EIUVÜDEII - HIEUWS 500 jaar dijkwerkers Overdenking RIKKEN b.v. PFAFF De bouwmeester en zijn bruid uit de Heilige Schrift 2e blad Vrijdag 13 oktober 1978 No. 4733 HET KVENSTER blik op kerk en samenleving ZEEUWSE WANDELINGEN brengt een zig-zag naaimachine geheel compilieet vajn 389,— trjdeli|k voor affideél dealer voor W. RIKKEN B.V. Eorte Meestraat 17 BERGEN OP ZOOM Tel. 01640 - 35878 In memoriam: Ds. A. Vroegindewefl. Voor degenen die hem gekend hebben en dat zijn er niet weinigen is het onvoorstelbaar: Ds. Arend Vroeginde- weij is niet meerDit voorjaar was hij 65 en dus emeritus geworden. We mochten verwachten dat deze man met zijn sterke lichaam en zijn onvermoei bare geest nog veel werk zou kunnen doen. Maar God had anders over hem beschikt; nog maar tien maanden na zijn vrouw moest ook hij gaan de weg van alle vlees. Een zware slag, allereerst voor zijn drie dochters, maar ook voor de kerk die hij met al zijn gaven en krachten heeft gediend en waarvoor hij zoveel heeft betekend. Hij was een „Menheefsenaar", de jongste van vier broers, van wie er nu alweer twee zijn overleden: Leendert in 1969 en nu Arend in 1978. Bijna legen darisch zijn ze al tijdens hun leven ge worden, de zoons van „de oude Jan", die aUen in het wondere ambt hebben gediend. Maar van hen is Arend toch wel het meest op de voorgrond getreden. Daardoor was zijn arbeidsveld veel rui mer dan de grote gemeente Veenendaal, die hij na Loon-op-Zand dertig jaar heeft mogen dienen. Daardoor heeft hij ook betekenis gehad, niet alleen voor de Hervormde Kerk, die hem lief was, maar ook voor de gehele Gereformeerde Ge zindte in ons land. Met zijn grote werk kracht en zijn organisatorische gaven zat hij „overal op en in". Het is gewoon indrukwekkend al de overUjdensberich- ten te lezen van instanties en besturen waarvan Ds. Vroegindeweij deel uit maakte. Zo was hij lange jaren voorzit ter van de Mannenbond op Gereformeer de Grondslag en hoof dredakteur van het Gereformeerd Weekblad, voorzitter van verschillende schoolbesturen; de laatste jaren ook bestuurslid van de Evangeli sche Omroep en mede-redakteur van het blad „Koers". En dan zijn we zeker nog niet volle dig geweest! En de gemeente Veenen daal heeft er niet onder geleden, want ook zijn pastorale werk deed hij met voorbeeldige trouw. Waar deze man de tijd vandaan heeft gehaald én de ener gie om zoveel werk te verzetten blijft een raadsel. Wanneer men hem ernaar vroeg hoe hij toch zoveel kon doen, dan was zijn antwoord: Dat is niet moeilijk, je moet gewoon één ding tegelijk doen! Achter al die arbeid zat echter nog een ander geheim, waar hij niet mee te koop liep en dat was het woord van de apostel Paulus: „De liefde van Christus dringt ons". Gedreven door die liefde stond in al zijn werk centraal de verkondiging van het Lam Gods Dat de zonde der wereld wegneemt. Op Hem te wijzen en van Hem te spreken, dat is hij nooit moe geworden. Terecht is over hem gezegd dat hij een „Gereformeerde heUsoldaat" was, iemand die geen ander doel voor ogen had dan onderdanen te werven voor Koning Jezus. In de kracht van dat geloof heeft hij geleefd en gewerkt en opi dat geloof is hij ook gestorven. En van dat leven en ster ven gaat de roepstem uit die ds, W. L. Tukker aan de grote schare meegaf die tegenwoordig was bij zijn uitvaart: „Volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst van hun wandeling". Een oudere generatie predikanten valt weg. Dat stemt ons weemoedig. Maar zo staat het op het graf van Wesley: „God begraaft zijn arbeiders, maar Hij zet hun werk voort". En zó heeft de overledene het gezegd bij de begrafenis van zijn broer Leen in de Oude Kerk te Delft op 21 aug. 1969: „Het gaat niet om een mens. Het gaat om dé Mens. Het gaat om de Heere Je zus, het Lam Gods. En wanneer we be diend worden door de HeUige Geest en wanneer we het Lam mogen zien, dan kan zo'n diepe vrede ons hart vervullen. Maar het is hier alles ten dele. Het is hier nog slechts een beginsel van de eeuwige vreugde. Het beste komt nog. Want wie achter het Lam aanreist hoe moeilijk soms die weg ook wezen mag die komt thuis. Die komt in het eeuwig Vaderhuis: En mij, hiertoe door U bereid opnemen in Uw heerlijkheid". Dat is nu ook voor Ds. Arend Vroeg indeweij zalige werkelijkheid geworden. WAARNEMER. Dat was aan de zeedijk bij Westka- pelle. De beroemde zeedijk mag ik wel schrijven. Op school leren we dat de duinenrij van de Nederlandse kust op 2 plaatsen verbroken is door een dijk: de Hondsbosse zeewering in Noord-Hol land en de Westkappelse zeedijk. Daar werd de duinenrij zo smal, dat men er voor de veiUgheid van het achterland een dijk heeft aangelegd. Vooral die van WestkapeUe op de punt van Walcheren heeft het zwaar te verduren. Het begin. De kustlijn van Walcheren buigt zich hier om en op deze Westkaap is het oude stadje ontstaan. WestkapeUe is in derdaad een stad, een smalstad, in 1223 kreeg het stadsrechten, maar tegenwoor dig spreekt iedereen van een dorp. Waarschijnlijk heeft de naam niets te maken met een kapel, maar staat in verband met het woord kaap. Wel opmerkelijk dat de bevolking van Zeeland altijd spreekt over Westkappel, met de klemtoon op de middelste letter greep. Vele eeuwen geleden lag het hier achter een smalle duinenrij, beschermd door het eilandje Schooneveld voor de kust. Een kreek voerde landinwaarts en diende als haventje. Door deze rustige ligging was WestkapeUe een bekende handels- en vissersplaats. „Ik had in oude tijd een rijke visserij, Mijn zeerecht was vermaard bij aUe handelssteden, En schoon door 't zeegegoU ik gans vervaUen zij. Mijn dijk maakt mij vermaard nog heden". Dat „zeegegoK" heeft het eilandje voor de kust vernietigd, knabbelde nu harder aan de duinen en veroorzaakte de ondergang van het WestkapeUe, dat nu in zee Ugt. Daarom werd er achter de steeds slinkende duinen een inlaagdijk aange bracht, zoals de oude kroniekschrijver het uitdrukt: „Overmits dat die dunen zeer verminderden en wech'scuerden, begheerden die goede Ueden van West- cappel aldaar te hebben een cleen dijcs- kijn". Later werd de ruimte tussen duinen en dijk opgevuld, men noemt dat over halen van de duinen. Zo is de tegen woordige zeedijk ontstaan. Dat is ge weest tussen 1470 en 1480. Daarvoor heeft men nu op 16 september een dag feest gevierd onder het motto „500 jaar dijkwerken". 's Morgens kwam Karel V weer op bezoek. De echte Karel was hier in 1540 geweest om de dijkwerken te bezichtigen. Hij was zeker goed te vreden over de prestaties, want hij gaf iedere dijkwerker 3 dubbele dukaten als drinkgeld. Dat is 12,een aardig be drag in die tijd. Nu was het een verkle de Westkappelaar, temidden van de vroedschap en de abt van Middelburg in costuums uit die tijd. Overal zag je trouwens mensen uit het dorp in oude pakjes rondlopen. 's Middags was er een historische op tocht van 15 grote wagens, die de ver- schiUende onderdelen van wat een dijk werker doet uitbeeldden. De dijkwerkers. Een eigenaardig slag volk, de West- kappelaars. Meest stevige kerels met vaste wU en onbuigzaam karakter, ge vormd en gestaald door de strijd tegen het water, die nooit klaar komt. Met hun kleine petje schuin-achteruit op het hoofd zijn ze ook enigszins anders ge kleed dan een Walcherse boer. Men DIE ZIJN (HAAR) HOOP IN 'T HACH'LIJKST LOT, VESTIGT OP DE HEERE, ZIJN GOD. En zö zeide: Ja, Heere, doch de hondekens eten ook van de brok jes, die er vallen van de tafel van hun heren. Toen antwoordde Jezus, en zeide tot haar: O vrouw, groot is uw geloof; u geschiede, gelijk gij wUt. En haar dochter werd gezond van diezelfde ure. Een vrouw roept. Niet even, maar aanhoudend in haar nood. Jezus zwijgt. Hij gunt en geeft haar niet één woord. Sprekende discipelen. Zij bidden ook aan Jezus. Zij vinden het een vervelend incident, zomaar onderweg. Wat moeten de mensen wel niet zeg gen! Zo'n aanhoudend roepende vrouw achter je! Dat is maar lastig en vervelend. „Zij roept ons na". Zijn dat nu discipelen? Dienstknechten van de Allerhoogste. Vogeltngen van Hem! Waar is hun barmhartigheid? Waar is him meeleven? De discipelen hebben niet veel met haar op. Ze wUlen zo spoedig van deze roe pende vrouw af zijn. Hoe dat gebeurt, is niet zo belangrijk. Het kan wel zo zijn, dat ze bedoelen, dat de Heere Jezus haar maar snel ge hoor moet geven, dan zijn ze tenminste van deze vrouw af. Wij zouden hun woorden zo kunnen vertalen: „Heere, geef haar toch haar zin, want zij roept ons na!" Het lijkt, of ze barmhartiger zijn dan de Heere Jezus. Echter het is de disci pelen niet begonnen om het eeuwig be houd van deze vrouw. Ze wiUen de nood de nood van deze vrouw naar ziel en lichaam niet peUen. Ze willen de Heere Jezus laten funktioneren, als een dokter die direkt ingrijpt, dan zijn ze van deze vrouw en haar geschreeuw af. Zou deze vrouw zich niet eenzaam hebben gevoeld? Eén zwijgende Jezus. Discipelen, die zich in haar geval niet verdiepen. Ze tonen in hun woorden geen echt meeleven, geen echte barm hartigheid. Klinken onze woorden vaak ook niet zo goedkoop? In de nood van mensen levens klinken woorden vaak zo goed koop en koud. Je proeft er de afstand in. Wie leeft er mee? De HeUand heeft Zijn antwoord klaar ten opzichte van Zijn discipelen, „Ik ben niet gezonden dan tot de verloren scha pen van het huis Israels". Jezus wijst zijn discipelen theologisch terecht. Zij wiUen graag van deze vrouw af. Hoe kan dat nu? Als de Gezondene van de Vader, is Hij gebonden aan de opdracht van de Va der! Hieraan heeft Christus Zich te hou den. Deze vrouw kan Hij niet helpen. Hij mag haar nog niet helpen. Valt het u niet tegen? Is dit nu Jezus, de barmhartige Verlosser? Het lijkt er toch niet op. Wij vinden de discipelen barmhartiger dan Hem? Toch niet. Jezus neemt de opdracht van Zijn Va der ernstig op. Jezus neemt deze vrouw serieus. Hij vraagt naar de wil van de Vader. Wat moeten deze woorden voor deze vrouw betekend hebben? Zal dit Woord geen Woord zijn, dat haar nu toch, de terugtocht naar huis doet gaan. Wordt alle hoop haar niet ontnomen? Vrouw u behoort niet tot de uitver korene van dit volk. Wordt het geen zwarte nacht voor haar? Is dit geen hacheUjk moment? U wacht op antwoord van de Heere. U hoopt op Zijn Woord, meer dan wachters op de mOrgen, Het wordt nog donkerder in uw leven. U mocht van geen vertroosting horen. „Heeft God Zijn barmhartigheid door toorn toegesloten? Het bange vermoeden rijst in uw hart, dat het wel niet voor u zal zijn. Het is immers niet voor een ieder weggelegd. Ja, zo maken wij ons er van af, ook in het hacheUjkst lot, door te verwijzen naar de goddeUjke predestinatie. Ja, in derdaad genade is verkiezende genade. Het mag geen struikelblok zijn, Jezus is bereid om te redden. De vrouw houdt niets meer over. Geen hoop meer op mensen. Ze verwacht het aUeen van Hem. Ze houdt vol. Niets kan haar van deze Heüand scheiden. Zij worstelt op hoop tegen hoop! Dat is geloof! Ongeloof geeft het op! Ze beschuldigt, de Heere, dat Zijn dienst een harde dienst is. Bij Hem, och elk gebed heeft niets geen zin, Hij verhoort niet. Er komt toch geen verandering in de situatie. Alles blijft immers bij het oude. De wereld geeft u gelijk en roept u toe de dienst van God op te zeggen. Het geloof zegt: „Ik laat u niet gaan tenzij dat Gij mij zegent". Kijk, maar daar ligt deze vrouw voor Jezus voeten. Heere, help mij. Zo aanbidt zij. De Heiland kan niet verder gaan. Heere, wat verwacht ik, mijn hoop, die is op U. Er is nood in uw leven Die ziekteDat gemis Die eenzaamheidDie zorgen Deze nood wil u aan Hem, de Heiland, verbinden: „Heere, help mij". Een kort gebed. Een krachtig gebed. „Wees mijn Helper!" „Verlos mij Heere, de wateren zijn tot aan mijn ziel gekomen". Uit de diepte roep ik tot U, verhoor mij haastelijk!" Deze vrouw is niet uit het veld ge slagen. Ze moet bij Hem zijn. De barmhartig heid roemt tegen het oordeel. Haar gebed is aanhoudend. Geen verdiensten van haar kant! Jezus antwoordt. Helpt Hij nu? Nee; Doch Hij antwoordde en zei: Het is niet betamelijk het brood der kinde ren te nemen en de hondekens voor te werpen. De Israëlieten worden hier kinderen genoemd. De heidenen worden honden genoemd. Wat Jezus geeft is brood. Jezus geeft heil, betekent dat. De Heiland geeft de heidenen een andere naam dan de Jo den doen. Zij gebruiken voor hond, het woord straathond. Jezus denkt aan een huishond. En tochhet brood is voor de kin deren, de Joden. Zij is een heiden. Als Hij haar helpt dan gooit Hij brood op de grond. Het heU is niet voor U. Is dat niet afsnijdend? Is dat niet te scherp? Spreekt daar een Herdershart uit deze woorden. Ds. J. J. Knap schrijft: „Jezus trekt een muur rondom haar op, waar zij niet door heen kan breken, maar haar ge loof bespeurt er een zwakke scheur in en dringt er doorheen: „Ja, Heere, doch de hondekens eten ook van de brokskens die er vallen van de tafel van hun heren". Ja, Heere. U hebt geUjk. Ik ben onwaardig. U doet geen onrecht. Het geloof kan niets vasthouden. Toch houdt het zich vast. Waaraan? Het gebed van deze vrouw werd ver hoord om Jezus wil. Zijn gebed werd niet verhoord, om haar gebed om ons gebed tot voor de troon van de Vader te brengen, om om Christus wU, verhoord te kunnen worden ter bekwamer tijd. Aan hun armoe? Aan hun arme ziel? Aan hun nood? Nee aan Gods vrije genade! Na zijn hoop in 't hach'üjkst lot, vestigt op de Heere Zijn God. Pleiten op Gods genade: liefde Gods in Christus geopenbaard. Een huisheer laat zijn hond niet om komen. Er vallen toch kruimels. Daar heeft een huishond genoeg aan! Bij U is barmhartigheid, genade. U bent de Redder. In de kruimels is nog overvloed. Door die kruimels, die toch ook brood zijn, is rijke verzadiging, voor tijd en eeuwigheid. Door die kruimels wordt wat niet uw volk was, toch Uw volk. Wat rijk! Uw leven kent zoveel nood. Er is nog steeds geen uitzicht. De satan roept u toe om er mee te stoppen. Christus leert u; „Klopt en u zal open gedaan worden". Pleit op Zijn genade. Wie zijn hoop in 't hach'Ujkst lot, vestigt op de Heere, Zijn God, komt niet beschaamd uit. O. v, B. zegt wel dat ze van de Noormannen af stammen, die een tijd over Walcheren hebben geheerst. De schilder Toorop, die zijn vakantie in Domburg door bracht, vond de verweerde hoekige dijk- werkerskoppen merkwaardig genoeg om ze als model te kiezen bij het tekenen van zijn Apostelfiguren. Ook hun taal verschilt iets van het gewone Walcherse dialect. Ze vormen een enigszins afgesloten groep, die geen vreemde inmenging duldt bij hun werk en ook niet in hun famUieleven. Zo was het vroeger, nu is er veel van die ge slotenheid verdwenen. GewoonUjk trouwden ze onder elkaar, met als gevolg telkens dezelfde namen, waarvan Mlnderhoud wel het meest voorkomt Ik heb eens gehoord dat bijna een kwart van de oude bevolking zo heet. Ook de namen Roelse, HuibregtSe, Verstraate, Cijsouw, Kaland komen vaak voor. Een vreemde zou er geen wijs uit kunnen worden, maar de „inboorlingen" weten door aUerlei bijnamen en toe voegsels hun makkers wel te vinden. De dijkwerkers waren in ploegen ver deeld, iedere groep onder een ploegbaas. Je had timmerlingen, die voor de paal- hoofden moesten zorgen, rijswerkers, kramwerkers. Vroeger werd de dijk versterkt door krammatten van riet, stro en rij shout. Deze matten werden in de grond vastgemaakt door een netwerk van stokken en paaltjes (staketten). In de 19e eeuw werden hiervoor stenen ge bruikt, die meer weerstand boden en minder onderhoud vergden. Er waren wel stenen bij van een paar duizend kilo. Na een zware stonn, zoals in 1863, waren er wel 500 dijkwerkers bezig aan het herstel. Ze waren niet gediend van vreemde inmenging. Men was dijkwerker voor zijn leven, voor ouden, invaUden en zie ken hadden ze een fonds gevormd. Die mensen konden niet meer werken, maar toch kregen ze hun loon uitbetaald. Als een jongen 13 jaar was, mocht hij zijn vader opvolgen. Door middel van een pak rammel werd hij ontgroend. Vreemden kregen geen kans, hoog stens tijdelijk bij grote nood. Wanneer de storm hun dijk bedreigde, let wel het was hun dijk. Dan ging de omroeper door het dorp: „Nood, nood, grote nood! Klein en groot, Arm en rijk Allen naar de dijk!" Ze waren trouw aan elkaar. Een makker verklikken of verraden deden ze nooit. In de Franse tijd zijn er wel fó¥S?iftï¥$l;;ïW;:ffis Toekomstige dgkwerkers. eens een paar soldaten spoorloos ver dwenen, maar de dader is nopit gevon den. Misschien zijn er in de laatste oor log ook wel eens Duitsers „vermist". Maar ze konden zwijgen. Bij storm was er werk aan de dijk, veel schade soms, en dan bakten de vrouwen koeken. Maar bij rustig weer was er niets te doen, een W.W. bestond een eeuw geleden niet, dan werd er ar moede geleden. Als het lang duurde raakte het gespaarde geld op en wat dan? Bij de boer was ook niet altijd werk, die had zijn vaste arbeiders. Toch gingen ze de boer opom te bedelen. Ik heb horen vertellen door oude mensen, dat er toen een massa Westkappelaars door Walcheren zwier ven om een maal eten een partijtje aard appels of een paar centen. Zo konden ze met veel moeite de werkloze periode doorkomen. Er waren ook strandjutters bij, die aangespoeld hout verzamelden voor de kachel, en wat er verder van hun gading was. Stropers probeerden wel een haas of konijn te verschalken. Voor het polderbestuur was de plaag van de paalworm een kostbare geschie denis. Ongeveer 1730 werd dat beest voor het eerst ontdekt, het vrat zich in het houtwerk en veroorzaakte geweldige Westkappelaar schade. Er werden zelfs bidstonden en vastendagen uitgeschreven om ervan verlost te worden. Toen men de palen besloeg met spijkers met brede koppen van de grootte van een gulden konden ze er moeUijk meer indringen. Nog be ter was het besmeren met creosoot. Men zegt wel dat de Westkappelaars ze nogal „graag lusten". U moet me niet verkeerd isegrijpen, het zijn geen beroeps dronkaards. Maar bij bepaalde gelegen heden, het gaaischieten of op een brui loft. Toen ze nog in ploegen werkten, werd hun loon iedere zaterdag in de her berg uitbetaald. Dan nam je er een. Ook als ze nat en verkleumd thuis kwamen, schonk moeder de vrouw wel eens een glaasje, daar werd je warm van, je knapte ervan op. Maar overigens zijn het gulle goedhartige kerels, als je bij hen in de smaak valt, blijf je voor al toos een goede vriend. Speciale dijkwerkers, verdeeld in groepen, bestaan er nu niet meer. De paalhoofden zijn er nog, maar voor de rest gebruikt men veel beton en asfalt. De dijk zal in verband met het Delta plan verhoogd moeten worden, mis schien ook wel verbreed. Middelburg. L. van Wallenburg. VERVOLGVERHAAL F. de Zeeuw J.Gzn. Historisch verhaal uit de Middeleeuwen Uitgeverij „De Banier" 3 Eerst had Clement gesproken over de goede vorderingen, die Maarten naaakte. Hij had hem uitbundig geprezen om de grote ijver, die hij aan de dag legde, en het heldere verstand, dat hij toonde te bezitten. Maarten snapte volstrekt niet waar de pater eigenlijk heen wüde en hij keek hem dan ook met vragende blikken aan. Wat bedoelde die man toch met al die lof? Opeens zei Clement: „Zeg Maarten, wat zou jij ervan denken, als ik jou binnenkort eens in de geestelijke stand liet opnemen? Jij bent nu achttien jaar en je zingt nu al twee jaar mee in heit koor en dat doe je mtstekend. Maar ik heb iets veel hogers met jou voor en het wordt lang zamerhand tijd, dat we nu die plannen beginnen te verwezenlijken". De monnik zweeg, om te zien welke uitwerking zijn woorden op de jongen zouden hebben. Maar Maarten zweeg ook. Met verbijsterde blikken staarde hij naar pater Clement, maar hij was te ontsteld om de woorden te kunnen vin den, waarmee hij zijn pleegvader kon antwoorden. Uit dit zwijgen van Maarten maakte de pater op, dat de jongen het helemaal met hem eens was en graag op zijn voorstel zou ingaan. Daarom zei hij heel voldaan: „Ha, ik zie het al, je wilt graag een dienaar van onze kerk worden. Nou Maarten eerlijk gezegd, ik had ook niet anders van je verwacht m'n jongen, wantNu be gon het de jongen toch te machtig te worden en van schrik kreeg hij ineens zijn spraak terug. „Maar eerwaarde zo viel hij plotse ling de pater in de rede maar eer waarde, ik denk er geen ogenblik aan om in een klooster te bUjven en monnik te worden. Er is geen haar op mijn hoofd, die daarover denkt!" „Maar wie zegt er mijn zoon, dat jij monnik moet blijven? haastte de pa ter zich te vragen. Je ktmt in de geestelijke stand,opkUmmen. En jij zult dat zeker kunnen met het schone ver- stand, dat God je heeft geschonken. Misschien wordt jij nog wel eens bis schop van Utrecht. Dat zou, dunkt mij, niet eens tot de onmogelijkheden beho ren!" „Nu laat ge uw fantasie te veel vrij spel, eerwaarde zei Maarten ik zal het u maar duidelijk zeggen: geesteUjke word ik nooit! Ik wil wel studeren en dat zal ik wel doen ook, maar met die studie heb ik heel andere plannen!" „En welke plannen zijn dat dan mijn zoon?" „Dat zal ik u laten zien eerwaarde", zei Maarten en nu ontrolde hij het pa pier, dat hij al die tijd al in de handen had gehad, en liet het aan de monnik zien. Het was de tekening van een tot in de kleinste onderdelen toe uitgewerkte kathedraal. Clement zag met een half oog dat dit werkeUjk een kunststuk was, en met grote verbazing bewonderde hij het pro ject. Dat was eerste klas vakwerk, dat zag hij wel al had hij overigens weinig verstand van bouwkundige tekeningen. „Daar hebt u mijn toekomstplannen eerwaarde zei Maarten met geest drift. Ik wü bouwmeester worden. Ik wil kerken en domtorens bouwen en daardoor mijn naam beroemd maken. Ieder moet mijn naam leren kennen, als die van een groot bouwkundige. De torens, kerken en kathedralen moeten kunstgewrochten zijn, die over eeuwen nog geroemd zullen worden. En dan zullen de mensen zeggen: dat zijn kunstwerken van de grote bouw meester Maarten Gevaerts uit Hene gouwen". Pater Clement zuchtte diep. Hij dacht aan het sterfbed van Geertje Gevaerts, nu acht jaar geleden. Wat hij Geertje toen hoorde zeggen, had hij gehouden voor de zwaarmoedig heid van een stervende. Dat mensje had de toekomst donker ingezien, té donker meende hij toen. Maar op dit ogenbUk ontdekte hij, dat dit moedertje goed ge zien had. Zij kende haar jongen, zoals hij werkeUjk was. „Maarten is zo trots had zij ge klaagd hij heeft geen nederig hart zoals zijn vader. Hij zit vol eerzucht. Hij droomt ervan een groot man te worden en ik ben bang, dat die hoogmoed zijn verderf zal worden". Zo had dat stervende mensje liggen klagen. Toen had hij gemeend, dat zij sterk overdreef, maar nu was hij zo juist tot de ontdekking gekomen, dat dit vrouw tje een goede kijk had gehad op haar jongen, een heel wat betere dan hij. En terwijl de monnik zat na te denken over de laatste woorden van Geertje Ge vaerts was Maarten doorgegaan met praten over zijn grote toekomstplannen. En bij het ontvouwen van die plan nen zweefde hem steeds Maria van Ath, de knappe smidsdochter, voor ogen. Haar wilde hij hebben. Als hij geestelijk© werd, zoals de pater wenste, dan was het uitgesloten, dat Maria ooit zijn vrouw kon worden. En hij had zich vast voorgenomen, dat zij wel zijn vrouw zou worden. Slechts aan haar zijde wüde hij roem en eer verwerven. De pater was intussen weer eniger mate van de schrik bekomen. Hij had nagedacht over de woorden van Maar ten en hij meende, dat het zijn plicht was zijn leerling te vermanen. Deze jon gen had geen ouders meer, die hem op het goede pad konden houden. Dat was nu zeer duidelijk zijn taak. „Maarten begon hij heel vriende- lijlc ik moet je toch eens wat zeggen. Jij hebt mij nu je toekomstplannen ont vouwd en ik heb daar met aandacht naar zitten luisteren. Maar mijn beste jongen, als het er jou alleen maar om te doen is om roem en eer te verwerven, dan zal het stelUg slecht met je aflopen. God slaat aUe hoogmoedigen temeer, denk daarom. Hoogmoed was de eerste zonde en die zonde haat de Heere. Maar daarmee wU ik niet zeggen, dat jij geen bouwmeester moet worden. Vol strekt niet. Ik hoop, mijn jongen, dat jij de knap ste architekt van deze eeuw zult wor den. Dat je prachtige kerken, kathedra len en domtorens zult mogen bouwen, die de eeuwen zuUen trotseren, maar doe dat nooit om voor jezelf roem en eer te verwerven. Doe het aUeen ter ere Gods". „Dus ik mag bouwmeester worden?" vroeg Maarten haastig. „Wacht even. Jij moet kerken en torens willen bouwen tot de eer van God. Wil je dat Maarten?" „Ja, dat wil ik besUst eerwaarde", antwoordde de jongen haastig. Hij wist, dat hij bij het verwezenUjken van zijn plannen niet de hulp en de steun van de pater kon missen. Het was dus nodig, dat hij vlug wat water in de wijn deed, want wat zou hij moeten beginnen als de goede pater Clement zijn handen van hem aftrok Daarom zei hij vriendeUjk: „Ja zeker eerwaarde, er is niets heerUjkers, dan kerken bouwen ter ere van God, waar de gelovigen kunnen samenkomen. Mij dunkt, dan doe ik even belangrijk weik. als wanneer ik geestelijke word. Wat moesten de geestelijken beginnen als er geen bouwmeesters waren, die kerken voor hen bouwden?" Uet hij er lachend op volgen. „Maar nu vraag ik u dringend eer waarde: wilt u mij helpen om dit grote doel te bereiken?" „Hiertoe ben ik dadeUjk bereid mijn zoon. Ik heb je moeder op haar sterfbed beloofd, dat ik voor je zou zorgen. Die belofte heb ik tot nu toe gehouden en ik hoop dat te kunnen bUjven doen. Maar bedenk wel: nederigheid gaat voor de eer. De Heiland heeft gezegd: Leer van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en ne derig van hart".

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1978 | | pagina 9