EIIATIDEII - tllEUWS Ds. Udemans en de haar-oorlog Nieuvifs De teling en bereiding der Meekrap „Onder de Oranjevlag" 2e maa Vrijdag 8 jtrni 1979 No. 4797 ZEEUWSE WANDELINGEN Uw huis verkopen? TAMBOER uit de Icericen Goeree's liuisvuil gaat vooriopig nog naar Bavel Het Goereese huisvuil zal voor alsnog naar het Brabantse Bavel worden gebracht. Die keus werd donderdagavond door de gemeen teraad gemaakt, mede terwille van de honderdduizend gulden die men goedkoper uit is t.o.v. de vuilver branding Rijnmond, maar ook ter- wiUe van de goede relatie met de fa. den Boon die tot dusver zeer naar genoegen van het gemeente bestuur heeft gewerkt. Uw liuïs verlcopen? TAIVIBOER 'VERVOLGVERHAAL In de tijd van ds. Udemans begon de Franse mode langzamerhand in ons land door te breken, „'t Was al frangoys wat men zag, lakken en blessen, pleisters in 't aangezicht, hele mijnen van goud en zilver, hangende aan 't zondig lichaam". Het weelderig hof van onze stadhou der Frederik Hendrik gaf hierin een voorbeeld, dat weldra door de rijke kooplieden, de regenten en tenslotte ook door de deftige burgers werd nagevolgd. Hopen geld werden er uitgegeven aan kleren, goud, paarlen en edelstenen. Kostbare uren werden er besteed met zich op te dirken en te blanketten. Niet alleen de vrouwen, ook de mannen maakten zich schuldig aan het aanbid den van de afgod der mode. „Zo ging de pronkpink in parelen gekast. Gekerkerd in het goud, met koningsschat, belast Van d' edelste gesteent, aan zijne borst geregen. Zijn wambuis van satijn, van 't fijnste goud zijn degen, Een wolk van Brussels werk omhult hem in het gaan, Zijn hoos en schoen en broek met linten overlaan, Zijn hoofd met haar bepruikt zijn nauwelijks te vinden Bij 't snelle voorwaarts gaan of 't waaien van de winden. Men weet niet wat men ziet, 't schijnt lijkewel een man. Maar 't ook een wonderdier uit 't Oosten wezen kan". Dat is natuurlijk nogal overdreven, wat de dichter hier zegt, maar dichter lijke vrijheid laat dat toe. Lang mannenhaar. Ds. Udemans heeft in zijn geschriften heel wat hartige woorden gesproken te- ,gen de overdreven modezucht en haar slaven en slavinnen. Maar vooral is hij bekend geworden door zijn strijd tegen de mode van het lange haar der man nen. Het werd namelijk langzamerhand gewoonte, dat de mannen hun haar lie ten groeien, zodat het over de schouders en de rug golfde en soms een gedeelte van hixn gezicht bedekte. Zo liepen ze niet alleen over de straat en kwamen ook in de kerk. Zelfs waren er jonge predikanten die op deze manier de kan sel opgingen en vele studenten waren trots op hun weelderige haardos. Op verschillende dassen en synoden kwam deze aangelegenheid ter sprake „of men niet behoorde te letten op de lange ha ren, die niet alleen door sommige stu denten en proponenten der H. theologie, m^aar ook van sommige predikanten werden gedragen, tot aanstoot der een- voudigen". Meermalen werden „leraars, propo nenten en studenten niet alleen ver- maand zich van hun lang haar te ont doen, maar ook opgewekt anderen daartoe te vermanen". Het werd' een complete haar-oorlog. Zoals bij iedere kwestie waren er voor- en tegenstanders. Ieder kon wel een bij beltekst vinden om zijn mening te ver dedigen. Vooral de eerste helft van 1 Co- rinthiërs 11 werd door de tegenstanders van het lange haar dikwijls aangehaald. In vers 14 staat immers dat het een on eer is voor een man om lang haar te dragen. Ds. Jacobus Borstius, een wel sprekend redenaar te Dordrecht, heeft over dit vers eens een predikatie gehou den, waaruit duidelijk blijkt dat hij een tegenstander was van de „lange wilde lokken" der mannen. „Absaloms Hayr". Ook ds. Udiemans hield zich niet on betuigd. In 1643 verscheen een boekje van hem, geschreven onder de schuil naam Ireaneus Poimenander. Volgens de gewoonte van die dagen was de titel vrij lang; „Absaloms Hayr off Discours, daerinne ondersocht wordt wat daer te houden zij van de wilde vliegende Hayr -trossen off afhangende Hayrlocken, die in onsen tijdt van allerlei Mans- ende Vrouws-personen, soo veyl ende sonder achterdencke gedragen worden". Even langdradig als de titel is de in houd. Allerlei dingen die weinig met de kwestie te maken hebben worden be sproken, terwijl de schrijver vaak in herhalingen vervalt. Voorin staat een aanbeveling van prof. Voetius uit Utrecht, die schrijft dat „niemand, na dit boeksken gelezen te hebben, voor de blessen en tuyten de wapenen zou willen voeren". In 5 discoursen samenspraken) verdedigt Timotheus het korte haar te gen Absalom, die natuurlijk een voor stander is van het lange haar. U kent wel de mededeling uit de Bijbel, dat Ab salom ieder jaar zijn „hoofd liet be scheten", zijn lange lokken liet afknip pen. Ds. Udemans was tegen de „lokken, blessen en gefriseerde koppen", die handvatsels van de duivel waren om de mensen ter helle te trekken. Behalve om de hersenpan te dekken en verwarmen, is het haar ons door God gegeven om onderscheid te maken tussen het man nelijk en vrouwelijk geslacht. Volgens het genoemde hoofdstuk uit de brief van Paiüus moeten juist de vrouwen het haar lang dragen, omdat het voor haar een ere is, want het lange haar is voor de vrouwen een deksel (vers 15), een teken van onderdanigtieid en ondergeschiktheid aan de man. Maar ook zij mogen dit niet dragen als „wilde vliegende lokken, evenmin haar kapsels bovenmatig omhoog bren gen, alsof ze een toren van Babel op. haar hoofd hadden, het niet versieren met menigte van parels of er vele uren aan besteden om zich op te maken". Ook mogen zij het haar niet verven, poeieren of krullen of vals haar (een pruik) gebruiken of andere „dartelheid met de haren onzes hoofds gaan drij ven". Ziehier enkele uitspraken van ds. Udemans, waarbij zowel de mannen als de vrouwen hun portie krijgen. Hij ver oordeelt zelfs het blootshoofds op straat lopen van vrouwen en wat niet te verwonderen is de opkomende mo degril van veel te laag uitgesneden ja ponnen. Maar in hoofdzaak gaat zijn boekje tegen de langgekrulde lokken der man nen, volgens hem onnatuurlijk en on- schriftuurlijk. Bovendien niet manne lijk, want het gezicht wordt op deze manier veranderd in een van „een wijf achtig fatsoen". „Dat de mannen lange haren dragen als de vrouwen is zo monstrueus en on natuurlijk, alsof ze tanden hadden als leeuwentanden; want het een zowel als het ander is het brandmerk van de an tichristelijke sprinkhanen (Openb. 9 8)". Dat is de tiende stelling van de 16 stellingen, waarmee hij zijn geschrift besluit. Ds. Udemans en andere tegenstanders van het lange haar hebben de strijd verloren. Al ging zelfs eens een Middel burgs predikant de preekstoel op met een kam en een schaar in de hand om. een preek te houden tegen de lange lokken, het heeft niet geholpen. Zelfs kwam later de pruik in de mode, die ook door predikanten, rechtzinnige in cluis, gedragen werd. De laatste jaren is de mode van het lange haar weer te ruggekomen, dikwijls met een baard er bij, maar zonder een haar-oorlog. Middelburg. L. van Wallenburg. SINT ANNALAND Extra kerkdienst. Op donderdag 14 juni a.s. hoopt D.V. des avonds om 19.30 uur (half acht) voor de Geref. Ge meente alhier voor te gaan ds. D. Hak kenberg van Lisse. STAVENISSE E.H.B.O. De E.H.B.O. afd. Stavenisse nam als Zeeuws kampioen deel aan de Nationale kampioenschappen te Win schoten en behaalde de vierde plaats. POORTVLIET Kerknieuws. De kerkeraad der Herv. Gemeente heeft een beroep uitgebracht op ds. J. G. van Loon uit Aalst. NED. HERV. KERK Beroepen te: Gdessendam J. Smit te Hilversum;;; Groenekan J. H. OUe te Linschoten; Stolwijk en Slikkerveer E. Vergunst te Middelhamis; Poortvliet J. V. Loon te Aalst; Asperen D. v. Méiilen te Goudriaan. Aangenomen naar: Heinenoord D. C. v. Wijnen te Lienden; Zoetermeer T. Poot te Loosdrecht. Bedankt voor: Nijkerkerveen A. Vliet- stra te Doomspijk; Meerkerk J. Wie- man te Vlaardingen; Besoyen en Dirks- land M. Plette te Nieuwpoort; Windes- heim P. Posthouwer te Ochten. Veenendaal. Na bevestiging door zijn schoonvader, ds. G. H. v. Kooten te Delft, deed ds. J. Hoek, gekomen van Groenekan, intrede te Veenendaal als opvolger van wijlen ds. A. Vroeginde- weij, met een prediking over Marcus 16 vers 19. iSt. Maartensdijk. Wegens vertrek naar Ridderkerk nam Ds. J. Blom af scheid van deze gemeente met Psalm 69 35-37. Ds. M. V. d. Akker te Rijssen, die dezer dagen beroepbaar zou zijn, heeft medegedeeld, dat hij dit pas op 15 nov. a.s. wil laten ingaan, waar hij twee jaar geleden enkele maanden in Rijssen zijn werk moest onderbreken, wegens een ernstige ziekte. Ds. J. Vos te Nijkerk is in Utrecht opgenomen in het Stads en Academisch Ziekenhuis om een operatie te onder gaan. Hij zal in de maanden juni en juli zijn toegezegde preekbeurten moeten laten vervallen. GEREF. KERKEN Beroepen, te: Winschoten J. Bulthuis te Bergum; Putten J. Melse te Rotter dam; Bergum F. de Jong te Leek; West broek G. Hendriksen te Temeuzen; Doe- tinohem L. Buitenhuis te Bodegraven. Aangenomen naar; Westbroek G. Hen driksen te Temeuzen; Coevorden H. Ke- lin Ikkink te De Wüp; Hardenberg C. V. d. Heiden te Zwammerdam; Stadska naal ïL Kuiper te Geleen. Bedankt voor: Giessendam H. de Wit te Lisse. Overleden. Op 76-jarige leeftijd overleed ds. I. Groenenberg em. pred. te Bellen. Hij werd in 1929 predikant te Nederhorst den Berg en ging in 1947 naar Nieuweroord, waar hem in 1968 emeritaat werd verleend. GEREF. KERKEN (Vrijgemaakt) Beroepen te: Doesbijrg C. v. d. Leest te Almkerk; Rotterdam C. v. d. Leest te Almkerk. Bedankt voor: Vollenhoven R. Hou wen te Spakenburg. Zuidhorn. Wegens vertrek naar Apel doorn nam ds. T. Boersma afscheid van Zuidhom met Filippenzen 1 9-11. Emeritaat. Ds. J. v. Mechelen te Urk is wegens het bereiken der 65-jarige leeftijd met emeritaat gegaan. Hij werd in 1942 predikant bij de Geref. Kerk te Rozendaal. Vervolgens diende hij de kerken van Oostburg, Heinenoord en Urk. In 1975 scheidde hij zich met een gedeelte der kerk in Urk af. Wegens uit eenlopende gevoelens omtrent al of niet aansluiting bij een andere kerkformatie, werd hij in 1977 predikant bij de Vrij gemaakt Gereformeerde Kerken en nam het beroep naar de plaatselijke kerk te Urk aan. Zijn in 1975 gestichte gemeente bestaat nog steeds voort onder de naam. van Reformerende kerk en wordt (merk waardigerwijze) gediend door verschil lende Hervormde predikanten, behorend tot de Geref. Bond. NED. GEREF. KERKEN Beroepen te: Wezep G. v. Keulen te Leerdam. CHR. GEREF. KERKEN Tweetal te: Driebergen G. Blom te Meerkerk en A. Baars te Urk. Beroepen te: Veenendaal (Pniëlkerk) J. Jonkman te Almelo. Bedankt voor: Emmen H. v. d. Schaaf te Dordrecht-Z. GEREF. GEMEENTEN Beroepen te: Clifton M. v. Gelder te Gouda. Bedankt voor: Westzaan C. Harinck te Dordrecht; Veenendaal en Corsica (C.) A. Vergunst te Veen;; Krimpen a.d. IJssel B. Rijnders te Ridderkerk; Bos koop D. Hakkenberg te Lisse. GEREF. GEMEE1S7TEN IN NED. BedanJct voor: H. I. Ambacht F. Mal- lan te Rhenen. De Krap wordt, zuiver afgewaschen, in een kuip, of wel geplaveide kamer gelegd, en gedurende twee of drie dagen met het een of ander der beschrevene vochten besproeid. Daar na wordt zij op een' zolder uitgespreid tot zij half droog is, en van tijd tot tijd omgeroerd om het sciiimmelen te verhoeden; eindelijk wordt zij volkomen in de Zon gedroogd. Nu moet zij nog tot poeder gebragt worden. Dit geschiedt op eenen zooda- nigen molen als onze kruid- en oliemo lens, onder rollende zware steenen. De wortels verkrijgen, na eenigen tijd vermaald te zijn, eenen zeer vetagtigen samenhang; evenwel bekoomt men door het ziften een eerste poeder, het welk garance robèe genoemd wordt en van dezelfde soort is al onze zoogenoemde beroofde Krap. Alles wat niet door de zeef valt, wordt wederom in de Zon ge droogd, op dezelfde molen gebragt, en gezift; dan bekoomt men een tweede en beter poeder, genoemd garance non ro- hèe, overeenkomende met onze onbe- roofde Krap. Eindelijk bekoomt men eene derde en beste soort, door het geen na de tweede zifting overgebleeven is nogmaals in de Zon te droogen; het te malen op een koorn-molen, welker stee nen echter wijder dan op de gewone volens van een lopen, 't Geen nu bij eene laatste zifting doorvalt, is het fijn ste der plant, en draagt den naam van garance prappe; overeenkomende, zoo in deugd als in gelijkluidendheid van naam, met onze eigtlijk gezegde Krap. Na alle deze bewerkingen moeten die drie onderscheidene soorten van gema- lene Krappen eenen nacht aan de stille lucht worden bloosgesteld, doch voor het aanbreken van den dag weder inge haald, elk afzonderlijk in vaten gepakt, en in een vochtige kelder bewaard wor den. Hoe langer zij daar blijven, des te meerder winnen zij in deugd. Zie daar, Lezer! hoe de Krap in 't Oos ten en in de zuidelijke gewesten van Frankrijk wordt bereid. Gaan wij nu meer bijzonder zien, hoe zulks bij ons gescliiedt. TELING EN REEDING DER MEEKRAP IN ONS VADERLAND. Bereiding van het Land De toebereiding van het Land ter Meekrap-teling bestaat in ploegen en misten. Over 't algem.een kan men, naar mate het Land sterker gemist is, te beter gewas verwachten; doch de natuurlijke gesteldheid der gronden zelve moet hier 't beleid des landmans regelen. Na de misting volgt het ploegen. Het Land wordt door den ploeg af gedeeld inbed den, die de hoogte hebben van omtrent zes duimen. Negen zoodanige bedden worden gevormd op de breedte van twee Schouwsche roeden, 't Is een ver- lieden en hunne knechts uitmunten in deze bedden lijnregt te ploegen, en juist af te deelen, zonder eenige andere hulp middelen dan het oog, het bestuur der paarden, en van den ploeg: eindelijk worden de gelegde bedden zuiver en netjes afgeharkt, en het Land is dan gereed om de uitmuntende plant te ont vangen. 't Spruiten-planten, of, in de taal des landmans, 't Kiemen-zetten. De teling der Meekrap geschiedt bij ons niet door zaaijing maar altijd door planting. In 't algemeen is de tijd daar toe de maand Mei; nu eens wat vroeger dan eens wat later, naar mate van het vroeger of later komen van 't saisoen. De landlieden hebben eene overoude en, zo zij zeggen, onfeilbare waarne ming, volgens welke zij zich nooit kun nen vergissen nopens het juiste tijdperk der kiemen-zetüng, en dit is: als de bruin-zoeteling-appel-boomen bloeijen. De tijd daar zijnde, worden de beno digde jonge spruiten of kiemen geplukt van planten, die reeds één of twee jaren oud zijn, wederom naar mate men 'er jonge spruiten aan vindt, die den be hoorlijken waschdom hebben. Geplukt zijnde, worden zij in groote manden naar het bereidde Land gevoerd en koel gehouden om niet te veel te ver- droogen. Op het Land is eene bende planters of zetters, zoo talrijk als elk landman die verkiest aan te nemen of nodig heeft. Ieder planter is voorzien met eene zet- Door dhr. J. Heijboer te Oude- Tonge werd ons ter publicatie een uit 1802 daterend boek werkje aangeboden, handelend over „de teling en bereiding der Meekrap". Het werd geschreven door J. de Kanter, Phil.Zn., voor heen notaris te Zierikzee en tijdens het schrijven van het werkje lector physices in het rauseum te Middelburg. Uit het geschrevene blijkt een volmaakte kennis van zaken en graag geven we in een aantal artikelen de in houd weer. Ook in onze omgeving was de meekrapteelt welbekend. spade; een werktuig 't welk eenige overeenkomst heeft met een metselaars troffel. Men ziet het afgebeeld in plaat II. bij A op zijn kant, en bij B op zijn plat. Het gedeelte a b is van ijzer; en a c is de houte hegt, of het handvat. De helft der zetters knielt op de regter knie naast eikanderen, één man in el ke voor, en dus over de breedte van het Land. Agter dit eerste gelid plaatst zich op dezelfde wijze de tweede, knielende op de linker knie; en voor het front staat een jongen met eene mand vol kiemen om die den zetteren toe te wer pen. Die op de regter-knie geknield liggen houden de zetspade in de linker, en de kiemen in de regter hand; zij steken de zetspade schuins agterwaardt in de reg ter zijden der bedden, ligten de aarde op, planten 'er twee kiemen naast el kander in en drukken den grond weder digt. De voorste rij beplant dus slegts de ééne zijde der bedden; doch de achter ste rij vervult het ontbrekende. Zij die tot deeze rij behooren, en knielen op de linker-knie, hebben de zetspade in de regter en de kiemen in de Unker hand: zij planten op dezelfde wijze als de voorsten, twee kiemen naast die, welke de voorste rij reeds gezet heeft, en aldus worden de bedden over derzelver breed te, en van afstand tot afstand in de lengte, beplant met niet meer dan vier spruiten. De afstanden in de lengte wor den gemeenlijk zóó geregeld, dat men elf dwarsrijën van kiemen op ééne roe de lengte plant. De zetters worden ein delijk moede van op ééne en dezelfde knie te liggen: zij verwisselen dus van tijd tot tijd: die eerst de linker knie bo gen, gaan op de regter knielen, en de anderen omgekeerd. Op sommige plaatsen geschiedt het zetten niet knielende, maar staéinde; doch men neemt dezelfde orde in acht als bij het knielend planten. Behondeling der geplantte Kiemen Is de grond, ten tijde der zetting of planting, koel, dan groeijen de kiemen doorgaans voorspoedig: zoo niet, dan behoeven zij weldra eenen zagten re gen. Om de jonge plantjes in 't eerst eenig vocht te doen hebben en den was dom te bevorderen, worden zij somtijds en veelal, vóór de planting, zoo als de landlieden het noemen gemodderd. Men neemt een emmer met water, men mengt daar aarde door heen: men dom- peld de kiemen 'er in en plant ze dus bemodderd in den grond. Blijft intus- schen de regen te lang uit, dan sterven doorgaans, tot groote schade van den landman, zeer veéle spruiten. Of men deze schade door eene tijdige en zagte besproeiing of begieting niet wel zou kunnen voorkomen, weet ik niet: ik heb ten minste 'er nimmer de proef van zien nemen: misschien word het gelaten om de moeite: groote kosten kunnen 'er niet meede gepaard gaan, en zij zouden in allen gevalle tog minder zijn, dan de schade welke den landman treft, als hij zeer veele kiemen moet ondersteken; dat is, nieuwen planten in plaats der gestorvene; of als wanneer hij genood zaakt is een geheel stuk lands, reeds be plant,, weder uit te ploegen, en van nieuws te ontginnen. Gebrek aan tijdigen regen is eene der rampen, welke der Meeplant kunnen overkomen: eens wel in groei zijnde, heeft zij zo groot gevaar niet weer we gens droogte te duchten: dan in den win ter kan zij, hoe zeer bestand tegen de vorst, in hare hoedanigheid en deugd zeer veel verliezen: en dit heeft plaats, als eerst de dooi zoo verre is doorge drongen, dat de grond tot aan en onder de wortels ontlaten is en er daar na weder vorst komt, welke, even diep doordringende, het nu bij de; wortels zich bevindende sneeuwwater, weder bij en om dezelve doet bevriezen. Voor 't overige blijft 'er gedurende den zomer niets aan te doen, dan de Meèlanden van onkruid te zuiveren: het loof laat men versterven, en men be kommert zich daar niet mede: Ook weet ik niet dat het bij ons immer wordt ge maaid, of aan het Vee tot voeder gege ven. Is het loof verstorven, dan wordt de Meede tegen den winter overdekt: dat is, 'er wordt aarde over de planten geworpen, ter hoogte van twee of drie duimen. Het oogmerk dezer overdekking is niet zoo zeer om de plant eenigermaa- te tegen de vorst te beveiligen: zij kan 'er zeer wèl tegen: maar om aan de jon ge spruiten, tegen den volgenden zomer, zoo veel te meer gelegenheid te geven om wortels te kunnen schieten. Gedurende den tweeden en derden zomer bepaalt zich alle zorg des land- mands nopens zijne Meèlanden tot het zuiveren van onkruid, en, ten ednde des tweeden zomers, het overdeliken tegen den winter. Dit overdekken geschiedt het eerste jaar met een ploeg, welke daarom een dekploeg genoemd wordt,, en van de andere ploegen niet verschilt, dan al leenlijk daar in, dat deze smaller is: doch in het tweede jaar, als de wortels reeds zeer uitgebreid geworden zijn, en dus gevaar zouden loopen van door den ploeg beschadigd te worden, overdekt men de spade. (Wordt vervolgd) Het contract werd, zoals door B. en W. voorgesteld, tot 1984 verlengd, zijnde de datum waarop de concessie afloopt die aan genoemd bedrijf voor het stor ten in Bavel werd gegeven. Van de zijde van de P.v.d.A. fractie kwam nogal wat oppositie en werd sterk voor de vuilverbranding gepleit. De soc. fractieleden meenden dat dat uit hy giënische en milieutechnische overwe gingen geboden is en zij wilden van de zijde van het College graag de toezeg ging dat hun intentie ook in de richting van vuilverbranding gaat. Dat laatste konden B. en W. van har te beamen echter zonder zich aan een datum te wiUen binden. De keus die t.z.t. gemaakt zal worden zal mede af hankelijk zijn van het financiële aspect. Dhr. Nijdam (P.v.d.A.) kreeg in zijn bewering dat het storten, zoals dat in Bavel gebeurt, niet bevorderlijk is voor het milieu, steun van dhr. v. d. Laan (S.G.P.). Deze attendeerde op aanwezig heid van een sinds jaren gesloten stort plaats tussen Goedereede en Ouddorp, wat nog steeds tot gevolg heeft dat het water in de sloten dermate vervuild is dat er geen leven in te bespeuren is. „In Bavel maken ze er mooie heuvels van" weerlegde dhr. Visser, menend dat de grondkwaliteit de stort daar beter toelaat. Hij zegde evenwel graag toe in de richting van vuilverbranding te den ken en gevoelig te zijn voor het argu ment van dhr. Nijdam dat er bij de verbranding energie gewonnen wordt. „Het moet ons echter geen hoop geld gaan kosten' stelde dhr. Visser als voorwaarde. OOSTFLAKKEE Vrijstellingr dienstplicht. De minister heeft voorgoed vrijstelling van dienst plicht verleend aan Adrianus A. J. Rijk te Oude Tonge, wegens een bijzonder geval (Onderwijs) en aan Hubertus M. Vervloet te Achthuizen wegens broe- derdienst. door L. Penning Uitgeverq W. M. den Hertog 12 „Het wordt mijn tijd!" zei hij: „'t is bij tweeën ik moet een nieuwe ronde doen! Wees gegroet, Andries wees ge groet, mijn jongen! Zie de dag begint reeds te schemeren; dat zal je goed doen; dan is het niet meer zo somber in het torenhok!" „Dag Jilles!" riep de jongen uit het torenhok; „wees voorzichtig, dat ge niet in gindse diepe kuil valt!" „Ik heb hem zelf gegraven!" zei de nachtwacht met de hem eigen, stille gUmlach; „o neen, daar valt Jilles niet in!" En de oude grijsaard, die op het kerk hof twee mensengeslachten had begra ven, en bezig was er voor het derde een graf te delven, sloeg de ratel, en riep met langgerekte stem: „De klok heeft twee! Twee heeft de klok!" Andries keek de oude man na tot aan het hek van het kerkhof. De dag begon reeds te schemeren boven de stille gra ven, en aan de horizon vertoonde zich een fonkeling van gouden glans. HOOFDSTUK V Midden in de paniek van de vlucht, die het dorp had aangetast, reed die Zondagmorgen te vier uur in donde rende galop regiment Nederlandse cavalerie voorbij. De schout, die in geen acht en veertig uren uit de kleren was geweest, zag hen, terwijl hij op de hoge stoep van het raadhuis stond, voorbijrijden. Zij wa ren door hem verwacht; de jonge boer had zijn boodschap goed gedaan, en een missive, getekend door dhr. Van Bever- ningh, had de komst ener behoorlijke troepenmacht bericht. Het waren sterke, krijgshaftige rui ters, het gelaat door zon en wind ge bruind. Lange zwarte ruiterpistolen staken in de holster van het zadel; met de Unkerhand hielden ze de teugel, en de rechter omklemde het gevest van het hoog opgeheven zwaard. Hun paarden briesten de jonge dag tegemoet, en terwijl de morgenstond op vlamde in het Oosten, fonkelde en schitterde het staal. Als een wervelwind stoof het regiment voorbij, het gelaat onverschrokken naar de vijand gekeerd; de trompetten bliezen, en het Wilhel-. muslied daverde in volle fanfare over heuvel en dal. Een uur later verscheen een regiment Fries voetvolk, het musket op de schou der, in volle velduitrusting. De trom men roffelden; de hoorns bliezen; het dorp dreunde van hun zware stap. Bij het gemeentehuis hielden ze halt. Een jonge officier trad naar voren, reik te de schout de hand en zei: „Kent u mij nog, heer schout? de ordonnans, die bij u heeft gemiddagmaald?" „Mijnheer Ossenbroek!" antwoordde de schout; „of ik u nog ken! En waar mee kunnen wij u en uw soldaten die nen?" „Ze hebben dorst", zei de officier; „heeft u bier?" „Wat het dorp bezit, is voor onze dap pere troepen, die de Betuwe en de Rijn zullen verdedigen komt er nog ge schut?" De luitenant trok de schouders op, hij was op dit pimt niet gerust. Inmiddels gelastte de schout aan Teu- niet, de boeren te verwittigen, dat zij voor bier hadden te zorgen, en er ont stond een edele wedijver, om de dorsti ge krijgslieden, die uit 't Noorden waren gekomen, om hun leven te wagen voor de verdediging der Betuwe, te laven met het schuimende gerstennat. Bijna het halve dorp was gevlucht of bezig te vluchten, maar het gezicht van deze dappere mannen, van deze ware zonen der onversaagde Geuzen verle vendigde weer de ingezonken moed, en versterkte de hoop, dat alles nog ten goede zou keren. De jonge meisjes van het dorp begon nen weer te schertsen. Zij liepen met de schenkkan, bekers en kroezen rond, ter wijl de Friezen met echte ridderlijkheid de ingeschonken kroes aanvaardden. Het waren jonge mannen met frisse, blozende gezichten; hun jeugdige moed lachte om de gevaren, die hen bedreig den, en als de een of andere dorper be zorgd het hoofd schudde, zeiden zij: „De Fransen? Laat hen komen wij zijn er ook nog!" Een uur later marcheerde het regi ment reeds af. Opnieuw roffelden de trommen, en de hoomblazers zetten de hoorn aan de mond. Maar de banen der driekleur werden niet gezien, want de vlag werd opgerold in het midden van het regiment gedragen. Zulk een zondag had het dorp nog nooit beleefd, en hoe moest het met de kerkdienst gaan? De gemeente was va cant, en Wilbrink, de ouderling der Ge reformeerde Gemeente, placht daarom des zondags, als geen consulent preekte, een stichtelijke preek van Lodenstein, Voetius of een andere leeraar voor te le zen. Hoe moest het echter nu? Doorgaan met de leeskerk? Wilbrink vroeg het aan de schout, en de schout vreesde, dat er Weinig mensen zouden komen. Niet temin stond de schout er sterk op, dat de dienst zou doorgaan indien ooit de nood der tijden drong tot een gemeen schappelijk aanroepen van de Naam des Heeren om redding en uitkomst, dan was het wel thans. „'t Is nu dicht bij negenen", zei hij: „ik zal Jilles de kerkklok laten luiden!" Er kwamen toch meer kerkgangers, dan de schout had verwacht. Het besef, dat de Allerhoogste in het gericht was getreden met het Nederlandse volk, was levendig geworden, en er was een be hoefte, een drang, om tot Hem de hem.- den op te heffen, belijdenis te doen van schuld, en Zijn ontfermingen in te roe pen, nu de Franse Rabsake, die de slag orden van het Protestantse Israël hoon de, met zijn heirleger in aantocht was. Daar in de hoge kerkbank, in de hoek onder de luifel, zat de oude Geerte in haar jurk van stemmig zwart, het kerk boek met zilveren slot vóór zich. En naast haar zat de vrouw van Wilbrink in haar gebloemd katoenen jak, terwijl de schout aan de tegenovergestelde zij de in de tuin zat, eveneens onder een luifel en naast de leden van de kerke- raad. De mannen en vrouwen zaten door el kander verspreid in de kerk; en in de achterste bank, in de nederigste hoek, zat Jilles, de handen in stUle aandacht gevouwen. Wilbrink stond op, om zich naar het voorlezersbankje te begeven, en zei: Broeders en zusters! De tijden zijn ern stig; de vijanden zijn dicht bij ons waar zullen we schuilen dan onder de vleugelen des Ahnachigen? Hij toomt op ons, want wij hebben misdreven; we willen op onze borst slaan, en zeggen: o God! wees ons, zondaren, genadig! En Hij zal ons genadig zijn, want een ogenblik is er in Zijn toom, maar een eeuwigheid is er in Zijn goedertieren heid?" Er werden zachte zuchten geslaakt; toen verstomde het laatste gedruis; de mannen rezen op, en ouderling Wilbrink legde de nood en de volstrekte hulpe loosheid dezer weerloze mensen de Hee- re voor. Hij bad met een warmte, een innig heid en een gloed, zoals men ze nog nooit van zijn lippen had gehoord. De nood der gemeente was hem werkelijk op het hart "gebonden, en toen hij zijn gebed eindigde, waren veler ogen voch tig. De ouderling verliet de lessenaar, en de schout nam de verlaten plaats in. Zwijgend keek hij de kerk rond; zijn ogen stonden droevig een wereld van smart stond er dit ogenblik in te lezen. „Wij willen de hand op de mond leg gen", zei hij, „en belijden: Heere, Gij vreselijke God! Gij zijt rechtvaardig in al Uwe daden! Stof en as willen wij op ons voorhoofd strooien, en zeggen: „Hier staan wij met onze vrouwen, onze kin deren gedenk onzer naar Uwe eeu wige ontferming!"

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1979 | | pagina 5