EIIATIDEII - tllEUWS
Ds. Udemans
en de haar-oorlog
Nieuvifs
De teling en bereiding
der Meekrap
„Onder de
Oranjevlag"
2e maa
Vrijdag 8 jtrni 1979
No. 4797
ZEEUWSE WANDELINGEN
Uw huis verkopen?
TAMBOER
uit de Icericen
Goeree's liuisvuil gaat
vooriopig nog naar
Bavel
Het Goereese huisvuil zal voor
alsnog naar het Brabantse Bavel
worden gebracht. Die keus werd
donderdagavond door de gemeen
teraad gemaakt, mede terwille van
de honderdduizend gulden die men
goedkoper uit is t.o.v. de vuilver
branding Rijnmond, maar ook ter-
wiUe van de goede relatie met de
fa. den Boon die tot dusver zeer
naar genoegen van het gemeente
bestuur heeft gewerkt.
Uw liuïs verlcopen?
TAIVIBOER
'VERVOLGVERHAAL
In de tijd van ds. Udemans begon de
Franse mode langzamerhand in ons land
door te breken, „'t Was al frangoys wat
men zag, lakken en blessen, pleisters in
't aangezicht, hele mijnen van goud en
zilver, hangende aan 't zondig lichaam".
Het weelderig hof van onze stadhou
der Frederik Hendrik gaf hierin een
voorbeeld, dat weldra door de rijke
kooplieden, de regenten en tenslotte ook
door de deftige burgers werd nagevolgd.
Hopen geld werden er uitgegeven aan
kleren, goud, paarlen en edelstenen.
Kostbare uren werden er besteed met
zich op te dirken en te blanketten. Niet
alleen de vrouwen, ook de mannen
maakten zich schuldig aan het aanbid
den van de afgod der mode.
„Zo ging de pronkpink in
parelen gekast.
Gekerkerd in het goud,
met koningsschat, belast
Van d' edelste gesteent, aan
zijne borst geregen.
Zijn wambuis van satijn, van 't
fijnste goud zijn degen,
Een wolk van Brussels werk
omhult hem in het gaan,
Zijn hoos en schoen en broek
met linten overlaan,
Zijn hoofd met haar bepruikt
zijn nauwelijks te vinden
Bij 't snelle voorwaarts gaan
of 't waaien van de winden.
Men weet niet wat men ziet,
't schijnt lijkewel een man.
Maar 't ook een wonderdier
uit 't Oosten wezen kan".
Dat is natuurlijk nogal overdreven,
wat de dichter hier zegt, maar dichter
lijke vrijheid laat dat toe.
Lang mannenhaar.
Ds. Udemans heeft in zijn geschriften
heel wat hartige woorden gesproken te-
,gen de overdreven modezucht en haar
slaven en slavinnen. Maar vooral is hij
bekend geworden door zijn strijd tegen
de mode van het lange haar der man
nen. Het werd namelijk langzamerhand
gewoonte, dat de mannen hun haar lie
ten groeien, zodat het over de schouders
en de rug golfde en soms een gedeelte
van hixn gezicht bedekte. Zo liepen ze
niet alleen over de straat en kwamen
ook in de kerk. Zelfs waren er jonge
predikanten die op deze manier de kan
sel opgingen en vele studenten waren
trots op hun weelderige haardos. Op
verschillende dassen en synoden kwam
deze aangelegenheid ter sprake „of men
niet behoorde te letten op de lange ha
ren, die niet alleen door sommige stu
denten en proponenten der H. theologie,
m^aar ook van sommige predikanten
werden gedragen, tot aanstoot der een-
voudigen".
Meermalen werden „leraars, propo
nenten en studenten niet alleen ver-
maand zich van hun lang haar te ont
doen, maar ook opgewekt anderen
daartoe te vermanen".
Het werd' een complete haar-oorlog.
Zoals bij iedere kwestie waren er voor-
en tegenstanders. Ieder kon wel een bij
beltekst vinden om zijn mening te ver
dedigen. Vooral de eerste helft van 1 Co-
rinthiërs 11 werd door de tegenstanders
van het lange haar dikwijls aangehaald.
In vers 14 staat immers dat het een on
eer is voor een man om lang haar te
dragen. Ds. Jacobus Borstius, een wel
sprekend redenaar te Dordrecht, heeft
over dit vers eens een predikatie gehou
den, waaruit duidelijk blijkt dat hij een
tegenstander was van de „lange wilde
lokken" der mannen.
„Absaloms Hayr".
Ook ds. Udiemans hield zich niet on
betuigd. In 1643 verscheen een boekje
van hem, geschreven onder de schuil
naam Ireaneus Poimenander. Volgens
de gewoonte van die dagen was de titel
vrij lang; „Absaloms Hayr off Discours,
daerinne ondersocht wordt wat daer te
houden zij van de wilde vliegende Hayr
-trossen off afhangende Hayrlocken, die
in onsen tijdt van allerlei Mans- ende
Vrouws-personen, soo veyl ende sonder
achterdencke gedragen worden".
Even langdradig als de titel is de in
houd. Allerlei dingen die weinig met de
kwestie te maken hebben worden be
sproken, terwijl de schrijver vaak in
herhalingen vervalt.
Voorin staat een aanbeveling van
prof. Voetius uit Utrecht, die schrijft
dat „niemand, na dit boeksken gelezen
te hebben, voor de blessen en tuyten de
wapenen zou willen voeren".
In 5 discoursen samenspraken)
verdedigt Timotheus het korte haar te
gen Absalom, die natuurlijk een voor
stander is van het lange haar. U kent
wel de mededeling uit de Bijbel, dat Ab
salom ieder jaar zijn „hoofd liet be
scheten", zijn lange lokken liet afknip
pen.
Ds. Udemans was tegen de „lokken,
blessen en gefriseerde koppen", die
handvatsels van de duivel waren om de
mensen ter helle te trekken. Behalve om
de hersenpan te dekken en verwarmen,
is het haar ons door God gegeven om
onderscheid te maken tussen het man
nelijk en vrouwelijk geslacht.
Volgens het genoemde hoofdstuk uit
de brief van Paiüus moeten juist de
vrouwen het haar lang dragen, omdat
het voor haar een ere is, want het lange
haar is voor de vrouwen een deksel
(vers 15), een teken van onderdanigtieid
en ondergeschiktheid aan de man.
Maar ook zij mogen dit niet dragen
als „wilde vliegende lokken, evenmin
haar kapsels bovenmatig omhoog bren
gen, alsof ze een toren van Babel op.
haar hoofd hadden, het niet versieren
met menigte van parels of er vele uren
aan besteden om zich op te maken".
Ook mogen zij het haar niet verven,
poeieren of krullen of vals haar (een
pruik) gebruiken of andere „dartelheid
met de haren onzes hoofds gaan drij
ven".
Ziehier enkele uitspraken van ds.
Udemans, waarbij zowel de mannen als
de vrouwen hun portie krijgen. Hij ver
oordeelt zelfs het blootshoofds op straat
lopen van vrouwen en wat niet te
verwonderen is de opkomende mo
degril van veel te laag uitgesneden ja
ponnen.
Maar in hoofdzaak gaat zijn boekje
tegen de langgekrulde lokken der man
nen, volgens hem onnatuurlijk en on-
schriftuurlijk. Bovendien niet manne
lijk, want het gezicht wordt op deze
manier veranderd in een van „een wijf
achtig fatsoen".
„Dat de mannen lange haren dragen
als de vrouwen is zo monstrueus en on
natuurlijk, alsof ze tanden hadden als
leeuwentanden; want het een zowel als
het ander is het brandmerk van de an
tichristelijke sprinkhanen (Openb. 9
8)". Dat is de tiende stelling van de 16
stellingen, waarmee hij zijn geschrift
besluit.
Ds. Udemans en andere tegenstanders
van het lange haar hebben de strijd
verloren. Al ging zelfs eens een Middel
burgs predikant de preekstoel op met
een kam en een schaar in de hand om.
een preek te houden tegen de lange
lokken, het heeft niet geholpen. Zelfs
kwam later de pruik in de mode, die
ook door predikanten, rechtzinnige in
cluis, gedragen werd. De laatste jaren
is de mode van het lange haar weer te
ruggekomen, dikwijls met een baard er
bij, maar zonder een haar-oorlog.
Middelburg.
L. van Wallenburg.
SINT ANNALAND
Extra kerkdienst. Op donderdag 14
juni a.s. hoopt D.V. des avonds om
19.30 uur (half acht) voor de Geref. Ge
meente alhier voor te gaan ds. D. Hak
kenberg van Lisse.
STAVENISSE
E.H.B.O. De E.H.B.O. afd. Stavenisse
nam als Zeeuws kampioen deel aan de
Nationale kampioenschappen te Win
schoten en behaalde de vierde plaats.
POORTVLIET
Kerknieuws. De kerkeraad der Herv.
Gemeente heeft een beroep uitgebracht
op ds. J. G. van Loon uit Aalst.
NED. HERV. KERK
Beroepen te: Gdessendam J. Smit te
Hilversum;;; Groenekan J. H. OUe te
Linschoten; Stolwijk en Slikkerveer E.
Vergunst te Middelhamis; Poortvliet J.
V. Loon te Aalst; Asperen D. v. Méiilen
te Goudriaan.
Aangenomen naar: Heinenoord D. C.
v. Wijnen te Lienden; Zoetermeer T.
Poot te Loosdrecht.
Bedankt voor: Nijkerkerveen A. Vliet-
stra te Doomspijk; Meerkerk J. Wie-
man te Vlaardingen; Besoyen en Dirks-
land M. Plette te Nieuwpoort; Windes-
heim P. Posthouwer te Ochten.
Veenendaal. Na bevestiging door
zijn schoonvader, ds. G. H. v. Kooten te
Delft, deed ds. J. Hoek, gekomen van
Groenekan, intrede te Veenendaal als
opvolger van wijlen ds. A. Vroeginde-
weij, met een prediking over Marcus
16 vers 19.
iSt. Maartensdijk. Wegens vertrek
naar Ridderkerk nam Ds. J. Blom af
scheid van deze gemeente met Psalm
69 35-37.
Ds. M. V. d. Akker te Rijssen, die
dezer dagen beroepbaar zou zijn, heeft
medegedeeld, dat hij dit pas op 15 nov.
a.s. wil laten ingaan, waar hij twee jaar
geleden enkele maanden in Rijssen zijn
werk moest onderbreken, wegens een
ernstige ziekte.
Ds. J. Vos te Nijkerk is in Utrecht
opgenomen in het Stads en Academisch
Ziekenhuis om een operatie te onder
gaan. Hij zal in de maanden juni en juli
zijn toegezegde preekbeurten moeten
laten vervallen.
GEREF. KERKEN
Beroepen, te: Winschoten J. Bulthuis
te Bergum; Putten J. Melse te Rotter
dam; Bergum F. de Jong te Leek; West
broek G. Hendriksen te Temeuzen; Doe-
tinohem L. Buitenhuis te Bodegraven.
Aangenomen naar; Westbroek G. Hen
driksen te Temeuzen; Coevorden H. Ke-
lin Ikkink te De Wüp; Hardenberg C.
V. d. Heiden te Zwammerdam; Stadska
naal ïL Kuiper te Geleen.
Bedankt voor: Giessendam H. de Wit
te Lisse.
Overleden. Op 76-jarige leeftijd
overleed ds. I. Groenenberg em. pred. te
Bellen. Hij werd in 1929 predikant te
Nederhorst den Berg en ging in 1947
naar Nieuweroord, waar hem in 1968
emeritaat werd verleend.
GEREF. KERKEN (Vrijgemaakt)
Beroepen te: Doesbijrg C. v. d. Leest
te Almkerk; Rotterdam C. v. d. Leest
te Almkerk.
Bedankt voor: Vollenhoven R. Hou
wen te Spakenburg.
Zuidhorn. Wegens vertrek naar Apel
doorn nam ds. T. Boersma afscheid van
Zuidhom met Filippenzen 1 9-11.
Emeritaat. Ds. J. v. Mechelen te Urk
is wegens het bereiken der 65-jarige
leeftijd met emeritaat gegaan. Hij werd
in 1942 predikant bij de Geref. Kerk te
Rozendaal. Vervolgens diende hij de
kerken van Oostburg, Heinenoord en
Urk. In 1975 scheidde hij zich met een
gedeelte der kerk in Urk af. Wegens uit
eenlopende gevoelens omtrent al of niet
aansluiting bij een andere kerkformatie,
werd hij in 1977 predikant bij de Vrij
gemaakt Gereformeerde Kerken en nam
het beroep naar de plaatselijke kerk te
Urk aan. Zijn in 1975 gestichte gemeente
bestaat nog steeds voort onder de naam.
van Reformerende kerk en wordt (merk
waardigerwijze) gediend door verschil
lende Hervormde predikanten, behorend
tot de Geref. Bond.
NED. GEREF. KERKEN
Beroepen te: Wezep G. v. Keulen te
Leerdam.
CHR. GEREF. KERKEN
Tweetal te: Driebergen G. Blom te
Meerkerk en A. Baars te Urk.
Beroepen te: Veenendaal (Pniëlkerk)
J. Jonkman te Almelo.
Bedankt voor: Emmen H. v. d. Schaaf
te Dordrecht-Z.
GEREF. GEMEENTEN
Beroepen te: Clifton M. v. Gelder te
Gouda.
Bedankt voor: Westzaan C. Harinck
te Dordrecht; Veenendaal en Corsica
(C.) A. Vergunst te Veen;; Krimpen a.d.
IJssel B. Rijnders te Ridderkerk; Bos
koop D. Hakkenberg te Lisse.
GEREF. GEMEE1S7TEN IN NED.
BedanJct voor: H. I. Ambacht F. Mal-
lan te Rhenen.
De Krap wordt, zuiver afgewaschen,
in een kuip, of wel geplaveide kamer
gelegd, en gedurende twee of drie dagen
met het een of ander der beschrevene
vochten besproeid. Daar na wordt zij op
een' zolder uitgespreid tot zij half droog
is, en van tijd tot tijd omgeroerd om het
sciiimmelen te verhoeden; eindelijk
wordt zij volkomen in de Zon gedroogd.
Nu moet zij nog tot poeder gebragt
worden. Dit geschiedt op eenen zooda-
nigen molen als onze kruid- en oliemo
lens, onder rollende zware steenen.
De wortels verkrijgen, na eenigen tijd
vermaald te zijn, eenen zeer vetagtigen
samenhang; evenwel bekoomt men door
het ziften een eerste poeder, het welk
garance robèe genoemd wordt en van
dezelfde soort is al onze zoogenoemde
beroofde Krap. Alles wat niet door de
zeef valt, wordt wederom in de Zon ge
droogd, op dezelfde molen gebragt, en
gezift; dan bekoomt men een tweede en
beter poeder, genoemd garance non ro-
hèe, overeenkomende met onze onbe-
roofde Krap. Eindelijk bekoomt men
eene derde en beste soort, door het geen
na de tweede zifting overgebleeven is
nogmaals in de Zon te droogen; het te
malen op een koorn-molen, welker stee
nen echter wijder dan op de gewone
volens van een lopen, 't Geen nu bij
eene laatste zifting doorvalt, is het fijn
ste der plant, en draagt den naam van
garance prappe; overeenkomende, zoo
in deugd als in gelijkluidendheid van
naam, met onze eigtlijk gezegde Krap.
Na alle deze bewerkingen moeten die
drie onderscheidene soorten van gema-
lene Krappen eenen nacht aan de stille
lucht worden bloosgesteld, doch voor
het aanbreken van den dag weder inge
haald, elk afzonderlijk in vaten gepakt,
en in een vochtige kelder bewaard wor
den. Hoe langer zij daar blijven, des te
meerder winnen zij in deugd.
Zie daar, Lezer! hoe de Krap in 't Oos
ten en in de zuidelijke gewesten van
Frankrijk wordt bereid. Gaan wij nu
meer bijzonder zien, hoe zulks bij ons
gescliiedt.
TELING EN REEDING
DER MEEKRAP
IN ONS VADERLAND.
Bereiding van het Land
De toebereiding van het Land ter
Meekrap-teling bestaat in ploegen en
misten. Over 't algem.een kan men, naar
mate het Land sterker gemist is, te beter
gewas verwachten; doch de natuurlijke
gesteldheid der gronden zelve moet hier
't beleid des landmans regelen. Na de
misting volgt het ploegen. Het Land
wordt door den ploeg af gedeeld inbed
den, die de hoogte hebben van omtrent
zes duimen. Negen zoodanige bedden
worden gevormd op de breedte van
twee Schouwsche roeden, 't Is een ver-
lieden en hunne knechts uitmunten in
deze bedden lijnregt te ploegen, en juist
af te deelen, zonder eenige andere hulp
middelen dan het oog, het bestuur der
paarden, en van den ploeg: eindelijk
worden de gelegde bedden zuiver en
netjes afgeharkt, en het Land is dan
gereed om de uitmuntende plant te ont
vangen.
't Spruiten-planten, of, in de taal des
landmans, 't Kiemen-zetten.
De teling der Meekrap geschiedt bij
ons niet door zaaijing maar altijd door
planting. In 't algemeen is de tijd daar
toe de maand Mei; nu eens wat vroeger
dan eens wat later, naar mate van het
vroeger of later komen van 't saisoen.
De landlieden hebben eene overoude
en, zo zij zeggen, onfeilbare waarne
ming, volgens welke zij zich nooit kun
nen vergissen nopens het juiste tijdperk
der kiemen-zetüng, en dit is: als de
bruin-zoeteling-appel-boomen bloeijen.
De tijd daar zijnde, worden de beno
digde jonge spruiten of kiemen geplukt
van planten, die reeds één of twee jaren
oud zijn, wederom naar mate men 'er
jonge spruiten aan vindt, die den be
hoorlijken waschdom hebben.
Geplukt zijnde, worden zij in groote
manden naar het bereidde Land gevoerd
en koel gehouden om niet te veel te ver-
droogen.
Op het Land is eene bende planters of
zetters, zoo talrijk als elk landman die
verkiest aan te nemen of nodig heeft.
Ieder planter is voorzien met eene zet-
Door dhr. J. Heijboer te Oude-
Tonge werd ons ter publicatie
een uit 1802 daterend boek
werkje aangeboden, handelend
over „de teling en bereiding der
Meekrap". Het werd geschreven
door J. de Kanter, Phil.Zn., voor
heen notaris te Zierikzee en
tijdens het schrijven van het
werkje lector physices in het
rauseum te Middelburg. Uit het
geschrevene blijkt een volmaakte
kennis van zaken en graag geven
we in een aantal artikelen de in
houd weer. Ook in onze omgeving
was de meekrapteelt welbekend.
spade; een werktuig 't welk eenige
overeenkomst heeft met een metselaars
troffel. Men ziet het afgebeeld in plaat
II. bij A op zijn kant, en bij B op zijn
plat. Het gedeelte a b is van ijzer; en a
c is de houte hegt, of het handvat.
De helft der zetters knielt op de regter
knie naast eikanderen, één man in el
ke voor, en dus over de breedte van het
Land. Agter dit eerste gelid plaatst zich
op dezelfde wijze de tweede, knielende
op de linker knie; en voor het front
staat een jongen met eene mand vol
kiemen om die den zetteren toe te wer
pen.
Die op de regter-knie geknield liggen
houden de zetspade in de linker, en de
kiemen in de regter hand; zij steken de
zetspade schuins agterwaardt in de reg
ter zijden der bedden, ligten de aarde
op, planten 'er twee kiemen naast el
kander in en drukken den grond weder
digt.
De voorste rij beplant dus slegts de
ééne zijde der bedden; doch de achter
ste rij vervult het ontbrekende. Zij die
tot deeze rij behooren, en knielen op de
linker-knie, hebben de zetspade in de
regter en de kiemen in de Unker hand:
zij planten op dezelfde wijze als de
voorsten, twee kiemen naast die, welke
de voorste rij reeds gezet heeft, en aldus
worden de bedden over derzelver breed
te, en van afstand tot afstand in de
lengte, beplant met niet meer dan vier
spruiten. De afstanden in de lengte wor
den gemeenlijk zóó geregeld, dat men
elf dwarsrijën van kiemen op ééne roe
de lengte plant. De zetters worden ein
delijk moede van op ééne en dezelfde
knie te liggen: zij verwisselen dus van
tijd tot tijd: die eerst de linker knie bo
gen, gaan op de regter knielen, en de
anderen omgekeerd.
Op sommige plaatsen geschiedt het
zetten niet knielende, maar staéinde;
doch men neemt dezelfde orde in acht
als bij het knielend planten.
Behondeling der geplantte Kiemen
Is de grond, ten tijde der zetting of
planting, koel, dan groeijen de kiemen
doorgaans voorspoedig: zoo niet, dan
behoeven zij weldra eenen zagten re
gen. Om de jonge plantjes in 't eerst
eenig vocht te doen hebben en den was
dom te bevorderen, worden zij somtijds
en veelal, vóór de planting, zoo als de
landlieden het noemen gemodderd. Men
neemt een emmer met water, men
mengt daar aarde door heen: men dom-
peld de kiemen 'er in en plant ze dus
bemodderd in den grond. Blijft intus-
schen de regen te lang uit, dan sterven
doorgaans, tot groote schade van den
landman, zeer veéle spruiten. Of men
deze schade door eene tijdige en zagte
besproeiing of begieting niet wel zou
kunnen voorkomen, weet ik niet: ik heb
ten minste 'er nimmer de proef van zien
nemen: misschien word het gelaten om
de moeite: groote kosten kunnen 'er niet
meede gepaard gaan, en zij zouden in
allen gevalle tog minder zijn, dan de
schade welke den landman treft, als hij
zeer veele kiemen moet ondersteken;
dat is, nieuwen planten in plaats der
gestorvene; of als wanneer hij genood
zaakt is een geheel stuk lands, reeds be
plant,, weder uit te ploegen, en van
nieuws te ontginnen.
Gebrek aan tijdigen regen is eene der
rampen, welke der Meeplant kunnen
overkomen: eens wel in groei zijnde,
heeft zij zo groot gevaar niet weer we
gens droogte te duchten: dan in den win
ter kan zij, hoe zeer bestand tegen de
vorst, in hare hoedanigheid en deugd
zeer veel verliezen: en dit heeft plaats,
als eerst de dooi zoo verre is doorge
drongen, dat de grond tot aan en onder
de wortels ontlaten is en er daar na
weder vorst komt, welke, even diep
doordringende, het nu bij de; wortels
zich bevindende sneeuwwater, weder
bij en om dezelve doet bevriezen.
Voor 't overige blijft 'er gedurende
den zomer niets aan te doen, dan de
Meèlanden van onkruid te zuiveren: het
loof laat men versterven, en men be
kommert zich daar niet mede: Ook weet
ik niet dat het bij ons immer wordt ge
maaid, of aan het Vee tot voeder gege
ven. Is het loof verstorven, dan wordt
de Meede tegen den winter overdekt:
dat is, 'er wordt aarde over de planten
geworpen, ter hoogte van twee of drie
duimen. Het oogmerk dezer overdekking
is niet zoo zeer om de plant eenigermaa-
te tegen de vorst te beveiligen: zij kan
'er zeer wèl tegen: maar om aan de jon
ge spruiten, tegen den volgenden zomer,
zoo veel te meer gelegenheid te geven
om wortels te kunnen schieten.
Gedurende den tweeden en derden
zomer bepaalt zich alle zorg des land-
mands nopens zijne Meèlanden tot het
zuiveren van onkruid, en, ten ednde des
tweeden zomers, het overdeliken tegen
den winter.
Dit overdekken geschiedt het eerste
jaar met een ploeg, welke daarom een
dekploeg genoemd wordt,, en van de
andere ploegen niet verschilt, dan al
leenlijk daar in, dat deze smaller is:
doch in het tweede jaar, als de wortels
reeds zeer uitgebreid geworden zijn, en
dus gevaar zouden loopen van door den
ploeg beschadigd te worden, overdekt
men de spade.
(Wordt vervolgd)
Het contract werd, zoals door B. en
W. voorgesteld, tot 1984 verlengd, zijnde
de datum waarop de concessie afloopt
die aan genoemd bedrijf voor het stor
ten in Bavel werd gegeven.
Van de zijde van de P.v.d.A. fractie
kwam nogal wat oppositie en werd sterk
voor de vuilverbranding gepleit. De soc.
fractieleden meenden dat dat uit hy
giënische en milieutechnische overwe
gingen geboden is en zij wilden van de
zijde van het College graag de toezeg
ging dat hun intentie ook in de richting
van vuilverbranding gaat.
Dat laatste konden B. en W. van har
te beamen echter zonder zich aan een
datum te wiUen binden. De keus die
t.z.t. gemaakt zal worden zal mede af
hankelijk zijn van het financiële aspect.
Dhr. Nijdam (P.v.d.A.) kreeg in zijn
bewering dat het storten, zoals dat in
Bavel gebeurt, niet bevorderlijk is voor
het milieu, steun van dhr. v. d. Laan
(S.G.P.). Deze attendeerde op aanwezig
heid van een sinds jaren gesloten stort
plaats tussen Goedereede en Ouddorp,
wat nog steeds tot gevolg heeft dat het
water in de sloten dermate vervuild is
dat er geen leven in te bespeuren is.
„In Bavel maken ze er mooie heuvels
van" weerlegde dhr. Visser, menend dat
de grondkwaliteit de stort daar beter
toelaat. Hij zegde evenwel graag toe in
de richting van vuilverbranding te den
ken en gevoelig te zijn voor het argu
ment van dhr. Nijdam dat er bij de
verbranding energie gewonnen wordt.
„Het moet ons echter geen hoop geld
gaan kosten' stelde dhr. Visser als
voorwaarde.
OOSTFLAKKEE
Vrijstellingr dienstplicht. De minister
heeft voorgoed vrijstelling van dienst
plicht verleend aan Adrianus A. J. Rijk
te Oude Tonge, wegens een bijzonder
geval (Onderwijs) en aan Hubertus M.
Vervloet te Achthuizen wegens broe-
derdienst.
door L. Penning
Uitgeverq W. M. den Hertog
12
„Het wordt mijn tijd!" zei hij: „'t is
bij tweeën ik moet een nieuwe ronde
doen! Wees gegroet, Andries wees ge
groet, mijn jongen! Zie de dag begint
reeds te schemeren; dat zal je goed
doen; dan is het niet meer zo somber in
het torenhok!"
„Dag Jilles!" riep de jongen uit het
torenhok; „wees voorzichtig, dat ge niet
in gindse diepe kuil valt!"
„Ik heb hem zelf gegraven!" zei de
nachtwacht met de hem eigen, stille
gUmlach; „o neen, daar valt Jilles niet
in!"
En de oude grijsaard, die op het kerk
hof twee mensengeslachten had begra
ven, en bezig was er voor het derde een
graf te delven, sloeg de ratel, en riep
met langgerekte stem:
„De klok heeft twee!
Twee heeft de klok!"
Andries keek de oude man na tot aan
het hek van het kerkhof. De dag begon
reeds te schemeren boven de stille gra
ven, en aan de horizon vertoonde zich
een fonkeling van gouden glans.
HOOFDSTUK V
Midden in de paniek van de vlucht,
die het dorp had aangetast, reed die
Zondagmorgen te vier uur in donde
rende galop regiment Nederlandse
cavalerie voorbij.
De schout, die in geen acht en veertig
uren uit de kleren was geweest, zag hen,
terwijl hij op de hoge stoep van het
raadhuis stond, voorbijrijden. Zij wa
ren door hem verwacht; de jonge boer
had zijn boodschap goed gedaan, en een
missive, getekend door dhr. Van Bever-
ningh, had de komst ener behoorlijke
troepenmacht bericht.
Het waren sterke, krijgshaftige rui
ters, het gelaat door zon en wind ge
bruind. Lange zwarte ruiterpistolen
staken in de holster van het zadel; met
de Unkerhand hielden ze de teugel, en
de rechter omklemde het gevest van het
hoog opgeheven zwaard.
Hun paarden briesten de jonge dag
tegemoet, en terwijl de morgenstond op
vlamde in het Oosten, fonkelde en
schitterde het staal. Als een wervelwind
stoof het regiment voorbij, het gelaat
onverschrokken naar de vijand gekeerd;
de trompetten bliezen, en het Wilhel-.
muslied daverde in volle fanfare over
heuvel en dal.
Een uur later verscheen een regiment
Fries voetvolk, het musket op de schou
der, in volle velduitrusting. De trom
men roffelden; de hoorns bliezen; het
dorp dreunde van hun zware stap.
Bij het gemeentehuis hielden ze halt.
Een jonge officier trad naar voren, reik
te de schout de hand en zei: „Kent u mij
nog, heer schout? de ordonnans, die bij
u heeft gemiddagmaald?"
„Mijnheer Ossenbroek!" antwoordde
de schout; „of ik u nog ken! En waar
mee kunnen wij u en uw soldaten die
nen?"
„Ze hebben dorst", zei de officier;
„heeft u bier?"
„Wat het dorp bezit, is voor onze dap
pere troepen, die de Betuwe en de Rijn
zullen verdedigen komt er nog ge
schut?"
De luitenant trok de schouders op, hij
was op dit pimt niet gerust.
Inmiddels gelastte de schout aan Teu-
niet, de boeren te verwittigen, dat zij
voor bier hadden te zorgen, en er ont
stond een edele wedijver, om de dorsti
ge krijgslieden, die uit 't Noorden waren
gekomen, om hun leven te wagen voor
de verdediging der Betuwe, te laven met
het schuimende gerstennat.
Bijna het halve dorp was gevlucht of
bezig te vluchten, maar het gezicht van
deze dappere mannen, van deze ware
zonen der onversaagde Geuzen verle
vendigde weer de ingezonken moed, en
versterkte de hoop, dat alles nog ten
goede zou keren.
De jonge meisjes van het dorp begon
nen weer te schertsen. Zij liepen met de
schenkkan, bekers en kroezen rond, ter
wijl de Friezen met echte ridderlijkheid
de ingeschonken kroes aanvaardden.
Het waren jonge mannen met frisse,
blozende gezichten; hun jeugdige moed
lachte om de gevaren, die hen bedreig
den, en als de een of andere dorper be
zorgd het hoofd schudde, zeiden zij: „De
Fransen? Laat hen komen wij zijn er
ook nog!"
Een uur later marcheerde het regi
ment reeds af. Opnieuw roffelden de
trommen, en de hoomblazers zetten de
hoorn aan de mond. Maar de banen der
driekleur werden niet gezien, want de
vlag werd opgerold in het midden van
het regiment gedragen.
Zulk een zondag had het dorp nog
nooit beleefd, en hoe moest het met de
kerkdienst gaan? De gemeente was va
cant, en Wilbrink, de ouderling der Ge
reformeerde Gemeente, placht daarom
des zondags, als geen consulent preekte,
een stichtelijke preek van Lodenstein,
Voetius of een andere leeraar voor te le
zen.
Hoe moest het echter nu? Doorgaan
met de leeskerk? Wilbrink vroeg het
aan de schout, en de schout vreesde, dat
er Weinig mensen zouden komen. Niet
temin stond de schout er sterk op, dat
de dienst zou doorgaan indien ooit de
nood der tijden drong tot een gemeen
schappelijk aanroepen van de Naam des
Heeren om redding en uitkomst, dan
was het wel thans.
„'t Is nu dicht bij negenen", zei hij: „ik
zal Jilles de kerkklok laten luiden!"
Er kwamen toch meer kerkgangers,
dan de schout had verwacht. Het besef,
dat de Allerhoogste in het gericht was
getreden met het Nederlandse volk, was
levendig geworden, en er was een be
hoefte, een drang, om tot Hem de hem.-
den op te heffen, belijdenis te doen van
schuld, en Zijn ontfermingen in te roe
pen, nu de Franse Rabsake, die de slag
orden van het Protestantse Israël hoon
de, met zijn heirleger in aantocht was.
Daar in de hoge kerkbank, in de hoek
onder de luifel, zat de oude Geerte in
haar jurk van stemmig zwart, het kerk
boek met zilveren slot vóór zich. En
naast haar zat de vrouw van Wilbrink
in haar gebloemd katoenen jak, terwijl
de schout aan de tegenovergestelde zij
de in de tuin zat, eveneens onder een
luifel en naast de leden van de kerke-
raad.
De mannen en vrouwen zaten door el
kander verspreid in de kerk; en in de
achterste bank, in de nederigste hoek,
zat Jilles, de handen in stUle aandacht
gevouwen.
Wilbrink stond op, om zich naar het
voorlezersbankje te begeven, en zei:
Broeders en zusters! De tijden zijn ern
stig; de vijanden zijn dicht bij ons
waar zullen we schuilen dan onder de
vleugelen des Ahnachigen? Hij toomt op
ons, want wij hebben misdreven; we
willen op onze borst slaan, en zeggen:
o God! wees ons, zondaren, genadig! En
Hij zal ons genadig zijn, want een
ogenblik is er in Zijn toom, maar een
eeuwigheid is er in Zijn goedertieren
heid?"
Er werden zachte zuchten geslaakt;
toen verstomde het laatste gedruis; de
mannen rezen op, en ouderling Wilbrink
legde de nood en de volstrekte hulpe
loosheid dezer weerloze mensen de Hee-
re voor.
Hij bad met een warmte, een innig
heid en een gloed, zoals men ze nog
nooit van zijn lippen had gehoord. De
nood der gemeente was hem werkelijk
op het hart "gebonden, en toen hij zijn
gebed eindigde, waren veler ogen voch
tig.
De ouderling verliet de lessenaar, en
de schout nam de verlaten plaats in.
Zwijgend keek hij de kerk rond; zijn
ogen stonden droevig een wereld van
smart stond er dit ogenblik in te lezen.
„Wij willen de hand op de mond leg
gen", zei hij, „en belijden: Heere, Gij
vreselijke God! Gij zijt rechtvaardig in
al Uwe daden! Stof en as willen wij op
ons voorhoofd strooien, en zeggen: „Hier
staan wij met onze vrouwen, onze kin
deren gedenk onzer naar Uwe eeu
wige ontferming!"