EiiAriDEn - niEUWs De toekomst ligt weer open Overdenking Spannende ronde bij jeugdverkeerskwis De val van Bergen uit de Heilige Schrift Stichting 2e blad Vrijdag 2 mei 1980 No. 4888 KVENSTER HET -A- ZEEUWSE WANDELINGEN Oostflakkee SL Jozef' moest beker afstaan aan „De Bron'' »r 'bejaardenwerk „Oostflakkee" Uw huis verkopen TAIVIBOER VERVOLOVERHAAL blik op k*rk tn umwitavina Abortus Marchanderen Haalbaar of aanvaardbaar Eindelijk is de regering gekomen met de memorie van antwoord inzake het wetsvoorstel tot regeling van de abortus l provocatus. In het oorspronkelijke ont werp zijn enige kleine wijzigingen aan gebracht, die echter principieel weinig of niets te betekenen hebben. Uitganspimt is en blijft dat de abortus wordt gelegaliseerd. Voorwaarde is dan wel dat het besluit ertoe niet ondoor- dacht en overhaast wordt genomen en dat de abortus medisch verantwoord wordt uitgevoerd. Maar ook met deze beperkende bepalingen is dat uitgangs punt niet aanvaardbaar. Het doden van ongeboren leven gaat nu eenmaal lijn recht in tegen het gebod van God. In feite zijn we na deze memorie vari antwoord nog verder van huis, want de termijn die de vrouw krijgt om zich ie beraden wordt korter. Terstond na het bezoek aan de huisarts, die de vrouw eerst moet consulteren, gaat voor haar de bezinrdngstermijn van vijf dagen in. Dat betekent dat het besluit om zich te laten aborteren binnen vijf dagen kan worden uitgevoerd. In "de praktijk zal wel blijken dat het allemaal nóg ge makkelijker wordt gemaakt. We hebben er alle begrip voor dat de regering in de knel zit. De abortus is in de praktijk al zo ver gevorderd dat het voor haar uiterst meoilijk is de klok geheel terug te draaien. Wil men een einde maken aan allerlei duistere willekeur, dan kan men hoogstens wat regelend optreden. Maar het uitgangspunt is en blijft verkeerd. De regering heeft immers niet te luisteren naar de meningen die leven onder het volk, maar naar het gebod van God, dat zegt: Gij zult niet doden! Nu men dit wetsontwerp zo'n beetje in blijft hangen tussen praktijk aan de epe kant en het Goddelijk gebod aan de andere kant is het alleen maar wat geschipper en gemarschandeer. Een kwestie van geven en nemen. Temeer daar in eigen kring niet gelijk over deze zaak wordt gedacht. Want de minister van justitie bijvoorbeeld houdt er veel ruimere opvattingen op na dan pre mier Van Agt. En dat speelt natuurlijk de voorstanders van vrije abortus al leen maar in de kaart. ■Ar -A- Onder deze omstandigheden handha ven de S.G.P. en het G.P.V. hun wets ontwerp dat abortus verbiedt en de uit voering ervan strafbaar wil stellen, be houdens op medische indicatie. Dat wetsontwerp heeft natuurlijk geen schijn van kans om te worden aanvaard. Maar het is goed dat men eraan vast houdt als een getuigenis tegen het voort woekerende kwaad. Het is de laatste jaren toch al te veel een vraag geweest wat wèl en dat niet „haalbaar" was. In' de christelijke poli tiek mag geen vraag zijn wat „haalbaar" is, maar wat in het licht van het Woord Gods „aanvaardbaar" is, WAARNEMER Het is zaterdag 31 januari 1953. Dat valt niet meer voor Arjaan Geuze, die fietstocht van Oud-Vossemeer naar Stavenisse. Wat 'n wind! Was ik maar met de bus gegaan, denkt hij nog on derweg. Maar dood-op komt hij op zijn bestemming. Wat betekent een beetje vermoeidheid voor een jonge kerel! Met zo'n mooie toekomst in 't zicht: de zater dag en zondag bij zijn Janneke. Dat zijn de enige dagen dat hij haar ziet. En daar moet je toch wat -voor over heb ben! Ma£ir de wind is bar en boos. En het wordt nog erger. Zullen de dijken het houden? 's Avonds gaan Arjaan en An- neke's vader nog even naar buiten, naar de haven. Er zijn meer mensen op straat Het is nu nog eb en het water staat al tot aan de kade. Over enkele uren is het vloed, dan kan er van alles gebeu ren. Vooral met zo'n stormwind. De nacht Bas van der SUkke heet de vader van Jannefce, hij heeft een grote kruide nierswinkel. Iedereen op het dorp noemt hem Bas den Uul. Waarom kan Arjaan ook niet begrijpen, hij lijkt helemaal niet op een uil. Arjaan wordt trouwens orvV no.nit hii 7iin achternaam genoemdl daar op Oud-Vossemeer: 't is altijd Ar jaan van den Apostel. Dat is nog wel enigszins te begrijpen, zijn vader heeft een grote baard. Lijkt wei wat op dé apostel Johannes uit de platenbijbel. De ouders van Janneke gaan altijd om half elf naar bed. Dan blijven zij en Arjaan nog een poosje gezellig samen bij elkaar. „Maak het niet te laat, Jan neke", zijn iedere zaterdagavond de laatste woorden van haar moeder. Maar deze avond aarzelen ze oon naar bed te gaan. Hoor het eens waaien! Eindelijk komt het ervan, veel later dan gewoon lijk. Janneke en Arjaan volgen hen. De rampnacht! Om 3 uur worden ze wakker, de dakpannen kletteren tegen de straat. Als er dan een stuk van het huis wegwaait, haastten ze zich naar beneden, maar komen in het kolken de water terecht. Arjaan kan zwemmen, maar met Janneke in zijn armen valt het niet mee. Gelukkig' komen ze op een vlot tereoht, een stuk dak van een schuur. Een wankelend gevaarte op de grote golven. En Janneke werkt niet mee, ze schijnt bewusteloos te zijn. Of misschien dood? Arjaan ontdekt een wonde aan haar hoofd, 't gevolg van een neerstortende balk. Arjaan weet het ook niet meer, kan niet meer en danj komt het vlot neer op de broksitukken van een boerderij. Arjaan weet er niets van, hij is bewusteloos, net als Janneke. De volgende middag worden ze gered. Weer tweede den bij de zovelen die worden weggehaald. Maar Arjaan is niet dood. We zien hem terug in het ziekenhuis te Bergen op Zoom. Daar wacht hij op bezoek van Janneke. Maar elk bezoekuur gaat voor bij zander bezoek. Een keer komt ds. Vogel hem ojjzoeken. „Hoe is het met Janneke?" En met zijn vader en moeder en NelUe, die juist in die nacht hij zijn grootmoeder op Stavenisse waren? Zijn ze dood? De dominee durft het niet zeggen. Hij knikt alleen maar. Hij wil bidden met Arjaan. „Bidden?" ga toch weg man, ga weg!" brult hij het uit. Hij gilt en lacht en schreeuwt tot een verpleegster hem een spuitje geeft Opstanding Zo komt hij in Vrederust terecht. Krankzinnig is hy niet, alleen maar tijdelijk totaal in de war door alles wat hij heeft meegemaakt. Is ook zijn ge loof kwijt. „Is dat een God van liefde, die zoiets toelaat?" Onder het zeil van een vrachtauto' weet hij te ontsnappen uit het gesticht. Het is begin maart als hij zijn huis in Oud-Vossemeer weer opzoekt. Het is leeg en verlaten. In de kast ziet hij de stapeltje linnengoed, zo netjes wegge borgen door zijn moeder. Maar haar ziet hij niet, en zijn vader en NelUe en Anneke ook niet. Hij kan het niet ver werken. Daar staat veldwachter De Wit en de burgemeester en de dokter en een auto met twee verpleegsters. Ze hebben de vluchteling teruggevonden en bren gen hem weer naar Vrederust. Op 1 oktober komt hij weer terug op de secretarie om zijn afgebroken werk voort te zetten. Bij bakker Jobse gaat hij in de kost, ze zorgen uitste kend voor hem. Maar het gelukt hem niet afstand te nemen van het verleden. SUkt voor de zenuwen valeriaan en voor het slapen aspirine. Niets helpt. Naar de kerk gaat hij niet meer, knet tert de grootste vloeken er uit. Raakt aan de drank, maar ook dat helpt niet om het verleden te vergeten. Op een avond wandelt hij naar St, Annaland, waar hij zich in een grote weel wil verdrinken. „Ik kom, Janneke!" Toch durft hij niet. Ds. Vogel praat met hem, maar zijn woorden botsen tegen een muur van opstand en zelfbeklag. Naar Rotterdam Hij wil weg hier, waar iedereen rod delt over de dronkaard Arjaan van den Apostel. Bijna een jaar heeft hij het volgehouden, op 1 september 1954 krijgt hij een betrekking in Rotterdam, weer op de secretarie. Hier kent niemand hem, hier doet hij wat hij wil zonder dat de buren achter de gordijnen glu ren. Hij heeft het geweten! Als surrogaat van Janneke krijgt hij contact met een meisje. Is Janneke uit zijn herinnering verdwenen? Helemaal niet, ieder ogen blik komt ze in zijn gedachten, als hij haar vergelijkt met Alie, zijn Rotter dams liefje. Maar liefde is er niet bij. ze is een leuk verzetje in de eenzame stad, een middel om het oude te ver geten. Ze is een speels poesje, dat goed kan vleien en flemen, ledere avond gaan ze uit, naar het café of de bioscoop, of ze brengen de tijd door op zijn kamer. Hij moet zelfs 10 gulden huur per maand meer betalen omdat hij vrouwelijk ge zelschap op zijn kamer ontvangt. Het geld vliegt trouwens zijn portemonnaie uit. Alie praggelt hem allerlei luxe dingen af, die ze graag wil hebben. En Arjaan betaalt. Hij moet tenslotte geld van zijn spaart>oekje halen, met zijn salaris komt hij niet toe. Alie is echter niet alleen een aanhalig poesje, ze is ook een grote kat, een gemene meid. Gaat ook met andere jongens op stap, wordt met anderen ge pakt wegens handel in verdovende rifïiddelen. Tenslotte heeft hij genoeg van Rotter dam en van Alie. Hij wordt benoemd in Veere en bezoekt af en toe bakker Jobse en zijn vrouw in Oud-Vossemeer, waar hij vroeger in de kost is geweest 's Avonds studeert hij. Ook zijn kijk op het verleden wordt aiiders. Honderden zijn er die hetzelfde als hij hebben meegemaakt, nog veel erger soms. Met ds. Vogel spreekt hij nu anders over wat voorbijgegaan is. Hij heeft God te ruggevonden en gaat ook weer naar de kerk. Daar bij bakker Jobse ontmoet hij Liza Gelok. Eerst nog als een vroiegere schoolkameraad, maar na een vakantie op Oud-Vossemeer in de zomer van 1957 als zijn toekomstige vrouw. De toekomst ligt weer open. Zo luidt ook de titel van het boek, geschreven door Jan. H. Oos- terloo, dat ik in dit artikel heb naver teld. BEDE OM'HEILIGING DES LEVENS II liHeerel Gij hebt geboden, dat men Vw bevelen zeer bewaren zal. Och, dat mijn wegen gericht werden, om Vw inzettingen te bewaren!" Psalm 119 vs 4 en 5 Vorige keer hebben wij gezien dat de dichter van onze psalm kennis heeft gekregen van God. Van Zijn heiligheid en ook van Gods heerlijkheid. Die hei ligheid en heerlijkheid zag hij uitge drukt in de geboden Gods. En de Heer is het waard, voor de dichter, dat men die geboden „zeer bewaren zal". Hij heeft door genade de Heere liefgekre- gen en ook Zijn inzettingen lielgefcre- geru De Heihge Geest heeft die in zijn hart geschreven. Maar lezer, de dichter heeft niet al len kennis van God gekregen. Hü heeft ook zelfkennis ontvangen. Die twee gaan altijd samen. Zien we God in Zijn heiligheid, dan zien we in het licht van die heiligheid meteen onze onheiligheid, We raken dan niet sdleen onder de in druk van de heilige wil van de Heere, maar ook van de afstand dié er is tus sen die wil van God en de praktijk van ons eigen leven. Want dat is een l,even in de zonde. Een leven v£m onbekwaam heid de gefjoden van God te bewaren. Heere als ik mij toets aan Uw hoge eis: „zeer bewaren", dan zie ik mijn on bekwaamheid, mijn zonde, mijn schan delijkheid. Ik gevoel de grootheid van mijn kwaad. Ach, wat sta ik dan be schaamd (vs 6). Want de dichter lezer is, al wordt hij vernieuwd door de Hei lige Geest, ook nog oude mens. Het is de oude mens van de zonde, die steeds weer de kop opsteekt Die doet hem telkens weer van de geboden van God afdwalen. Dat brengt een hartelijke droefheid in zijn ziel. Want door die zonden vertoornt hij zijn God. Dat doet hem ook die zonden hoe langer hoe meer haten en vlieden (Heid. Gat znd. 33). De zonde doet de dichter beschaamd staan voor de Heere en voor de mensen. Voor de Heere, want de Heere is zo goed en zo recht. Heeft Hij Zich niet heerlijk aan de mensen willen openba ren? Dat heeft Hij in het bijzonder ge daan aan de dichter. Hij heeft Zich in Christxis een genadig en goedertieren God betoond. Een Heere, Die de zonden gaarne vergeeft. Maar heeft Hij daarom juist niet een dubbel recht op mij? Op mijn hart en op mijn leven? Hij heeft recht op mij omdat Hij mij geschapen beeft, nog meer omdat Hij mij verlost Heeft. Geschapen en hérschapen. Ver lost van de zonde, gered van de*dood. Ik mocht de welverdiende straf ont gaan. Heeft Hij er dan niet recht op dat ik in een nieuwe gehoorzaamheid voor God ga leven? Dat ik Zijn geboden zeer bewaar? Maar „Och"... dfc kan het niet. Ik ben nog steeds onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Als ik het goede wil doen ligt het kwade mij bij. Ik struikel in vele dingen. „Och..." roept hij uit tn de tekst Een uitdrukking van droefheid, van dat hartelijke leedwezen God door zijn zonden vertoornd te heb ben Dat brengt in vernedering. En dat telkans opnieuw. Maar de dichter zegt meer dan het „Och" van eigen onbekwaamheiu. Hij blijft niet in zijn onbekwaamheid ste ken. Hij kan het er niet gemakkelijk in uithouden, zoals velen in onze tijd. Die schuilen achter hun onmacht en va ren er verder wel bij. Want zo kan men stil gaan zitten en het vlees dienen. Maar hun spreken over him onmacht is niets dan ongeloof en vijandschap te gen God. Het brengt hen niet tot een roepen tot Hem, Die al wat ons ont breekt, schenkt zo wij het smeken, mild en overvloedig (Ps. 81 ber.). Kijk... en dat gelooft de dichter, dat al wat hij niet kan. God kan en wU schenken. „Och, (bidt hij) dat mijn wegen ge richt werden, om Uw inzetüngen te bewaren!" Dat is een gebed des geloofs. Wat de dichter niet kan, dat kan de Heere. Dat gelooft hij. Daar vertrouwt hij op. Vandaar dat hij deze bede tot God richt Er spreekt dus geloof uit dit gebed. Dat in de eerste plaats. Maar in de tweede plaats spreekt er ook een groot verlangen uit. Een groot verlan gen naar heiliging van hart en leven. Om in Godis geboden te mogen wande len. Hier merken we iets van de opstan ding van de nieuwe mens waarvan de Heid. Gat. zegt in dezelfde zondag, dat het is: „een hartelijke vreugde in God, door Christus, en lust en liefde om naar de wil van God in alle goede werken te leven". Aan de tekst ligt een beeld ten grond slag. Een beeld van de reiziger in Pa lestina. Zijn wegen voeren langs steile berghellingen heen. Vanaf die berghel lingen rollen regehnatigstenen op die wegen. Soms in grote hoeveelheden. De wegen zijn daarom moeilijk begaanbaar voor de reiziger. Dikwijls zeUs onherr kenbaar. De voetganger dreigt elke keer te struikelen, de weg kwijt te raken. Zo is de weg van Gods kind door dit leven. Telkens rollen er stenen op die weg. Stenen van zonden, waarover hij dreigt te struikelen en te vallen. Dat doen zijn vijanden, de duivel, de wereld en zijn eigen hart niet te vergeten. Daar valt een lelijke gedachte in zijn hart Een hard woord komt over zijn lippen. Een verkeerde begeerte wordt gewekt in zijn binnenste. Nee, het hoeven niet soilke in het oog lopende zondestenen te zijn. In het oog van de dichter zelf zijn ze al groot genoeg. Goids Geest opent zijn ogen ervoor. En dat is gelukkig. Zo wordt hij nog voor veel struikelen bewaard. Ach, zijn er in het leven van een kind van God, evenals in dat van ieder ander mens niet honderdduizend omstandigheden, onverwachte momen ten, waarop hij struikelt? Daar zijn ook de stenen van de zor gen van deze wereld, dit aardse bestaan. Van de verleiding van de rijkdom. Die stenen kunnen zo groot en veel zijn, dat we de weg des levens niet meer zien. God en zijn geboden uit het oog verhe zen. Dan gaan we dwalen als een schaap in het rond, dat onbedacht zijn Herder heeft verloren. Wanneer struikelt een mens, een ge lovige christen? Dan, lezer, wanneer hij niet waakzaam is, niet biddend zijn we gen gaat. Dan ook, wanneer hij niet voortdurend ziet op Gods geboden, niet daarop merkt (vs. 6). Wanneer hij niet voortdurend bidt, vooral de woorden van onze tekst: „Och dat mijn wegen gericht werden, om Uw inzettingen te bewaren". De dichter kan zichzelf niet bewaren op zijn levenswe gen. Maar wat hij niet kan, dat kan God. Dat gelooft hij vast. Die kan zijn voeten recht houden, hem voor strui kelen bewaren, zijn wegen richten. Dat wil zeggen: al zijn gedachten, zijn nei gingen, zijn beraadslagingen en voorne mens. Heel zijn doen en laterï. Van die gebeden of de Heere dat wU doen is psalm 119 vol.~ „Laat mij van Uw geboden niet afdwalen. Leer mij Uw inzettingen" (vs, 10 en 12). En in vers 33 ev.: „Heere! Leer mij de weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. Geef mij het verstand en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met ganser harte". O, de Heere moet het geven, dan zal de dich terdan kan hij pas, door Gods Geest geleid. Uit eigen kracht kan hij ni?fts. „Zonder Mij ktmt u niets doen", sprak Jezus. De dichter zegt met Augus- tinus: Geef wat Gij beveelt en beveel dan wat Gij geeft. Maar de Heere zal het Zijn kinderen geven en leren. Dan zijn er ook zeker ogenblikken in het leven waarin we God gaan loven. Zo in vers 7: „Ik zal U loven in oprechtheid des harten, als ik de rechten Uwer gerechtigheid ge leerd zal hebben". En de mens die zo in de wegen des Heeren mag gaan is welgelukzalig. „Welgelukzalig zijn de oprechten van wandel, die in de wet des Heeren gaan" (vers 1). Herktngen A. H. Veldhuizen Middelburg L. V. Wallenburg De jaarlijkse Jeugdverkeerskwis, ge organiseerd door de Afdeling „Oost flakkee" van VeUig Verkeer Nederland is weer een spannende zaak geworden. Vijf basisscholen namen deel aan de kwis die j.l. vrijdagavond in het veren, gebouw „'t Centrum" te Ooltgensplaat werd gehouden. De St. Jozefschool (Achthuizen) moest de wisselbeker af staan aan „De Bron" te Oude Tonge. De voorzitter, mevr. van Loon, maak te in haar openingswoord bekend, dat van de 125 kinderen die aan de jeugd- verkeersproef 1980 hebben deelgenomen er 113 zijn geslaagd, wat als een mooi resultaat mag worden beschouwd. Hier na gaf zij het woord aan de kwisleider, dhr P. van Dijk, hoofd Nobelaerschool, betreffende de diavragen en de theorie- vragen. Deze gaf eerst een uitleg hoe de kwis gespeeld zou worden. Er waren 4 ronden vóór en.4 ronden nó de pauze. Nadat hij zijn volkje tot stilte had ge maand, kon het evenement beginnen, dat zich voor de aanvang met span doeken erover had uitgesproken dat zij de beste waren. Na 4 ronden stond de Nobelaer er het beste voor, maar er moesten nog 4 ronden gespeeld worden. Tijdens de laatste ronden steeg de span ning met de minuut, daar vooral de Bron en de Hoeksteen flink partij trokken. Na 8 ronden deed zich dan ook de unieke situatie voor, dat er 3 scholen op de Ie plaats stonden, t.w. de Nobe laer, de Hoeksteen en de Bron, ieder met 23 punten. Voor deze 3 scholen kwam een extra ronde, welke uit theo- rievragen bestonden die besUst niet ge makkelijk waren. Het bleef tot de allerlaatste vraag spannend, maar de Bron kwam uitein delijk als winnaar uit de bus en kon de wisselbeker overnemen van de St. Jo zefschool. De uitslag was als volgt: 1 Chr. school de Bron, Oude Tonge 2 Chr. school de Hoeksteen, Ooltgensplaat 3 RK school de Nobelaer, Oude Tonge 4 RK school St. Jozef, Achthuizen 5 Openb. school Pr. Maurits Den Bommel Hierna werd de prijsuitreiking door burgemeester Van der Harst verzorgd met de mededeling dat de deelnemers de vragen op voortreffelijke wijze be antwoord hadden. „Er waren vragen bij waar ik zelfs geen goed antwoord op wist, maar die jullie voortreffelijk be antwoordden", sprak de burgemeester. Nu ging hij over tot het' uitreiken van de bekers, aangeboden door de Publici- teitscommissie „Delta Kring" (dit zijn de gezamenlijke Rabobanken op Goe- ree-Overflakkee) De kinderen die met lof waren ge slaagd voor de verkeersproef al. Caro line Tuns, Nobelaer; Anton Winkels, Nobelaer; Arie -van Schelven, de Bron; WELFARE WERK TE DEN BOMMEL Op dinsdag 6 mei, om twee uur, wordt er in 't Westerlicht te Den Bommel, door de plaatselijke commissie bejaar denwerk een middag gehouden voor de bejaarden, waar mej. C. Ras zal laten zien, wat voor handwerkjes er samen met de bejaarden gemaakt kunnen wor den. Mej. Ras is welfare werkster van het Rode Kruis en is bereid gevonden, bij voldoende belangstelling, wekelijks een middag met de bejaarden te gaan hand werken. Alle bejaarden (60+) zijn van harte welkom. Komt u eens kijken en waarschijnlijk wordt u dan zo enthousiast, dat u weke lijks terugkomt. Tot dinsdag 6 mei, om twee uur. Namens de plaatselijke commissie be jaardenwerk Den Bommel, mevr. de Wit-Luij endijk. Jan Huyer (was niet aanwezig omdat zijn school de Bijenkorf O'piaat niet deelnam) mochten uit handen van de burgemeester hun diploma in ontvangst nemen met een boekenbon als blijk voor hun prestatie. De voorzitter dankte de aanwezigen en feliciteerde de winnende school, die in en om „'t Centrum" blijk gaven van him uitbundige vreugde. Historisch verhaal uit het jaar 1572. door JAAP DE KORTE Ben Hertog's Uitgeverö Utreclit. 9 Met een onverschillig gebaar haalt Geert zijn schouders op. „Ik weet niet waar ge het over hebt luitenant", zegt hij. „Ik woon hier eenzaam en verlaten en bemoei me niet met ketters of ander gespuis. Heus, als ge ketters wilt van gen, doe het dan niet hier, maar ergens elders". „Je denkt luitenant Don Tarsio zeker te misleiden met mooie woorden, maar dat zal u niet gelukken vriend", ant woord de officier. „Er is hier in de omgeving deze mor gen gevochten met mijn mannen. Durft gij te beweren dat ge daarmee niets te maken hebt?" Met doordringende blik kijkt de lui tenant Geert aan. Deze doorstaat zijn blik echter met kalme'vastberadenheid. Inwendig kookt hij van woede, maar laat niets blijken. Niets verraadt zijn blinde haat tegen de Spanjaarden. Hij heeft zichzelf voorgenomen om te pro beren met mooie woorden van hen af te komen. Dit is de enige kans om hen bui tenshuis te houden. „Maar zegt u me eens luitenant, waar om verdenkt u mij daarvan? en wat heeft dat gevecht met de ketter te ma ken die ge zoekt?" Het duurt de luitenant te lang. Hij ergert zich aan de vrijpostigheid van Geert. Die boerenkinkel durtt hem, de Spaanse officier, vragen te stellen? Hoe krijgt die kerel het in zijn hoofd! „Er gaat teveel tijd verloren vriend", antwoordt de luitenant. „Met praten vorderen wij niets. Ik zal echter spoedig genoeg weten of gij het was die vanmor gen twee van mijn mannen neerschoot en er toen vandoor ging met die ellen dige ketter. Pedro, kom hier!" Uit het troepje soldaten treedt een jonge kerel naar voren. „Ken je deze man?" „Jawel luitenant. Deze man is het die vanmorgen in het water sprong en die ketter redde", antwoordt de Span jaard op besliste toon. De luitenant lacht triomfantelijk. „Nu hoor je het zeker wel hè man netje?" vraagt hij smalend aan Geert. Deze is geschrokken. Hij heeft de sol daat dadelijk herkend van die morgen. Hij laat dit echter niet blijken en geeft de moed nog niet op. „Ik weet niet wat deze man bazelt", antwoordt hij. „Maar als ge dan toch niet anders wilt, doorzoek dan mijn Wo ning. Ik zeg u echter vooruit dat ge er niemand zult vinden." „Dat zullen we dan eens zien", bromt de luitenant grimmig. Hij is er stellig van overtuigd dat de gezochte ketter hier verborgen zit. „We zullen u eerst gevangen nemen", bijt hij Geert toe. „Ge zijt de moorde naar van mijn mannen. Een van'mijn mannen herkent u, dus... we hebben het bewijs. Grijpt hem mannen!" beveelt hij. De troep is inmiddels ongeduldig gewor den en de soldaten zijn blij dat ze nu bevel krijgen om aan te pakken. Het wachten heeft hen al veel te lang ge duurd. Maar zo gemakkelijk zal dat echter niet gaan! Dit is teveel voor Geert. Hij, zich in zijn eigen woning gevangen la ten nemen door die verwenste bloed honden? Dat nooit! Liever vecht hij tot het laatste! Zijn rug kromt zich. De ade ren op zijn voorhoofd zwellen en on heilspellend flikkeren zijn ogen. „Als ge dat durft, is het uw beste beurt niet!" roept hij schor van woede. De soldaten aarzelen. Deze kerel laat niet met zich spotten, dat zien ze wel. Zijn lange, breedgeschouderde gestalte staat gereed voor een bloedig gevecht. Verschrikt doen ze een stap achter waarts. „Grijpt hem mannen!" beveelt de lui tenant nogmaals. Zelf blijft hij op veili ge afstand, want hij ziet ook wel dat deze kerel zich niet zo gemakkelijk zal overgeven. De soldaten treden nu op Geert toe en grijpen hem beet. Dat gaat echter maar niet zomaar! Met een forse ruk weet deze zich los te werken. Zijn handen zijn nu vrij. Met een panterach tige snelheid werpt hij zich tussen zijn tegenstanders... Een van hen geeft hij een geweldige kaakslag zodat de kerel verschrikt ach terover tuimelt en midden tussen zijn makkers terechtkomt. Een andere sol daat komt er al niet veel beter af. Ra zendsnel duikt Geert hem tussen de benen en richt zich dan op. Met een sierlijke zwaai komt de Spanjaard enke le meters verder op de grond terecht, Tvaar hij kreunend van pijn blijft Ug- gen. De overigen, niet bedacht op zo'n woeste aanval, wijken verschrikt terug. De luitenant ziet het en stamptvoet van ergernis. „Zo gaat het niet", gromt hij. „Die verwenste ketter ook". „Voor de laatste maal mannen, grijpt hem!" roept hij woedend. „Het is een ketter! Ik beloof u tien gouden dukaten als ge hem levend bindt. Wat zou zo'n ketter tegen achttien soldaten van de koning?" „Dat zal ik u tonen!" schreeuwt Geert woedend. Als een stalen veer die zich ontspant treft zijn rechtervuist de lui tenant midden in het gelaat. Deze brult van woede en pijn. Maar nu komen de soldaten' los. Ze ven, acht man tegelijk werpen zich op Geert. Deze struikelt en valt. Hij vecht met de moed der wanhoop. De over macht is echter te groot. Een soldaat komt aansnellen met een stevig stuk touw. Na veel moeite ge lukt het hem Geert te binden. Het touw snijdt deze diep in het vlees van zijn polsen. Woedend kijkt hij om zich heen, alsof hij hulp verwacht. Er komt echter niemand opdagen. Geert begrijpt dat zijn toestand hopeloos is. „En nu naar binnen mannen!" be veelt de luitenant als hij ziet dat Geert gebonden is. Hij wendt zich tot zijn gevangene en bijt deze toe: „Verroer je niet boerenkinkel. Mijn soldaten ken nen geen pardon". Een zestal Spanjaarden wordt ach tergelaten om Geert te bewaken. De overigen volgen hun luitenant naar bin nen. Deze wijst vier mannen aan. „Gaan jullie naar boven!" kommandeert hij. „Als je iets verdachts ontdekt roep je mij! Begrepen?" „Jawel luitenant", is het antwoord. „Wie het eerst de ketter vindt krijgt de beloning?" vraagt er een schertsend. „Daar kun je op rekenen", lacht de lui tenant. Hij begint weer moed te schep pen. „Eén ketter hebben we al", zegt hij, „nu de andere nog. Doe je best mannen, dan zit er vanavond een goede kruik bier vóór jullie aan". De soldaten beginnen met hun werk. Alles gooien ze ondersteboven. De bed den worden nauwkeurig onderzocht en daarna nog eens ten overvloede met lange pieken doorstoken. Alle kasten worden opengebroken en nauwlettend nagezien. De luitenant loopt zelf langs de wanden en beklopt ze voorzichtig en met de grootste nauwkeurigheid. Plotseling blijft hij staan. „Hier kinkt het hol", mompelt hij. Hü loopt naar het aangrenzend vertrek en ontdekt daar een houten kastje dat aan de wand ge spijkerd zit. Nieuwsgierig rukt hij aan het deurtje, maar dit is gesloten. „Hier zal wel iets van waarde inzitten", mom pelt hij. Met zijn degen breekt hij het deurtje open. „Sieraden", roept hij halfluid. Zijn ogen kijken begerig naar de spelden en gouden kettingen. Hij grist de spullen snel naar zich toe en laat ze verdwijnen in zijn broekzakken. „Zeker van zijn familie", mompelt hij, „nu, onze tocht is dan in elk geval niet tevergeeft geweest"^ De sieraden zijn inderdaad van Geert's familie afkomstig. San bewaarde ze zorgvuldig. Haar moeder had ze tijdens haar leven gedragen. Nu worden ze haar afgestolen door een vreemde Span jaard! De luitenant lacht fijntjes. „Niemand heeft het gezien", mompelt hij. „Mijn mannen mogen het ook niet weten. Wat hebben ze er mee te maken?" wordt vervolgd

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1980 | | pagina 5