EiiAnoEn - niEuws
,,Fiets je fietsje"
Overdenking
„Onder de
Oranjevlag"
uit de
Heilige Schrift
Zuivelprodukten naar
2e blad
Vrijdag 19 oktober 1979
No. 4835
HET
KVENSTER
ZEEUWSE WANDELINGEN
Nederlandse
ruim 100 landen
blik op ker
en samenievlng
De Combi-Synode -.
De Ger. Bond -
Ik moet nog even terugkomen op nüjn
onderwerp van vorige week: de geza
menlijke Synode-vergadering van de
Hervormde Kerk en de Gereformeerde
Kerken, gehouden op 11 en 12 oktober
te Lunteren. De dagbladen hebben ons
al uitvoerig ingelicht over het verloop
van deze Combi-Synode en het ziet er
naar uit dat de discussie over deze zaak
nog wel een tijdje zal voortgaan, ook
in de kerkelijke pers.
Het belangrijkste is dat de Synoden
hebben besloten op de ingeslagen weg
tot toenadering voort te gaan en dat
men wat „spelregels" heeft opgesteld,
vooral voor de plaatselijke samenwer
kingsverbanden. Eén zijn de beide ker
ken zeker nog niet, en dat zal ook nog
wel enige jaren duren. Maar dat die
eenheid er komt, daarvan zijn verreweg
de meesten wel overtuigd. De beide grote
protestantse kerken in ons land zijn
bezig naar elkaar toe te groeien. Profe
ten willen ons doen geloven dat het
eeuwfeest van de Doleantie niet meer
zal worden gevierd, maar inplaats daar
van zal het in 1986 feest zijn wegens
de hereniging van beide kerken. Maar
profeten eten brood...
Merkwaardig dat de kranten zoveel
aandacht hebben besteed aan de positie
en de houding van de Gereformeerde
Bond in de Hervormde Kerk. Nu neemt
deze Bond min of meer een sleutelpo
sitie in. Vooreerst moet men daar het
meest trouwe gedeelte van het Her
vormde kerkvolk zoeken. En bovendien
is het de Ger. Bond die zich tot taak
heeft gesteld de kerk terug te roepen
tot het leven bij de belijdenis. Zal dus
de Bond de samensmelting van de twee
kerken kunnen meemaken?
Het heeft er de schijn van dat de
Synodeleden die tot de Ger. Bond beho
ren minder afwijzend staan tegenover
een fusie van beide kerken dan aanvan
kelijk werd gedacht. Het is niet zo dat
ze staan te juichen over de hereniging.
Dat is ter Synode ook duidelijk gezegd.
In de Ger. Kerken is over de hele linie
weinig binding aan de belijdenis, terwijl
ook de Schriftuurlijk-bevindelijke pre
diking het enige van de Bond in de
Ger. Kerken veel schaarser is, en er een
totaal andere wijze van geloofsbeleving
wordt gevonden. Eén van de Hervormde
Synodeleden zei: we zenden op verschil
lende golflengten uit. Dat zal allemaal
waar zijn.
Maar zijn dat redenen om de samen-
werliing te blokkeren met een kerk die
toch nog al is het dan maar formeel
dezelfde belijdenis heeft? Kunnen
de Hervormd-Gereformeerden met een
gerust hart „nee" zeggen tegen de Ger.
Kerken, terwijl ze in eigen huis zoveel
vinden wat niet beter is? Deze overwe
gingen hebben de Bonders ter Synode
ertoe gebracht om hoewel aarzelend
ja te zeggen tegen een verdergaande
samenwerking.
Ik heb de indruk dat dit in kerkelijk
Nederland maar half begrepen is. Som
migen deden het voorkomen alsof de
Bond „omgegaan" zou zijn. Alsof ze min
of meer verraad zou hebben gepleegd
aan haar achterban. Niets is minder
waar. Het ging ook helemaal nog niet
om eenheid of eenwording, het ging om
een verdergaande samenwerking. Hoe
dat op het plaatselijk vlak moet, daaro
ver is nog niet eens veel duidelijkheid.
Het zal in ieder geval op vele plaatsen
moeizaam gaan, als het gaat...
Maar als de hereniging een feit wordt
en dat wórdt het, als de voortekenen
niet bedriegen dan zullen zij die de
belijdenis liefhebben, moeten weten
waar zij met die belijdenis hebben te
staan. Daar ging het om.
WAARNEMER
Zo heet de tentoonstelling over fietsen
die in het museum te Goes werd gehou
den. Dat museum is ondergebracht in
een oud gebouw: het voormalige wees
huis. Zoals ik wel eens meer geschre
ven heb, bezoek ik graag tentoonstellin
gen, als ze op de historie betrekking
hebben. Daarom ben ik op een middag
naar Goes gegaan om alles goed te
bekijken. Ik maak bij zo'n bezoek altijd
aantekeningen van wat er te zien is.
Hier waren dat enkele oude fietsen en
vooral veel afbeeldingen van alles wat
er op fietsgebied gebeurd is. En dat is
in meer dan 100 jaar heel wat.
De oudste fietsen
Daarvoor moeten we terug tot het
jaar 1817, toen Napoleon nog leefde en
op het eiland St. Helena gevangen zat.
In Duitsland was er een zekere Freiherr
von Drais, die twee wielen aan elkaar
vast maakte met ertussen een ruimte
voor de berijder. Maar rijden deed hij
niet, zitten ging ook niet. Hij deed grote
stappen ert zo bewoog hij zijn bouwsel
voort. Het werd naar hem draisine ge
noemd ofwel loopfiets. Deze loopma
chine was geen succes, het ging wel
wat vlugger dan lopen, maar je zweette
ervan als een koetspaard.
Het heeft tientallen jaren geduurd,
voor er een fiets kwam, waar je op
zitten kon. Ze hadden een hoog voor
wiel en een klein achterwiel, waar tus
sen een zadel was vastgemaakt. Ze
waren van hout gemaakt, hadden ook
houten banden. Het was een hele toer
om er op te klimmen en bij het rijden
je evenwicht te bewaren. Bij optochten
komt er nog wel eens een te voorschijn.
De metalen fietsen met hun twee even
grote wielen waren een grote verbete
ring. In het begin waren de wielen van
massief rubber voorzien, wat op de
hobbelige wegen van toen nogal schokte
In 1888 vond de Engelse veearts Dunlop
de luchtband uit, zijn naam is bekend
geworden voor autobanden.
In 1869 werd door de smid Henricus
Burgers te Deventer de eerste Neder
landse Rijwielenfabriek opgericht, later
gevolgd door andere, o.a. de Fongers
te Groningen. Ik heb verscheidene ja
ren op een Transvalia-rijwiel gereden,
vervaardigd op de fabriek in de Lange
Delft te Middelburg, die in 1929 bij
een grote brand is verwoest.
Op verscheidene plaatsen werden rij
scholen gevestigd, waar men kon leren
fietsen. In een grote ruimte kon men
zich oefenen, soms waren de wanden
voorzien van kussens om het vallen te
verzachten. Na enkele lessen ging men
verder met de oefeningen op een stili
weggetje, totdat men zich in het verkeer
waagde, dat toen nog erg rustig was.
Dat moet je eens vergelijken met te
genwoordig, nu heel wat kleine kinderen
per fietsje naar de kleuterschool gaan.
Waar hebben die het geleerd? Haast
ongemerkt van broertje of zusje via step
en driewielertje, waarmee ze leerden
sturen en trappen.
In de eerste jaren, op het eind van de
vorige eeuw, werd de fiets als een ge
vaarlijk vervoermiddel beschouwd. Niet
in de eerste plaats voor de berijder,
maar vooral voor de voetgangers. En
voor de paarden die zouden schrikken
van zo'n renner en op hol slaan. Een
fiets werd toen ook wel velocipede ge
noemd. Er was een gemeente, dat de
volgende verordening maakte: „Waar
schuwing. De velocipedist zij gewaar
schuwd, dat wanneer een paard en wa
gen nadert, hij van zijn voertuig stappe,
zich terzijde van de weg opstelle en de
stuurkruk met zijn jas bedekke, opdat
het paard niet schrikke. Het gemeente
bestuur".
Ook de boeren waren fel tegen de
fiets. Ze meenden dat de koeien minder
melk zouden geven bij het zien van deze
blinkende machines. Soms durfden ze
wel een blaffende en ook bijtende hond
op de fietsers afsturen. Deze hadden
wel eens een zweepje bij zich om de
aanvallers van het lijf te houden.
Ander nieuws
Vrouwen op de fiets, mocht dat wel?
Eigenlijk niet, het was onfatsoenlijk,
onzedelijk en onvrouwelijk. Ongezond
tevens, vooral voor jonge moeders, die
haar borstvoeding zouden kwijtraken.
Toch gingen de fabrieken al gauw spe
ciale damesfietsen fabriceren, nodig voor
de lange rokken. Onderaan de rokken
werden een paar metalen vlinders vast
gemaakt, dan konden ze niet opwaaien.
In die tijd moesten vrouwenbenen tot
aan de enkels bedekt blijven! Ze leer
den ook fietsen in een rijschool, waar
vrouwelijke instructeurs ze hielpen.
In tal van plaatsen werden fietsclubs
opgericht, die tochten organiseerden en
wedstrijden hielden. Nog worden fiets
tochten uitgeschreven, soms ook puzzel-
ritten. Men kan zeli het aantal km's be
palen.
In 1885 werd de Algemene Nederland
se Wielrijders Bond opgericht. Wie kent
niet de afkorting ANWB. Deze vereni
ging geeft reiboeken en maandbladen
uit en bemoeit zich tegenwoordig meer
met de auto's dan met de fietsen. Wat
wel enigszins te begrijpen is, nu het aan
tal auto's de laatste jaren schrikbarend
is toegenomen. Maar vlak ook de fiet-
senvoorraad niet uit, er zijn er ongeveer
10 miljoen in ons land. Die worden niet
allemaal in ons land gemaakt, een half
miljoen ongeveer komt uit het buiten
land. Een bekend Engels merk is
Raleigh, dat veel door toermannen be
reden wordt.
In de Kampioen, het orgaan van de
ANWB las ik dit wielrijderslied, waar
van ik het eerste couplet hier opschrijf:
„Komt! gij Neerlands forse Imapen,
Komt! bestijg het stalen ros!
't Moet er vlug en ferm op los!
Dromers, hier valt niet te gapen,
Niet te suffen, niet te slapen.
Fris gaat 't voort door veld en bos.
(Ruiters, laat de teugels los!"
Eindelijk durfde men het aan om
postboden en veldwachters van een fiets
VBRVOLGVBBHAAIi
door Lu Pmninc
VitgeverU W. M. den Hertog
49
De belangstelling van de kolonel
groeide, en de boer ging voort, om uit
te leggen, hoe dat zwakke garnizoen
overrompeld kon worden. De man
sprak bondig en zakelijk, zonder een
nodeloze omhaal van woorden, en daar
hield de kolonel van.
„Hoe weet ge dat?"
„Ik kom juist van Gravesloot".
De kolonel trok de wenkbrauwen op.
„De zaak is heel duidelijk, kolonel. De
Fransen hielden mij aan, om mij eens
uit të horen, en van die gelegenheid
maakte ik gebruik, om mijn ogen ter
dege de kost te geven".
De kolonel wierp een zijdelingse blik
op de man, zoals hij wel meer gewoon
was, om iemand te bespieden en kwam
tot de slotsom, dat het gelaat van de
boer bij alle oprechtheid toch ook een
behoorlijke dosis geslepenheid verried.
„Hebben ze daar te Gravesloot ge
schut?"
„Geen geschut, kolonel".
„De onzen hadden er toch een kanon".
„Het werd door de onzen vernageld,
voordat ze de vlucht namen".
Dat klo^nk aannemelijk, maar een ge
voel van twijfel had toch post gevat in
het hart van de kolonel, en er behoefde
niet veel bij te komen, of zijn argwaan
was gewekt. Doch toen hij vroeg, of de
Grevenbrug ook niet te overrompelen
was, en de boer uit een oogpunt van
voorzichtigheid elke aanslag op de Gre
venbrug ten ernstigste ontried, was de
kolonel weer gerustgesteld.,
„'t Is daar aan de Grevenbrug droe
vig afgelopen".
„Inderdaad kolonel wel droevig.
Een omgekochte boer wees de vijand de
weg over de Kamerikse kaden het
was jammer, dat de heer van Zuylen-
stein ze niet had laten afgraven".
Kolonel Palm was het met deze me
ning geheel eens, maar tegenover de
verslagen held achtte hij het niet oor
baar, dit te zeggen.
„Voorts had men d'e brug te Kame-
rik moeten afbreken en de Franse post
te Harmeien moeten oplichten, voordat
de aanslag op Woerden werd onderno
men".
Opnieuw gaf de kolonel aan de boer
in zijn hart gelijk.
„Gij schijnt hier in de omtrek goed
bekend".
Tennissen ghmlachte.
„Dat zou wel dienen, kolonel ik
woon te Kamerik". De kolonel liep
enige passen nadenkend op en neer.
Toen gaf hij aan Tennissen last,
even te wachten, terwijl hij zijn offi
cieren bijeen riep, om hen te raadple
gen.
De kolonel vond bij de officieren een
vruchtbare akker voor zijn voorstel,
om Gravesloot te overmeesteren. Zij
verkeerden nog in een geestdriftige
stemming over de goed geslaagde uit
val, en voor hun ondernemend zee-
mansbloed moest deze avontuurlijke
tocht, die zoveel goede kansen bood,
wel iets ongewoon bekorends hebben.
Zij verklaarden zich eenparig voor het
plan, en werden er nog te meer toe
geprikkeld, daar het duidelijk was, dat
de aanslag op Woerden was mislukt.
Generaal Luxemburg had de vesting
feitelijk reeds ontzet; van een over
rompeling van Woerden kon in geen
geval meer sprake zijn, en slechts de
krijgsmanseer had de prins nog doen
besluiten, om de aftocht uit te stellen.
Doch dit uitstel zou zich slechts tot
enige uren beperken, en kon men van
deze uren gebruik maken, om die hon
derd Fransen in hun veroverde stel
ling in de wacht te slepen, dan zou
daardoor de ongebroken moed van
het Nederlandse leger te krachtiger in
het Uoht treden.
Toen de kolonel tot de boer terug-
De Leidsman der blinden
En ik zal de blinden leiden
door de weg die zü niet gewe
ten hebben.
Jes. 42 16a
Wat is het erg wanneer iemand blind
is. Hij ziet de zon niet, hij kent geen
onderscheid van kleuren. Hij kan niet
genieten van de blauwe lucht, van het
groen van de bomen, van een bloeiende
bloem. Hij weet niet waar hij is of loopt,
hij kan alleen de weg niet vinden', hij
moet altijd geleid worden. Er is bijna
niets zo erg, als wanneer een mens het
licht in zijn ogen mist.
Wie zijn de blinden die de profeet
hier bedoelt? Dat zijn de mensen uit
Juda, de inwoners van Jeruzalem die
in Babel zitten. Ze weten de weg naar
huis niet. Ze weten ook niet hoe ze die
weg moeten vinden.
Maar niet alleen zij zijn blind. Ook
de heidenen tussen wie zij wonen zijn
blind. Dat zijn de mensen die afgoden
dienen, die de ware God niet kennen.
Want blindheid is in de bijbel altijd
het beeld van de vervreemding van God.
Door de zonde zijn we blind geworden.
We kennen God niet meer, we kennen
ook onszelf niet, we weten nauwelijks
het onderscheid tussen goed en kwaad.
En de weg naar God terug kunnen we
uit onszelf niet vinden.
En het ergste is dat we onze blind
heid niet eens kennen, dat we er niet
eens last van hebben. De Farizeeërs
vroegen eens aan de Heere Jezus, heel
verontwaardigd: Maar zijn wij dan ook
blind? En denkt u maar aan wat de
te voorzien. Zelfs het leger kreeg een
afdeling wielrijders.
Het woord rijwiel gebruikt men alleen
nog maar in officiële stukken, ook in
het woord rijwielpaden, maar verder
zegt iedereen: fiets. Een naam waarvan
de herkomst niet goed bekend is.
O ja, ook nog in rijwielbelasting en
-plaatje. Dat laatste is van 1924 en kostte
eerst 3,later 2,50. Werklozen in
de dertiger crisisjaren moesten er min
der voor betalen, er kwam dan een
gaatje in. Het waren vervelende dingen,
je moest het aan je stuur hangen, maar
vergat het soms of ze werden gestolen,
ook als ze vast zaten. In 1941 is deze
belasting afgeschaft.
Er is de laatste jaren veel veranderd
op het gebied van de fietsen, bekijk de
modellen maar eens ,in een winkel.
Ouderen hebben nog meegemaakt de
verlichting door een carbidlantaam, nu
is alles elektrisch met verplicht achter
licht.
Middelburg L. v. Wallenburg
De ongeveer 75.000 melkveehouders
in ons land vormen de basis van de
veruit belangrijkste tak van de voedings
en genotmiddelenindustrie die we hier
hebben, namelijk de zuivelindustrie. Ne
derland is een gerenommeerd zuivel-
land in de wereld. De gemiddelde melk-
produktie per koe is een van de hoogste,
namelijk circa 5.050 kg per koe per jaar.
De Nederlandse rundveestapel telt ruim
vijf miljoen dieren, waarvan meer dan
twee miljoen melkkoeien. De rest be
staat uit droogstaande koeien (dat zijn
koeien die eerst een kalf moeten krijgen
voordat zij weer melk gaan geven), jong
vee en mestvee. Onze rundveestapel
produceert twee belangrijke dingen, na
melijk melk en rundvlees. Niet alle
jongvee wordt melkvee. Wanneer het
vrouwelijk jongvee niet drachtig wordt
of minder geschikt is voor de melkpro-
duktie, wordt het gebruikt voor de rund-
vleesproduktie; dat is ook met het me
rendeel van de stierkalveren het geval.
De belangrijkste economische waarde
van de Nederlandse rundveestapel is de
melkproduktie van circa 11,5 miljard kg
per jaar. Uitgedrukt in tankwagens met
aanhanger, die per rit 30 ton melk ver
voeren, is dat circa 380.000 ritten. De
rundvleesproduktie omvat per jaar on
geveer 385.000 ton.
Globaal wordt 55 a 60 procent van de
melk, die door de zuivelindustrie ver
werkt wordt in een of andere vorm naar
ruim 100 landen geëxporteerd, Zo is
in ons land de grootste exporteur ter
wereld van kaas, boter, gecondenseerde
keerde, kon deze reeds aan het stra
lend gelaat van de bevelhebber be
merken, dat tot de tocht was besloten.
„Doch één ding druk ik je op het
hart, Teunissen: indien ge ons bedriegt
dan ziet het er voor ons wel niet voor-
dedig uit, maar voor jou nog oneindig
slechter gij zult ons als gijzelaar
vergezellen".
Teunissen ging er geheel mee ac-
coord. Hij verklaarde op zijn gemoe
delijke toon, deze maatregel van voor-
2dchtigheid best te kunnen begrijpen,
want de lucht gonsde vain verraad, en
in de plaats van de kolonel zou hü niet
anders handelen.
Nu werden vrijwilligers opgeroepen
voor de tocht naar Gravesloot, en de
gehele bezetting, incluis Kees Dirksen,
met de gekwetste arm, bood zich aan.
De kolonel stond er hoofdschuddend
bij.
„Hoor eens hier, jongens", zei hij:
,Jiet is geen peulschilletje dat kan
een heet karwei worden!"
„Juist daarom!" werd hem geant
woord.
De kolonel raakte er werkelijk mee
verlegen.
„Ik heb er twee honderd nodig, en
daar bieden zich vijfhonderd aan
dat gaat toch niet. Enfin! ik zal er
tweehonderdvijftig uitkiezen, en de
rest moet achter blijven, om de Snel-
lenbrug te dekken".
Niemand had er op tegen, want al-
Heere Jezus Zelf zei tegen de inwoners
van Laodicea: Gij weet niet dat gij zijt
blind.
Gelooft het dat u blind bent? Ja,
de heidenen. Blinde heidenen, zeggen
we. Dat zijn de mensen die God niet
kermen, de bijbel niet hebbén, niets
weten van de weg der zaligheid. En zo
ver hoef je vandaag de dag niet te gaan
om heidenen te ontmoeten. Je ziet ze
dagelijks om je heen, je werkt met ze, je
woont misschien naast ze. Mensen die
totaal niets weten en dikwijls ook niets
willen weten van de dingen van het
Koninkrijk Gods.
Maar wij, die het Woord hebben? Moe
ten we niet eerlijk zeggen: van nature
zijn we allemaal blind? De velen die
zelfs met hun verstand nog niets weten
van de weg der zaligheid. Maar ook de
velen die misschien de bijbel uit het
hoofd kennen en spreken over de we
gen die de Heere met een mens gaat...
Van nature is er geen onderscheid. Zo
lang het licht van de Heilige Geest niet
in ons leven schijnt zijn we blind. Ken
nen we God niet, kennen we Christus
niet, kennen we onszelf niet.
Nu, daar is dan zeker niet zoveel
aan te doen? Aan een afwijking aan je
ogen kun je nog weleens geholpen wor
den. Maar een blindgeborene, dat is
meestal een hopeloos geval. Die zal met
zijn blindheid moeten leren leven.
Zijn er niet velen, ook onder ons, die
zo'n beetje leren leven met hun geeste
lijke blindheid? We zijn nu eenmaal
onbekeerd en als de Heere ons niet
bekeert, dan zullen we wel voor eeuwig
verloren gaan. Is dat niet de gedachte
die bij velen heerst? Ze hebben zich
erbij neergelegd.
Zou dat nu de bedoeling van de Heere
zijn? Moet u eens horen wat Hij zegt:
Ik zal de blinden leiden door de weg
die ze niet geweten hebben. Dat geldt
van de joden die in Babel zitten en niet
weten hoe ze thuis moeten komen. Dat
geldt vooral van de heidenen, die er
nog nooit aan gedacht hebben de weg
naar Sion te vragen.
len hoopten, tot de uitverkorenen te
behoren, maar toen de kolonel zijn
keuze had bepaald, waren de achter-
blijvenden al heel slecht te spreken.
En de brave kolonel had halswerk, om
het hun aan het verstand te brengen,
dat de Snellenbrug toch ook haar ver
dedigers moest hebben, en dat het
toch al te zot zou zijn, en dat hij zich
voor de Prins de ogen uit het hoofd
zou schamen, indien straks deze ver-
scihansing door de Franse bandieten
werd bezet.
Er had niets opvallends plaats on
derweg. Van de wallen van Woerden
bulderde het geschut, maar het deerde
de mariniers geen zier, en in 't Oos
ten stond een watermolen rustig te
malen, alle zeilen voor de wieken,
alsof men zich in de diepste vrede
bevond.
Men begon Gravesloot reeds te na
deren. Bij ginds kruispunt zou de
strijdmiacht worden verdeeld, om de
vesting van drie zijden tegelijk te be
stormen, en de zeesoldaten vermaakten
zich reeds bij voorbaat met de ver
baasde gezichten, die de Fransen zou
den opzetten, toen daar van achter een
jongeling kwam aanhollen, aldoor roe
pend: „Stop! stop!"
Hannes Dirksen, die gelukkiger was
geweest dan zijn broer en bü het ex
peditiecorps was ingedeeld, keek om.
„Dat is Andries", zei hy verwonderd:
„wat mag die toch hebben?"
De weg naar God toe, naar ons be
houd toe, is een weg die we niet gewe
ten hebben. We zijn blind in die weg.
Ook al hebben we ons leven lang onder
het Woord geleefd. Ook al is ons in de
prediking vele malen die weg gewezen.
Het Woord is een gesloten boek voor
ons. Christus Die de Weg is kennen we
niet. De dingen van Gods Koninkrijk
zijn een verborgenheid.
Maar wat een wonder is het nu, dat
de Heere zegt:- Ik zal de blinden leiden.
Als Hij dat niet deed, dan kwamen ze er
nooit! Wat een wonder, dat die God Die
de sterren in hun banen leidt, de Leids
man wil zijn van zondige mensen!
Hoe doet de Heere dat, blinden leiden
door de weg die ze niet wisten?
Het eerste is dat Hij ons op die weg
brengt. Van de brede weg der zonde
af naar het smalle pad dat ten leven
leidt. En dat doet Hij door Zijn Woord,
waarin ons die weg wordt gewezen. Dat
doet Hij ook door ons te verlichten met
Zijn Geest, want zonder die Geest ver
staan wij het Woord niet. Die Geest
geeft verlichte ogen des verstands. We
gaan zien hoe blind we zijn. We gaan
vragen wat toch de goede weg is om
daarin te wandelen.
Maar Hij houdt ons ook op die weg.
We worden niet op die weg gebracht
en verder aan onszelf overgelaten. Nee,
de Heere zegt: Ik zal de blinden leiden.
En dat allemaal vanuit Hem Die zegt:
Ik ben de Weg. Niemand komt tot de
Vader dan door Mij. Wie Hem volgt,
zal in de duisternis niet wandelen, maar
zal het licht des levens hebben.
En de beginnelingen op die weg, en
zij die bijna het eindpunt hebben be
reikt, ze zingen allemaal hetzelfde lied,
ze bidden allemaal hetzelfde gebed:
Heere, maak mij Uw wegen
Door Uw Woord en Geest bekend,
Leer mij hoe die zijn gelegen
En waarheen G'Uw treden wendt.
W. v. G.'
Andries maakte wanhopige gebaren
met zijn armen, om toch stil te staan,
en de sergeant, die er do:r Hannes op
merkzaam op werd gemaakt, achtte
i zich verplicht, om de kolonel, die rus-
tig op zijn grote zweetvos voor aan de
spits reed, er van in kennis te stellen.
De kolonel keek even om, maar
i dacht er niet aan, de tocht te staken.
„Straks kan die jongen zijn bood
schap zeggen als we te Gravesloot
zijn".
Doch Andries had een sterke wil en
een taaie adem. En al had hij zich een
ongeliik moeten lopen, dan zou hij zijn
- loop toch niet hebben vertraagd.
Hij haalde de troep in, en Hannes,
die als vleugelman marcheerde, zei:
„Wat hebt ge toch, Andries?"
„Waar is de kolonel?"
Voor aan de spits er is toch geen
ongeluk gebeurd?"
De jongen gunde zich geen ant
woord. Hij rende voort: door het slijk
L van de berm van de weg, alsof het
een wedloop gold op leven en dood, en
naar adem hijgend, ontdaan van op-
i winriing en spanning, bereikte hij de
kolonel.
„Kolonel ik heb een gewichtige
boodschap".
Do hevplhefiFver keek niet mals
„Wat had je?»
(Wordt vervolgd)
J. de Graaf - J. Noordijk 0-1
■O-I J. Minnaar - C. v. d. Groef 1-0