EIIAnOEII
Een vreemde Kerstdag
Overdenking
De Fransche
koopmanszoon
WOORD EN DAAD
HONGER
IS EEN SCHERP ZWAARD
GEEF VAN UW OVERVLOED
GIRO 3020900
uit de
Heilige Schrift
2e blad
Vrijdag 21 december 1979
No. 4853
ZEEUWSE WANDELINGEN
Ongeveer een miljard mensen
lijden honger, ook vandaag.
Elke minuut sterven er mensen,
vooral kinderen
Neem dm.v. financiële adoptie
een kind in de ontwikkelingslanden
voor uw rekening. Voor f 35,- per
maand geeft U zo'n kind dan
voedsel, kleding en Christelijk
onderwijs.
Opgeven bij: J.SIot,Rembrandtlaan10,
3941 CH Doorn. Tel. 03430-4103
Ook uw daadwerkelijke hulp is
dringend nodig. In comité-verband
of als correspondent kunt u ons mee
helpen te zorgen voor de aller
armsten.
Inl. I. 't Lam, Mollenburgseweg 48b.
Gorinchem. Tel. 01830 - 32550 -
23604.
St. Ref. Hulpaktie Woord en Daad
Met vermelding: „Samen helpen".
Maak van zuurkool
EEN FEESTMAAL
VRIJ?
DAN DE CARAVAN
Alleen bij daglicht
lijmen
„Dat 's nog laat volk vanavond, vrou
we", sohrok Klaas op, toen hij de hof-
hond hoorde aanslaan. Hij zat aohter de
kachel met zijn voeten in de oven.
Zo jiiist was hij klaar gekoimen met de
krant, behalve de scheuriialenderblaad-
jes zowat zijn enige lectuur, de dage
lijkse lezing mt de Bijbel na het eten
raoeten we ook niet vergeten. Hij dacht
erover zachtjesaan in de bedstede te
kruipen. Hij doezelde al een beetje.
„Zeg Wülemien, hoe denk je d'r over,
't is half negen, tijd oim naar bed te
gaan", had hij al eens aan zijn vrouw
gevraagd. Maar WiUemien dacht waar
schijnlijk nog niet aan slapen, ze had 'm
tenminste geen asem gegeven. IJverig
stopte ze verder aan de grijze kous van
Klaas, waarin een paar kanjers van ga
ten waren. Ze was trouwens niet zo'n
slaapkop als haar man.
Daarwordt aan de klink van de ach
terdeur gemorreld.
„Niet opendoen hoor Klaas, eerst vra
gen wie d'r is!" roept de bezorgde Wü
lemien hem nog na, als hij naar de
bakkeet stapt.
„Wie is dat nog zo laat?" vraagt Klaas
aan de binnenkant van de deur.
„O, dus je leit nog niet op bed!" klinkt
het aan de buitenkant.
Klaas weet het al, hij hoort het aan de
stem; 't is buurman Ko. De grendel
wordt weggeschoven en Ko stapt naar
binnen, na eerst een beetje sneeuw van
zijn kleren geschud te hebben.
„Dat is nu ook: hoe later op dé dag
hoe schoner volk!" spot Klaas.
Ko lacht maar eens, pakt een stoel en
gaat voor de andere oven van de kachel
zitten, daar waar de kolenbak staat. Die
heeft hij wel eens nodig, want Ko is een
verschrikkelijke pruimer. Zo af en toe
moet hij het overtollige tabaksvocht
kwijt. Zo stiekem tiissen zijn benen
door, want Ko weet dat Willemien een
gloeiende hekel heeft aan dat vuile ge
spuug op haar kolen.
Het gesprek wil in 't begin niet erg
vlotten. Tot de twee stropers na een
poosje bij hun lievelingsonderwerp zijn
aangeland: de hazen en patrijzen, nu in
de winter ook de vriêsganzen en bun-
zings. Zelfs een zeldzame otter geniet
hun belangstelling.
En nu komt Ko met zijn plan voor de
dag.
„Zeg Klaas, zouden we er morgen niet
eens op uitgaan? Nog een week en dan
is de jacht gesloten. Geloof maar gerust,
de laatste dagen van het jaar komen de
jagers nog een paar keer. We moeten ze
vóór zijn! Bovendien hoeven we mor
gen niet bang te zijn voor de Langen.
Vanmiddag zagen we hem, netjes aange
kleed, met zijn vrouw en een paar kin-
ders voorbijfietsen. Ze hadden een paar
koffertjes bij zich, die is met de Kerst
dagen vast famUie gaan bezoeken".
De Langen, dat was de schrik van aUe
stropers. Op het gemeentehuis van Wei
dorp stond hij in de registers ingeschre
ven onder de naam van Jacob Schoter.
Maar iedereen noemde ham de Langen,
omdat de grote vent zulke allemenselijk
lange benen had en geweldig lopen kon.
Met een aanloopje nam hij met gemak
zonder polstok de breedste sloten.
De schrik voor iedereen, die zich in
het veld bevond met minder goede be
doelingen: voor kwajongens die in mei
aan het eierzoeken waren, maar ook
voor doorgewinterde stropers zoals
Klaas en Ko. En bovendien was 't een
gemene dienstklopper.
Op ogenblikken dat je hem helemaal
niet verwachtte Uep hij rond te neuzen
of stond te loeren op buit achter een
doornstruik. Meermalen was hij ook 's
nachts present in de velden rond Wei
dorp.
Dus Ko wou morgen gaan stropen.
„Ja maar, je weet toch ook wel Ko,
dat het morgen eerste Kerstdag is, dan
heb ik nog nooit van me leven gestroopt,
dan wil ik trouwens met WiUemien naar
de kerk".
„Naar kerk kun je nog zo dikwijls.
Zondag preekt de dominee weer", meent
Ko, die maar een enkele keer per jaar
gaat. „En 't is nu een mooie gelegenheid,
't is een klein, beetje aan 't sneeuwen en
ik geloof dat er vannacht noig wel een
laagje bijkomt".
Klaas kijkt eens naar zijn vrouw.
„Wat denk je d'r van, Willemien?"
„Je bent nooit gewoon op ziolke dagen
weg te gaan en zeker niet om te gaan
stropen, 'k Zou 't maar laten en mee
naar de kerk gaan. 't Was beter idat Ko'
ook eens wat meer ging".
„Waarom de volgende dagen niet?"
probeert Klaas nog. Hij kan er toch ook
maar slecht toe besluiten om morgen
stropende de dag door te brengen.
„Nee, dan kan ik niet, de tweede
Kerstdag moeten wij weg en de derde
krijgen we visite. Ik weet ook wel,
waar we wezen moeten. In de Welhoek
achter 't hof van Willemse wemelt het
van de hazen".
Ze kletsen nog wat door, totdat Klaas
eindelijk zegt: „Ga dan nu maar gauw
naar huis, 't is al haU tien, dan zal ik
het voor deze ene keer maar eens doen,
je weet, 't is anders mijn gewoonte niet
op zulke dagen".
Met een „welterusten allebei" ver
trekt Ko.
Klaas en Willemien hebben niet veel
meer gepraat nadat Ko is weggegaan.
Klaas weet wel dat zijn vrouw het hele
maal niet goed vindt. En hijzelf is er ook
niet rustig onder. Als heel het dorp, ja
bijna de ganse wereld denkt aan Gods
grote zondaarsliefde en spreekt over de
blijde gebeurtenis in Bethlehem, zal hij
door de wedden zwerven.
Weet hij wel zeker dat hij zondag ook
nog naar de kerk kan, zoals Ko het voor
stelde. Zal hij do laatste zondag van het
jaar nog beleven? Als hij morgen in 't
veld eens een ongeluk krijgt!
Hij kan maar moeilijk in slaap komen.
De volgende morgen vroeg gaan ze op
stap. Niemand ziet ze gaan, de twee
stropers, 't is nog pikdonker. Voor hen
geen bezwaar, ze weten de weg toch wel
te vinden. Als ze de hofstede van WU-
lemse maar voorbij zijn zonder gezien te
worden is het veilig. Ze zullen die maar
langs de achterkant passeren, want aan
de voorzijde zit de waakhond in zijn
hok, die bij 't minste geluid zijn grote
bek openscheurt.
Als ze na een klein uurtje in de Wei-
hoek aankomen is het juist licht genoeg
om te beginnen.
Klaas schiet een ietsje beter dan Ko,
daarom zal hij „zitten". Bij een damhek
hurkt hij neer, wat verborgen achter
een doornstruik je. Ko gaat naar 't ach
tereind van ,de wei en komt dan lang
zaam heen en weer lopend in de rich
ting van Klaas. Op die manier jaagt hij
het wild naar hem toe.
Kijk, daar springt vlak voor zijn voe
ten een haas op uit zijn leger, volgt zijn
gewone route naar Klaas heen. Die ziet
hem al aankomen, legt aan en mikt,
wacht even oon te schieten tot de haas
nog dichterbij is.
„Pafff!" daar valt het schot en 't
haasje Ugt morsdood in het gras.
„Dat is de eerste buit!" roept Ko, die
er nu ook bijgekomen is. „En een kanjer
van een beest", voegt hij erbij, als hij de
haas oppakt om in een zak te doen. Het
volgend terrein is een groot blok wei
land, bijna helemaal door doornbossen
omgeven. Ko wacht tot zijn kameraad
zijn verdekte stelling heeft ingenomen
en gaat dan weer langzaam het wild op
jagen naar Klaas.
Wat is dat daar in de verte?
't Is de klok van Weddorp die luidt. Ze
roept die mensen naar de kerk om er het
Kerstfeest te vieren.
Klaas in zijn hoekje achter een hoge
slootkant hoort het ook. 't Is of hij er
van opschrikt, of hij ze ziet gaan, de
b\iren, de familie, zijn eigen vrouw ook.
Ze is alleen, kijkt een beetje beschaamd
voor zich. Wat moet ze zeggen als de
mensen vragen: „Je man is toch niet
ziek, Willemien?"
Rrrrttt daar scheert een haas vlak
langs de peinzer heen. Klaas had 'm
niet zien aankomen, zo waren zijn ge
dachten bij het dorp, bij zijn vrouw. Hij
legt vlug aan en zendt het rennende dier
nog een schot hagel na, maar 't is mis,
het beest was al te ver weg.
Hoor! de klok roept nog steeds, 't is of
ze ook hem uitnodigt. Hij zou naar Ko'
kunnen gaan en zeggen dat hij er mee
ophoudt, dat hij naar huis wiL En als
Ko dan vragen zou waarom, dan moet
hij zeggen, dat hij hier geen rust heeft,
dat de kerkklok hem zoeven geroepen
heeft, dat het Kind van Bethlehem hem
roept. Maar nee, dat durft hij niet, dat
staat een beetje gek. Ko zou hem niet
zuinig uitlachen om zulke praatjes.
Kijk, daar komt hij al. „Jammer zeg,
dat je 'm mis schoot, hij kwam toch zo
mooi".
„Ja, 'k zat een beetje te laag en toen
ik 'm goed en wel zag, was het te laat",
verzint Klaas maar.
Zo gaat de dag voorbij, 't Gaat slecht.
Niet dat het aan hazen mankeert, o
neen. Ko jaagt er genoeg op. Maar Klaas
schiet slecht, de meesten ontsnappen
hem. Het gelui van de kerkklok zindert
hem de hele dag in de oren, het roepen
„Kom-toeh! kom-toch!" wil hem niet
loslaten.
Ze hebben er nu vijf, hij vindt het
goed zo, het liefst zou hij dadelijk naar
huis gaan. Ze moeten echter wachten
tot het begint te schemeren om niet ge
zien te worden bij hun thuiskomst.
Willemien zit te wachten in 't sehe-
meruur. Ze heeft de lamp nog niet aan
gestoken. „Goeienavond vrouwe, daar
Stichting Ref. Hulpal<tle
Giro 3020900
VERVOLGVER HAAL
door Joh's Staal
„Als ie mij wat vraagt, zal 'k em ook
eens op z'n Frans antwoord geven," zei
Jaap, „en dan zeg ik: Hein?"
Weer proestten de jongens het uit van
't lachen.
Er ontstond nu weer druk gepraat.
„Hoe heet de jongen eigenlijk?"
„Hij heet Jacques, maar de meester
zei: dat we hem maar op z'n Hollands
Jacob moesten noemen."
„Maar hij is Rooms, hoor, want toen
de meester ging bidden, heb ik hem een
kruis zien maken, net als de papisten
doen."
„Dat heb jij zeker gezien met je ogen
toe, of doe jij je ogen open, als de mees
ter bidt?"
„Maar als hij Rooms was, zou hij toch
niet bij de weduwe Verburg wezen, die
is toch gereformeerd."
„Ze zeggen, dat hij Rooms is en dat
zijn vader schatrijk wezen moet. Je zou
zeggen, wat doet zo'n jongen hier op Bo
degraven?"
„Laat hem maar lopen, hoor, zo'n
Roomse Frangois, je kan hem niet eens
verstaan. Wat heb je der an?"
„Hij komt misschien het dorp wel in
brand steken, net als de Framsen voor
zes en twintig jaar."
„Wat weet jij dat precies, Nico, je was
daar zeker bijje moet nodig praten van
voor zes en twintig jaar, als je pas
twaalf bent."
„Nou ja, maar Vader weet het toch
wel, daar zijn mensen genoeg, die dat
weten, 't zijn lieverdjes, hoor, die Fran
sen."
„Ja, jó, maar toen was 't oorlog, dat
zouden ze toch nu niet doen."
„Je moet maar eens aan de réfugié's
vragen, wat voor lieverdjes het zijn.
Dan weet je der aUes van."
„Maar die réfugié's zijn toch ook
Fransen en die zijn toch heel anders."
„Ja, dat waren vervolgde Protestan
ten, maar die Roomse Frangoisen, daar
moet ik niks van hebben. Ik laat de
jongen lopen, laat-ie maar naar z'n
Fransenland gaan."
„We hoeven van die jongen toch nog
geen kwaad te zeggen, nu we hem nog
helemaal niet kennen. De réfugié's zijn
toch ook Fransen en die zijn toch zo
kwaad niet."
„Och, j6, dat waren toch geen Room
sen. Je moet maar eens horen, wat-die
mensen geleden hebben."
Misschien zou er nogal veel meer ge
zegd zijn, maar er werd met een sleutel
op de schoolramen getikt en dan wisten
de jongens wel, wat dat betekende.
Op het getik van de meester gingen
jongens en meisjes vlug. naar binnen
en weldra zat ieder op zijn eigen plaats.
De school was heel eenvoudig inge
richt, zoals alle scholen in die tijd. Zulke
mooie scholen, met zulke fijne banken
als waarin tegenwoordig onze jongens
en meisjes onderwijs krijgen, had men
in de 17de en 18de eeuw in de Republiek
niet.
De school van meester Batelaan be
stond uit één heel groot vertrek. Daarin
stonden lange banken zonder leuning.
Vele van die banken hadden ook schrijf
tafels, vooral in de hoogste klassen,
maar in de lagere klassen moesten de
kinderen de leien maar op de knieën
nemen om te schrijven of te rekenen.
Het was er verre vandaan, dat in die
tijd al de kinderen trouw ter school
kwamen en over het algemeen werden
ze er veel te vroeg afgenomen.
Toch waren er niet ze heel veel men
sen, die niet lezen of schrijven konden.
Zeker, wel meer dan tegenwoordig,
maar in vergelijking met andere landen
zag het er in ons land nog gunstig uit
en dat kwam vooral ook daar vandaan,
dat onze vaderen het Woord Gods in
ere hielden.
Iedereen, zeiden ze, was verplicht dat
Woord te onderzoeken, want het moest
VAN ARMOEDE EN RIJKDOM
„Want gij weet de genade van
onze Heere Jezus Christus, dat
Hij om uwentwil is arm ge
worden, daar Hij rijk was,
opdat gij door Zijn armoede
zoudt rijk worden."
(2 Cor. 8 9)
Als in de Kerstnacht de Heere Jezus
wordt geboren, dan wordt de armoede
waarvan onze tekst spreekt, ons voor
ogen gesteld.
Hoe immers is dit feest van de grote
blijdschap tegelijk een feest van gering
heid, sohamelheid, en armoede. Zie...
daar hgt de Redder der wereld als Kind
op het stro van een beestenbak in een
stal.
Hij is arm geworden, daar Hij rijk
was. Hoe rijk was Jezus als ,de Zoon
van God. Rijk in goddeUjke en hemelse
heerlijkheid. Alles wat van de Vader
was, was ook van Hem.. De brief aan
de Hebreen spreekt er van: „Welke Hij
gesteld heeft tot een Erfgenaetm van
alles, door welke Hij ook de wereld ge
maakt heeft". (Hebr. 1 2)
Hem kwam toe alle macht, alle glorie
alle heerlijkheid. Dat was zijn recht
matig bezit. Zijn erfdeel. Maar welk
een wonder: zonder daartoe te zijn ge
dwongen ontdeed Hij zich van zijn he
melse heerlijkheid. Deed Hij vrijwillig
afstand van die rijkdom. Dat predikt
ons het Kerstfeest. Hij de rijke, volzaUge
Heere daalt uit zijn goddelijke heerlijk
heid neer om als arm schepsel uit de
maagd Maria geboren te worden.
Zó arm werd Hij, dat Hij later zeg
gen moest: „De vossen hebben holen,
en de vogels des hemels nesten, maar
de Zoon des mensen heeft niet, waar
Hij het hoofd neerlegge."
Dat deze rijke Christus zo arm werd,
dat is genade.
Deze hemelse weldaad ko-nden we
niet verdienen door onze werken... het
is genade. De gave van Jezus als Borg
komt voort uit Gods ongehoudene, ge-
ben ik weer. Maardat doe ik nooit
meer, op Kerstdag gaan stropen, dat is
de eerste en de laatste keer geweest".
Wat verlegen vertelt hij van zijn jacht
partij, hoe hij er zo slecht „bij" was en
waarmee zijn gedachten zich hadden
bezig gehouden.
En op tweede Kerstdag gingen Klaas
en Willemien samen naar de kerk.
Middelburg L. van Wall'enburg
Zuurkool geldt in ons land als uitge
sproken winterkost, die we doorgaans
plegen te eten met een knapperige kar-
bonade of een geurige rookworst. Een
smakelijk maal ongetwijfeld, maar niet
iets aparts. Waar datzeUde gerecht
echter wel tot een ware specialiteit,
een bijzondere ervaring zelfs, is uitge
bouwd is in de Elzas. Dit aan Duitsland
grenzende deel van Frankrijk heeft
naast diverse wijnsoorten, natuurschoon
kastelen en pitoreske dorpjes uit de
late middeleeuwen vooral de Choucrou-
te d' Alsace als toeristische attractie.
Ohoucroute d' Alsace, ofwel Elzasser
zuurkool, is een specialiteit van de
streek, die daar in ieder restaurant,
zowel 's zomers als 's winters, bovenaan
de meniikaart staat. Nu is de nuchtere
Hollander wellicht geneigd schouder
ophalend te mompelen dat zuiirkool
toch gewoon zuurkool is, maar waar
de Elzassers de bezoekers volledig mee
weten te verrassen is de omlijsting van
de fijngesneden witte kool, die voorna
melijk uit vlees bestaat. Op een grote
zilveren schaal wordt de zuurkool op
gediend, omgeven door verschillende
soorten vlees, zoals stukken gerookt
spek, diverse braadworstjes, gerookte
worst, varkenslapjes en soms ook ge
kookte ham, kasselerib en verse bloed
worst. Wat losse gekookte aardappelen
of een schuimend glas bier staan borg
voor een verdere vervolmaking. Het
zelfde gerecht, dat door ons altijd als
een weliswaar lekkere, maar toch wel
simpele hap wordt beschouwd, blijkt
ineens een geweldige feestschotel te
zijn. En in feite alleen maar door sUm
de ongekende mogelijkheden van vlees
uit te buiten. Zelf toch ook maar eens
proberen!
—O-----
voor ons zijn „een lamp voor onze voet
en een licht voor ons pad".
Maar om dat Woord te kunnen onder
zoeken, moest men kunnen lezen en van
daar, dat er door de predikanten en
kerkelijke vergaderingen telkens op ge
wezen werd, dat de kinderen naar school
moesten.
Een school als van meester Batelaan,
die zo gunstig bekend stond tot verre in
de omtrek, had nooit over gebrek aan
leerlingen te klagen.
Vandaar dan ook, dat meester Bate
laan bijgestaan werd door een onder
meester, die meestal de kleinste kin
deren onderwees, terwijl hijzelf onder
wijs gaf aan de grootste jongens en
meisjes.
Jakob Hanapier want, zoals we
bemerkten, noemden ze hem in Bode
graven maar met zijn Hollandse naam
en daarom zullen wij dat ook maar
doen was nu ook leerling van mees
ter Batelaan.
We vinden hem evenwel niet bij de
grote jongens, maar bij de kleine. De
meester vond dat beter, omdat Jakob
niets van de Hollandse taal kende en
deze was zo verstandig, dat hij begreep
dat het zo ook beter was. Hij kwam
hier om Hollands te leren, daar was het
toch maar om te doen.
Maar Jakob zou wel een buitenge
wone jongen geweest zijn, als hij er
niet verschrikkelijk het land aan gehad
had om bij de kleintjes te zitten, nu hij
heel onverplichte, volmaakt vrijmadhti-
ge goedertierenheid.
Hij had het niet behoeven te doen
voor Zichzelf, maar Hij deed het om
„uwentwil" zegt Paulus tot de gemeente
van Corinthië.
„Gij weet de genade..." En Maria mag
als de begenadigde Hem ter wereld
brengen. Want waar de mens gezondigd
had, kon nu ook alleen een waarachtig,
rechtvaardig mens als offer voor de
zonde gelden.
Welk een aanbiddelijke genade. Nu
schenkt Hij God voldoening. Ten bate
van al de Zijnen werd Hij al armer.
Een leven vol smart en hoon, dat eindigt
op het kruis van Golgotha. In dat
offer is de toorn van God volkoimen
geblust.
Ja... Hij is ook opgestaan en ten he
mel gevaren, om de door Hem verwor
ven schatten uit te delen.
„Gij weet de genadeDe gemeen
te aan wie Paulus schrijft, wist van de
ze genade. Dat was geen weten alleen
door kennisneming.
Neen, ze waren er met hart en ziel bij
betrokken.
Ze hadden van de genade weet. In een
vorig hoofdstuk schrijft Paulus hen, dat
ze bedroefd zijn geweest naar God en
deze droefheid werkt een onberouwelij-
ke bekering tot zaligheid.
In de weg van geloof en bekering
hadden zij Jezus Christus mogen aan
nemen, als hun Borg en Zaligmaker. Ze
wisten door genade in leven en sterven
het eigendom te zijn van Jezus Chris
tus. En wie Jezus Christus eigen is, die
is rijk in God. Maar dat gaat wel door
de ontdekking aan eigen armoede heen.
Wie rijk in God is, is arm in zichzelf.
Aan rijken in zichzelf kan de Heere zijn
genade niet kwijtalleen aan armen.
En ziedaar zit het nu op vast.
Want we zijn van onszelf niet arm.
Van nature voelen we ons rijk en zelf
voldaan. Wij menen met ons vermeend
geestelijk bezit voor God te kimnen be
staan. Hoeveel kerkelijk meelevende
mensen stellen zich tevreden met de
uiterlijke vormen, zonder te merken,
dat daarin niets is van de drang der
liefde van Christiis, dat het geen vrucht
van levend geloof is, dat het hart er niet
bij is. Dan zijn we rijk en verrijkt en
hebben aan geen ding gebrek en we we
ten niet, dat we arm zijn voor God
doodarm.
Het is levensnoodzakelijk, die ge
waande rijkdom kwijt te raken.
Nederland staat aan de spits van het
caravangebruik in West-Europa. Wij
hebben 26 caravans per duizend inwo^
ners en maar liefst 89 caravans op dui
zend personenauto's. Dat was althans
vorig jaar zo, toen het CBS onze ma
nier van vakantie-houden onderzocht
en vaststelde dat 32% van degenen die
in eigen land vakantie hielden (totaal
7,9 mUjoen) caravan en zomerhuisje
verkozen. Onder die „vakantiehuisjes"
zal nog menige stacaravan gerekend
kunnen worden! Eén op de drie vakan
ties in Nederland wordt in een vouw
wagen of caravan doorgebracht.
Naar het buitenland trekt ISVo van
de Nederlandse toeristen (in totaal 6,5
miljoen) met een caravan. Statistici
zijn tot de conclusie gekomen dat de
caravan kan worden beschouwd als
een goedkope versie van een zomer
huisje, omdat het meerdere keren per
jaar gebruikt kan worden. Het is een
uitkomst voor tienduizenden gezinnen
vaak met kinderen maar ook „met
kinderen de deur uit" die er behoefte
aan hebben de grote stad te ontvluch
ten als het weer een beetje meezit
Frisse lucht, recreatie in de openlucht
en een stukje natuur kan men op en
rond iedere redelijk geoutilleerde cam
ping wel vinden. Opmerkelijk is dat
de toch vrij kostbare stacaravan (en de
als zodanig gebruikte toercaravan) rela
tief meer in het bezit is van de minder
weigestelden. Ook dat is door onder
zoekers vastgesteld: zowel bij de be
staande als bij de toekomstige kopers
blijkt de caravan vooral aantrekkelijk
voor de middenklassen. Ruim lOVo van
de gezinnen met thuiswoinende kinde
ren tot 17 jaar is in het bezit van een
caravan. Ongeveer 40% van de toer-
caravanbezitters heeft een vaste stand
plaats (bijna altijd op een kampeerter
rein) en caravannen is vooral ixjpuladr
bij de stedeling. Waarom het juist in
den kampeerbranohe de laatste jaren
zo onstuimig is toegegaan, hebben onze
Oosterburen haarfijn uitgedokterd. Be
langrijkste oorzaken van deze ontwik
keling zijn volgens hen dat bij het kam
peren alle gezinsleden actief zijn be
trokken, dat het kamperen geen klasse-
onderscheid kent en dat plaatsreserve
ring in het algemeen niet nodig is. Dat
laatste behoudens de vakantiepiek in
de zeer druk bezochte streken.
al zo groot was. Hij had wel tegen de
meester gezegd: c'est bien, monsieur
't Is goed, meneer), maar als hij de grote
jongens zo spotachtig naar hem zag
kijken, begon het van binnen te koken.
Een heleboel lelijke scheldwoorden voor
de Hollandse geuzen kwamen in zijn
gedachten, maar hij was gelukkig zo
verstandig, ze maar niet uit te spreken
en ten slotte besloot hij maar zo vlug
mogelijk Hollands te leren, dan kon hij
gauw in de hoogste klas komen.
Het was gewoonte, dat de school ge
opend werd met psalmgezang en gebed.
Somtijds werd daarna met de grootste
kinderen een gedeelte xiit de Bijbel ge
lezen.
Toen nu al de kinderen gezeten waren,
zei meester Batelaan: „Kinderen, we
zullen zingen het 7de vers van Psalm
146: „Met vUjt bewaert oock de Heere,
Den vreemden in lijden groot,
Desgelijcks de weesen teere,
Behoedt Godt in angst en noot;
Weduwen hij oock bewaert,
Dat hen geen leet wedervaert."
Zoals men ziet, was het nog een psalm
naar de berijming van Datehen, want
de nieuwe psalmberijming zou eerst in
1773 verschijnen.
Na het zingen deed de meester een
kort gebed, waarin hij de zegen des
Heeren vroeg over het onderwijs, dat
gegeven moest worden.
Daarop zei hij: „Kinderen, nu wUlen
we even met elkander in de Bijbel le>-
We moeten arm gemaakt worden. Dat
doet de Heüige Geest door het Woord.
Hij opent de blinde ogen en doet ons
zien hoe arm we door de zonde gewor
den zijn. Dat we wel rijk zijn geweest.
Rijk in CJod. Geschapen naar zijn Beeld.
Maar dat we alle heerlijkheid en rijk
dom verloren hebben door de zonde.
Zie als dat gebeurt, dan worden we
mensen, die alles missen.
Dan worden we armstraatarm.
Geen gerechtigheid om voor God te be
staan. Geen heerlijkheid, geen heilig
heid, geen leven gewijd aan Zijn dienst.
Een hemelhoge schulden geen cent
om te betalen.
Dan wordt gesmeekt om. iets te mogen
ontvangen van de rijkdom, in de Heere
Jezus Christus al is het nog zo weinig.
Smeken om een kruimel genade.
Zijt gij reeds zo arm geworden?
Zie zulke armen worden met goede
ren vervuld. Zulke armen van geest
worden zalig gesproken, want hunner is
het koninkrijk der hemelen.
Zij krijgen deel aan Christus en al
Zijn goederen.
Ze zijn rijk in verzoening en verge
ving, jaze krijgen God Zelf als hun
deel terug. Wie in de Zoon gelooft heeft
het leven en dat betekent: Vrede, vreug
de, blijdschap, zekerheid, zaligheid.
De Gemeente van Christiis is rijk in
haar Heere.
Maar zolang zij hier op aarde ver
keert, leeft zij nog zo weinig uit die
rijkdom. Leeft ze zo meniigmaal beneden
haar stand.
Is het nog zo vaak armoe troef.
In plaats van rijker wordt zij in zich
zelf steeds armer.
Maar eens heeft de armoede een einde
Dan nemen de armen van geest de
hun toegezegde erfenis in bezit en loven
ongestoord en in eeuwigheid hun God en
Zaligmaker.
Make dan de Heere ons arm van geest,
opdat wij het heil alleen van Hem ver
wachten.
Dan zullen we op het Kerstfeest ons
verheugen in zo grote zaligheid en
zingen:
„Ook voor mij hebt Ge uw rijkdom
ontzegd.
Werd G' in stro en in doeken gelegd,
Leer m' U danken daarvoor.
Leer m' U danken daarvoor."
B. H.H.
Voor de doe-het-zelver is er een
merkwaardig nieuw type lijm op de
markt, die de ultraviolette stralen van
daglicht nodig heeft om te verharden
en zodoende in een paar sekonden glas
op glas of glas op metaal te lijmen.
Hoe meer violette stralen, hoe sneller
de verbinding tot stand komt. Op een
mooie zonnige dag is de verlij ming in
10 sekonden handvast, op een bewolkte
dag moet men wel één tot twee minu
ten wachten.
Als de lijm na ongeveer 24 uur volle
dig uitgehard is, zal hij, aldus de fabri
kant, kunnen weerstaan aan water en
detergenten, maar niet aan hoge oven-
temperaturen. Hij kan gebruikt worden
in de huishouding, voor het repareren
van glazen voorwerpen die vaak gewas
sen worden (met uitzondering van vuur
vaste schalen), in de auto, bijvoorbeeld
voor het lijmen van de achteruitkijk
spiegel, op een windscherm, in de tuin
het atelier enz.
Loctite Glass Bond zo heet de lijm
heeft de aanwezigheid van lucht
nodig om vloeibaar te blijven. Dat is
ook de reden waarom de verpakking
niet geheel gevuld is.
Normaal electrisch licht bevat geen
UV-stralen en kan dan ook niet gebruikt
worden ter vervanging van daglicht.
Ook zonnelampen zijn niet geschikt.
Waar glas heel moeilijk te lijmen is,
zal dit nieuiwe type lijm in vele geval
len een uitkomst bieden.
SINT,ANNALAND
TJienveiling van donderdag 13 dec.
1979. Uien maat veertig opwaarts, Klasse
twee N.L.: 32,Uien drielingen,
maat dertig/veertig opwaarts. Klasse
twee N.L.: 29,60. Uienprijs per kilo
gram. Aanvoer 46 ton.
De auto speelt een grote rol in de
vakantie-mobiliteit; niet alleen als
trekker op de buitenlandse kampeerreis,
maar ook als vervoermiddel voor het
hele gezin naar het strand, naar attrac
ties en om weer naar hui^ te komen.
Het sociaal belang van onze caravan,
met of zonder de erbij behorende auto,
blijkt zowel uit de cijfers als uit de
praktijk van het recreëren. De slagzin
„Vrij? Dan de caravan!" vormt sa
men met de slogan „Blij dat ik Rij"
een heel prettige combinatie in vrije-
tijdssfeer.
zen. We zuUen het 10de kapittel lezen
van het boek Deuteronomium. Zoek
dat in je Bijbel op."
Toen het hoofdstuk uitgelezen was,
zei hij: „Nu zal ik nog eens een klein
gedeelte er van voorlezen en dan zal
ik eens wat vragen. Ik begin bij vers 17:
„Want de Heere, uw God, is een God
der goden, en een Heere der heren; die
grote, die machtige, en die vreselijke
God, die geen aangezicht aanneemt,
noch geschenk ontvangt;
Die het recht van de wees en van de
weduwe doet, en de vreemdeling lief
heeft, dat Hij hem brood en kleding
geve.
Daarom zult gijlieden de vreemdeling
liefhebben, want gij zijt vreemdelingen
geweest in Egypteland."
„Wel," zei meester Batelaan, „van wie
staat nu, dat God hem liefheeft, Wilem
Brandel?"
Willem keek op en kreeg in eens een
kleur als vuur. Had hij niet gezegd, nog
zo net op de speelplaats: „Laat hem
lopen, hoor, zo'n Roomse Frangois, je
kan hem niet eens verstaan. Wat heb
je der an?"
En nu, in zijn verwarring wist hij
niet ineens antwoord te geven.
Dat viel de meester tegen, want Wil
lem was toch anders een flinke jongen.
Daarom zei hij: „Ik zal het nog eens
lezen, let nu op:
wordt vervolgd