebben deelgenomen
er 113 zijn geslaagd, wat als een mooi
resultaat mag worden beschouwd. Hier
na gaf zij het woord aan de kwisleider,
dhr P. van Dijk, hoofd Nobelaerschool,
betreffende de diavragen en de theorie-
vragen. Deze gaf eerst een uitleg hoe de
kwis gespeeld zou worden. Er waren 4
ronden vóór en.4 ronden nó de pauze.
Nadat hij zijn volkje tot stilte had ge
maand, kon het evenement beginnen,
dat zich voor de aanvang met span
doeken erover had uitgesproken dat zij
de beste waren. Na 4 ronden stond de
Nobelaer er het beste voor, maar er
moesten nog 4 ronden gespeeld worden.
Tijdens de laatste ronden steeg de span
ning met de minuut, daar vooral de
Bron en de Hoeksteen flink partij
trokken.
Na 8 ronden deed zich dan ook de
unieke situatie voor, dat er 3 scholen
op de Ie plaats stonden, t.w. de Nobe
laer, de Hoeksteen en de Bron, ieder
met 23 punten. Voor deze 3 scholen
kwam een extra ronde, welke uit theo-
rievragen bestonden die besUst niet ge
makkelijk waren.
Het bleef tot de allerlaatste vraag
spannend, maar de Bron kwam uitein
delijk als winnaar uit de bus en kon de
wisselbeker overnemen van de St. Jo
zefschool.
De uitslag was als volgt:
1 Chr. school de Bron, Oude Tonge
2 Chr. school de Hoeksteen,
Ooltgensplaat
3 RK school de Nobelaer, Oude Tonge
4 RK school St. Jozef, Achthuizen
5 Openb. school Pr. Maurits
Den Bommel
Hierna werd de prijsuitreiking door
burgemeester Van der Harst verzorgd
met de mededeling dat de deelnemers
de vragen op voortreffelijke wijze be
antwoord hadden. „Er waren vragen bij
waar ik zelfs geen goed antwoord op
wist, maar die jullie voortreffelijk be
antwoordden", sprak de burgemeester.
Nu ging hij over tot het' uitreiken van
de bekers, aangeboden door de Publici-
teitscommissie „Delta Kring" (dit zijn
de gezamenlijke Rabobanken op Goe-
ree-Overflakkee)
De kinderen die met lof waren ge
slaagd voor de verkeersproef al. Caro
line Tuns, Nobelaer; Anton Winkels,
Nobelaer; Arie -van Schelven, de Bron;
WELFARE WERK TE
DEN BOMMEL
Op dinsdag 6 mei, om twee uur, wordt
er in 't Westerlicht te Den Bommel,
door de plaatselijke commissie bejaar
denwerk een middag gehouden voor de
bejaarden, waar mej. C. Ras zal laten
zien, wat voor handwerkjes er samen
met de bejaarden gemaakt kunnen wor
den.
Mej. Ras is welfare werkster van het
Rode Kruis en is bereid gevonden, bij
voldoende belangstelling, wekelijks een
middag met de bejaarden te gaan hand
werken.
Alle bejaarden (60+) zijn van harte
welkom.
Komt u eens kijken en waarschijnlijk
wordt u dan zo enthousiast, dat u weke
lijks terugkomt.
Tot dinsdag 6 mei, om twee uur.
Namens de plaatselijke commissie be
jaardenwerk Den Bommel, mevr. de
Wit-Luij endijk.
Jan Huyer (was niet aanwezig omdat
zijn school de Bijenkorf O'piaat niet
deelnam) mochten uit handen van de
burgemeester hun diploma in ontvangst
nemen met een boekenbon als blijk
voor hun prestatie.
De voorzitter dankte de aanwezigen
en feliciteerde de winnende school, die
in en om „'t Centrum" blijk gaven van
him uitbundige vreugde.
Historisch verhaal uit het jaar 1572.
door
JAAP DE KORTE
Ben Hertog's Uitgeverö Utreclit.
9
Met een onverschillig gebaar haalt
Geert zijn schouders op. „Ik weet niet
waar ge het over hebt luitenant", zegt
hij. „Ik woon hier eenzaam en verlaten
en bemoei me niet met ketters of ander
gespuis. Heus, als ge ketters wilt van
gen, doe het dan niet hier, maar ergens
elders".
„Je denkt luitenant Don Tarsio zeker
te misleiden met mooie woorden, maar
dat zal u niet gelukken vriend", ant
woord de officier.
„Er is hier in de omgeving deze mor
gen gevochten met mijn mannen. Durft
gij te beweren dat ge daarmee niets te
maken hebt?"
Met doordringende blik kijkt de lui
tenant Geert aan. Deze doorstaat zijn
blik echter met kalme'vastberadenheid.
Inwendig kookt hij van woede, maar
laat niets blijken. Niets verraadt zijn
blinde haat tegen de Spanjaarden. Hij
heeft zichzelf voorgenomen om te pro
beren met mooie woorden van hen af te
komen. Dit is de enige kans om hen bui
tenshuis te houden.
„Maar zegt u me eens luitenant, waar
om verdenkt u mij daarvan? en wat
heeft dat gevecht met de ketter te ma
ken die ge zoekt?"
Het duurt de luitenant te lang. Hij
ergert zich aan de vrijpostigheid van
Geert. Die boerenkinkel durtt hem, de
Spaanse officier, vragen te stellen? Hoe
krijgt die kerel het in zijn hoofd!
„Er gaat teveel tijd verloren vriend",
antwoordt de luitenant. „Met praten
vorderen wij niets. Ik zal echter spoedig
genoeg weten of gij het was die vanmor
gen twee van mijn mannen neerschoot
en er toen vandoor ging met die ellen
dige ketter. Pedro, kom hier!"
Uit het troepje soldaten treedt een
jonge kerel naar voren.
„Ken je deze man?"
„Jawel luitenant. Deze man is het die
vanmorgen in het water sprong en die
ketter redde", antwoordt de Span
jaard op besliste toon.
De luitenant lacht triomfantelijk.
„Nu hoor je het zeker wel hè man
netje?" vraagt hij smalend aan Geert.
Deze is geschrokken. Hij heeft de sol
daat dadelijk herkend van die morgen.
Hij laat dit echter niet blijken en geeft
de moed nog niet op.
„Ik weet niet wat deze man bazelt",
antwoordt hij. „Maar als ge dan toch
niet anders wilt, doorzoek dan mijn Wo
ning. Ik zeg u echter vooruit dat ge er
niemand zult vinden."
„Dat zullen we dan eens zien", bromt
de luitenant grimmig. Hij is er stellig
van overtuigd dat de gezochte ketter
hier verborgen zit.
„We zullen u eerst gevangen nemen",
bijt hij Geert toe. „Ge zijt de moorde
naar van mijn mannen. Een van'mijn
mannen herkent u, dus... we hebben het
bewijs. Grijpt hem mannen!" beveelt hij.
De troep is inmiddels ongeduldig gewor
den en de soldaten zijn blij dat ze nu
bevel krijgen om aan te pakken. Het
wachten heeft hen al veel te lang ge
duurd.
Maar zo gemakkelijk zal dat echter
niet gaan! Dit is teveel voor Geert. Hij,
zich in zijn eigen woning gevangen la
ten nemen door die verwenste bloed
honden? Dat nooit! Liever vecht hij tot
het laatste! Zijn rug kromt zich. De ade
ren op zijn voorhoofd zwellen en on
heilspellend flikkeren zijn ogen.
„Als ge dat durft, is het uw beste
beurt niet!" roept hij schor van woede.
De soldaten aarzelen. Deze kerel laat
niet met zich spotten, dat zien ze wel.
Zijn lange, breedgeschouderde gestalte
staat gereed voor een bloedig gevecht.
Verschrikt doen ze een stap achter
waarts.
„Grijpt hem mannen!" beveelt de lui
tenant nogmaals. Zelf blijft hij op veili
ge afstand, want hij ziet ook wel dat
deze kerel zich niet zo gemakkelijk zal
overgeven. De soldaten treden nu op
Geert toe en grijpen hem beet. Dat gaat
echter maar niet zomaar! Met een forse
ruk weet deze zich los te werken. Zijn
handen zijn nu vrij. Met een panterach
tige snelheid werpt hij zich tussen zijn
tegenstanders...
Een van hen geeft hij een geweldige
kaakslag zodat de kerel verschrikt ach
terover tuimelt en midden tussen zijn
makkers terechtkomt. Een andere sol
daat komt er al niet veel beter af. Ra
zendsnel duikt Geert hem tussen de
benen en richt zich dan op. Met een
sierlijke zwaai komt de Spanjaard enke
le meters verder op de grond terecht,
Tvaar hij kreunend van pijn blijft Ug-
gen.
De overigen, niet bedacht op zo'n
woeste aanval, wijken verschrikt terug.
De luitenant ziet het en stamptvoet van
ergernis.
„Zo gaat het niet", gromt hij. „Die
verwenste ketter ook".
„Voor de laatste maal mannen, grijpt
hem!" roept hij woedend. „Het is een
ketter! Ik beloof u tien gouden dukaten
als ge hem levend bindt. Wat zou zo'n
ketter tegen achttien soldaten van de
koning?"
„Dat zal ik u tonen!" schreeuwt Geert
woedend. Als een stalen veer die zich
ontspant treft zijn rechtervuist de lui
tenant midden in het gelaat. Deze brult
van woede en pijn.
Maar nu komen de soldaten' los. Ze
ven, acht man tegelijk werpen zich op
Geert. Deze struikelt en valt. Hij vecht
met de moed der wanhoop. De over
macht is echter te groot.
Een soldaat komt aansnellen met een
stevig stuk touw. Na veel moeite ge
lukt het hem Geert te binden. Het touw
snijdt deze diep in het vlees van zijn
polsen. Woedend kijkt hij om zich heen,
alsof hij hulp verwacht. Er komt echter
niemand opdagen. Geert begrijpt dat
zijn toestand hopeloos is.
„En nu naar binnen mannen!" be
veelt de luitenant als hij ziet dat Geert
gebonden is. Hij wendt zich tot zijn
gevangene en bijt deze toe: „Verroer
je niet boerenkinkel. Mijn soldaten ken
nen geen pardon".
Een zestal Spanjaarden wordt ach
tergelaten om Geert te bewaken. De
overigen volgen hun luitenant naar bin
nen. Deze wijst vier mannen aan. „Gaan
jullie naar boven!" kommandeert hij.
„Als je iets verdachts ontdekt roep je
mij! Begrepen?"
„Jawel luitenant", is het antwoord.
„Wie het eerst de ketter vindt krijgt de
beloning?" vraagt er een schertsend.
„Daar kun je op rekenen", lacht de lui
tenant. Hij begint weer moed te schep
pen. „Eén ketter hebben we al", zegt
hij, „nu de andere nog. Doe je best
mannen, dan zit er vanavond een goede
kruik bier vóór jullie aan".
De soldaten beginnen met hun werk.
Alles gooien ze ondersteboven. De bed
den worden nauwkeurig onderzocht en
daarna nog eens ten overvloede met
lange pieken doorstoken. Alle kasten
worden opengebroken en nauwlettend
nagezien. De luitenant loopt zelf langs
de wanden en beklopt ze voorzichtig en
met de grootste nauwkeurigheid.
Plotseling blijft hij staan. „Hier kinkt
het hol", mompelt hij. Hü loopt naar het
aangrenzend vertrek en ontdekt daar
een houten kastje dat aan de wand ge
spijkerd zit. Nieuwsgierig rukt hij aan
het deurtje, maar dit is gesloten. „Hier
zal wel iets van waarde inzitten", mom
pelt hij. Met zijn degen breekt hij het
deurtje open.
„Sieraden", roept hij halfluid. Zijn
ogen kijken begerig naar de spelden en
gouden kettingen. Hij grist de spullen
snel naar zich toe en laat ze verdwijnen
in zijn broekzakken.
„Zeker van zijn familie", mompelt
hij, „nu, onze tocht is dan in elk geval
niet tevergeeft geweest"^
De sieraden zijn inderdaad van Geert's
familie afkomstig. San bewaarde ze
zorgvuldig. Haar moeder had ze tijdens
haar leven gedragen. Nu worden ze
haar afgestolen door een vreemde Span
jaard!
De luitenant lacht fijntjes. „Niemand
heeft het gezien", mompelt hij. „Mijn
mannen mogen het ook niet weten. Wat
hebben ze er mee te maken?"
wordt vervolgd