EIUVÜDEII - HIEUWS
500 jaar dijkwerkers
Overdenking
RIKKEN b.v.
PFAFF
De bouwmeester
en zijn bruid
uit de
Heilige Schrift
2e blad
Vrijdag 13 oktober 1978
No. 4733
HET
KVENSTER
blik op kerk
en samenleving
ZEEUWSE WANDELINGEN
brengt een zig-zag
naaimachine
geheel compilieet vajn
389,— trjdeli|k voor
affideél dealer voor
W. RIKKEN B.V.
Eorte Meestraat 17
BERGEN OP ZOOM
Tel. 01640 - 35878
In memoriam:
Ds. A. Vroegindewefl.
Voor degenen die hem gekend hebben
en dat zijn er niet weinigen is het
onvoorstelbaar: Ds. Arend Vroeginde-
weij is niet meerDit voorjaar was
hij 65 en dus emeritus geworden. We
mochten verwachten dat deze man met
zijn sterke lichaam en zijn onvermoei
bare geest nog veel werk zou kunnen
doen. Maar God had anders over hem
beschikt; nog maar tien maanden na
zijn vrouw moest ook hij gaan de weg
van alle vlees. Een zware slag, allereerst
voor zijn drie dochters, maar ook voor
de kerk die hij met al zijn gaven en
krachten heeft gediend en waarvoor hij
zoveel heeft betekend.
Hij was een „Menheefsenaar", de
jongste van vier broers, van wie er nu
alweer twee zijn overleden: Leendert in
1969 en nu Arend in 1978. Bijna legen
darisch zijn ze al tijdens hun leven ge
worden, de zoons van „de oude Jan",
die aUen in het wondere ambt hebben
gediend. Maar van hen is Arend toch
wel het meest op de voorgrond getreden.
Daardoor was zijn arbeidsveld veel rui
mer dan de grote gemeente Veenendaal,
die hij na Loon-op-Zand dertig jaar
heeft mogen dienen. Daardoor heeft hij
ook betekenis gehad, niet alleen voor de
Hervormde Kerk, die hem lief was, maar
ook voor de gehele Gereformeerde Ge
zindte in ons land. Met zijn grote werk
kracht en zijn organisatorische gaven
zat hij „overal op en in". Het is gewoon
indrukwekkend al de overUjdensberich-
ten te lezen van instanties en besturen
waarvan Ds. Vroegindeweij deel uit
maakte. Zo was hij lange jaren voorzit
ter van de Mannenbond op Gereformeer
de Grondslag en hoof dredakteur van het
Gereformeerd Weekblad, voorzitter van
verschillende schoolbesturen; de laatste
jaren ook bestuurslid van de Evangeli
sche Omroep en mede-redakteur van het
blad „Koers".
En dan zijn we zeker nog niet volle
dig geweest! En de gemeente Veenen
daal heeft er niet onder geleden, want
ook zijn pastorale werk deed hij met
voorbeeldige trouw. Waar deze man de
tijd vandaan heeft gehaald én de ener
gie om zoveel werk te verzetten blijft
een raadsel.
Wanneer men hem ernaar vroeg hoe
hij toch zoveel kon doen, dan was zijn
antwoord: Dat is niet moeilijk, je moet
gewoon één ding tegelijk doen! Achter
al die arbeid zat echter nog een ander
geheim, waar hij niet mee te koop liep
en dat was het woord van de apostel
Paulus: „De liefde van Christus dringt
ons". Gedreven door die liefde stond in
al zijn werk centraal de verkondiging
van het Lam Gods Dat de zonde der
wereld wegneemt. Op Hem te wijzen en
van Hem te spreken, dat is hij nooit moe
geworden. Terecht is over hem gezegd
dat hij een „Gereformeerde heUsoldaat"
was, iemand die geen ander doel voor
ogen had dan onderdanen te werven
voor Koning Jezus.
In de kracht van dat geloof heeft hij
geleefd en gewerkt en opi dat geloof is hij
ook gestorven. En van dat leven en ster
ven gaat de roepstem uit die ds, W. L.
Tukker aan de grote schare meegaf die
tegenwoordig was bij zijn uitvaart:
„Volgt hun geloof na, aanschouwende
de uitkomst van hun wandeling".
Een oudere generatie predikanten valt
weg. Dat stemt ons weemoedig. Maar
zo staat het op het graf van Wesley:
„God begraaft zijn arbeiders, maar Hij
zet hun werk voort".
En zó heeft de overledene het gezegd
bij de begrafenis van zijn broer Leen in
de Oude Kerk te Delft op 21 aug. 1969:
„Het gaat niet om een mens. Het gaat
om dé Mens. Het gaat om de Heere Je
zus, het Lam Gods. En wanneer we be
diend worden door de HeUige Geest en
wanneer we het Lam mogen zien, dan
kan zo'n diepe vrede ons hart vervullen.
Maar het is hier alles ten dele. Het is
hier nog slechts een beginsel van de
eeuwige vreugde. Het beste komt nog.
Want wie achter het Lam aanreist
hoe moeilijk soms die weg ook wezen
mag die komt thuis. Die komt in het
eeuwig Vaderhuis: En mij, hiertoe door
U bereid opnemen in Uw heerlijkheid".
Dat is nu ook voor Ds. Arend Vroeg
indeweij zalige werkelijkheid geworden.
WAARNEMER.
Dat was aan de zeedijk bij Westka-
pelle. De beroemde zeedijk mag ik wel
schrijven. Op school leren we dat de
duinenrij van de Nederlandse kust op 2
plaatsen verbroken is door een dijk: de
Hondsbosse zeewering in Noord-Hol
land en de Westkappelse zeedijk. Daar
werd de duinenrij zo smal, dat men er
voor de veiUgheid van het achterland
een dijk heeft aangelegd. Vooral die van
WestkapeUe op de punt van Walcheren
heeft het zwaar te verduren.
Het begin.
De kustlijn van Walcheren buigt zich
hier om en op deze Westkaap is het
oude stadje ontstaan. WestkapeUe is in
derdaad een stad, een smalstad, in 1223
kreeg het stadsrechten, maar tegenwoor
dig spreekt iedereen van een dorp.
Waarschijnlijk heeft de naam niets te
maken met een kapel, maar staat in
verband met het woord kaap.
Wel opmerkelijk dat de bevolking van
Zeeland altijd spreekt over Westkappel,
met de klemtoon op de middelste letter
greep.
Vele eeuwen geleden lag het hier
achter een smalle duinenrij, beschermd
door het eilandje Schooneveld voor de
kust. Een kreek voerde landinwaarts en
diende als haventje. Door deze rustige
ligging was WestkapeUe een bekende
handels- en vissersplaats.
„Ik had in oude tijd een rijke visserij,
Mijn zeerecht was vermaard
bij aUe handelssteden,
En schoon door 't zeegegoU
ik gans vervaUen zij.
Mijn dijk maakt mij vermaard
nog heden".
Dat „zeegegoK" heeft het eilandje
voor de kust vernietigd, knabbelde nu
harder aan de duinen en veroorzaakte
de ondergang van het WestkapeUe, dat
nu in zee Ugt.
Daarom werd er achter de steeds
slinkende duinen een inlaagdijk aange
bracht, zoals de oude kroniekschrijver
het uitdrukt: „Overmits dat die dunen
zeer verminderden en wech'scuerden,
begheerden die goede Ueden van West-
cappel aldaar te hebben een cleen dijcs-
kijn".
Later werd de ruimte tussen duinen
en dijk opgevuld, men noemt dat over
halen van de duinen. Zo is de tegen
woordige zeedijk ontstaan. Dat is ge
weest tussen 1470 en 1480. Daarvoor
heeft men nu op 16 september een dag
feest gevierd onder het motto „500 jaar
dijkwerken". 's Morgens kwam Karel V
weer op bezoek. De echte Karel was
hier in 1540 geweest om de dijkwerken
te bezichtigen. Hij was zeker goed te
vreden over de prestaties, want hij gaf
iedere dijkwerker 3 dubbele dukaten als
drinkgeld. Dat is 12,een aardig be
drag in die tijd. Nu was het een verkle
de Westkappelaar, temidden van de
vroedschap en de abt van Middelburg in
costuums uit die tijd. Overal zag je
trouwens mensen uit het dorp in oude
pakjes rondlopen.
's Middags was er een historische op
tocht van 15 grote wagens, die de ver-
schiUende onderdelen van wat een dijk
werker doet uitbeeldden.
De dijkwerkers.
Een eigenaardig slag volk, de West-
kappelaars. Meest stevige kerels met
vaste wU en onbuigzaam karakter, ge
vormd en gestaald door de strijd tegen
het water, die nooit klaar komt. Met
hun kleine petje schuin-achteruit op het
hoofd zijn ze ook enigszins anders ge
kleed dan een Walcherse boer. Men
DIE ZIJN (HAAR) HOOP
IN 'T HACH'LIJKST LOT,
VESTIGT OP DE HEERE, ZIJN GOD.
En zö zeide: Ja, Heere, doch de
hondekens eten ook van de brok
jes, die er vallen van de tafel van
hun heren.
Toen antwoordde Jezus, en zeide
tot haar: O vrouw, groot is uw
geloof; u geschiede, gelijk gij
wUt. En haar dochter werd gezond
van diezelfde ure.
Een vrouw roept.
Niet even, maar aanhoudend in haar
nood.
Jezus zwijgt.
Hij gunt en geeft haar niet één woord.
Sprekende discipelen.
Zij bidden ook aan Jezus.
Zij vinden het een vervelend incident,
zomaar onderweg.
Wat moeten de mensen wel niet zeg
gen! Zo'n aanhoudend roepende vrouw
achter je!
Dat is maar lastig en vervelend.
„Zij roept ons na".
Zijn dat nu discipelen?
Dienstknechten van de Allerhoogste.
Vogeltngen van Hem!
Waar is hun barmhartigheid?
Waar is him meeleven?
De discipelen hebben niet veel met haar
op. Ze wUlen zo spoedig van deze roe
pende vrouw af zijn. Hoe dat gebeurt,
is niet zo belangrijk.
Het kan wel zo zijn, dat ze bedoelen,
dat de Heere Jezus haar maar snel ge
hoor moet geven, dan zijn ze tenminste
van deze vrouw af.
Wij zouden hun woorden zo kunnen
vertalen: „Heere, geef haar toch haar
zin, want zij roept ons na!"
Het lijkt, of ze barmhartiger zijn dan
de Heere Jezus. Echter het is de disci
pelen niet begonnen om het eeuwig be
houd van deze vrouw. Ze wiUen de nood
de nood van deze vrouw naar ziel en
lichaam niet peUen. Ze willen de Heere
Jezus laten funktioneren, als een dokter
die direkt ingrijpt, dan zijn ze van deze
vrouw en haar geschreeuw af.
Zou deze vrouw zich niet eenzaam
hebben gevoeld?
Eén zwijgende Jezus.
Discipelen, die zich in haar geval niet
verdiepen. Ze tonen in hun woorden
geen echt meeleven, geen echte barm
hartigheid.
Klinken onze woorden vaak ook niet
zo goedkoop? In de nood van mensen
levens klinken woorden vaak zo goed
koop en koud. Je proeft er de afstand in.
Wie leeft er mee?
De HeUand heeft Zijn antwoord klaar
ten opzichte van Zijn discipelen, „Ik ben
niet gezonden dan tot de verloren scha
pen van het huis Israels".
Jezus wijst zijn discipelen theologisch
terecht. Zij wiUen graag van deze vrouw
af. Hoe kan dat nu?
Als de Gezondene van de Vader, is Hij
gebonden aan de opdracht van de Va
der! Hieraan heeft Christus Zich te hou
den. Deze vrouw kan Hij niet helpen.
Hij mag haar nog niet helpen.
Valt het u niet tegen?
Is dit nu Jezus, de barmhartige
Verlosser?
Het lijkt er toch niet op.
Wij vinden de discipelen barmhartiger
dan Hem? Toch niet.
Jezus neemt de opdracht van Zijn Va
der ernstig op.
Jezus neemt deze vrouw serieus.
Hij vraagt naar de wil van de Vader.
Wat moeten deze woorden voor deze
vrouw betekend hebben? Zal dit Woord
geen Woord zijn, dat haar nu toch, de
terugtocht naar huis doet gaan.
Wordt alle hoop haar niet ontnomen?
Vrouw u behoort niet tot de uitver
korene van dit volk. Wordt het geen
zwarte nacht voor haar?
Is dit geen hacheUjk moment?
U wacht op antwoord van de Heere.
U hoopt op Zijn Woord, meer dan
wachters op de mOrgen,
Het wordt nog donkerder in uw leven.
U mocht van geen vertroosting horen.
„Heeft God Zijn barmhartigheid door
toorn toegesloten?
Het bange vermoeden rijst in uw hart,
dat het wel niet voor u zal zijn. Het is
immers niet voor een ieder weggelegd.
Ja, zo maken wij ons er van af, ook in
het hacheUjkst lot, door te verwijzen
naar de goddeUjke predestinatie. Ja, in
derdaad genade is verkiezende genade.
Het mag geen struikelblok zijn,
Jezus is bereid om te redden.
De vrouw houdt niets meer over.
Geen hoop meer op mensen.
Ze verwacht het aUeen van Hem.
Ze houdt vol.
Niets kan haar van deze Heüand
scheiden.
Zij worstelt op hoop tegen hoop!
Dat is geloof!
Ongeloof geeft het op! Ze beschuldigt,
de Heere, dat Zijn dienst een harde
dienst is. Bij Hem, och elk gebed heeft
niets geen zin, Hij verhoort niet.
Er komt toch geen verandering in de
situatie. Alles blijft immers bij het
oude. De wereld geeft u gelijk en roept
u toe de dienst van God op te zeggen.
Het geloof zegt: „Ik laat u niet gaan
tenzij dat Gij mij zegent".
Kijk, maar daar ligt deze vrouw voor
Jezus voeten. Heere, help mij.
Zo aanbidt zij.
De Heiland kan niet verder gaan.
Heere, wat verwacht ik, mijn hoop,
die is op U.
Er is nood in uw leven
Die ziekteDat gemis
Die eenzaamheidDie zorgen
Deze nood wil u aan Hem, de Heiland,
verbinden: „Heere, help mij".
Een kort gebed.
Een krachtig gebed.
„Wees mijn Helper!"
„Verlos mij Heere, de wateren zijn tot
aan mijn ziel gekomen".
Uit de diepte roep ik tot U, verhoor
mij haastelijk!"
Deze vrouw is niet uit het veld ge
slagen.
Ze moet bij Hem zijn. De barmhartig
heid roemt tegen het oordeel.
Haar gebed is aanhoudend.
Geen verdiensten van haar kant!
Jezus antwoordt.
Helpt Hij nu?
Nee; Doch Hij antwoordde en zei: Het
is niet betamelijk het brood der kinde
ren te nemen en de hondekens voor te
werpen.
De Israëlieten worden hier kinderen
genoemd. De heidenen worden honden
genoemd.
Wat Jezus geeft is brood. Jezus geeft
heil, betekent dat. De Heiland geeft de
heidenen een andere naam dan de Jo
den doen. Zij gebruiken voor hond, het
woord straathond.
Jezus denkt aan een huishond.
En tochhet brood is voor de kin
deren, de Joden.
Zij is een heiden.
Als Hij haar helpt dan gooit Hij brood
op de grond.
Het heU is niet voor U.
Is dat niet afsnijdend?
Is dat niet te scherp?
Spreekt daar een Herdershart uit deze
woorden.
Ds. J. J. Knap schrijft: „Jezus trekt
een muur rondom haar op, waar zij niet
door heen kan breken, maar haar ge
loof bespeurt er een zwakke scheur in
en dringt er doorheen:
„Ja, Heere, doch de hondekens eten
ook van de brokskens die er vallen van
de tafel van hun heren".
Ja, Heere. U hebt geUjk.
Ik ben onwaardig. U doet geen onrecht.
Het geloof kan niets vasthouden.
Toch houdt het zich vast. Waaraan?
Het gebed van deze vrouw werd ver
hoord om Jezus wil.
Zijn gebed werd niet verhoord, om
haar gebed om ons gebed tot voor de
troon van de Vader te brengen, om
om Christus wU, verhoord te kunnen
worden ter bekwamer tijd.
Aan hun armoe?
Aan hun arme ziel?
Aan hun nood?
Nee aan Gods vrije genade! Na zijn
hoop in 't hach'üjkst lot, vestigt op de
Heere Zijn God.
Pleiten op Gods genade: liefde Gods in
Christus geopenbaard.
Een huisheer laat zijn hond niet om
komen. Er vallen toch kruimels.
Daar heeft een huishond genoeg aan!
Bij U is barmhartigheid, genade.
U bent de Redder.
In de kruimels is nog overvloed.
Door die kruimels, die toch ook brood
zijn, is rijke verzadiging, voor tijd en
eeuwigheid. Door die kruimels wordt
wat niet uw volk was, toch Uw volk.
Wat rijk!
Uw leven kent zoveel nood.
Er is nog steeds geen uitzicht.
De satan roept u toe om er mee te
stoppen.
Christus leert u; „Klopt en u zal open
gedaan worden".
Pleit op Zijn genade.
Wie zijn hoop in 't hach'Ujkst lot,
vestigt op de Heere, Zijn God, komt niet
beschaamd uit.
O.
v, B.
zegt wel dat ze van de Noormannen af
stammen, die een tijd over Walcheren
hebben geheerst. De schilder Toorop,
die zijn vakantie in Domburg door
bracht, vond de verweerde hoekige dijk-
werkerskoppen merkwaardig genoeg om
ze als model te kiezen bij het tekenen
van zijn Apostelfiguren.
Ook hun taal verschilt iets van het
gewone Walcherse dialect. Ze vormen
een enigszins afgesloten groep, die geen
vreemde inmenging duldt bij hun werk
en ook niet in hun famUieleven. Zo was
het vroeger, nu is er veel van die ge
slotenheid verdwenen.
GewoonUjk trouwden ze onder elkaar,
met als gevolg telkens dezelfde namen,
waarvan Mlnderhoud wel het meest
voorkomt Ik heb eens gehoord dat bijna
een kwart van de oude bevolking zo
heet. Ook de namen Roelse, HuibregtSe,
Verstraate, Cijsouw, Kaland komen vaak
voor. Een vreemde zou er geen wijs uit
kunnen worden, maar de „inboorlingen"
weten door aUerlei bijnamen en toe
voegsels hun makkers wel te vinden.
De dijkwerkers waren in ploegen ver
deeld, iedere groep onder een ploegbaas.
Je had timmerlingen, die voor de paal-
hoofden moesten zorgen, rijswerkers,
kramwerkers. Vroeger werd de dijk
versterkt door krammatten van riet,
stro en rij shout. Deze matten werden in
de grond vastgemaakt door een netwerk
van stokken en paaltjes (staketten). In
de 19e eeuw werden hiervoor stenen ge
bruikt, die meer weerstand boden en
minder onderhoud vergden. Er waren
wel stenen bij van een paar duizend
kilo. Na een zware stonn, zoals in 1863,
waren er wel 500 dijkwerkers bezig aan
het herstel.
Ze waren niet gediend van vreemde
inmenging. Men was dijkwerker voor
zijn leven, voor ouden, invaUden en zie
ken hadden ze een fonds gevormd. Die
mensen konden niet meer werken, maar
toch kregen ze hun loon uitbetaald. Als
een jongen 13 jaar was, mocht hij zijn
vader opvolgen. Door middel van een
pak rammel werd hij ontgroend.
Vreemden kregen geen kans, hoog
stens tijdelijk bij grote nood. Wanneer
de storm hun dijk bedreigde, let wel het
was hun dijk. Dan ging de omroeper
door het dorp:
„Nood, nood, grote nood!
Klein en groot,
Arm en rijk
Allen naar de dijk!"
Ze waren trouw aan elkaar. Een
makker verklikken of verraden deden
ze nooit. In de Franse tijd zijn er wel
fó¥S?iftï¥$l;;ïW;:ffis
Toekomstige dgkwerkers.
eens een paar soldaten spoorloos ver
dwenen, maar de dader is nopit gevon
den. Misschien zijn er in de laatste oor
log ook wel eens Duitsers „vermist".
Maar ze konden zwijgen.
Bij storm was er werk aan de dijk,
veel schade soms, en dan bakten de
vrouwen koeken. Maar bij rustig weer
was er niets te doen, een W.W. bestond
een eeuw geleden niet, dan werd er ar
moede geleden. Als het lang duurde
raakte het gespaarde geld op en wat
dan? Bij de boer was ook niet altijd
werk, die had zijn vaste arbeiders.
Toch gingen ze de boer opom te
bedelen. Ik heb horen vertellen door
oude mensen, dat er toen een massa
Westkappelaars door Walcheren zwier
ven om een maal eten een partijtje aard
appels of een paar centen. Zo konden ze
met veel moeite de werkloze periode
doorkomen. Er waren ook strandjutters
bij, die aangespoeld hout verzamelden
voor de kachel, en wat er verder van
hun gading was. Stropers probeerden
wel een haas of konijn te verschalken.
Voor het polderbestuur was de plaag
van de paalworm een kostbare geschie
denis. Ongeveer 1730 werd dat beest
voor het eerst ontdekt, het vrat zich in
het houtwerk en veroorzaakte geweldige
Westkappelaar
schade. Er werden zelfs bidstonden en
vastendagen uitgeschreven om ervan
verlost te worden. Toen men de palen
besloeg met spijkers met brede koppen
van de grootte van een gulden konden
ze er moeUijk meer indringen. Nog be
ter was het besmeren met creosoot.
Men zegt wel dat de Westkappelaars
ze nogal „graag lusten". U moet me niet
verkeerd isegrijpen, het zijn geen beroeps
dronkaards. Maar bij bepaalde gelegen
heden, het gaaischieten of op een brui
loft. Toen ze nog in ploegen werkten,
werd hun loon iedere zaterdag in de her
berg uitbetaald. Dan nam je er een. Ook
als ze nat en verkleumd thuis kwamen,
schonk moeder de vrouw wel eens een
glaasje, daar werd je warm van, je
knapte ervan op. Maar overigens zijn
het gulle goedhartige kerels, als je bij
hen in de smaak valt, blijf je voor al
toos een goede vriend.
Speciale dijkwerkers, verdeeld in
groepen, bestaan er nu niet meer. De
paalhoofden zijn er nog, maar voor de
rest gebruikt men veel beton en asfalt.
De dijk zal in verband met het Delta
plan verhoogd moeten worden, mis
schien ook wel verbreed.
Middelburg.
L. van Wallenburg.
VERVOLGVERHAAL
F. de Zeeuw J.Gzn.
Historisch verhaal uit de Middeleeuwen
Uitgeverij „De Banier"
3
Eerst had Clement gesproken over de
goede vorderingen, die Maarten naaakte.
Hij had hem uitbundig geprezen om de
grote ijver, die hij aan de dag legde, en
het heldere verstand, dat hij toonde te
bezitten.
Maarten snapte volstrekt niet waar
de pater eigenlijk heen wüde en hij keek
hem dan ook met vragende blikken aan.
Wat bedoelde die man toch met al die
lof?
Opeens zei Clement: „Zeg Maarten,
wat zou jij ervan denken, als ik jou
binnenkort eens in de geestelijke stand
liet opnemen?
Jij bent nu achttien jaar en je zingt
nu al twee jaar mee in heit koor en dat
doe je mtstekend. Maar ik heb iets veel
hogers met jou voor en het wordt lang
zamerhand tijd, dat we nu die plannen
beginnen te verwezenlijken".
De monnik zweeg, om te zien welke
uitwerking zijn woorden op de jongen
zouden hebben.
Maar Maarten zweeg ook.
Met verbijsterde blikken staarde hij
naar pater Clement, maar hij was te
ontsteld om de woorden te kunnen vin
den, waarmee hij zijn pleegvader kon
antwoorden.
Uit dit zwijgen van Maarten maakte
de pater op, dat de jongen het helemaal
met hem eens was en graag op zijn
voorstel zou ingaan.
Daarom zei hij heel voldaan: „Ha, ik
zie het al, je wilt graag een dienaar van
onze kerk worden. Nou Maarten eerlijk
gezegd, ik had ook niet anders van je
verwacht m'n jongen, wantNu be
gon het de jongen toch te machtig te
worden en van schrik kreeg hij ineens
zijn spraak terug.
„Maar eerwaarde zo viel hij plotse
ling de pater in de rede maar eer
waarde, ik denk er geen ogenblik aan
om in een klooster te bUjven en monnik
te worden. Er is geen haar op mijn
hoofd, die daarover denkt!"
„Maar wie zegt er mijn zoon, dat jij
monnik moet blijven? haastte de pa
ter zich te vragen. Je ktmt in de
geestelijke stand,opkUmmen. En jij zult
dat zeker kunnen met het schone ver-
stand, dat God je heeft geschonken.
Misschien wordt jij nog wel eens bis
schop van Utrecht. Dat zou, dunkt mij,
niet eens tot de onmogelijkheden beho
ren!"
„Nu laat ge uw fantasie te veel vrij
spel, eerwaarde zei Maarten ik zal
het u maar duidelijk zeggen: geesteUjke
word ik nooit! Ik wil wel studeren en
dat zal ik wel doen ook, maar met die
studie heb ik heel andere plannen!"
„En welke plannen zijn dat dan mijn
zoon?"
„Dat zal ik u laten zien eerwaarde",
zei Maarten en nu ontrolde hij het pa
pier, dat hij al die tijd al in de handen
had gehad, en liet het aan de monnik
zien.
Het was de tekening van een tot in de
kleinste onderdelen toe uitgewerkte
kathedraal.
Clement zag met een half oog dat dit
werkeUjk een kunststuk was, en met
grote verbazing bewonderde hij het pro
ject. Dat was eerste klas vakwerk, dat
zag hij wel al had hij overigens weinig
verstand van bouwkundige tekeningen.
„Daar hebt u mijn toekomstplannen
eerwaarde zei Maarten met geest
drift. Ik wü bouwmeester worden. Ik
wil kerken en domtorens bouwen en
daardoor mijn naam beroemd maken.
Ieder moet mijn naam leren kennen,
als die van een groot bouwkundige. De
torens, kerken en kathedralen moeten
kunstgewrochten zijn, die over eeuwen
nog geroemd zullen worden.
En dan zullen de mensen zeggen: dat
zijn kunstwerken van de grote bouw
meester Maarten Gevaerts uit Hene
gouwen".
Pater Clement zuchtte diep.
Hij dacht aan het sterfbed van Geertje
Gevaerts, nu acht jaar geleden.
Wat hij Geertje toen hoorde zeggen,
had hij gehouden voor de zwaarmoedig
heid van een stervende. Dat mensje had
de toekomst donker ingezien, té donker
meende hij toen. Maar op dit ogenbUk
ontdekte hij, dat dit moedertje goed ge
zien had. Zij kende haar jongen, zoals
hij werkeUjk was.
„Maarten is zo trots had zij ge
klaagd hij heeft geen nederig hart
zoals zijn vader. Hij zit vol eerzucht. Hij
droomt ervan een groot man te worden
en ik ben bang, dat die hoogmoed zijn
verderf zal worden".
Zo had dat stervende mensje liggen
klagen.
Toen had hij gemeend, dat zij sterk
overdreef, maar nu was hij zo juist tot
de ontdekking gekomen, dat dit vrouw
tje een goede kijk had gehad op haar
jongen, een heel wat betere dan hij. En
terwijl de monnik zat na te denken over
de laatste woorden van Geertje Ge
vaerts was Maarten doorgegaan met
praten over zijn grote toekomstplannen.
En bij het ontvouwen van die plan
nen zweefde hem steeds Maria van Ath,
de knappe smidsdochter, voor ogen.
Haar wilde hij hebben.
Als hij geestelijk© werd, zoals de pater
wenste, dan was het uitgesloten, dat
Maria ooit zijn vrouw kon worden.
En hij had zich vast voorgenomen, dat
zij wel zijn vrouw zou worden. Slechts
aan haar zijde wüde hij roem en eer
verwerven.
De pater was intussen weer eniger
mate van de schrik bekomen. Hij had
nagedacht over de woorden van Maar
ten en hij meende, dat het zijn plicht
was zijn leerling te vermanen. Deze jon
gen had geen ouders meer, die hem op
het goede pad konden houden. Dat was
nu zeer duidelijk zijn taak.
„Maarten begon hij heel vriende-
lijlc ik moet je toch eens wat zeggen.
Jij hebt mij nu je toekomstplannen ont
vouwd en ik heb daar met aandacht
naar zitten luisteren. Maar mijn beste
jongen, als het er jou alleen maar om te
doen is om roem en eer te verwerven,
dan zal het stelUg slecht met je aflopen.
God slaat aUe hoogmoedigen temeer,
denk daarom. Hoogmoed was de eerste
zonde en die zonde haat de Heere.
Maar daarmee wU ik niet zeggen, dat jij
geen bouwmeester moet worden. Vol
strekt niet.
Ik hoop, mijn jongen, dat jij de knap
ste architekt van deze eeuw zult wor
den. Dat je prachtige kerken, kathedra
len en domtorens zult mogen bouwen,
die de eeuwen zuUen trotseren, maar
doe dat nooit om voor jezelf roem en eer
te verwerven. Doe het aUeen ter ere
Gods".
„Dus ik mag bouwmeester worden?"
vroeg Maarten haastig.
„Wacht even. Jij moet kerken en torens
willen bouwen tot de eer van God. Wil
je dat Maarten?"
„Ja, dat wil ik besUst eerwaarde",
antwoordde de jongen haastig. Hij wist,
dat hij bij het verwezenUjken van zijn
plannen niet de hulp en de steun van de
pater kon missen. Het was dus nodig,
dat hij vlug wat water in de wijn deed,
want wat zou hij moeten beginnen als
de goede pater Clement zijn handen van
hem aftrok
Daarom zei hij vriendeUjk: „Ja zeker
eerwaarde, er is niets heerUjkers, dan
kerken bouwen ter ere van God, waar
de gelovigen kunnen samenkomen. Mij
dunkt, dan doe ik even belangrijk weik.
als wanneer ik geestelijke word. Wat
moesten de geestelijken beginnen als er
geen bouwmeesters waren, die kerken
voor hen bouwden?" Uet hij er lachend
op volgen.
„Maar nu vraag ik u dringend eer
waarde: wilt u mij helpen om dit grote
doel te bereiken?"
„Hiertoe ben ik dadeUjk bereid mijn
zoon. Ik heb je moeder op haar sterfbed
beloofd, dat ik voor je zou zorgen.
Die belofte heb ik tot nu toe gehouden
en ik hoop dat te kunnen bUjven doen.
Maar bedenk wel: nederigheid gaat voor
de eer. De Heiland heeft gezegd: Leer
van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en ne
derig van hart".