EiiAriDEn niEUWs Overdenking von<lefheij<tefl De molens van Walcheren „Herr Kantor" uit de Heilige Schrift Uw huis verkopen? TAIVIBOER X A. Vroegindeweij 2e blad Vrpag 16 juni 1978 No. 4699 HET KVENSTER blik op ker en samenlevina OOK PRIESTERS GELOVEN Uw huis verkapen? TAMBOER mmnmmmmm WASAUTOMAAT DEE*ECT? voor snelle reparatie I 018771236 I ZEEUWSE WANDELINGEN GERO altijd voor iedereen X op alle komplete cassettes 15% korting t Westdijk 46 - Middelharnis VERVOLGVEBHAAU De Hervormde Synode De oecumene Het marxisme De IKON Wanneer deze krant verschijnt be hoort de zomerzitting van de Generale Synode van de Nederlandse Hervonnde Kerk alweer tot het verleden: 12, 13 en 14 juni waren de vergaderdagen. Als eerste punt op de agenda stond de her denking van de Nationale Synode van Dordrecht in 1578, dus vierhonderd jaar geleden. Deze eerste Nationale of Ge nerale Synode, die van 3 tot 18 juni in de oude Merwedestad werd gehouden, is van uitzonderlijke betekenis geweest voor de jonge Kerk van de Reformatie in ons land. De Kerk werd ingedeeld in verschillende (14) classes, terwijl ook de grondslagen werden gelegd voor het kerkrecht en voor de liturgie. Zonder op de huidige Synode-verga dering vooruit te lopen kunnen we wel voorspellen dat er in Hydepark een andere geest zEil hebben geheerst dan vier eeuwen geleden in Dordt. Althans, afgaande op de agenda komen er an dere zaken aan de orde dan de punten die de aandacht vroegen van de Dordtse vaderen. Zo komt op de eerste vergaderdag in bespreking een ontwerp voor een hand reiking aan de plaatselijke gemeenten omi „oecumenisch bezig te zijn". Het is getiteld: „De gemeente als smidse voor de oecumene". Het stuk constateert wat spijtig dat het met de oecumene in ons land letterlijk nog niet zo'n vaart loopt, het is in de zeventiger jaren al lemaal een beetje afgeremd. Maar de vaart moet er weer in komen en daar om doet deze handreiking een aantal suggesties om de toenadering op plaat selijk vlak te bevorderen. In de ge sprekken met elkaar, in het samen doe van evangelisatiewerk, in de voorbede voor bedreigde en vervolgde medemen sen, in de verantwoordelijkheid voor elkaar, üi het wegnemen van de bar rières voor gemengde huwelijken, in de bescherming van het leefmilieu, kortom in allerlei verbanden kan deze plaat selijke oecumene tot stand en op gang komen. Merkwaardigerwijze wordt erbij ge zegd dat de kerkorde weliswaar alle m.ogelijkheden nog niet toelaat, omdat ze op de nieuwe situatie niet ingesteld is, maar dan moet men maar wat im proviseren en dan kunnen de nieuwe toestanden later wel in de kerkorde worden ingebouwd. Dat is nu maar mijn inzicht een onver teerbare zaak: reeds bij voorbaat krijgt men op plaatselijk vlak de vrijheid om naar hartelust de kerkorde te overtre den, als het maar de oecumene bevor dert, want de eenheid moet er komen, koste wat het kost! Des te ingrijpender wordt dat, als we gaan nadenken met wie er nu eigenlijk eenheid moeit komen? Met andere ker ken? In eerste instantie ja. Maar de bUk reikt verder. Daarvan getuigt een ander stuk dat op de synodale agenda staat: een rapport over het marxisme. Dit rapport komt woensdag aan de or de. Het wil naar eigen zeggen een poging doen om op grond van een alge mene oriëntatie ten aanzien van het marxisme een zo zakelijk mogelijke dis cussie te bevorderen. We moeten af van een emotioneel ge bruik van de term „marxisme" en ge lukkig wordt het besef levend dat we niet aan zo'n internationale beweging als het marxisme voorbij kimnen gaan en blijven steken in emotionele betui gingen. Wat het rapport in feite doet is het marxisme verheerlijken. Er is bijna geen spoor van kritiek te vinden. ES" wordt ook geen verband gelegd tussen het marxisme als levensbeschouwing en de praktijk in communistische lan den. We moesten als kerk niet het mar xisme in gesprek komen en in gesprek blijven. Het is een blamage dat een dergelijk stuk op de synodale tafel kan worden gelegd, laat staan dat het door de Ge nerale Synode zou worden aanvaard... Tenslotte we doen maar een greep uit de nogal volle agenda is er dan op de tweede synodedag een nader be raad over IKON. De gewraakte uitzen ding van de Geloof, Hoop en Liefde- show heeft onder het kerkvol wat be roering teweeggebracht, onder andere door een stuk van de Hervormde ker- keraad van Waddinxveen, waaraan dui zenden adhaesie hebben betuigd. Maar het ziet ernaar tiit dat de meerderheid van de Synode dit alles naast zich neer zal leggen en dat de IKON verder geen strobreed in de weg zal worden gelegd. Onder de titel „Kritiek zal niet hel pen" schreef Ir. J, van der Graaf in De Waarheidsvriend van vorige week: „De Hervormde Synode zal best wat harde noten gaan kraken. Maar we blijven in de IKON participeren en ik herhaal: de kritiek helpt niets! Maar er zijn toch, zo zegt men dan, ook zoveel andere programma's waar op nooit kritiek is? Stel u voor, dat er helemaal niets goed is! Er zijn toch kerkdiensten, ook rechtzinnige? En dan worden verder allerlei rubrieken genoemd. Maar ik bespreek thans een beleidsnota, en de daarin vervatte punten zijn wel exemplarisch voor wat naar buiten in de omstreden rubrie ken inderdaad als beleid ervaren wordt. Een beleid waarin de gemeente zioh niet herkent". Het is allemaal een beetje negatief misschien, maar het is niet anders. We zijn als Kerken der Reformatie (heus niet alleen als Hervormde Kerk!) vèr verwijderd van Dordt-1578. Terug naar Dordt dan? Dat zou niet kunnen. Wèl terug naar het Woord en naar de belij denis der Kerk. Anders is er voor de kerk van 1978 geen zegen te verwachten. Waarnemer. „En een grote schare der priesteren werd den gelove gehoorzaam". (Hand. 6 7c). Het woord des Heeren beleeft vanaf de Pinksterdag wel grote triomfen. En de Geest des Heeren blijkt daarbij wel zeer krachtig mee te werken. Het ziJn bijzondere dagen van prediking en grote zegen er van. Het goud des geloofs schittert tot verheerlijking van haar Ge ver en Werkmeester. De genadevolle almacht Gods komt tot uiting in de bekering der duizen den. In een dagelijks overbrengen van uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht. Dat er toch eens twee delen van deze Geesteskracht waren op onze kerk, op onze gemeenten, op ons! Dat er om gebedeld mag bij de Heere des oogstes! Het woord hierboven afgedrukt wijst ook op zulk een wonderlijke zegen. „En een grote schare der priesteren werd den gelove gehoorzaam". Dit wordt ons afzonderlijk vermeld. Blijkbaar vanwe ge het bijzondere extra melding waard. Dat zondagen tot God bekeerd worden dat is nodig. Slechte mensen moeten immers tot verandering komen. Dat heidenen bekeerd worden is te begrij pen. Deze moeten bij de afgoden van daan gehaald. Dat de schare, die de Wet niet kent tot ander leven moet komen, zal ook wel dringend nodig zijn. Maar dat priesters tot bekering komen, dat is toch wel zeer opmerkelijk. Dat waren immers vrome mensen. Die kenden immers terdege de Wet. Die wis ten wel hoe ze God moesten behagen en zij konden dat nog wel volbrengen ook. Althans naar hun gedachten. Die wa ren zo vol van eigen gerechtigheid, dat zij geen gerechtigheid van Christus nodig hadden. Een gerechtigheid, die hun geschonken en toegerekend werd, hadden zij niet nodig. Daarom hadden zij in blindheid en vijandigheid de Christus genomen en... gekruisigd. „Kruist Hem", hadden zij geroepen. Hem hebben wij niet nodig. Hij moet als een groot kwaad uit de weg geruimd worden. En nu staat er daarom hier vermeld als een bijzondere overwinning des hemels, dat priesters den gelove gehoorzaam werden. En dan maar niet één, als een hoge uitzonde ring, maar een grote schare. Zij waren het meest vijandig. En toch worden ook zij toegebracht zelfs tot een grote schare toe. Dat is ons wel tot bij zondere verheerlijking Gods. Bewijs van Zijn overwinnende genadekracht. „Hoe groot zijn, Heere, Uw werken, hoe machtig ver gaat Uw Beleid". Dat, „vrome" mensen ook nog tot geloof kunnen komen. Dat mensen, die door de Wet willen leven, uit een Zaligmaker gaan leven. En dat zij daarbij nu juist Hem gehoorzamen moeten. Hem te voet moeten vallen. Hem om genade moeten vragen, die zij zelf uitgeworpen hadden. Zou hier de Geest van Pinksteren niet toe meegewerkt hebben? Alles aan ge daan hebben? Hem in hun hart veran derd hebben? Dan moeten zij wel een open oog ge kregen hebben voor zichzelven. Dat zij niet zo best waren als zij dachten. Dat hun gerechtigheid ongerechtigheid was. Dat zij met hun Wet er niet meer kon den komen. Integendeel, dat deze Wet hen wees op hun overtreding. Hen schuldig stelde. Hen vervloekte. Toen zijn zij van vroom goddeloos gewor den. Van rijk aan deugden arm aan ge rechtigheid om er mee voor God te kunnen bestaan. Toen is hun oog geopend voor hun zondige dwaasheid en dwaze zondigheid, dat zij vijanden geweest waren van de Christus en daarmee van hun eigen zaUgheid. Toen hebben zij hun ongelijk moeten bekennen en God om genade en vergeving moeten vragen. En toen heb ben zij in die Christus, Die zij als niets- waardigs uitgeworpen hadden, al hun zaligheid gevonden. Al hun heil. Hun volkomen verlossing. En die zij veraf schuwd hadden, hebben zij met al de liefde van hun hart omhelsd als hun Verlosser en Koning. Zü hebben zich aan Hem overgegeven. Dat heeft er nu maar niet één gedaan, maar een grote schare. Welk een bij zondere eervolle onderscheiding voor de Christus en welk een zegen voor de priesters zelven. Maar ook, welk een prediking voor ons. Voor ons, zegt ge? ja, want de vraag rijst of ge zelf al den gelove gehoorzaam geworden zijt. Het gaat niet om priesters. Om vrome, nette mensen. Om predikanten, ouder lingen en diakenen. Om beste lidmaten, trouwe kerkgangers. Ook mensen, die het zo goed weten en misschien toch nog niet bezitten, Jezus nog niet be zitten voor eigen hart in een waarach tig geloof. Dat is een heel stuk, dat „vromen" goddeloos moeten worden. Deugdzamen zichzelven veroordelen en van zichzel ven walgen. Een moeilijk stuk. Maar bij God zijn alle dingen moge lijk. Voor zulke ook nog. Zelfs in gro te getalen. Ga het in deze eens na, hoe dit bij u zelf is. Mogelijk zult ge uzelf tegen vallen. Dan kan het toch nog eeuwig meevallen. B. J. Zaal. Het is geen oud boek met perkamente omslag en gotische letters, die alleen oude mensen nog kunnen lezen, dat hier vóór me Ugt. Maar splinternieuw uit 1978, een uitgave van de Zeeuwsche Boekhandel en Uitgeverij te Zierikzee en bewerkt door C. van Winkelen. Het geeft 60 foto's van de Waleherse mo lens met een nauwkexuige beschrijving erbij. De bouw, de ondergang en van sommige de herbouw, met jaartallen en de namen van de molenaars. Met een heleboel technische termen van het bin nenwerk: windpeluw, remkleppen, spruiten, schoren, staartbalk, kruirad, vang, bebording en nog enkele meer. De molen In de Bijbed lezen we van handmolen. Twee stenen, waarvan de bovenste over de onderste werd bewogen en het graan er tussen vermalen werd. Het werk van slaven en vrouwen. In een molen gaat het ook zo, in het groot dan. En molen steen is wel IV2 m. in doorsnea De stenen hebben groeven, die m enop hun tijd moet scherpen of billen, het werk van een vakman. Ook hier wordt tussen de twee stenen het graan vermalen. De bovenste steen wordt in beweging ge bracht door de wieken. Dat zijn volgens een oud raadsel „Vier oude wijven, die kunnen elkaar niet krijgen". Die wieken kunnen alleen draaien als het waait, een molenaar is dus iemand die van de wind leeft. Er zitten ook zeilen aan, die gebruikt worden naar gelang die windkracht is. De kap is draaibaar en kan dus op de wind gezet worden. Er zijn heel oude houten mo lens, die helemaal in de goede richting gedraaid kunnen worden, dat zijn stand aardmolens. In Zeeland staan er nog vier, maar niet op Walcheren. De molens hier zijn van steen: stellingmolens met een gale rij en grondzeilers, waarvan de wieken bijna de grond raken. De meeste zijn rond, een paar achtkantig, o.a. die in Arnemuiden, die verleden jaar is afge brand, maar weer opgebouwd zal wor den. We lezen dikwijls van molenbranden. De oorzaak was meestal, dat de as die de wieken in beweging brengt, te warm werd en de droge zolders deed ontbran den (Veere 1908, St. Laurens 1943, Vrou wenpolder 1930). In de meeste gevallen werd de molen weer opgebouwd, een dure' grap tegen woordig en goede molenmakers zijn er haast niet meer. ZO' kostte de restau ratie van de Oranjemolen in Vlissingen in 1968 164.100,—. Vandaar dat van de molens in St. Laurehs en Koudekerke alleen de romp zonder wieken is over gebleven, men maalt er zo nodig met een motor. Maar ook in de nog volledige molens wordt zo goed als niet meer ge- m.alen. De molenaar is een handelaar geworden, die zijnu spullen verpakt van de fabriek krijgt. In Oost-Souburg is het binnenwerk van de molen „de Pere" (genoemd naar de ambachtsheer Cor nells de Pere) weg, de molen draait wel „voor de prins", maar maalt niet. De molenaar C. Kasse maalt iedere za terdagmorgen nog wat graan op de Oranjemolen in Vlissingen en soms ook nog op een middag. Natuurlijk alleen als er wind is. Om de wind beter te kunnen opvangen, staan daarom veel molens op de wallen van de stad (2 in Middelburg) of op een wat hogere plaats. Ook de genoemde molen in Vlissingen staat wat dat betreft gunstig aan de zeekant. Evenals die van Westkapelle op de dijk. Toen op 3 okt. 1944 de Engelse vlieg tuigen de dijk kapot gooiden o-m Wal cheren onder wate rte krijgen en zo doende van de Dmtsers te bevrijden, vluchtten 50 mensen in deze molen. Vei lig voor bommen en granaten, maar niet Moleii te Veere voor het stijgende water. Slechts 3 men sen konden door een raampje gered worden. Van de 3 molens heeft deze plaats er nu nog maar één over: „de Noorman". Veel molens hebben een naam, meest al geschilderd op de baard, dat is de plank onder de as van de wieken. Ik noem er enkele: Buiten verwachting. Nooit gedacht, de Hoop, ons Genoegen, de Koe, d' Arke, Weltevreden, de Ko ning, de Graanhalm. Volgens dit molenboekje zijn er nog 16 molens op Walcheren, waarvan 4 in Middelburg (worden niet meer gebruikt). De Waleherse molens zijn allemaal ko renmolens. Vroeger was er in Gapinge een loodwitmolen, in Domburg een pa piermolen en waren er in Nieuw en St, Joosland 8 houtzaagmolens, die hout klaar maakten voor de scheepsbouw. Dat alles is verdwenen. De molenaar Nergens woont hier de molenaar in de molen, wel er vlak bij in het molenhuis. Op 't Zand bij Middelburg is een niet meer gebruikte molenromp als woning ingericht. Vroeger was het nogal eens zo, dat de zoon hetzelfde ambacht als zijn vader koos. Ook bij de molenaars. Vandaar dat we dikwijls dezelfde namen tegenkomen, zoals Verhulst, Minder- houd, Brasser, Kwekkeboom, Houter- man, Nijpjes, Adriaanse. Hij kon de molens laten spreken door een bepaalde stand van de wieken: bij vreugde stonden ze anders dan bij rouw. Als hij stenen moest scherpen (billen), kon hjj niet malen en door een bepaalde richting van de wieken, wisten de boeren dat ze geen graan moesten brengen: Prachtige Zeeuwse molen (Meliskerke) „Als de molen staat in 't kruis Is de mulder aan 't billen of niet thuis". Ik heb eens gelezen, dat de molenaar van „de Koe" in Veere een afspraak had met zijn collega in Gapinge, dat was vóór de tijd van de telefoon. Als er graan was aangevoerd in de haven van Veere, zette „de Koe" de wieken in de afgesproken stand en kon de Gapingse mulder ziJn bestelling komen afhalen. In de tijd dat de ambachtsheren nog veel te zeggen hadden, bezaten ze ook het windrecht: de wind die over hun ambacht waaide, was hun bezit! De be woners waren verplicht hun graan op de molen van het ambacht te laten ma len. Meestal had hij zijn molen verpacht. De molenaar vroeg van de boeren dus maalloon. Soms bestond zijn verdienste in het scheppen, uit iedere zak werd dat ongeveer 5°/o. Hij kon een fatsoenlijke schep nemen, maar ook een grote: „Neem een kleine schepper en schep een klein getal. Maar vrees de grote Schepper, de Schepper van 't heelal". Aan de overheid moest belasting be taald worden, accijns op het gemaal. Er was dan ook strenge controle op de molen van wat er binnenkwam en uit ging. De molenaar van Aagtekerke (Kwek keboom) moet nog ieder jaar 39,85 grondcijns betalen aan de ambachts heer jhr. G. H. A. van Küischot van Aagtekerke, nog een overblijfsel uit de oude tijd. In de molen van Biggekerke is in 1936 een gevelsteen aangebracht ter ere van Nicolaas (Klaas) Romijn, die hier 40 jaar knecht was bij molenaar Adriaan Brasser. „Ik werk reeds veertig jaar Als maalknecht bij den molenaar. Een goede baas was steeds mijn deel, Geenarbeid was mij ooit te veel". Deze molenaarsknecht 1951) had een verzameling van wel 1300 molen- kaarten. Mag ik tot slot een goede raad geven? Koop voor 29,90 een boekje bij de uit gever in Zierikzee en ga de Waleherse molens eens bekijken. Ik ben ook van plan het te gaan doen. Dat kunnen een paar mooie vakantiedagen worden. En als u klaar bent, gaat u de andere de len van Zeeland bekijken als molen tocht, van heel de provincie zijn nu 5 molenboekjes verschenen. Van het zui delijk deel van Zuid-Holland zijn er in voorbereiding. Middelburg. L. van Wallenburg. door Barend de Graotf Uitgeverü B.V. ,4)o Banier" - TJtKcht 22 Toch was hiJ ook wel blij toen hij zyn voeten weer op de hoofdweg kon zetten. Ja, dat liep toch wel even gemakkelij ker. De weg helde ook flink. Je liep haast vanzelf. Bij de bocht van de weg, waar tussen de nu besneeuwde bomen het huis van Ziegler de houthakker stond en het bergpad naar Manuel de jager begon, zag hij het hele dorpje in eens voor zich liggen. Het was daar al tijd nog hoger dan de torenspits. Mooi! Al die huisjes, met een sneeuwdak, de heggen, met witte kragen en de bomen met door de bevroren sneeuw fraai ge tekende takken en dat alles onder het licht van de maan! Prachtig! Hoor, daar sloeg de klok. Eén galmende slag over het slapende dorp. Half twaalf! Schnei ders lippen plooiden zich tot een glim lach. Hij was weer veüig thuis. Het zou weer gaan, zoals iedere donderdag avond. Voorzichtig vatte zijn hand de klink van de deur. Voorzichtig, om moe der en de kinderen niet wakker te ma ken. Maar moeder de vrouw was altijd toch nog wakker. Wacht maar! In het gangetje deed hij zijn sneeuwschoenen uit. Zo geruisloos mogelijk. De overjas volgde en kreeg zijn plaats aan de kap stok. Nu proberen om zonder dat moe der het merkt de kamer in te komen. Maar dat gelukte niet, want hoe stil en voorzichtig hij ook de kamerdeur open deed, weer klonk, net als altijd: „Ben je daar. Wilhelm?" „Ja, Martha, wie zou er anders zijn? Slaap je nog niet?" „Nooit, Wilhelm, voor je thuis bent, dat weet je toch. In de keuken op het stel staat de pap. Ik hoop, dat ze lekker warm is". Moeder Martha lag in de bedstede, met de gordijnen helemaal opengescho ven. Dan kon ze naar haar man kijken, die uit de keuken zijn pannetje met pap haalde en het lekker leeg ging zitten eten bij de tafel. Ja, zo ging het iedere donderdag. Moeder Martha ging rechtop in haar bed zitten, als haar man klaar was met eten, vouwde ze haar handen, en luis terde naar het avondgebed, dat schoen maker Schneider eerbiedig uitsprak, terwijl hij voor de bedstede genield lag, tnet de saamgevouwen handen naast die van moeder op het warme dekbed. Hab Dank, o Jesu, habe Dank für deine Lieb und Treu. Hilf, dasz ich dir mein Leben lang von Herzen dankbar sei. 12 Het ongeluk. Ja, zo ging het iedere donderdag. Be halve dan die ene, die vreselijke, die ze nooit zouden vergeten. Schneider zelf zou er niet veel van weten, maar moeder en Lotte en Rudolf! Het was een avond, of eigenlijk een nacht vol ontzetting. Vader had wel eens gezegd: als het nu heel bar w^eer geworden is, terwijl ik naar de stad ben, dan moeten jullie niet ongerust zijn als ik er niet door kom. Ik mag altijd bij moeder Marga Rodenstein in de kosterij bUjven slapen, heeft ze gezegd. Maar vader bleef nooit weg. Zo hard kon het niet sneeuwen of hagelen, hij kwam er altijd door. Behalve dan die ene donderdagavond. En het was helemaal zulk slecht weer niet Ja, het sneeuwde een beetje en het had een steen dik gevroren. Maar het was wel eens veel erger geweest. En toch kwam de schoenmaker niet thuis. Lotte en RudoU waren allang naar bed. Moeder had tot half elf gewacht. Toen zette ze vaders pap klaar op het petroleumsteUetje in de keuken, sloot de achterdeur, voelde of de voordeur niet op de knip zat en kleedde zich in de warme kamer uit om naar bed te gaan. Ze hadden maar één kamer. Daar woon den ze en daar sliepen vader en moeder in de bedstee. Lekker warm in de win ter. Lotte en RudoU sliepen boven. Lotte in het kamertje en Rudolf zo maar op de zolder, bij de koekoek. Ja, het ging alles als altijd. Ze nam een kruik en weldra lag ze lekker warm onder het dekbed. Tegen de wand tikte de koekoekklok. Op de tafel lichtte het kleine vlammetje van het patentoUe- pitje in het glas. Ze deed wel haar ogen dicht, maar ze wist, dat ze toch niet zou slapen vóór Wilhelm thuis was. Maar ze lag lekker. De torenklok sloeg plech tig elf uur en vlak daarna riep hun eigen klok elf maal achter elkaar: koe koek, koekoek! GezeUig. Nu komt hij gauw, dacht ze. Het was altijd zo tussen elf uur en half twaalf. Dan hoorde ze, omdat het zo stU. was op het dorp, al in de verte zijn voetstap. De stevige stap op de hardbevroren grond. Hij had zo'n ferme gang! En dan kwam zijn hand aan de deurklink en volgden de twee volkomen overbodige vragen: „Ben je daar. Wilhelm?" en dan hij: „Slaap je nog niet?" Ze plaagden elkaar er wel eens mee, dat ze altijd datzelfde vroegen. En waaronl? 't Was toch dui- deUjk genoeg. Moeder Martha had prettige gedach ten, terwijl ze op haar man wachtte. Het was toch zo'n goeie man. Zo» blij en tevreden. Maar de aangename gedachten werden wat minder, toen de torenklok half twaalf sloeg en nog geen Wilhelm. Ze troostte zich: misschien was hij wat te lang bij de koster blijven plakken. Dat waren immers zulke gastvrije men sen. Maar to ende tijd al verder voort ging en ze niet anders hoorde dan het tikken van de koekoek en vooral toen de torenklok haar twaalf slagen van middernacht deed horen, was er niet één genoegelijke gedachte meer over. Zou er wat met Wilhelm gebeurd zijn? „O, Heere!" Ze vouwde haar handen. Maar kom, ze moest flink zijn. Mis schien was hij ditmaal niet langs het ravijn gegaan. Van dat ravijn schrok ze ineens zo, dat ze uit de bedstee kwam. O! Zo maar zag ze het stenen kruis voor zich, dat de mensen in vroeger ja ren opgericht' hadden omdat daar een man in het ravijn was gestort. Ze kon bijna niet adem halen van schrik! En de klok ging maar verder. Kwart over twaalf! Eindelijk: haU één! Ze hield het niet meer uit. Haar keel kneep dicht. Wat moest ze? Ja, naar boven gaan en Rudolf roepen! Maar wat zou die jon gen? Ze deed de voordeur open om te zien of het soms erg slecht weer was geworden. Maar nee hoor! Het sneeuw de en het was flink koud. Maar slecht weer? Nee! O toch! Ze moest Rudolf roepen. Ze móést met iemand praten. Ze trok de deur dicht, ging het stelle trapje op naar boven. „RudoU!" De jongen sliep als een roos. Ze wUde ook niet te hard roepen. Dan werd Lotte ook wakker „RudoU!" Vlak bij zijn oor fluisterde ze met van angst hese stem. Ze schudde hem heen en weer. „RudoU!" „Jaaaa!" De jongen keek verward en knipperde met zijn ogen in het licht van het looplampje. Hij richtte zich een beetje op. „Jaaaa!" Hij geeuwde, wilde weer terug met zijn hoofd in het warme kussen. Maar moeder schudde hem dooreen. „Word wakker, jongen, ik ben zo onge rust!" RudoU schrok ineens van de angstige klank in moeders stem. „Wat is er? rechtop in bed. Grote ogen. Wat is er, moeder?" „Vader is nog niet thuis, jongen, en het is bijna één uur". 't Duurde even voor RudoU goed doorhad wat moeder bedoelde. „Denkt u?" vroeg hij. „Ik weet niets, jongen. Maar ik ben zo bang. Al die tijd, dat vader gaat zin gen, vroeger al, toen jullie nog klein waren, altijd kwam hij om half twaalf op z'n laatst. Jongen toch!" RudoU kwam uit zijn bed, stond even te rillen op de koude zolder, greep zijn kleren, die op een stoel lagen. „We gaan maar naar beneden", stel de hij voor. Moeder luisterde maar of ze de stap hoorde, of de klink van de voordeur. RudoU trok wat kleren aan en beneden bij het vuur gingen ze zitten. „Wat kan ik doen? zei hij, en even later: Niets! Ik kan toch niet naar de stad lopen?"

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1978 | | pagina 5