EiiArfDEn - niEuws
Overdenking
Reis Middelburg-
Bergen op Zoom
Hadden
ze
elkaar
in het
vizier
vcMideiheijcIcA
,,Herr Kantor"
uit de
Heilige Schrift
WASAUTOMAAT
DEFECT?
2e blad
Vrijdag 30 juni 1978
No. 4703
KllKVENSTER
ir
■if it
ZEEUWSE WANDELINGEN
Uw iiuis verkopen?
TAMBOER
Goedereede:
,,Kijk," wees Prinses Bea
trix zaterdagmiddag in de
toren van Goedereede. Het
hele gezelschap keek mee
omhoog. Zou de Prinses
nou precies dat gaatje
hebben aangewezen, waar
door de Goereese mevrouw
Tanis zat te gluren
Waarschijnlijk niet, oon
eerlijk te zijn want er zat
nog een verdieping tussen,
maar het leek ons wel leuk
u even de plaatjes te laten
zien.
hé
voor snelle reparaüe
I 01877 -1236 I
blik op kerk
en satnenleylng
De Raad van Kerken
Verschillen overbrugd
Eenheid en waarheid
Ootmoed.
Dezer dagen bestaat de Raad van Ker
ken in Nederland tien jaar. Daarbij zijn
aangesloten de Ned. Herv. Kerk, de Ger.
Kerken, de R.K= Kerk, de Remonstrant
se Broederschap, en verschillende klei
nere kerkgemeenschappen. De RvK is
uiteraard geen superkerk, ook geen in
stantie met bindend gezag, maar een
overlegorgaan dat gezamenlijke proble
men bespreekt en zonodig gezamenlijke
uitspraken doet of bepaalde geschriften
het licht doet zien.
Van het tienjarig bestaan is nogal wat
ophef gemaakt. Vooral in de kringen
van de oecumene toont men zich ver
heugd dat een en ander mogelijk bleek
te zijn in ons kerkelijk zo verdeelde
landje. Weliswaar heeft men nog lang
niet bereikt wat men zou wUlen berei
ken, maar het begin is er dan toch maar.
Het zal wellicht niemand van onze le
zers bevreemden dat we het enthousi
asme over de RvK niet delen. Uiteraard
verheugen we ons niet over de verdeeld
heid die zich manifesteert in een groot
aantal kerken en kerkjes. Maar of een
eenheid die alle verschillen verdoezelt
het alternatief is wagen we te betwij
felen.
Waarop berust nu die eenheid en die
samenwerking binnen de RvK? Die
vindt haar grond in de opvatting dat de
verschillen tussen de kerken lang zo
groot niet zijn als men altijd heeft aan
genomen. Zelfs tussen de Rooms-Katho
lieke Kerk en de kerken van de Refor
matie is de kloof niet zo' breed dat ze
niet kan worden overbrugd. En mis
schien heeft men ook wel gelijk wan
neer men uitgaat van de situatie zoals
die de laatste jaren in de kerken zich
heeft ontwikkeld. De Nederlandse kerk
provincie is niet authentiek Rooms,
wordt zelfs in de ogen van de leidingge
vende personen in Rome als wat „ket
ters" beschouwd. Maar dan „ketters"
niet in de 16de eeuwse betekenis van het
woord, niet Reformatorisch, maar hu
manistisch. En tn de kerken die voort
komen uit de Reformatie speelt ook de
rechtvaardiging van de goddeloze niet
meer de hoofdrol, zoals dat was in het
verleden, maar het bezig-zijn in de
maatschappij en in de politiek, en dan
liefst nog met een rood tintje. Vandaar
dat Rome en de kinderen van de Refor
matie het in Nederland zo goed met el
kaar kunnen vinden. Er is dan ook wel-
eens wat spottend gezegd dat je het ver
schil tussen een priester en een predi
kant voor de radio alleen nog kunt ho
ren aan de zachte g, die karakteristiek
is voor de bewoners van het gebied ten
zuiden van de grote rivieren. Wat de in
houd van hun preken en meditaties be
treft maakt het geen enkel verschil
meer.
Aan beide zijden van de kloof worden
de echte geloofsvragen verdoezeld, om
de eenvoudige reden dat men ze niet in
teressant of relevant meer vindt. Het
gaat er niet om wat je denkt of gelooft,
het gaat er maar om hoe je handelt, of
je door je houding geloofwaardig bent.
Dat blijkt ook wel uit de pubUkaties die
de RvK in de afgelopen tien jaar het
licht heeft doen zien. Die handelen alle
over maatschappelijke en ethische vra
gen,, niet over geloofszaken. Zou je het
theologisch op formule moeten brengen,
dan wordt de heUiging zwaar beklem
toond ten koste van de rechtvaardiging.
Maar dit zou te veel eer zijnLiever
zeggen we: het geloof is van z'n plaats
verdrongen en er is aktivisme, moralis
me voor in de plaats gekomen.
Dat kan natuurUjk niet goed gaan.
Want als men uitspraken gaat doen over
het leven en handelen in de wereld en in
de maatschappij, en men heeft daarbij
de Schrift en de Belijdenis niet als uit
gangspunt en als norm, waar komt het
dan wèl uit voort? Dan kan het alleen
maar voortkomen uit ónze opvattingen,
uit ónze ideeën. Dan is de mens maat
van alle dingen geworden.
Zó ligt het ook in grote lijnen binnen
de RvK. Er wordt gewerkt, niet op een
theologische, maar op een humanistische
basis. Daarom hebben we er ook geen
enkele verwachting van. Omdat het een
eenheid is waarbij de waarheid geen
rol speelt. Waarbij zelfs de waarheids-
vraag niet meer aan de orde komt!
We zeggen dit niet uit de hoogte of
uit leedvermaak. We hebben daar geen
enkele reden toe. Want waar blijven we
als kerken aan de rechterzijde van de
Ger. Gezindte? Wat de waarheid, de leer
betreft, staan we natuurlijk veel dichter
bij elkaar dan de kerken die bij de RvK
aangesloten zijn. Maar dan gaan we el
kaar wel te lijf met onze opvattingen
over de leer. Of we verketteren elkaar
wel over bepaalde ethische kwesties die
van de derde of vierde rang zijn.
Nee, we hebben echt niets dat ons
vrijmoedigheid geeft onszelf op de borst
te slaan. We mogen dat gebaar wèl ma
ken op dezelfde wijze als de tollenaar,
achter in de tempel. Want als het zover
is, persoonlijk en als kerken, dan heb
ben we geen pretenties meer
WAARNEMER
SIONS UITBREIDING
En van Sion zal gezegd worden;
Die en die is daarin geboren, en
de Allerhoogste Zelf zal hen be
vestigen. Psalm 87 5.
U
Ook van dat wantrouwen van zich
zelf kennende het arglistig hart, heeft
de naamchristen geen last. Zij leven met
Moab op hun oude droesem en zijn van
vat in vat niet ontledigd.
Maar Gods volk staat naar verzeke
ring. Naar Goddehjke verzekering. De
Allerhoogste Zelf zal hen bevestigen.
Hoe worden zij bevestigd? Wel, op het
fijndament, waar het ganse gebouw op
rust en opwast tot een heilige tempel
in de Heere. Op het fundament door
God gelegd.
„Zie, Ik leg in Sion een uiterste hoek
steen". En niemand kan een ander fun
dament leggen dan gelegd is, hetwelk
is Christus Jezus.
Christus is het fimdament der ge
meente. Van eeuwigheid is Zijn volk in
Hem begrepen. En de Allerhoogste Zelf
zal hen bevestigen. Dat is van eeuwig
heid vast in dat eeuwige fundament. In
Hem, Die van eeuwigheid Borg is ge
worden. Van eeuwigheid is verordineerd
tot Borg en Zaligmaker. En in de tijd is
gekomen, bekwaam gemaakt tot dat
middelaarswerk. „Want het betaamde
Hem, om Wie alle dingen zijn en door
Wie alle dingen zijn, dat Hij vele kinde
ren tot de heerlijkheid leidende, de
overste Leidsman himner zaligheid door
lijden zou heiligen".
O volk, bpladen onder uw zonden,
onder uw schuld, waarvan gij geen pen
ning kunt afdoen, die moeten inleven
dagelijks de schuld meerder te maken,
die met een openstaande schuld geen
bestaansrecht voor God hebt, luistert
toe. Hij is gekomen in de plaats van
Zijn volk, in de volheid des tijds. Hij,
Die het geen roof behoefde te achten
Gode evengelijk te zijn, heeft Zichzelf
gesteld in de gestalte van een dienst
knecht. Hij is de broederen in alles ge
lijk geworden, uitgenomen de zonde.
„Daarom, komende in de wereld, zegt
Hijslachtoffers en offerande hebt Gij
niet gewild, maar Gij hebt Mij het li
chaam toebereid". En volgt Hem dan in
d© gangen van Zijn vernedering, in de
gangen van Zijn verhoging, deze Ko
ning, van Israels God gegeven. Hij is
veel schoner dan de mensenkinderen,
genade is op Zijn lippen uitgestort. De
kennis van Hem is alleen door het zalig
makende geloof. In de wedergeboorte
plant de Heilige Geest dat geloof als een
levende plant in de ziel in. Dat geloof
verenigt met Christus, ontsluit de be
loften Gods, doet dezelve ook eigenen
tot nadere oefening.
Alzo wordt Gods volk ordelijk geleid.
Hij is het Vrouwenzaad, in de belofte
verklaard. Hij is de Gezalfde, de Veror-
dineerde des Vaders. Alle dingen zijn
Hem van de Vader overgegeven. Dat
verlaten op Zijn Persoon, dat overgeven
aan Hem. Tot wie zouden zij anders
heengaan? Hij wordt hun pleitgrond, in
Hem is een gelovig toegaan, van Wie de
Vader getuigt: Hoort Hem. Opdat zij
zouden opwassen in de kennis van Hem,
en door de oefeningen des geloofs leren
sterven aan alles wat geen Christus is.
In het volgen van Hem wordt de nood
zakelijkheid geleerd om op grond van
recht behouden te worden. Dan leven
zij in de vierschaar der consciëntie in;
met alles waarmede zij God dachten te
bevredigen, dat onderhandelen nog geen
afhandelen is. En in de afsnijding van
hun leven, in de aanvaarding van hun
strafvaardigheid, getuigen zij„Uw doen
is rein. Uw vonnis gans rechtvaardig".
Dan aanvaarden zij Gods rechtvaardig
heid, zo deze hen voor eeuwig wegsto
ten zal.
En dan dat wonder als die grote He-
meladvokaat tussentreedt. Als Hij Zijn
verworven gerechtigheid stelt voor 't
aangezicht des Vaders.
„Vader, zij waren Uwe, maar Gij hebt
ze Mij gegeven". Hij aanvaardde Zijn
kerk. Hij kocht Zijn kerk. Hij droeg de
straf voor zijn kerk.
Hij rechtvaardigde Zijn kerk. Hij
droeg Zijn kerk door het geopende voor
hangsel in het binnenste heiligdom. Hij
stelde Zijn kerk zonder vlek en rimpel.
Hij eist op grond van Zijn genoegdoe
ning vrijspraak voor Zijn kerk, welke de
Hemelrechter uitspreekt. En door de
Heilige Geest wordt in de harten van
Gods volk verzekerd: Geen zonden in
Jacob, geen overtreding in Israël. Ik, ja
Ik delg uw overtredingen uit om MiJT
nentwil.
En toch, in de verdere gangen van het
geloofsleven leven zij hun onvrucht
baarheid in. Zo worden zij geoefend in
een weg van heiligmaking. „Zonder Mij
kunt gij niets doen". Om zo uit Hem be
diend te worden en uit Hem te leven.
„Het leven is mij Christus, en het ster
ven is mijn gewin". Dan bevestigt de
Heere Zijn werk, en de gelovige ook.
„Deze zal zeggen: Ik ben des Heeren;
die zal zich noemen met de naam Jacob,
en gene zal met zijn hand schrijven. Ik
ben des Heeren; en zich toenoemen
met de naam Israël. Ja, de geborenen in
Sion zullen getuigen uit Hem te zijn in
Christus Jezus, Die hun geworden is
wijsheid van God, en rechtvaardigheid,
en heiligmaking en verlossing.
Men hoort der vromen tent weergalmen,
van hulp en heil, ons aangebracht;
daar zingt men blij, met dankb're
psalmen;
Gods rechterhand doet grote kracht.
Dirksland.
Ds. P. Blok.
In het vorige artikel hebben we ge
zien welke rare verhalen de reisgidsen
van IV2 eeuw geleden soms over Zeeland
vertelden. We gaan nu eens na hoe men
in die tijd reisde in Zeeland. We moeten
niet vergeten dat er toen geen fietsen en
bromfietsen waren, geen auto's, spoor
treinen en stoomboten, om van vlieg
machines maar helemaal te zwijgen.
De weg van Middelburg naar Bergen
op Zoom is ongeveer 60 km lang. Met die
nieuwe weg door Zuid-Beveland en de
tunnel onder het kanaal doet een auto er
nog geen uur over, ongeveer net zo lang
als de trein.
VROEGER.
Maar ongeveer IV2 eeuw geleden was
het een hele prestatie om van de hoofd
stad van Zeeland naar de eerste stad in
Noord-Brabant te komen. Het Sloe was
een vaarwater, er liep geen dam door,
evenmin als door het Kreekrak. Eerst
gaan we naar het Sloe, te voet of met
een rijtuig. Daar ligt een roeiboot of een
kleine zeUboot gereed. Het veer wordt
bediend van de Walcherse kant. Stond
er iemand aan de Bevelandse kant, die
overgezet wilde worden, dan werd daar
een mand opgehesen. Hetzelfde systeem
als later bij het veer Veere - Kamper-
land, oudere lezers kunnen zich dat nog
wel herinneren. Toen had deze veerboot
nog geen vaste dienstregeling. Wanneer
er iemand aan de Noordbevelandse kant
stond die naar Veere moest, werd daar
in Kamperland een mand naar boven
gehaald. De veerschipper in Veere wist
dan dat hij naar dé overkant moest om
een vrachtje.
Na deze uitweiding gaan we terug
naar het Sloeveer. Men kon het beste
overgezet worden tussen één uur voor
hoogwater en één uur erna. Bij eb moest
men een heel eind door slikken ploete
ren, want in die tijd was het Sloe al aar
dig aan het verzanden. Voor 35 cent
bracht de veerman een reiziger naar
Zuid-Beveland.
Wie niet lopen wilde nam de postwa
gen naar Goes en vandaar naar Yerseke.
Beter gezegd Yersekendam, waar de
veerboot gereed lag naar Gorishoek op
Tholen. Van hier naar de stad Tholen,
per pontveer de Eendracht over en dan
was Bergen op Zoom niet ver meer.
Ik heb de afstand eens gelezen in uren
gaans, een tijdmaat die vroeger veel ge
bruikt werd. De mensen van toen kon
den afstanden te voet afleggen, waar wij
niet aan tippen kunnen. Volgens oude
i«kenboekjes stond een uur gaans ge
lijk met een afstand van 5,5 km. Hier
volgt nu de route in uren gaans; Mid
delburg - Sloeveer IV2, overzetten over
het Sloe ^A, Zuidbevelandse kant Sloe -
Goes 3, Goes - Yersekendam 2'/4, over-
zetten over de Oosterschelde Vi, Goris-
hoek - Tholen 2'/2 en Tholen - Bergen
op Zoom l'/4 uur.
We komen dan tot de tijd van 13.00
uur. Wie van een wagen gebruik maak
te deed er 3 a 4 uur korter over. Maar
toch was men dan nog bijna 10 uur on
derweg. Een heel verschil met tegen
woordig!
Onderweg had men 10 tollen, waar
aan de reiziger totaal 2 kwartjes kwijt
was.
Kleinere trajecten.
Wie op zijn reis door Zeeland van
meer dan één veer gebruik moest ma
ken, kon het beste met hoog water over
gaan. Wie bijvoorbeeld van Breskens
naar Schouwen moest, had een hele be
rekening te maken op welke tijd hij het
geriefehjkst de drie veren moest over
steken: Breskens - Vlissingen (dan lo
pen of rijden naar Veere), Veere - Kam
perland (langs de weg naar Colijnsplaat)
en Colijnsplaat - Zierikzee. Maar dit is
een route in theorie, zov^at niemand
maakte in die tijd zo'n „verre" reis.
Op het eerste traject op de Wester-
schelde moest men rekening houden
met de wind en het tij. Een vaste dienst
regeling was er niet altijd, men zeilde
weg als er 4 personen waren. Was het
aantal kleiner, maar wilde men de ge
hele vracht betalen, dan voer men ook
weg. Bij harde wind, vóór zonsopgang
en na zonsondergang betaalde men dub
bel tarief.
De schepen moesten door de Provin
ciale of Gedeputeerde Staten worden
goedgekeurd. Ieder jaar in mei kwam
er een scheepstimmerman om de sche
pen te onderzoeken, op kosten van de
veerschipper. Deze moest minstens 25
jaar oud zijn, van goed gedrag, een kun
dig en geoefend schipper. Zijn knecht
moest minstens 20 jaar zijn, een leer
jongen minstens 16. Zo werd er dus ge
waakt over de veiligheid der reizigers.
Daartoe dienden ook, evenals trouwens
voor het gemak, de leuningen en plan
kieren, die bij de aanlegplaatsen moes
ten worden aangebracht.
De weg Middelburg - Vlissingen, wat
nu de Oude Vlissingse weg heet, werd
veel gebruikt. Wie niet wandelen wilde,
kon gebruik maken van de postwagen,
's zomers van 5 tot 8 uur, in de winter
maanden van 7 tot 7 uur. De wagen had
geen vaste dienstregeling, reed alleen
als er passagiers waren. Was er maar
één persoon, dan betaalde hij 0,75, 2
personen betaalden ieder 40 cent, 3 per
sonen ieder 30 cent, 4 personen ieder
27V2 cent, 5 en 6 personen elk 25 cent.
Hoe meer personen, hoe voordeliger,
ook voor de koetsier. Daarbij kwam nog
5 cent tolgeld voor elke passagier.
Dezelfde tarieven golden ook voor de
Veerse weg, waar ook een paar toUen
waren. Hiervoor moest men voor een
wagen op 4 wielen met 2 paarden be
spannen 14 cent betalen, stond er 1
paard voor dan 9V2 cent. Een los paard
mocht de tol voorbij voor 4V2 cent.
Middelburg.
L. van Wallenburg.
EIGEN BLAD VOOR
SLANKELIJNERS
„De Slankelijn" is de titel van een
nieuw, t'weemaandelijks magazine, dat
zich als eerste blad in Nederland uit
sluitend richt tot mensen met overge-
wichtsproblemen. Het is een uitgave van
Slimming International, de grootste or
ganisatie van vermageringsclubs in ons
land.
In Engeland kent men zes van dit
soort bladen met een gezamenlijke op
lage van 800.000.
Ondanks het feit dat „De Slankelijn"
een nauwe band heeft met Slimming
International, spelen de aktiviteiten der
vermageringsclubs in de inhoud maar
een zeer bescheiden rol. De meeste ar
tikelen behandelen onderwerpen van
uiteenlopende aard zoals: lichaamsbe
weging en -verzorging, goede voeding,
medische adviezen, mode etc. etc. In
feite dus alles wat een mens maar inte
ressant vindt, maar dan wel geheel toe
gespitst op degenen die aan de slanke
lijn willen dan wel moeten doen.
Een abonnement op „De Slankelijn"
kost 19,per jaar; losse nummers in
de winkel kosten 3,50.
VERVOLGVEBHAAIi
door Barend de Graaff
Uitgeverü B.V. „De Banier" - Utrecht
SïSÖï£?^^^^^^^^ï^Sï:^^:5^:^ï^^^Sï^S:^S
26
't Gezicht van het meisje werd één en
al glimlach, haar pittige oogjes straalden
de boerenjongen tegen.
Ze liepen zwijgend de straat af. Een
lange, brede straat, waar deftige rijtui
gen reden en zwaar beladen vrachtwa
gens. Ok zagen ze fietsers, waarnaar
vooral Rudolf keek. Hij had er van ge
hoord, maar nog nooit iemand op zo'n
„Fahrrad" gezien. Eerst stonden aan de
straat slechts hoge huizen. Deftige, don
kere hmzen met grote ramen, wel bijna
twee meter boven de straat. Daaronder
waren kleinere ramen, waEirachter je
soms meisjes zag werken in lage keu
kens. Verder naar de stad toe moesten
ze een brede singel oversteken. Een
mooie stenen brug. Rudolf keek eens
over de rand, maar het water was
zwart en het stond stü. Heel anders dan
dat van hun beekje. Voorbij de singels
begonnen de winkels. Rudolf schrok van
een gedachte, die zo maar bij hem op
kwam: o, als vader nu eens niet ziek en
gewond in het ziekenhuis lag! Als er
dat vreselijke niet was gebeurd, hoe
mooi zou hij dan de stad vüiden. Ja, hij
schrok er van, dat zo iets in hem op kon
komen. De voor hem geheel vreemde
omgeving, de ongekende wereld, ont
nam hem gedeeltelijk de angst en de
smart om vader. Dat was toch niet goed?
Dat was ongevoelig! Beschaamd keek
hij naar moeders gezicht, dat zo inbe-
droefd bleef.
„Maar moeder! Peterchen en de koets!"
Moeder bleef zo ineens staan, dat er
bijna een heer tegen haar opbotste. De
heer nam beleefd zijn hoed af, veront
schuldigde zich en Uep haastig verder.
Ze gingen wat terzijde staan voor een
winkel met ongelooflijk grote ramen.
Dat was wat! Daar hadden ze nu heel
Peterchen en de koets vergeten. Rudolf
had gezien dat Peterchen verder door
was gereden en de koets bij een groot
zwart geverfd hek had doen stilstaan.
„Ik ga terug stelde hij voor. U
en Lotte wachten hier".
Moeder knikte. Dat was wel het beste.
RudoU voelde zich vreemd. Hij was
nu wel al zeventien geweest, dit najaar.
Maar hij was toch altijd kind gebleven.
Vader en moeder namen steeds de lei
ding. Nu lag vader in het ziekenhuis en
moeder was te bedroefd, te verslagen
om te zeggen wat er gebeuren moest.
Vandaar dat vreemde gevoel. Hij was nu
verantwoordelijk. Haastig Hep hij terug.
Ze waren dan toch wel al een heel eind
doorgelopen! Hoe konden ze toch Pe
terchen en het rijtuig vergeten? Stel je
voor dat Peterchen weg was gereden!
Hij liep op een draf, links en rechts
langs de mensen heen.
Misschien waren er, die dachten: die
jongen heeft wat op zijn geweten. Mis
schien zit de politie hem wel op de hie
len. Ze keken hem tenminste maar
vreemd na. Hij werd bang.
Het gevoel, dat hij nu min of meer
vaders plaats innam en verantwoorde-
Ujkheid droeg, was hij geheel kwijt. Hij
was nu alleen maar meer een dorps
jochie in die vreemde, drukke stad. Ais
hij Peterchen maar kon vinden! Als die
er maar niet vandoor was gegaan met
de koets!
Gelukkig! Toen hij voor het zieken
huis kwam, zag hij bij het hoge hek de
koets staan en Peterchen, lustig zijn
pijp rokend, tegen het portier geleund.
„Ben je daar, Rudolf!"
„Ja Peterchen, heb je op ons gewacht?"
't Drong niet tot hen door, dat dit on
nodige vragen waren. Hij zag het toch.
Haastig vertelde Rudolf hoe het gegaan
was. „Vader? O, die was er vreselijk
aan toe. Helemaal in de witte zwachtels,
Peterchen! Nee, bloed heb ik niet ge
zien. Maar hij sUep. We moeten tegen
vijf uur terug komen en één van de zus
ters heeft ons een herberg giewezen. In
de stad op de Markt".
„Ik denk, dat ze hem verdoofd hebben
meende Peterchen. Daar zijn ze
vlug mee in de stad. Dan voel je de pijn
niet. Dan kunnen ze je been wel afzet
ten, zonder dat je het merkt".
Rudolf maakte een gesmoord geluid.
„Been afzetten, Peterchen? Vader
„Nee, nee! Dat zeg ik niet. Zo maar
bij wijze van sprekend Kom! Klim maar
naast me op de bok, dan zullen we je
moeder en Lotte wel opduikelen".
„Ze staan voor een winkel met grote
ramen".
„Een pui noemen ze dat. Jij bent zeker
nog nooit in de stad geweest. Nou, ik
wel. Ik moet dikwijls met de famUie
naar de stad. Zei dat zusje ook hoe die
herberg heet?"
„Zum goldenen Baren".
„O ja, die weet ik te staan. Vort! KI!
KI!" Hij trok de leidsels aan en maakte
verschillende keren achter elkaar het
koetsiersgeluid, dat de paarden schijn
baar goed verstaan, want ze zetten er
direkt de draf in.
Rudolf kwam ogen te kort. Vanaf zijn
hoge plaats, zag de stad er nog fantas
tischer uit. En naast hem Peterchen in
zijn dikke, lange blauwe jas, de pijp in
de mond en de zweep in zijn hand. Over
hun benen had hij een zware deken ge
legd en met een haak vastgemaakt.
Moeder en Lotte stonden nog voor de
winkel te wachten. Ze moesten de druk
ke straat oversteken, want „Ik mag aan
die kant niet met de koets gaan staan",
zei Peterchen,
Het oversteken liep goed af. Moeder
en Lotte namen in de koets plaats, Ru-
dolf bleef bij Peterchen op de bok. Zo
reden ze de stad in, waar het hoe langer
hoe drukker werd. Ze kwamen op de
Markt. Een groot plein met moderne
hotels, oude herbergen, winkels en kan
toorgebouwen. Hoog boven alles uit de
twee torens van de Dom. „Daar gaat
vader zingen", bedacht Rudolf, maar die
gedachte ging als een steek door hem
heen. „Zou vader ooit weer
Peterchen reed voor de oude herberg
„Zum goldenen Baren", liet moeder en
Lotte uitstappen, zei: „Ga maar naar
binnen, vrouw Schneider. Wij komen
dadelijk. Ik moet de koets achter op de
plaats zetten". Hij scheen te vinden, dat
Rudolf maar met hem mee moest gaan.
Rudolf kreeg zo veel te zien, dat alle
maal zo vreemd voor hem was, dat hij
werkelijk weer even de gedachte aan
vader kwijt was. Doch als die weer op
kwam, schaamde hij zich. Hoe kon hij
zo. zijn! De plaats achter de herberg was
ook zo interessant. Oud! Eeuwen oud.
Stallen en schuren waren om een soort
plein gebouwd. Dikke houten balken
schraagden de schuur- en staldaken.
Knechten liepen rond in blauwe kielen
met bezems en emmers. Ze schenen Pe
terchen te kennen, want ze staken hun
bezem op en zeiden: „Hallo,Peterchen,
ben je daar weer?"
Peterchen zette de koets in een hoek
van de plaats, onder een afdak. Rudolf
hielp hem met het uitspannen van de
beide paarden, volgde Peterchen in één
van de stallen, waar de paarden bij een
krib werden gezet. Het rook er overal
naar paarden. De stallen waren donker
en gezellig. Peterchen had van onder
hun zitplaats op de bok een zak haver
genomen. Daar kregen de paarden nu
een paar handvollen van. Ook nam Pe
terchen een emmer en liep er mee naar
de houten pomp. Bij Rudolf kwam in
eens alle ellende om vader weer terug.
Een knecht vroeg: „Ben je met de baas
of met de vrouw?"
„Nee antwoordde Peterchen met
een ernstige stem. Hier, die jongen
zijn vader is vannacht in de Teufels-
kluft gevallen. Erg man! Als ik de jon
gen zo hoor, dan ligt hij helemaal in 't
gips!"
„Was hij aan 't stropen?" vroeg de
knecht, die niet begrijpen kon wat
iemand anders bij nacht en ontij bij de
Teufelskluft te maken had.
„Nee zei Peterchen hij kwam
uit de stad gewandeld en zal uitgegleden
zijn. Niemand begrijpt het, want hij
kwam iedere donderdag langs de Teu
felskluft".
De stalknecht van het hotel haalde
zijn schouders op, alsof hij zeggen wilde:
ja, een ongeluk, dat kan ieder over
komen!
Rudolf was blij, dat er niet verder
over gepraat werd. Een buurvrouw in
het dorp had hij al horen zeggen: w^at
doet de man ook zo laat op pad!