EIIAnOEII Een vreemde Kerstdag Overdenking De Fransche koopmanszoon WOORD EN DAAD HONGER IS EEN SCHERP ZWAARD GEEF VAN UW OVERVLOED GIRO 3020900 uit de Heilige Schrift 2e blad Vrijdag 21 december 1979 No. 4853 ZEEUWSE WANDELINGEN Ongeveer een miljard mensen lijden honger, ook vandaag. Elke minuut sterven er mensen, vooral kinderen Neem dm.v. financiële adoptie een kind in de ontwikkelingslanden voor uw rekening. Voor f 35,- per maand geeft U zo'n kind dan voedsel, kleding en Christelijk onderwijs. Opgeven bij: J.SIot,Rembrandtlaan10, 3941 CH Doorn. Tel. 03430-4103 Ook uw daadwerkelijke hulp is dringend nodig. In comité-verband of als correspondent kunt u ons mee helpen te zorgen voor de aller armsten. Inl. I. 't Lam, Mollenburgseweg 48b. Gorinchem. Tel. 01830 - 32550 - 23604. St. Ref. Hulpaktie Woord en Daad Met vermelding: „Samen helpen". Maak van zuurkool EEN FEESTMAAL VRIJ? DAN DE CARAVAN Alleen bij daglicht lijmen „Dat 's nog laat volk vanavond, vrou we", sohrok Klaas op, toen hij de hof- hond hoorde aanslaan. Hij zat aohter de kachel met zijn voeten in de oven. Zo jiiist was hij klaar gekoimen met de krant, behalve de scheuriialenderblaad- jes zowat zijn enige lectuur, de dage lijkse lezing mt de Bijbel na het eten raoeten we ook niet vergeten. Hij dacht erover zachtjesaan in de bedstede te kruipen. Hij doezelde al een beetje. „Zeg Wülemien, hoe denk je d'r over, 't is half negen, tijd oim naar bed te gaan", had hij al eens aan zijn vrouw gevraagd. Maar WiUemien dacht waar schijnlijk nog niet aan slapen, ze had 'm tenminste geen asem gegeven. IJverig stopte ze verder aan de grijze kous van Klaas, waarin een paar kanjers van ga ten waren. Ze was trouwens niet zo'n slaapkop als haar man. Daarwordt aan de klink van de ach terdeur gemorreld. „Niet opendoen hoor Klaas, eerst vra gen wie d'r is!" roept de bezorgde Wü lemien hem nog na, als hij naar de bakkeet stapt. „Wie is dat nog zo laat?" vraagt Klaas aan de binnenkant van de deur. „O, dus je leit nog niet op bed!" klinkt het aan de buitenkant. Klaas weet het al, hij hoort het aan de stem; 't is buurman Ko. De grendel wordt weggeschoven en Ko stapt naar binnen, na eerst een beetje sneeuw van zijn kleren geschud te hebben. „Dat is nu ook: hoe later op dé dag hoe schoner volk!" spot Klaas. Ko lacht maar eens, pakt een stoel en gaat voor de andere oven van de kachel zitten, daar waar de kolenbak staat. Die heeft hij wel eens nodig, want Ko is een verschrikkelijke pruimer. Zo af en toe moet hij het overtollige tabaksvocht kwijt. Zo stiekem tiissen zijn benen door, want Ko weet dat Willemien een gloeiende hekel heeft aan dat vuile ge spuug op haar kolen. Het gesprek wil in 't begin niet erg vlotten. Tot de twee stropers na een poosje bij hun lievelingsonderwerp zijn aangeland: de hazen en patrijzen, nu in de winter ook de vriêsganzen en bun- zings. Zelfs een zeldzame otter geniet hun belangstelling. En nu komt Ko met zijn plan voor de dag. „Zeg Klaas, zouden we er morgen niet eens op uitgaan? Nog een week en dan is de jacht gesloten. Geloof maar gerust, de laatste dagen van het jaar komen de jagers nog een paar keer. We moeten ze vóór zijn! Bovendien hoeven we mor gen niet bang te zijn voor de Langen. Vanmiddag zagen we hem, netjes aange kleed, met zijn vrouw en een paar kin- ders voorbijfietsen. Ze hadden een paar koffertjes bij zich, die is met de Kerst dagen vast famUie gaan bezoeken". De Langen, dat was de schrik van aUe stropers. Op het gemeentehuis van Wei dorp stond hij in de registers ingeschre ven onder de naam van Jacob Schoter. Maar iedereen noemde ham de Langen, omdat de grote vent zulke allemenselijk lange benen had en geweldig lopen kon. Met een aanloopje nam hij met gemak zonder polstok de breedste sloten. De schrik voor iedereen, die zich in het veld bevond met minder goede be doelingen: voor kwajongens die in mei aan het eierzoeken waren, maar ook voor doorgewinterde stropers zoals Klaas en Ko. En bovendien was 't een gemene dienstklopper. Op ogenblikken dat je hem helemaal niet verwachtte Uep hij rond te neuzen of stond te loeren op buit achter een doornstruik. Meermalen was hij ook 's nachts present in de velden rond Wei dorp. Dus Ko wou morgen gaan stropen. „Ja maar, je weet toch ook wel Ko, dat het morgen eerste Kerstdag is, dan heb ik nog nooit van me leven gestroopt, dan wil ik trouwens met WiUemien naar de kerk". „Naar kerk kun je nog zo dikwijls. Zondag preekt de dominee weer", meent Ko, die maar een enkele keer per jaar gaat. „En 't is nu een mooie gelegenheid, 't is een klein, beetje aan 't sneeuwen en ik geloof dat er vannacht noig wel een laagje bijkomt". Klaas kijkt eens naar zijn vrouw. „Wat denk je d'r van, Willemien?" „Je bent nooit gewoon op ziolke dagen weg te gaan en zeker niet om te gaan stropen, 'k Zou 't maar laten en mee naar de kerk gaan. 't Was beter idat Ko' ook eens wat meer ging". „Waarom de volgende dagen niet?" probeert Klaas nog. Hij kan er toch ook maar slecht toe besluiten om morgen stropende de dag door te brengen. „Nee, dan kan ik niet, de tweede Kerstdag moeten wij weg en de derde krijgen we visite. Ik weet ook wel, waar we wezen moeten. In de Welhoek achter 't hof van Willemse wemelt het van de hazen". Ze kletsen nog wat door, totdat Klaas eindelijk zegt: „Ga dan nu maar gauw naar huis, 't is al haU tien, dan zal ik het voor deze ene keer maar eens doen, je weet, 't is anders mijn gewoonte niet op zulke dagen". Met een „welterusten allebei" ver trekt Ko. Klaas en Willemien hebben niet veel meer gepraat nadat Ko is weggegaan. Klaas weet wel dat zijn vrouw het hele maal niet goed vindt. En hijzelf is er ook niet rustig onder. Als heel het dorp, ja bijna de ganse wereld denkt aan Gods grote zondaarsliefde en spreekt over de blijde gebeurtenis in Bethlehem, zal hij door de wedden zwerven. Weet hij wel zeker dat hij zondag ook nog naar de kerk kan, zoals Ko het voor stelde. Zal hij do laatste zondag van het jaar nog beleven? Als hij morgen in 't veld eens een ongeluk krijgt! Hij kan maar moeilijk in slaap komen. De volgende morgen vroeg gaan ze op stap. Niemand ziet ze gaan, de twee stropers, 't is nog pikdonker. Voor hen geen bezwaar, ze weten de weg toch wel te vinden. Als ze de hofstede van WU- lemse maar voorbij zijn zonder gezien te worden is het veilig. Ze zullen die maar langs de achterkant passeren, want aan de voorzijde zit de waakhond in zijn hok, die bij 't minste geluid zijn grote bek openscheurt. Als ze na een klein uurtje in de Wei- hoek aankomen is het juist licht genoeg om te beginnen. Klaas schiet een ietsje beter dan Ko, daarom zal hij „zitten". Bij een damhek hurkt hij neer, wat verborgen achter een doornstruik je. Ko gaat naar 't ach tereind van ,de wei en komt dan lang zaam heen en weer lopend in de rich ting van Klaas. Op die manier jaagt hij het wild naar hem toe. Kijk, daar springt vlak voor zijn voe ten een haas op uit zijn leger, volgt zijn gewone route naar Klaas heen. Die ziet hem al aankomen, legt aan en mikt, wacht even oon te schieten tot de haas nog dichterbij is. „Pafff!" daar valt het schot en 't haasje Ugt morsdood in het gras. „Dat is de eerste buit!" roept Ko, die er nu ook bijgekomen is. „En een kanjer van een beest", voegt hij erbij, als hij de haas oppakt om in een zak te doen. Het volgend terrein is een groot blok wei land, bijna helemaal door doornbossen omgeven. Ko wacht tot zijn kameraad zijn verdekte stelling heeft ingenomen en gaat dan weer langzaam het wild op jagen naar Klaas. Wat is dat daar in de verte? 't Is de klok van Weddorp die luidt. Ze roept die mensen naar de kerk om er het Kerstfeest te vieren. Klaas in zijn hoekje achter een hoge slootkant hoort het ook. 't Is of hij er van opschrikt, of hij ze ziet gaan, de b\iren, de familie, zijn eigen vrouw ook. Ze is alleen, kijkt een beetje beschaamd voor zich. Wat moet ze zeggen als de mensen vragen: „Je man is toch niet ziek, Willemien?" Rrrrttt daar scheert een haas vlak langs de peinzer heen. Klaas had 'm niet zien aankomen, zo waren zijn ge dachten bij het dorp, bij zijn vrouw. Hij legt vlug aan en zendt het rennende dier nog een schot hagel na, maar 't is mis, het beest was al te ver weg. Hoor! de klok roept nog steeds, 't is of ze ook hem uitnodigt. Hij zou naar Ko' kunnen gaan en zeggen dat hij er mee ophoudt, dat hij naar huis wiL En als Ko dan vragen zou waarom, dan moet hij zeggen, dat hij hier geen rust heeft, dat de kerkklok hem zoeven geroepen heeft, dat het Kind van Bethlehem hem roept. Maar nee, dat durft hij niet, dat staat een beetje gek. Ko zou hem niet zuinig uitlachen om zulke praatjes. Kijk, daar komt hij al. „Jammer zeg, dat je 'm mis schoot, hij kwam toch zo mooi". „Ja, 'k zat een beetje te laag en toen ik 'm goed en wel zag, was het te laat", verzint Klaas maar. Zo gaat de dag voorbij, 't Gaat slecht. Niet dat het aan hazen mankeert, o neen. Ko jaagt er genoeg op. Maar Klaas schiet slecht, de meesten ontsnappen hem. Het gelui van de kerkklok zindert hem de hele dag in de oren, het roepen „Kom-toeh! kom-toch!" wil hem niet loslaten. Ze hebben er nu vijf, hij vindt het goed zo, het liefst zou hij dadelijk naar huis gaan. Ze moeten echter wachten tot het begint te schemeren om niet ge zien te worden bij hun thuiskomst. Willemien zit te wachten in 't sehe- meruur. Ze heeft de lamp nog niet aan gestoken. „Goeienavond vrouwe, daar Stichting Ref. Hulpal<tle Giro 3020900 VERVOLGVER HAAL door Joh's Staal „Als ie mij wat vraagt, zal 'k em ook eens op z'n Frans antwoord geven," zei Jaap, „en dan zeg ik: Hein?" Weer proestten de jongens het uit van 't lachen. Er ontstond nu weer druk gepraat. „Hoe heet de jongen eigenlijk?" „Hij heet Jacques, maar de meester zei: dat we hem maar op z'n Hollands Jacob moesten noemen." „Maar hij is Rooms, hoor, want toen de meester ging bidden, heb ik hem een kruis zien maken, net als de papisten doen." „Dat heb jij zeker gezien met je ogen toe, of doe jij je ogen open, als de mees ter bidt?" „Maar als hij Rooms was, zou hij toch niet bij de weduwe Verburg wezen, die is toch gereformeerd." „Ze zeggen, dat hij Rooms is en dat zijn vader schatrijk wezen moet. Je zou zeggen, wat doet zo'n jongen hier op Bo degraven?" „Laat hem maar lopen, hoor, zo'n Roomse Frangois, je kan hem niet eens verstaan. Wat heb je der an?" „Hij komt misschien het dorp wel in brand steken, net als de Framsen voor zes en twintig jaar." „Wat weet jij dat precies, Nico, je was daar zeker bijje moet nodig praten van voor zes en twintig jaar, als je pas twaalf bent." „Nou ja, maar Vader weet het toch wel, daar zijn mensen genoeg, die dat weten, 't zijn lieverdjes, hoor, die Fran sen." „Ja, jó, maar toen was 't oorlog, dat zouden ze toch nu niet doen." „Je moet maar eens aan de réfugié's vragen, wat voor lieverdjes het zijn. Dan weet je der aUes van." „Maar die réfugié's zijn toch ook Fransen en die zijn toch heel anders." „Ja, dat waren vervolgde Protestan ten, maar die Roomse Frangoisen, daar moet ik niks van hebben. Ik laat de jongen lopen, laat-ie maar naar z'n Fransenland gaan." „We hoeven van die jongen toch nog geen kwaad te zeggen, nu we hem nog helemaal niet kennen. De réfugié's zijn toch ook Fransen en die zijn toch zo kwaad niet." „Och, j6, dat waren toch geen Room sen. Je moet maar eens horen, wat-die mensen geleden hebben." Misschien zou er nogal veel meer ge zegd zijn, maar er werd met een sleutel op de schoolramen getikt en dan wisten de jongens wel, wat dat betekende. Op het getik van de meester gingen jongens en meisjes vlug. naar binnen en weldra zat ieder op zijn eigen plaats. De school was heel eenvoudig inge richt, zoals alle scholen in die tijd. Zulke mooie scholen, met zulke fijne banken als waarin tegenwoordig onze jongens en meisjes onderwijs krijgen, had men in de 17de en 18de eeuw in de Republiek niet. De school van meester Batelaan be stond uit één heel groot vertrek. Daarin stonden lange banken zonder leuning. Vele van die banken hadden ook schrijf tafels, vooral in de hoogste klassen, maar in de lagere klassen moesten de kinderen de leien maar op de knieën nemen om te schrijven of te rekenen. Het was er verre vandaan, dat in die tijd al de kinderen trouw ter school kwamen en over het algemeen werden ze er veel te vroeg afgenomen. Toch waren er niet ze heel veel men sen, die niet lezen of schrijven konden. Zeker, wel meer dan tegenwoordig, maar in vergelijking met andere landen zag het er in ons land nog gunstig uit en dat kwam vooral ook daar vandaan, dat onze vaderen het Woord Gods in ere hielden. Iedereen, zeiden ze, was verplicht dat Woord te onderzoeken, want het moest VAN ARMOEDE EN RIJKDOM „Want gij weet de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm ge worden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede zoudt rijk worden." (2 Cor. 8 9) Als in de Kerstnacht de Heere Jezus wordt geboren, dan wordt de armoede waarvan onze tekst spreekt, ons voor ogen gesteld. Hoe immers is dit feest van de grote blijdschap tegelijk een feest van gering heid, sohamelheid, en armoede. Zie... daar hgt de Redder der wereld als Kind op het stro van een beestenbak in een stal. Hij is arm geworden, daar Hij rijk was. Hoe rijk was Jezus als ,de Zoon van God. Rijk in goddeUjke en hemelse heerlijkheid. Alles wat van de Vader was, was ook van Hem.. De brief aan de Hebreen spreekt er van: „Welke Hij gesteld heeft tot een Erfgenaetm van alles, door welke Hij ook de wereld ge maakt heeft". (Hebr. 1 2) Hem kwam toe alle macht, alle glorie alle heerlijkheid. Dat was zijn recht matig bezit. Zijn erfdeel. Maar welk een wonder: zonder daartoe te zijn ge dwongen ontdeed Hij zich van zijn he melse heerlijkheid. Deed Hij vrijwillig afstand van die rijkdom. Dat predikt ons het Kerstfeest. Hij de rijke, volzaUge Heere daalt uit zijn goddelijke heerlijk heid neer om als arm schepsel uit de maagd Maria geboren te worden. Zó arm werd Hij, dat Hij later zeg gen moest: „De vossen hebben holen, en de vogels des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft niet, waar Hij het hoofd neerlegge." Dat deze rijke Christus zo arm werd, dat is genade. Deze hemelse weldaad ko-nden we niet verdienen door onze werken... het is genade. De gave van Jezus als Borg komt voort uit Gods ongehoudene, ge- ben ik weer. Maardat doe ik nooit meer, op Kerstdag gaan stropen, dat is de eerste en de laatste keer geweest". Wat verlegen vertelt hij van zijn jacht partij, hoe hij er zo slecht „bij" was en waarmee zijn gedachten zich hadden bezig gehouden. En op tweede Kerstdag gingen Klaas en Willemien samen naar de kerk. Middelburg L. van Wall'enburg Zuurkool geldt in ons land als uitge sproken winterkost, die we doorgaans plegen te eten met een knapperige kar- bonade of een geurige rookworst. Een smakelijk maal ongetwijfeld, maar niet iets aparts. Waar datzeUde gerecht echter wel tot een ware specialiteit, een bijzondere ervaring zelfs, is uitge bouwd is in de Elzas. Dit aan Duitsland grenzende deel van Frankrijk heeft naast diverse wijnsoorten, natuurschoon kastelen en pitoreske dorpjes uit de late middeleeuwen vooral de Choucrou- te d' Alsace als toeristische attractie. Ohoucroute d' Alsace, ofwel Elzasser zuurkool, is een specialiteit van de streek, die daar in ieder restaurant, zowel 's zomers als 's winters, bovenaan de meniikaart staat. Nu is de nuchtere Hollander wellicht geneigd schouder ophalend te mompelen dat zuiirkool toch gewoon zuurkool is, maar waar de Elzassers de bezoekers volledig mee weten te verrassen is de omlijsting van de fijngesneden witte kool, die voorna melijk uit vlees bestaat. Op een grote zilveren schaal wordt de zuurkool op gediend, omgeven door verschillende soorten vlees, zoals stukken gerookt spek, diverse braadworstjes, gerookte worst, varkenslapjes en soms ook ge kookte ham, kasselerib en verse bloed worst. Wat losse gekookte aardappelen of een schuimend glas bier staan borg voor een verdere vervolmaking. Het zelfde gerecht, dat door ons altijd als een weliswaar lekkere, maar toch wel simpele hap wordt beschouwd, blijkt ineens een geweldige feestschotel te zijn. En in feite alleen maar door sUm de ongekende mogelijkheden van vlees uit te buiten. Zelf toch ook maar eens proberen! —O----- voor ons zijn „een lamp voor onze voet en een licht voor ons pad". Maar om dat Woord te kunnen onder zoeken, moest men kunnen lezen en van daar, dat er door de predikanten en kerkelijke vergaderingen telkens op ge wezen werd, dat de kinderen naar school moesten. Een school als van meester Batelaan, die zo gunstig bekend stond tot verre in de omtrek, had nooit over gebrek aan leerlingen te klagen. Vandaar dan ook, dat meester Bate laan bijgestaan werd door een onder meester, die meestal de kleinste kin deren onderwees, terwijl hijzelf onder wijs gaf aan de grootste jongens en meisjes. Jakob Hanapier want, zoals we bemerkten, noemden ze hem in Bode graven maar met zijn Hollandse naam en daarom zullen wij dat ook maar doen was nu ook leerling van mees ter Batelaan. We vinden hem evenwel niet bij de grote jongens, maar bij de kleine. De meester vond dat beter, omdat Jakob niets van de Hollandse taal kende en deze was zo verstandig, dat hij begreep dat het zo ook beter was. Hij kwam hier om Hollands te leren, daar was het toch maar om te doen. Maar Jakob zou wel een buitenge wone jongen geweest zijn, als hij er niet verschrikkelijk het land aan gehad had om bij de kleintjes te zitten, nu hij heel onverplichte, volmaakt vrijmadhti- ge goedertierenheid. Hij had het niet behoeven te doen voor Zichzelf, maar Hij deed het om „uwentwil" zegt Paulus tot de gemeente van Corinthië. „Gij weet de genade..." En Maria mag als de begenadigde Hem ter wereld brengen. Want waar de mens gezondigd had, kon nu ook alleen een waarachtig, rechtvaardig mens als offer voor de zonde gelden. Welk een aanbiddelijke genade. Nu schenkt Hij God voldoening. Ten bate van al de Zijnen werd Hij al armer. Een leven vol smart en hoon, dat eindigt op het kruis van Golgotha. In dat offer is de toorn van God volkoimen geblust. Ja... Hij is ook opgestaan en ten he mel gevaren, om de door Hem verwor ven schatten uit te delen. „Gij weet de genadeDe gemeen te aan wie Paulus schrijft, wist van de ze genade. Dat was geen weten alleen door kennisneming. Neen, ze waren er met hart en ziel bij betrokken. Ze hadden van de genade weet. In een vorig hoofdstuk schrijft Paulus hen, dat ze bedroefd zijn geweest naar God en deze droefheid werkt een onberouwelij- ke bekering tot zaligheid. In de weg van geloof en bekering hadden zij Jezus Christus mogen aan nemen, als hun Borg en Zaligmaker. Ze wisten door genade in leven en sterven het eigendom te zijn van Jezus Chris tus. En wie Jezus Christus eigen is, die is rijk in God. Maar dat gaat wel door de ontdekking aan eigen armoede heen. Wie rijk in God is, is arm in zichzelf. Aan rijken in zichzelf kan de Heere zijn genade niet kwijtalleen aan armen. En ziedaar zit het nu op vast. Want we zijn van onszelf niet arm. Van nature voelen we ons rijk en zelf voldaan. Wij menen met ons vermeend geestelijk bezit voor God te kimnen be staan. Hoeveel kerkelijk meelevende mensen stellen zich tevreden met de uiterlijke vormen, zonder te merken, dat daarin niets is van de drang der liefde van Christiis, dat het geen vrucht van levend geloof is, dat het hart er niet bij is. Dan zijn we rijk en verrijkt en hebben aan geen ding gebrek en we we ten niet, dat we arm zijn voor God doodarm. Het is levensnoodzakelijk, die ge waande rijkdom kwijt te raken. Nederland staat aan de spits van het caravangebruik in West-Europa. Wij hebben 26 caravans per duizend inwo^ ners en maar liefst 89 caravans op dui zend personenauto's. Dat was althans vorig jaar zo, toen het CBS onze ma nier van vakantie-houden onderzocht en vaststelde dat 32% van degenen die in eigen land vakantie hielden (totaal 7,9 mUjoen) caravan en zomerhuisje verkozen. Onder die „vakantiehuisjes" zal nog menige stacaravan gerekend kunnen worden! Eén op de drie vakan ties in Nederland wordt in een vouw wagen of caravan doorgebracht. Naar het buitenland trekt ISVo van de Nederlandse toeristen (in totaal 6,5 miljoen) met een caravan. Statistici zijn tot de conclusie gekomen dat de caravan kan worden beschouwd als een goedkope versie van een zomer huisje, omdat het meerdere keren per jaar gebruikt kan worden. Het is een uitkomst voor tienduizenden gezinnen vaak met kinderen maar ook „met kinderen de deur uit" die er behoefte aan hebben de grote stad te ontvluch ten als het weer een beetje meezit Frisse lucht, recreatie in de openlucht en een stukje natuur kan men op en rond iedere redelijk geoutilleerde cam ping wel vinden. Opmerkelijk is dat de toch vrij kostbare stacaravan (en de als zodanig gebruikte toercaravan) rela tief meer in het bezit is van de minder weigestelden. Ook dat is door onder zoekers vastgesteld: zowel bij de be staande als bij de toekomstige kopers blijkt de caravan vooral aantrekkelijk voor de middenklassen. Ruim lOVo van de gezinnen met thuiswoinende kinde ren tot 17 jaar is in het bezit van een caravan. Ongeveer 40% van de toer- caravanbezitters heeft een vaste stand plaats (bijna altijd op een kampeerter rein) en caravannen is vooral ixjpuladr bij de stedeling. Waarom het juist in den kampeerbranohe de laatste jaren zo onstuimig is toegegaan, hebben onze Oosterburen haarfijn uitgedokterd. Be langrijkste oorzaken van deze ontwik keling zijn volgens hen dat bij het kam peren alle gezinsleden actief zijn be trokken, dat het kamperen geen klasse- onderscheid kent en dat plaatsreserve ring in het algemeen niet nodig is. Dat laatste behoudens de vakantiepiek in de zeer druk bezochte streken. al zo groot was. Hij had wel tegen de meester gezegd: c'est bien, monsieur 't Is goed, meneer), maar als hij de grote jongens zo spotachtig naar hem zag kijken, begon het van binnen te koken. Een heleboel lelijke scheldwoorden voor de Hollandse geuzen kwamen in zijn gedachten, maar hij was gelukkig zo verstandig, ze maar niet uit te spreken en ten slotte besloot hij maar zo vlug mogelijk Hollands te leren, dan kon hij gauw in de hoogste klas komen. Het was gewoonte, dat de school ge opend werd met psalmgezang en gebed. Somtijds werd daarna met de grootste kinderen een gedeelte xiit de Bijbel ge lezen. Toen nu al de kinderen gezeten waren, zei meester Batelaan: „Kinderen, we zullen zingen het 7de vers van Psalm 146: „Met vUjt bewaert oock de Heere, Den vreemden in lijden groot, Desgelijcks de weesen teere, Behoedt Godt in angst en noot; Weduwen hij oock bewaert, Dat hen geen leet wedervaert." Zoals men ziet, was het nog een psalm naar de berijming van Datehen, want de nieuwe psalmberijming zou eerst in 1773 verschijnen. Na het zingen deed de meester een kort gebed, waarin hij de zegen des Heeren vroeg over het onderwijs, dat gegeven moest worden. Daarop zei hij: „Kinderen, nu wUlen we even met elkander in de Bijbel le>- We moeten arm gemaakt worden. Dat doet de Heüige Geest door het Woord. Hij opent de blinde ogen en doet ons zien hoe arm we door de zonde gewor den zijn. Dat we wel rijk zijn geweest. Rijk in CJod. Geschapen naar zijn Beeld. Maar dat we alle heerlijkheid en rijk dom verloren hebben door de zonde. Zie als dat gebeurt, dan worden we mensen, die alles missen. Dan worden we armstraatarm. Geen gerechtigheid om voor God te be staan. Geen heerlijkheid, geen heilig heid, geen leven gewijd aan Zijn dienst. Een hemelhoge schulden geen cent om te betalen. Dan wordt gesmeekt om. iets te mogen ontvangen van de rijkdom, in de Heere Jezus Christus al is het nog zo weinig. Smeken om een kruimel genade. Zijt gij reeds zo arm geworden? Zie zulke armen worden met goede ren vervuld. Zulke armen van geest worden zalig gesproken, want hunner is het koninkrijk der hemelen. Zij krijgen deel aan Christus en al Zijn goederen. Ze zijn rijk in verzoening en verge ving, jaze krijgen God Zelf als hun deel terug. Wie in de Zoon gelooft heeft het leven en dat betekent: Vrede, vreug de, blijdschap, zekerheid, zaligheid. De Gemeente van Christiis is rijk in haar Heere. Maar zolang zij hier op aarde ver keert, leeft zij nog zo weinig uit die rijkdom. Leeft ze zo meniigmaal beneden haar stand. Is het nog zo vaak armoe troef. In plaats van rijker wordt zij in zich zelf steeds armer. Maar eens heeft de armoede een einde Dan nemen de armen van geest de hun toegezegde erfenis in bezit en loven ongestoord en in eeuwigheid hun God en Zaligmaker. Make dan de Heere ons arm van geest, opdat wij het heil alleen van Hem ver wachten. Dan zullen we op het Kerstfeest ons verheugen in zo grote zaligheid en zingen: „Ook voor mij hebt Ge uw rijkdom ontzegd. Werd G' in stro en in doeken gelegd, Leer m' U danken daarvoor. Leer m' U danken daarvoor." B. H.H. Voor de doe-het-zelver is er een merkwaardig nieuw type lijm op de markt, die de ultraviolette stralen van daglicht nodig heeft om te verharden en zodoende in een paar sekonden glas op glas of glas op metaal te lijmen. Hoe meer violette stralen, hoe sneller de verbinding tot stand komt. Op een mooie zonnige dag is de verlij ming in 10 sekonden handvast, op een bewolkte dag moet men wel één tot twee minu ten wachten. Als de lijm na ongeveer 24 uur volle dig uitgehard is, zal hij, aldus de fabri kant, kunnen weerstaan aan water en detergenten, maar niet aan hoge oven- temperaturen. Hij kan gebruikt worden in de huishouding, voor het repareren van glazen voorwerpen die vaak gewas sen worden (met uitzondering van vuur vaste schalen), in de auto, bijvoorbeeld voor het lijmen van de achteruitkijk spiegel, op een windscherm, in de tuin het atelier enz. Loctite Glass Bond zo heet de lijm heeft de aanwezigheid van lucht nodig om vloeibaar te blijven. Dat is ook de reden waarom de verpakking niet geheel gevuld is. Normaal electrisch licht bevat geen UV-stralen en kan dan ook niet gebruikt worden ter vervanging van daglicht. Ook zonnelampen zijn niet geschikt. Waar glas heel moeilijk te lijmen is, zal dit nieuiwe type lijm in vele geval len een uitkomst bieden. SINT,ANNALAND TJienveiling van donderdag 13 dec. 1979. Uien maat veertig opwaarts, Klasse twee N.L.: 32,Uien drielingen, maat dertig/veertig opwaarts. Klasse twee N.L.: 29,60. Uienprijs per kilo gram. Aanvoer 46 ton. De auto speelt een grote rol in de vakantie-mobiliteit; niet alleen als trekker op de buitenlandse kampeerreis, maar ook als vervoermiddel voor het hele gezin naar het strand, naar attrac ties en om weer naar hui^ te komen. Het sociaal belang van onze caravan, met of zonder de erbij behorende auto, blijkt zowel uit de cijfers als uit de praktijk van het recreëren. De slagzin „Vrij? Dan de caravan!" vormt sa men met de slogan „Blij dat ik Rij" een heel prettige combinatie in vrije- tijdssfeer. zen. We zuUen het 10de kapittel lezen van het boek Deuteronomium. Zoek dat in je Bijbel op." Toen het hoofdstuk uitgelezen was, zei hij: „Nu zal ik nog eens een klein gedeelte er van voorlezen en dan zal ik eens wat vragen. Ik begin bij vers 17: „Want de Heere, uw God, is een God der goden, en een Heere der heren; die grote, die machtige, en die vreselijke God, die geen aangezicht aanneemt, noch geschenk ontvangt; Die het recht van de wees en van de weduwe doet, en de vreemdeling lief heeft, dat Hij hem brood en kleding geve. Daarom zult gijlieden de vreemdeling liefhebben, want gij zijt vreemdelingen geweest in Egypteland." „Wel," zei meester Batelaan, „van wie staat nu, dat God hem liefheeft, Wilem Brandel?" Willem keek op en kreeg in eens een kleur als vuur. Had hij niet gezegd, nog zo net op de speelplaats: „Laat hem lopen, hoor, zo'n Roomse Frangois, je kan hem niet eens verstaan. Wat heb je der an?" En nu, in zijn verwarring wist hij niet ineens antwoord te geven. Dat viel de meester tegen, want Wil lem was toch anders een flinke jongen. Daarom zei hij: „Ik zal het nog eens lezen, let nu op: wordt vervolgd

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1979 | | pagina 5