EiiAnoEn - niEuws ,,Fiets je fietsje" Overdenking „Onder de Oranjevlag" uit de Heilige Schrift Zuivelprodukten naar 2e blad Vrijdag 19 oktober 1979 No. 4835 HET KVENSTER ZEEUWSE WANDELINGEN Nederlandse ruim 100 landen blik op ker en samenievlng De Combi-Synode -. De Ger. Bond - Ik moet nog even terugkomen op nüjn onderwerp van vorige week: de geza menlijke Synode-vergadering van de Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken, gehouden op 11 en 12 oktober te Lunteren. De dagbladen hebben ons al uitvoerig ingelicht over het verloop van deze Combi-Synode en het ziet er naar uit dat de discussie over deze zaak nog wel een tijdje zal voortgaan, ook in de kerkelijke pers. Het belangrijkste is dat de Synoden hebben besloten op de ingeslagen weg tot toenadering voort te gaan en dat men wat „spelregels" heeft opgesteld, vooral voor de plaatselijke samenwer kingsverbanden. Eén zijn de beide ker ken zeker nog niet, en dat zal ook nog wel enige jaren duren. Maar dat die eenheid er komt, daarvan zijn verreweg de meesten wel overtuigd. De beide grote protestantse kerken in ons land zijn bezig naar elkaar toe te groeien. Profe ten willen ons doen geloven dat het eeuwfeest van de Doleantie niet meer zal worden gevierd, maar inplaats daar van zal het in 1986 feest zijn wegens de hereniging van beide kerken. Maar profeten eten brood... Merkwaardig dat de kranten zoveel aandacht hebben besteed aan de positie en de houding van de Gereformeerde Bond in de Hervormde Kerk. Nu neemt deze Bond min of meer een sleutelpo sitie in. Vooreerst moet men daar het meest trouwe gedeelte van het Her vormde kerkvolk zoeken. En bovendien is het de Ger. Bond die zich tot taak heeft gesteld de kerk terug te roepen tot het leven bij de belijdenis. Zal dus de Bond de samensmelting van de twee kerken kunnen meemaken? Het heeft er de schijn van dat de Synodeleden die tot de Ger. Bond beho ren minder afwijzend staan tegenover een fusie van beide kerken dan aanvan kelijk werd gedacht. Het is niet zo dat ze staan te juichen over de hereniging. Dat is ter Synode ook duidelijk gezegd. In de Ger. Kerken is over de hele linie weinig binding aan de belijdenis, terwijl ook de Schriftuurlijk-bevindelijke pre diking het enige van de Bond in de Ger. Kerken veel schaarser is, en er een totaal andere wijze van geloofsbeleving wordt gevonden. Eén van de Hervormde Synodeleden zei: we zenden op verschil lende golflengten uit. Dat zal allemaal waar zijn. Maar zijn dat redenen om de samen- werliing te blokkeren met een kerk die toch nog al is het dan maar formeel dezelfde belijdenis heeft? Kunnen de Hervormd-Gereformeerden met een gerust hart „nee" zeggen tegen de Ger. Kerken, terwijl ze in eigen huis zoveel vinden wat niet beter is? Deze overwe gingen hebben de Bonders ter Synode ertoe gebracht om hoewel aarzelend ja te zeggen tegen een verdergaande samenwerking. Ik heb de indruk dat dit in kerkelijk Nederland maar half begrepen is. Som migen deden het voorkomen alsof de Bond „omgegaan" zou zijn. Alsof ze min of meer verraad zou hebben gepleegd aan haar achterban. Niets is minder waar. Het ging ook helemaal nog niet om eenheid of eenwording, het ging om een verdergaande samenwerking. Hoe dat op het plaatselijk vlak moet, daaro ver is nog niet eens veel duidelijkheid. Het zal in ieder geval op vele plaatsen moeizaam gaan, als het gaat... Maar als de hereniging een feit wordt en dat wórdt het, als de voortekenen niet bedriegen dan zullen zij die de belijdenis liefhebben, moeten weten waar zij met die belijdenis hebben te staan. Daar ging het om. WAARNEMER Zo heet de tentoonstelling over fietsen die in het museum te Goes werd gehou den. Dat museum is ondergebracht in een oud gebouw: het voormalige wees huis. Zoals ik wel eens meer geschre ven heb, bezoek ik graag tentoonstellin gen, als ze op de historie betrekking hebben. Daarom ben ik op een middag naar Goes gegaan om alles goed te bekijken. Ik maak bij zo'n bezoek altijd aantekeningen van wat er te zien is. Hier waren dat enkele oude fietsen en vooral veel afbeeldingen van alles wat er op fietsgebied gebeurd is. En dat is in meer dan 100 jaar heel wat. De oudste fietsen Daarvoor moeten we terug tot het jaar 1817, toen Napoleon nog leefde en op het eiland St. Helena gevangen zat. In Duitsland was er een zekere Freiherr von Drais, die twee wielen aan elkaar vast maakte met ertussen een ruimte voor de berijder. Maar rijden deed hij niet, zitten ging ook niet. Hij deed grote stappen ert zo bewoog hij zijn bouwsel voort. Het werd naar hem draisine ge noemd ofwel loopfiets. Deze loopma chine was geen succes, het ging wel wat vlugger dan lopen, maar je zweette ervan als een koetspaard. Het heeft tientallen jaren geduurd, voor er een fiets kwam, waar je op zitten kon. Ze hadden een hoog voor wiel en een klein achterwiel, waar tus sen een zadel was vastgemaakt. Ze waren van hout gemaakt, hadden ook houten banden. Het was een hele toer om er op te klimmen en bij het rijden je evenwicht te bewaren. Bij optochten komt er nog wel eens een te voorschijn. De metalen fietsen met hun twee even grote wielen waren een grote verbete ring. In het begin waren de wielen van massief rubber voorzien, wat op de hobbelige wegen van toen nogal schokte In 1888 vond de Engelse veearts Dunlop de luchtband uit, zijn naam is bekend geworden voor autobanden. In 1869 werd door de smid Henricus Burgers te Deventer de eerste Neder landse Rijwielenfabriek opgericht, later gevolgd door andere, o.a. de Fongers te Groningen. Ik heb verscheidene ja ren op een Transvalia-rijwiel gereden, vervaardigd op de fabriek in de Lange Delft te Middelburg, die in 1929 bij een grote brand is verwoest. Op verscheidene plaatsen werden rij scholen gevestigd, waar men kon leren fietsen. In een grote ruimte kon men zich oefenen, soms waren de wanden voorzien van kussens om het vallen te verzachten. Na enkele lessen ging men verder met de oefeningen op een stili weggetje, totdat men zich in het verkeer waagde, dat toen nog erg rustig was. Dat moet je eens vergelijken met te genwoordig, nu heel wat kleine kinderen per fietsje naar de kleuterschool gaan. Waar hebben die het geleerd? Haast ongemerkt van broertje of zusje via step en driewielertje, waarmee ze leerden sturen en trappen. In de eerste jaren, op het eind van de vorige eeuw, werd de fiets als een ge vaarlijk vervoermiddel beschouwd. Niet in de eerste plaats voor de berijder, maar vooral voor de voetgangers. En voor de paarden die zouden schrikken van zo'n renner en op hol slaan. Een fiets werd toen ook wel velocipede ge noemd. Er was een gemeente, dat de volgende verordening maakte: „Waar schuwing. De velocipedist zij gewaar schuwd, dat wanneer een paard en wa gen nadert, hij van zijn voertuig stappe, zich terzijde van de weg opstelle en de stuurkruk met zijn jas bedekke, opdat het paard niet schrikke. Het gemeente bestuur". Ook de boeren waren fel tegen de fiets. Ze meenden dat de koeien minder melk zouden geven bij het zien van deze blinkende machines. Soms durfden ze wel een blaffende en ook bijtende hond op de fietsers afsturen. Deze hadden wel eens een zweepje bij zich om de aanvallers van het lijf te houden. Ander nieuws Vrouwen op de fiets, mocht dat wel? Eigenlijk niet, het was onfatsoenlijk, onzedelijk en onvrouwelijk. Ongezond tevens, vooral voor jonge moeders, die haar borstvoeding zouden kwijtraken. Toch gingen de fabrieken al gauw spe ciale damesfietsen fabriceren, nodig voor de lange rokken. Onderaan de rokken werden een paar metalen vlinders vast gemaakt, dan konden ze niet opwaaien. In die tijd moesten vrouwenbenen tot aan de enkels bedekt blijven! Ze leer den ook fietsen in een rijschool, waar vrouwelijke instructeurs ze hielpen. In tal van plaatsen werden fietsclubs opgericht, die tochten organiseerden en wedstrijden hielden. Nog worden fiets tochten uitgeschreven, soms ook puzzel- ritten. Men kan zeli het aantal km's be palen. In 1885 werd de Algemene Nederland se Wielrijders Bond opgericht. Wie kent niet de afkorting ANWB. Deze vereni ging geeft reiboeken en maandbladen uit en bemoeit zich tegenwoordig meer met de auto's dan met de fietsen. Wat wel enigszins te begrijpen is, nu het aan tal auto's de laatste jaren schrikbarend is toegenomen. Maar vlak ook de fiet- senvoorraad niet uit, er zijn er ongeveer 10 miljoen in ons land. Die worden niet allemaal in ons land gemaakt, een half miljoen ongeveer komt uit het buiten land. Een bekend Engels merk is Raleigh, dat veel door toermannen be reden wordt. In de Kampioen, het orgaan van de ANWB las ik dit wielrijderslied, waar van ik het eerste couplet hier opschrijf: „Komt! gij Neerlands forse Imapen, Komt! bestijg het stalen ros! 't Moet er vlug en ferm op los! Dromers, hier valt niet te gapen, Niet te suffen, niet te slapen. Fris gaat 't voort door veld en bos. (Ruiters, laat de teugels los!" Eindelijk durfde men het aan om postboden en veldwachters van een fiets VBRVOLGVBBHAAIi door Lu Pmninc VitgeverU W. M. den Hertog 49 De belangstelling van de kolonel groeide, en de boer ging voort, om uit te leggen, hoe dat zwakke garnizoen overrompeld kon worden. De man sprak bondig en zakelijk, zonder een nodeloze omhaal van woorden, en daar hield de kolonel van. „Hoe weet ge dat?" „Ik kom juist van Gravesloot". De kolonel trok de wenkbrauwen op. „De zaak is heel duidelijk, kolonel. De Fransen hielden mij aan, om mij eens uit të horen, en van die gelegenheid maakte ik gebruik, om mijn ogen ter dege de kost te geven". De kolonel wierp een zijdelingse blik op de man, zoals hij wel meer gewoon was, om iemand te bespieden en kwam tot de slotsom, dat het gelaat van de boer bij alle oprechtheid toch ook een behoorlijke dosis geslepenheid verried. „Hebben ze daar te Gravesloot ge schut?" „Geen geschut, kolonel". „De onzen hadden er toch een kanon". „Het werd door de onzen vernageld, voordat ze de vlucht namen". Dat klo^nk aannemelijk, maar een ge voel van twijfel had toch post gevat in het hart van de kolonel, en er behoefde niet veel bij te komen, of zijn argwaan was gewekt. Doch toen hij vroeg, of de Grevenbrug ook niet te overrompelen was, en de boer uit een oogpunt van voorzichtigheid elke aanslag op de Gre venbrug ten ernstigste ontried, was de kolonel weer gerustgesteld., „'t Is daar aan de Grevenbrug droe vig afgelopen". „Inderdaad kolonel wel droevig. Een omgekochte boer wees de vijand de weg over de Kamerikse kaden het was jammer, dat de heer van Zuylen- stein ze niet had laten afgraven". Kolonel Palm was het met deze me ning geheel eens, maar tegenover de verslagen held achtte hij het niet oor baar, dit te zeggen. „Voorts had men d'e brug te Kame- rik moeten afbreken en de Franse post te Harmeien moeten oplichten, voordat de aanslag op Woerden werd onderno men". Opnieuw gaf de kolonel aan de boer in zijn hart gelijk. „Gij schijnt hier in de omtrek goed bekend". Tennissen ghmlachte. „Dat zou wel dienen, kolonel ik woon te Kamerik". De kolonel liep enige passen nadenkend op en neer. Toen gaf hij aan Tennissen last, even te wachten, terwijl hij zijn offi cieren bijeen riep, om hen te raadple gen. De kolonel vond bij de officieren een vruchtbare akker voor zijn voorstel, om Gravesloot te overmeesteren. Zij verkeerden nog in een geestdriftige stemming over de goed geslaagde uit val, en voor hun ondernemend zee- mansbloed moest deze avontuurlijke tocht, die zoveel goede kansen bood, wel iets ongewoon bekorends hebben. Zij verklaarden zich eenparig voor het plan, en werden er nog te meer toe geprikkeld, daar het duidelijk was, dat de aanslag op Woerden was mislukt. Generaal Luxemburg had de vesting feitelijk reeds ontzet; van een over rompeling van Woerden kon in geen geval meer sprake zijn, en slechts de krijgsmanseer had de prins nog doen besluiten, om de aftocht uit te stellen. Doch dit uitstel zou zich slechts tot enige uren beperken, en kon men van deze uren gebruik maken, om die hon derd Fransen in hun veroverde stel ling in de wacht te slepen, dan zou daardoor de ongebroken moed van het Nederlandse leger te krachtiger in het Uoht treden. Toen de kolonel tot de boer terug- De Leidsman der blinden En ik zal de blinden leiden door de weg die zü niet gewe ten hebben. Jes. 42 16a Wat is het erg wanneer iemand blind is. Hij ziet de zon niet, hij kent geen onderscheid van kleuren. Hij kan niet genieten van de blauwe lucht, van het groen van de bomen, van een bloeiende bloem. Hij weet niet waar hij is of loopt, hij kan alleen de weg niet vinden', hij moet altijd geleid worden. Er is bijna niets zo erg, als wanneer een mens het licht in zijn ogen mist. Wie zijn de blinden die de profeet hier bedoelt? Dat zijn de mensen uit Juda, de inwoners van Jeruzalem die in Babel zitten. Ze weten de weg naar huis niet. Ze weten ook niet hoe ze die weg moeten vinden. Maar niet alleen zij zijn blind. Ook de heidenen tussen wie zij wonen zijn blind. Dat zijn de mensen die afgoden dienen, die de ware God niet kennen. Want blindheid is in de bijbel altijd het beeld van de vervreemding van God. Door de zonde zijn we blind geworden. We kennen God niet meer, we kennen ook onszelf niet, we weten nauwelijks het onderscheid tussen goed en kwaad. En de weg naar God terug kunnen we uit onszelf niet vinden. En het ergste is dat we onze blind heid niet eens kennen, dat we er niet eens last van hebben. De Farizeeërs vroegen eens aan de Heere Jezus, heel verontwaardigd: Maar zijn wij dan ook blind? En denkt u maar aan wat de te voorzien. Zelfs het leger kreeg een afdeling wielrijders. Het woord rijwiel gebruikt men alleen nog maar in officiële stukken, ook in het woord rijwielpaden, maar verder zegt iedereen: fiets. Een naam waarvan de herkomst niet goed bekend is. O ja, ook nog in rijwielbelasting en -plaatje. Dat laatste is van 1924 en kostte eerst 3,later 2,50. Werklozen in de dertiger crisisjaren moesten er min der voor betalen, er kwam dan een gaatje in. Het waren vervelende dingen, je moest het aan je stuur hangen, maar vergat het soms of ze werden gestolen, ook als ze vast zaten. In 1941 is deze belasting afgeschaft. Er is de laatste jaren veel veranderd op het gebied van de fietsen, bekijk de modellen maar eens ,in een winkel. Ouderen hebben nog meegemaakt de verlichting door een carbidlantaam, nu is alles elektrisch met verplicht achter licht. Middelburg L. v. Wallenburg De ongeveer 75.000 melkveehouders in ons land vormen de basis van de veruit belangrijkste tak van de voedings en genotmiddelenindustrie die we hier hebben, namelijk de zuivelindustrie. Ne derland is een gerenommeerd zuivel- land in de wereld. De gemiddelde melk- produktie per koe is een van de hoogste, namelijk circa 5.050 kg per koe per jaar. De Nederlandse rundveestapel telt ruim vijf miljoen dieren, waarvan meer dan twee miljoen melkkoeien. De rest be staat uit droogstaande koeien (dat zijn koeien die eerst een kalf moeten krijgen voordat zij weer melk gaan geven), jong vee en mestvee. Onze rundveestapel produceert twee belangrijke dingen, na melijk melk en rundvlees. Niet alle jongvee wordt melkvee. Wanneer het vrouwelijk jongvee niet drachtig wordt of minder geschikt is voor de melkpro- duktie, wordt het gebruikt voor de rund- vleesproduktie; dat is ook met het me rendeel van de stierkalveren het geval. De belangrijkste economische waarde van de Nederlandse rundveestapel is de melkproduktie van circa 11,5 miljard kg per jaar. Uitgedrukt in tankwagens met aanhanger, die per rit 30 ton melk ver voeren, is dat circa 380.000 ritten. De rundvleesproduktie omvat per jaar on geveer 385.000 ton. Globaal wordt 55 a 60 procent van de melk, die door de zuivelindustrie ver werkt wordt in een of andere vorm naar ruim 100 landen geëxporteerd, Zo is in ons land de grootste exporteur ter wereld van kaas, boter, gecondenseerde keerde, kon deze reeds aan het stra lend gelaat van de bevelhebber be merken, dat tot de tocht was besloten. „Doch één ding druk ik je op het hart, Teunissen: indien ge ons bedriegt dan ziet het er voor ons wel niet voor- dedig uit, maar voor jou nog oneindig slechter gij zult ons als gijzelaar vergezellen". Teunissen ging er geheel mee ac- coord. Hij verklaarde op zijn gemoe delijke toon, deze maatregel van voor- 2dchtigheid best te kunnen begrijpen, want de lucht gonsde vain verraad, en in de plaats van de kolonel zou hü niet anders handelen. Nu werden vrijwilligers opgeroepen voor de tocht naar Gravesloot, en de gehele bezetting, incluis Kees Dirksen, met de gekwetste arm, bood zich aan. De kolonel stond er hoofdschuddend bij. „Hoor eens hier, jongens", zei hij: ,Jiet is geen peulschilletje dat kan een heet karwei worden!" „Juist daarom!" werd hem geant woord. De kolonel raakte er werkelijk mee verlegen. „Ik heb er twee honderd nodig, en daar bieden zich vijfhonderd aan dat gaat toch niet. Enfin! ik zal er tweehonderdvijftig uitkiezen, en de rest moet achter blijven, om de Snel- lenbrug te dekken". Niemand had er op tegen, want al- Heere Jezus Zelf zei tegen de inwoners van Laodicea: Gij weet niet dat gij zijt blind. Gelooft het dat u blind bent? Ja, de heidenen. Blinde heidenen, zeggen we. Dat zijn de mensen die God niet kermen, de bijbel niet hebbén, niets weten van de weg der zaligheid. En zo ver hoef je vandaag de dag niet te gaan om heidenen te ontmoeten. Je ziet ze dagelijks om je heen, je werkt met ze, je woont misschien naast ze. Mensen die totaal niets weten en dikwijls ook niets willen weten van de dingen van het Koninkrijk Gods. Maar wij, die het Woord hebben? Moe ten we niet eerlijk zeggen: van nature zijn we allemaal blind? De velen die zelfs met hun verstand nog niets weten van de weg der zaligheid. Maar ook de velen die misschien de bijbel uit het hoofd kennen en spreken over de we gen die de Heere met een mens gaat... Van nature is er geen onderscheid. Zo lang het licht van de Heilige Geest niet in ons leven schijnt zijn we blind. Ken nen we God niet, kennen we Christus niet, kennen we onszelf niet. Nu, daar is dan zeker niet zoveel aan te doen? Aan een afwijking aan je ogen kun je nog weleens geholpen wor den. Maar een blindgeborene, dat is meestal een hopeloos geval. Die zal met zijn blindheid moeten leren leven. Zijn er niet velen, ook onder ons, die zo'n beetje leren leven met hun geeste lijke blindheid? We zijn nu eenmaal onbekeerd en als de Heere ons niet bekeert, dan zullen we wel voor eeuwig verloren gaan. Is dat niet de gedachte die bij velen heerst? Ze hebben zich erbij neergelegd. Zou dat nu de bedoeling van de Heere zijn? Moet u eens horen wat Hij zegt: Ik zal de blinden leiden door de weg die ze niet geweten hebben. Dat geldt van de joden die in Babel zitten en niet weten hoe ze thuis moeten komen. Dat geldt vooral van de heidenen, die er nog nooit aan gedacht hebben de weg naar Sion te vragen. len hoopten, tot de uitverkorenen te behoren, maar toen de kolonel zijn keuze had bepaald, waren de achter- blijvenden al heel slecht te spreken. En de brave kolonel had halswerk, om het hun aan het verstand te brengen, dat de Snellenbrug toch ook haar ver dedigers moest hebben, en dat het toch al te zot zou zijn, en dat hij zich voor de Prins de ogen uit het hoofd zou schamen, indien straks deze ver- scihansing door de Franse bandieten werd bezet. Er had niets opvallends plaats on derweg. Van de wallen van Woerden bulderde het geschut, maar het deerde de mariniers geen zier, en in 't Oos ten stond een watermolen rustig te malen, alle zeilen voor de wieken, alsof men zich in de diepste vrede bevond. Men begon Gravesloot reeds te na deren. Bij ginds kruispunt zou de strijdmiacht worden verdeeld, om de vesting van drie zijden tegelijk te be stormen, en de zeesoldaten vermaakten zich reeds bij voorbaat met de ver baasde gezichten, die de Fransen zou den opzetten, toen daar van achter een jongeling kwam aanhollen, aldoor roe pend: „Stop! stop!" Hannes Dirksen, die gelukkiger was geweest dan zijn broer en bü het ex peditiecorps was ingedeeld, keek om. „Dat is Andries", zei hy verwonderd: „wat mag die toch hebben?" De weg naar God toe, naar ons be houd toe, is een weg die we niet gewe ten hebben. We zijn blind in die weg. Ook al hebben we ons leven lang onder het Woord geleefd. Ook al is ons in de prediking vele malen die weg gewezen. Het Woord is een gesloten boek voor ons. Christus Die de Weg is kennen we niet. De dingen van Gods Koninkrijk zijn een verborgenheid. Maar wat een wonder is het nu, dat de Heere zegt:- Ik zal de blinden leiden. Als Hij dat niet deed, dan kwamen ze er nooit! Wat een wonder, dat die God Die de sterren in hun banen leidt, de Leids man wil zijn van zondige mensen! Hoe doet de Heere dat, blinden leiden door de weg die ze niet wisten? Het eerste is dat Hij ons op die weg brengt. Van de brede weg der zonde af naar het smalle pad dat ten leven leidt. En dat doet Hij door Zijn Woord, waarin ons die weg wordt gewezen. Dat doet Hij ook door ons te verlichten met Zijn Geest, want zonder die Geest ver staan wij het Woord niet. Die Geest geeft verlichte ogen des verstands. We gaan zien hoe blind we zijn. We gaan vragen wat toch de goede weg is om daarin te wandelen. Maar Hij houdt ons ook op die weg. We worden niet op die weg gebracht en verder aan onszelf overgelaten. Nee, de Heere zegt: Ik zal de blinden leiden. En dat allemaal vanuit Hem Die zegt: Ik ben de Weg. Niemand komt tot de Vader dan door Mij. Wie Hem volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben. En de beginnelingen op die weg, en zij die bijna het eindpunt hebben be reikt, ze zingen allemaal hetzelfde lied, ze bidden allemaal hetzelfde gebed: Heere, maak mij Uw wegen Door Uw Woord en Geest bekend, Leer mij hoe die zijn gelegen En waarheen G'Uw treden wendt. W. v. G.' Andries maakte wanhopige gebaren met zijn armen, om toch stil te staan, en de sergeant, die er do:r Hannes op merkzaam op werd gemaakt, achtte i zich verplicht, om de kolonel, die rus- tig op zijn grote zweetvos voor aan de spits reed, er van in kennis te stellen. De kolonel keek even om, maar i dacht er niet aan, de tocht te staken. „Straks kan die jongen zijn bood schap zeggen als we te Gravesloot zijn". Doch Andries had een sterke wil en een taaie adem. En al had hij zich een ongeliik moeten lopen, dan zou hij zijn - loop toch niet hebben vertraagd. Hij haalde de troep in, en Hannes, die als vleugelman marcheerde, zei: „Wat hebt ge toch, Andries?" „Waar is de kolonel?" Voor aan de spits er is toch geen ongeluk gebeurd?" De jongen gunde zich geen ant woord. Hij rende voort: door het slijk L van de berm van de weg, alsof het een wedloop gold op leven en dood, en naar adem hijgend, ontdaan van op- i winriing en spanning, bereikte hij de kolonel. „Kolonel ik heb een gewichtige boodschap". Do hevplhefiFver keek niet mals „Wat had je?» (Wordt vervolgd) J. de Graaf - J. Noordijk 0-1 ■O-I J. Minnaar - C. v. d. Groef 1-0

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1979 | | pagina 5