EiiAriDEn niEUWs
Overdenking
von<lefheij<tefl
De molens van Walcheren
„Herr Kantor"
uit de
Heilige Schrift
Uw huis verkopen?
TAIVIBOER
X A. Vroegindeweij
2e blad
Vrpag 16 juni 1978
No. 4699
HET
KVENSTER
blik op ker
en samenlevina
OOK PRIESTERS GELOVEN
Uw huis verkapen?
TAMBOER
mmnmmmmm
WASAUTOMAAT
DEE*ECT?
voor snelle reparatie
I 018771236 I
ZEEUWSE WANDELINGEN
GERO
altijd voor iedereen
X op alle komplete cassettes
15% korting
t Westdijk 46 - Middelharnis
VERVOLGVEBHAAU
De Hervormde Synode
De oecumene
Het marxisme
De IKON
Wanneer deze krant verschijnt be
hoort de zomerzitting van de Generale
Synode van de Nederlandse Hervonnde
Kerk alweer tot het verleden: 12, 13 en
14 juni waren de vergaderdagen. Als
eerste punt op de agenda stond de her
denking van de Nationale Synode van
Dordrecht in 1578, dus vierhonderd jaar
geleden. Deze eerste Nationale of Ge
nerale Synode, die van 3 tot 18 juni in
de oude Merwedestad werd gehouden,
is van uitzonderlijke betekenis geweest
voor de jonge Kerk van de Reformatie
in ons land. De Kerk werd ingedeeld
in verschillende (14) classes, terwijl ook
de grondslagen werden gelegd voor het
kerkrecht en voor de liturgie.
Zonder op de huidige Synode-verga
dering vooruit te lopen kunnen we wel
voorspellen dat er in Hydepark een
andere geest zEil hebben geheerst dan
vier eeuwen geleden in Dordt. Althans,
afgaande op de agenda komen er an
dere zaken aan de orde dan de punten
die de aandacht vroegen van de Dordtse
vaderen.
Zo komt op de eerste vergaderdag in
bespreking een ontwerp voor een hand
reiking aan de plaatselijke gemeenten
omi „oecumenisch bezig te zijn". Het
is getiteld: „De gemeente als smidse
voor de oecumene". Het stuk constateert
wat spijtig dat het met de oecumene
in ons land letterlijk nog niet zo'n vaart
loopt, het is in de zeventiger jaren al
lemaal een beetje afgeremd. Maar de
vaart moet er weer in komen en daar
om doet deze handreiking een aantal
suggesties om de toenadering op plaat
selijk vlak te bevorderen. In de ge
sprekken met elkaar, in het samen doe
van evangelisatiewerk, in de voorbede
voor bedreigde en vervolgde medemen
sen, in de verantwoordelijkheid voor
elkaar, üi het wegnemen van de bar
rières voor gemengde huwelijken, in de
bescherming van het leefmilieu, kortom
in allerlei verbanden kan deze plaat
selijke oecumene tot stand en op gang
komen.
Merkwaardigerwijze wordt erbij ge
zegd dat de kerkorde weliswaar alle
m.ogelijkheden nog niet toelaat, omdat
ze op de nieuwe situatie niet ingesteld
is, maar dan moet men maar wat im
proviseren en dan kunnen de nieuwe
toestanden later wel in de kerkorde
worden ingebouwd.
Dat is nu maar mijn inzicht een onver
teerbare zaak: reeds bij voorbaat krijgt
men op plaatselijk vlak de vrijheid om
naar hartelust de kerkorde te overtre
den, als het maar de oecumene bevor
dert, want de eenheid moet er komen,
koste wat het kost!
Des te ingrijpender wordt dat, als we
gaan nadenken met wie er nu eigenlijk
eenheid moeit komen? Met andere ker
ken? In eerste instantie ja. Maar de
bUk reikt verder. Daarvan getuigt een
ander stuk dat op de synodale agenda
staat: een rapport over het marxisme.
Dit rapport komt woensdag aan de or
de. Het wil naar eigen zeggen een
poging doen om op grond van een alge
mene oriëntatie ten aanzien van het
marxisme een zo zakelijk mogelijke dis
cussie te bevorderen.
We moeten af van een emotioneel ge
bruik van de term „marxisme" en ge
lukkig wordt het besef levend dat we
niet aan zo'n internationale beweging
als het marxisme voorbij kimnen gaan
en blijven steken in emotionele betui
gingen.
Wat het rapport in feite doet is het
marxisme verheerlijken. Er is bijna
geen spoor van kritiek te vinden. ES"
wordt ook geen verband gelegd tussen
het marxisme als levensbeschouwing
en de praktijk in communistische lan
den. We moesten als kerk niet het mar
xisme in gesprek komen en in gesprek
blijven.
Het is een blamage dat een dergelijk
stuk op de synodale tafel kan worden
gelegd, laat staan dat het door de Ge
nerale Synode zou worden aanvaard...
Tenslotte we doen maar een greep
uit de nogal volle agenda is er dan
op de tweede synodedag een nader be
raad over IKON. De gewraakte uitzen
ding van de Geloof, Hoop en Liefde-
show heeft onder het kerkvol wat be
roering teweeggebracht, onder andere
door een stuk van de Hervormde ker-
keraad van Waddinxveen, waaraan dui
zenden adhaesie hebben betuigd. Maar
het ziet ernaar tiit dat de meerderheid
van de Synode dit alles naast zich neer
zal leggen en dat de IKON verder geen
strobreed in de weg zal worden gelegd.
Onder de titel „Kritiek zal niet hel
pen" schreef Ir. J, van der Graaf in De
Waarheidsvriend van vorige week:
„De Hervormde Synode zal best
wat harde noten gaan kraken. Maar
we blijven in de IKON participeren
en ik herhaal: de kritiek helpt niets!
Maar er zijn toch, zo zegt men dan,
ook zoveel andere programma's waar
op nooit kritiek is? Stel u voor, dat er
helemaal niets goed is! Er zijn toch
kerkdiensten, ook rechtzinnige? En
dan worden verder allerlei rubrieken
genoemd. Maar ik bespreek thans een
beleidsnota, en de daarin vervatte
punten zijn wel exemplarisch voor wat
naar buiten in de omstreden rubrie
ken inderdaad als beleid ervaren
wordt. Een beleid waarin de gemeente
zioh niet herkent".
Het is allemaal een beetje negatief
misschien, maar het is niet anders. We
zijn als Kerken der Reformatie (heus
niet alleen als Hervormde Kerk!) vèr
verwijderd van Dordt-1578. Terug naar
Dordt dan? Dat zou niet kunnen. Wèl
terug naar het Woord en naar de belij
denis der Kerk. Anders is er voor de
kerk van 1978 geen zegen te verwachten.
Waarnemer.
„En een grote schare der priesteren
werd den gelove gehoorzaam".
(Hand. 6 7c).
Het woord des Heeren beleeft vanaf
de Pinksterdag wel grote triomfen. En
de Geest des Heeren blijkt daarbij wel
zeer krachtig mee te werken. Het ziJn
bijzondere dagen van prediking en grote
zegen er van. Het goud des geloofs
schittert tot verheerlijking van haar Ge
ver en Werkmeester.
De genadevolle almacht Gods komt
tot uiting in de bekering der duizen
den. In een dagelijks overbrengen van
uit de duisternis tot Gods wonderbaar
licht. Dat er toch eens twee delen van
deze Geesteskracht waren op onze kerk,
op onze gemeenten, op ons! Dat er om
gebedeld mag bij de Heere des oogstes!
Het woord hierboven afgedrukt wijst
ook op zulk een wonderlijke zegen. „En
een grote schare der priesteren werd
den gelove gehoorzaam". Dit wordt ons
afzonderlijk vermeld. Blijkbaar vanwe
ge het bijzondere extra melding waard.
Dat zondagen tot God bekeerd worden
dat is nodig. Slechte mensen moeten
immers tot verandering komen. Dat
heidenen bekeerd worden is te begrij
pen. Deze moeten bij de afgoden van
daan gehaald. Dat de schare, die de Wet
niet kent tot ander leven moet komen,
zal ook wel dringend nodig zijn. Maar
dat priesters tot bekering komen, dat is
toch wel zeer opmerkelijk.
Dat waren immers vrome mensen. Die
kenden immers terdege de Wet. Die wis
ten wel hoe ze God moesten behagen en
zij konden dat nog wel volbrengen ook.
Althans naar hun gedachten. Die wa
ren zo vol van eigen gerechtigheid,
dat zij geen gerechtigheid van Christus
nodig hadden. Een gerechtigheid, die
hun geschonken en toegerekend werd,
hadden zij niet nodig.
Daarom hadden zij in blindheid en
vijandigheid de Christus genomen en...
gekruisigd. „Kruist Hem", hadden zij
geroepen. Hem hebben wij niet nodig.
Hij moet als een groot kwaad uit de
weg geruimd worden. En nu staat er
daarom hier vermeld als een bijzondere
overwinning des hemels, dat priesters
den gelove gehoorzaam werden. En dan
maar niet één, als een hoge uitzonde
ring, maar een grote schare.
Zij waren het meest vijandig. En toch
worden ook zij toegebracht zelfs tot een
grote schare toe. Dat is ons wel tot bij
zondere verheerlijking Gods. Bewijs van
Zijn overwinnende genadekracht.
„Hoe groot zijn, Heere, Uw werken,
hoe machtig ver gaat Uw Beleid". Dat,
„vrome" mensen ook nog tot geloof
kunnen komen. Dat mensen, die door
de Wet willen leven, uit een Zaligmaker
gaan leven. En dat zij daarbij nu juist
Hem gehoorzamen moeten. Hem te voet
moeten vallen. Hem om genade moeten
vragen, die zij zelf uitgeworpen hadden.
Zou hier de Geest van Pinksteren niet
toe meegewerkt hebben? Alles aan ge
daan hebben? Hem in hun hart veran
derd hebben?
Dan moeten zij wel een open oog ge
kregen hebben voor zichzelven. Dat zij
niet zo best waren als zij dachten. Dat
hun gerechtigheid ongerechtigheid was.
Dat zij met hun Wet er niet meer kon
den komen. Integendeel, dat deze Wet
hen wees op hun overtreding. Hen
schuldig stelde. Hen vervloekte. Toen
zijn zij van vroom goddeloos gewor
den. Van rijk aan deugden arm aan ge
rechtigheid om er mee voor God te
kunnen bestaan.
Toen is hun oog geopend voor hun
zondige dwaasheid en dwaze zondigheid,
dat zij vijanden geweest waren van de
Christus en daarmee van hun eigen
zaUgheid. Toen hebben zij hun ongelijk
moeten bekennen en God om genade en
vergeving moeten vragen. En toen heb
ben zij in die Christus, Die zij als niets-
waardigs uitgeworpen hadden, al hun
zaligheid gevonden. Al hun heil. Hun
volkomen verlossing. En die zij veraf
schuwd hadden, hebben zij met al de
liefde van hun hart omhelsd als hun
Verlosser en Koning.
Zü hebben zich aan Hem overgegeven.
Dat heeft er nu maar niet één gedaan,
maar een grote schare. Welk een bij
zondere eervolle onderscheiding voor de
Christus en welk een zegen voor de
priesters zelven. Maar ook, welk
een prediking voor ons. Voor ons, zegt
ge? ja, want de vraag rijst of ge zelf
al den gelove gehoorzaam geworden zijt.
Het gaat niet om priesters. Om vrome,
nette mensen. Om predikanten, ouder
lingen en diakenen. Om beste lidmaten,
trouwe kerkgangers. Ook mensen, die
het zo goed weten en misschien toch
nog niet bezitten, Jezus nog niet be
zitten voor eigen hart in een waarach
tig geloof.
Dat is een heel stuk, dat „vromen"
goddeloos moeten worden. Deugdzamen
zichzelven veroordelen en van zichzel
ven walgen. Een moeilijk stuk.
Maar bij God zijn alle dingen moge
lijk. Voor zulke ook nog. Zelfs in gro
te getalen. Ga het in deze eens na, hoe
dit bij u zelf is. Mogelijk zult ge uzelf
tegen vallen. Dan kan het toch nog
eeuwig meevallen.
B. J. Zaal.
Het is geen oud boek met perkamente
omslag en gotische letters, die alleen
oude mensen nog kunnen lezen, dat hier
vóór me Ugt. Maar splinternieuw uit
1978, een uitgave van de Zeeuwsche
Boekhandel en Uitgeverij te Zierikzee
en bewerkt door C. van Winkelen. Het
geeft 60 foto's van de Waleherse mo
lens met een nauwkexuige beschrijving
erbij. De bouw, de ondergang en van
sommige de herbouw, met jaartallen en
de namen van de molenaars. Met een
heleboel technische termen van het bin
nenwerk: windpeluw, remkleppen,
spruiten, schoren, staartbalk, kruirad,
vang, bebording en nog enkele meer.
De molen
In de Bijbed lezen we van handmolen.
Twee stenen, waarvan de bovenste over
de onderste werd bewogen en het graan
er tussen vermalen werd. Het werk van
slaven en vrouwen. In een molen gaat
het ook zo, in het groot dan. En molen
steen is wel IV2 m. in doorsnea De
stenen hebben groeven, die m enop hun
tijd moet scherpen of billen, het werk
van een vakman. Ook hier wordt tussen
de twee stenen het graan vermalen. De
bovenste steen wordt in beweging ge
bracht door de wieken. Dat zijn volgens
een oud raadsel
„Vier oude wijven,
die kunnen elkaar niet krijgen".
Die wieken kunnen alleen draaien als
het waait, een molenaar is dus iemand
die van de wind leeft. Er zitten ook
zeilen aan, die gebruikt worden naar
gelang die windkracht is. De kap is
draaibaar en kan dus op de wind gezet
worden. Er zijn heel oude houten mo
lens, die helemaal in de goede richting
gedraaid kunnen worden, dat zijn stand
aardmolens.
In Zeeland staan er nog vier, maar
niet op Walcheren. De molens hier zijn
van steen: stellingmolens met een gale
rij en grondzeilers, waarvan de wieken
bijna de grond raken. De meeste zijn
rond, een paar achtkantig, o.a. die in
Arnemuiden, die verleden jaar is afge
brand, maar weer opgebouwd zal wor
den.
We lezen dikwijls van molenbranden.
De oorzaak was meestal, dat de as die
de wieken in beweging brengt, te warm
werd en de droge zolders deed ontbran
den (Veere 1908, St. Laurens 1943, Vrou
wenpolder 1930).
In de meeste gevallen werd de molen
weer opgebouwd, een dure' grap tegen
woordig en goede molenmakers zijn er
haast niet meer. ZO' kostte de restau
ratie van de Oranjemolen in Vlissingen
in 1968 164.100,—. Vandaar dat van de
molens in St. Laurehs en Koudekerke
alleen de romp zonder wieken is over
gebleven, men maalt er zo nodig met
een motor. Maar ook in de nog volledige
molens wordt zo goed als niet meer ge-
m.alen. De molenaar is een handelaar
geworden, die zijnu spullen verpakt van
de fabriek krijgt. In Oost-Souburg is het
binnenwerk van de molen „de Pere"
(genoemd naar de ambachtsheer Cor
nells de Pere) weg, de molen draait
wel „voor de prins", maar maalt niet.
De molenaar C. Kasse maalt iedere za
terdagmorgen nog wat graan op de
Oranjemolen in Vlissingen en soms ook
nog op een middag. Natuurlijk alleen
als er wind is. Om de wind beter te
kunnen opvangen, staan daarom veel
molens op de wallen van de stad (2 in
Middelburg) of op een wat hogere plaats.
Ook de genoemde molen in Vlissingen
staat wat dat betreft gunstig aan de
zeekant. Evenals die van Westkapelle
op de dijk.
Toen op 3 okt. 1944 de Engelse vlieg
tuigen de dijk kapot gooiden o-m Wal
cheren onder wate rte krijgen en zo
doende van de Dmtsers te bevrijden,
vluchtten 50 mensen in deze molen. Vei
lig voor bommen en granaten, maar niet
Moleii te Veere
voor het stijgende water. Slechts 3 men
sen konden door een raampje gered
worden. Van de 3 molens heeft deze
plaats er nu nog maar één over: „de
Noorman".
Veel molens hebben een naam, meest
al geschilderd op de baard, dat is de
plank onder de as van de wieken. Ik
noem er enkele: Buiten verwachting.
Nooit gedacht, de Hoop, ons Genoegen,
de Koe, d' Arke, Weltevreden, de Ko
ning, de Graanhalm.
Volgens dit molenboekje zijn er nog
16 molens op Walcheren, waarvan 4 in
Middelburg (worden niet meer gebruikt).
De Waleherse molens zijn allemaal ko
renmolens. Vroeger was er in Gapinge
een loodwitmolen, in Domburg een pa
piermolen en waren er in Nieuw en St,
Joosland 8 houtzaagmolens, die hout
klaar maakten voor de scheepsbouw.
Dat alles is verdwenen.
De molenaar
Nergens woont hier de molenaar in de
molen, wel er vlak bij in het molenhuis.
Op 't Zand bij Middelburg is een niet
meer gebruikte molenromp als woning
ingericht. Vroeger was het nogal eens
zo, dat de zoon hetzelfde ambacht als
zijn vader koos. Ook bij de molenaars.
Vandaar dat we dikwijls dezelfde namen
tegenkomen, zoals Verhulst, Minder-
houd, Brasser, Kwekkeboom, Houter-
man, Nijpjes, Adriaanse.
Hij kon de molens laten spreken door
een bepaalde stand van de wieken:
bij vreugde stonden ze anders dan bij
rouw. Als hij stenen moest scherpen
(billen), kon hjj niet malen en door een
bepaalde richting van de wieken, wisten
de boeren dat ze geen graan moesten
brengen:
Prachtige Zeeuwse molen (Meliskerke)
„Als de molen staat in 't kruis
Is de mulder aan 't billen of niet
thuis".
Ik heb eens gelezen, dat de molenaar
van „de Koe" in Veere een afspraak had
met zijn collega in Gapinge, dat was
vóór de tijd van de telefoon. Als er
graan was aangevoerd in de haven van
Veere, zette „de Koe" de wieken in de
afgesproken stand en kon de Gapingse
mulder ziJn bestelling komen afhalen.
In de tijd dat de ambachtsheren nog
veel te zeggen hadden, bezaten ze ook
het windrecht: de wind die over hun
ambacht waaide, was hun bezit! De be
woners waren verplicht hun graan op
de molen van het ambacht te laten ma
len. Meestal had hij zijn molen verpacht.
De molenaar vroeg van de boeren dus
maalloon. Soms bestond zijn verdienste
in het scheppen, uit iedere zak werd dat
ongeveer 5°/o. Hij kon een fatsoenlijke
schep nemen, maar ook een grote:
„Neem een kleine schepper
en schep een klein getal.
Maar vrees de grote Schepper,
de Schepper van 't heelal".
Aan de overheid moest belasting be
taald worden, accijns op het gemaal. Er
was dan ook strenge controle op de
molen van wat er binnenkwam en uit
ging.
De molenaar van Aagtekerke (Kwek
keboom) moet nog ieder jaar 39,85
grondcijns betalen aan de ambachts
heer jhr. G. H. A. van Küischot van
Aagtekerke, nog een overblijfsel uit de
oude tijd.
In de molen van Biggekerke is in 1936
een gevelsteen aangebracht ter ere van
Nicolaas (Klaas) Romijn, die hier 40
jaar knecht was bij molenaar Adriaan
Brasser.
„Ik werk reeds veertig jaar
Als maalknecht bij den molenaar.
Een goede baas was steeds mijn deel,
Geenarbeid was mij ooit te veel".
Deze molenaarsknecht 1951) had
een verzameling van wel 1300 molen-
kaarten.
Mag ik tot slot een goede raad geven?
Koop voor 29,90 een boekje bij de uit
gever in Zierikzee en ga de Waleherse
molens eens bekijken. Ik ben ook van
plan het te gaan doen. Dat kunnen een
paar mooie vakantiedagen worden. En
als u klaar bent, gaat u de andere de
len van Zeeland bekijken als molen
tocht, van heel de provincie zijn nu 5
molenboekjes verschenen. Van het zui
delijk deel van Zuid-Holland zijn er in
voorbereiding.
Middelburg.
L. van Wallenburg.
door Barend de Graotf
Uitgeverü B.V. ,4)o Banier" - TJtKcht
22
Toch was hiJ ook wel blij toen hij zyn
voeten weer op de hoofdweg kon zetten.
Ja, dat liep toch wel even gemakkelij
ker. De weg helde ook flink. Je liep
haast vanzelf. Bij de bocht van de weg,
waar tussen de nu besneeuwde bomen
het huis van Ziegler de houthakker
stond en het bergpad naar Manuel de
jager begon, zag hij het hele dorpje in
eens voor zich liggen. Het was daar al
tijd nog hoger dan de torenspits. Mooi!
Al die huisjes, met een sneeuwdak, de
heggen, met witte kragen en de bomen
met door de bevroren sneeuw fraai ge
tekende takken en dat alles onder het
licht van de maan! Prachtig! Hoor, daar
sloeg de klok. Eén galmende slag over
het slapende dorp. Half twaalf! Schnei
ders lippen plooiden zich tot een glim
lach. Hij was weer veüig thuis. Het zou
weer gaan, zoals iedere donderdag
avond. Voorzichtig vatte zijn hand de
klink van de deur. Voorzichtig, om moe
der en de kinderen niet wakker te ma
ken. Maar moeder de vrouw was altijd
toch nog wakker. Wacht maar! In het
gangetje deed hij zijn sneeuwschoenen
uit. Zo geruisloos mogelijk. De overjas
volgde en kreeg zijn plaats aan de kap
stok. Nu proberen om zonder dat moe
der het merkt de kamer in te komen.
Maar dat gelukte niet, want hoe stil en
voorzichtig hij ook de kamerdeur open
deed, weer klonk, net als altijd: „Ben
je daar. Wilhelm?"
„Ja, Martha, wie zou er anders zijn?
Slaap je nog niet?"
„Nooit, Wilhelm, voor je thuis bent,
dat weet je toch. In de keuken op het
stel staat de pap. Ik hoop, dat ze lekker
warm is".
Moeder Martha lag in de bedstede,
met de gordijnen helemaal opengescho
ven. Dan kon ze naar haar man kijken,
die uit de keuken zijn pannetje met pap
haalde en het lekker leeg ging zitten
eten bij de tafel.
Ja, zo ging het iedere donderdag.
Moeder Martha ging rechtop in haar
bed zitten, als haar man klaar was met
eten, vouwde ze haar handen, en luis
terde naar het avondgebed, dat schoen
maker Schneider eerbiedig uitsprak,
terwijl hij voor de bedstede genield lag,
tnet de saamgevouwen handen naast
die van moeder op het warme dekbed.
Hab Dank, o Jesu, habe Dank
für deine Lieb und Treu.
Hilf, dasz ich dir mein Leben lang
von Herzen dankbar sei.
12 Het ongeluk.
Ja, zo ging het iedere donderdag. Be
halve dan die ene, die vreselijke, die ze
nooit zouden vergeten. Schneider zelf
zou er niet veel van weten, maar moeder
en Lotte en Rudolf! Het was een avond,
of eigenlijk een nacht vol ontzetting.
Vader had wel eens gezegd: als het nu
heel bar w^eer geworden is, terwijl ik
naar de stad ben, dan moeten jullie niet
ongerust zijn als ik er niet door kom. Ik
mag altijd bij moeder Marga Rodenstein
in de kosterij bUjven slapen, heeft ze
gezegd.
Maar vader bleef nooit weg. Zo hard
kon het niet sneeuwen of hagelen, hij
kwam er altijd door.
Behalve dan die ene donderdagavond.
En het was helemaal zulk slecht weer
niet Ja, het sneeuwde een beetje en het
had een steen dik gevroren. Maar het
was wel eens veel erger geweest. En
toch kwam de schoenmaker niet thuis.
Lotte en RudoU waren allang naar
bed. Moeder had tot half elf gewacht.
Toen zette ze vaders pap klaar op het
petroleumsteUetje in de keuken, sloot de
achterdeur, voelde of de voordeur niet
op de knip zat en kleedde zich in de
warme kamer uit om naar bed te gaan.
Ze hadden maar één kamer. Daar woon
den ze en daar sliepen vader en moeder
in de bedstee. Lekker warm in de win
ter. Lotte en RudoU sliepen boven.
Lotte in het kamertje en Rudolf zo
maar op de zolder, bij de koekoek.
Ja, het ging alles als altijd. Ze nam
een kruik en weldra lag ze lekker warm
onder het dekbed. Tegen de wand tikte
de koekoekklok. Op de tafel lichtte het
kleine vlammetje van het patentoUe-
pitje in het glas. Ze deed wel haar ogen
dicht, maar ze wist, dat ze toch niet zou
slapen vóór Wilhelm thuis was. Maar
ze lag lekker. De torenklok sloeg plech
tig elf uur en vlak daarna riep hun
eigen klok elf maal achter elkaar: koe
koek, koekoek! GezeUig. Nu komt hij
gauw, dacht ze. Het was altijd zo tussen
elf uur en half twaalf. Dan hoorde ze,
omdat het zo stU. was op het dorp, al in
de verte zijn voetstap. De stevige stap op
de hardbevroren grond. Hij had zo'n
ferme gang! En dan kwam zijn hand
aan de deurklink en volgden de twee
volkomen overbodige vragen:
„Ben je daar. Wilhelm?" en dan hij:
„Slaap je nog niet?" Ze plaagden elkaar
er wel eens mee, dat ze altijd datzelfde
vroegen. En waaronl? 't Was toch dui-
deUjk genoeg.
Moeder Martha had prettige gedach
ten, terwijl ze op haar man wachtte.
Het was toch zo'n goeie man. Zo» blij en
tevreden. Maar de aangename gedachten
werden wat minder, toen de torenklok
half twaalf sloeg en nog geen Wilhelm.
Ze troostte zich: misschien was hij wat
te lang bij de koster blijven plakken.
Dat waren immers zulke gastvrije men
sen. Maar to ende tijd al verder voort
ging en ze niet anders hoorde dan het
tikken van de koekoek en vooral toen
de torenklok haar twaalf slagen van
middernacht deed horen, was er niet één
genoegelijke gedachte meer over. Zou er
wat met Wilhelm gebeurd zijn?
„O, Heere!" Ze vouwde haar handen.
Maar kom, ze moest flink zijn. Mis
schien was hij ditmaal niet langs het
ravijn gegaan. Van dat ravijn schrok ze
ineens zo, dat ze uit de bedstee kwam.
O! Zo maar zag ze het stenen kruis
voor zich, dat de mensen in vroeger ja
ren opgericht' hadden omdat daar een
man in het ravijn was gestort. Ze kon
bijna niet adem halen van schrik! En
de klok ging maar verder. Kwart over
twaalf! Eindelijk: haU één! Ze hield het
niet meer uit. Haar keel kneep dicht.
Wat moest ze? Ja, naar boven gaan en
Rudolf roepen! Maar wat zou die jon
gen? Ze deed de voordeur open om te
zien of het soms erg slecht weer was
geworden. Maar nee hoor! Het sneeuw
de en het was flink koud. Maar slecht
weer? Nee! O toch! Ze moest Rudolf
roepen. Ze móést met iemand praten.
Ze trok de deur dicht, ging het stelle
trapje op naar boven.
„RudoU!"
De jongen sliep als een roos. Ze wUde
ook niet te hard roepen. Dan werd Lotte
ook wakker „RudoU!" Vlak bij zijn oor
fluisterde ze met van angst hese stem.
Ze schudde hem heen en weer.
„RudoU!"
„Jaaaa!" De jongen keek verward en
knipperde met zijn ogen in het licht van
het looplampje. Hij richtte zich een
beetje op. „Jaaaa!" Hij geeuwde, wilde
weer terug met zijn hoofd in het warme
kussen.
Maar moeder schudde hem dooreen.
„Word wakker, jongen, ik ben zo onge
rust!"
RudoU schrok ineens van de angstige
klank in moeders stem.
„Wat is er? rechtop in bed. Grote
ogen. Wat is er, moeder?"
„Vader is nog niet thuis, jongen, en
het is bijna één uur".
't Duurde even voor RudoU goed
doorhad wat moeder bedoelde. „Denkt
u?" vroeg hij.
„Ik weet niets, jongen. Maar ik ben
zo bang. Al die tijd, dat vader gaat zin
gen, vroeger al, toen jullie nog klein
waren, altijd kwam hij om half twaalf
op z'n laatst.
Jongen toch!"
RudoU kwam uit zijn bed, stond even
te rillen op de koude zolder, greep zijn
kleren, die op een stoel lagen.
„We gaan maar naar beneden", stel
de hij voor.
Moeder luisterde maar of ze de stap
hoorde, of de klink van de voordeur.
RudoU trok wat kleren aan en beneden
bij het vuur gingen ze zitten. „Wat kan
ik doen? zei hij, en even later:
Niets! Ik kan toch niet naar de stad
lopen?"