EIIIVtlDEII - niEUWS
De Grote Markt te
Middelburg
Overdenking
DeaiiderePengGot504,
Riunptstad b.v.
Zeeuwse wandelingen
nodigtugraaguitvooreen andere kijkopdeSOl
„Herr Kantor"
uit de
Heilige Schrift
15% korting
I A. Vroegindeweij
Praethuus nieuws
2e blad
Vrpag 14 april 1978
No. 4682
GERO
altijd voor iedereen
X op alle komplete cassettes
Westdijk 46 - Middelharnis
Uw hiiis verkopen?
TAMBOER
(met injectiemotor, met stuurbekrachtiging, mèt electrisch bediende
voorportierruiten, mèt schuifdok)
Oude Stad IA Stad aan't HaringvlietTel. 01871-12 02
Vert. N. de Jong Na 17.00 uur: 01871-14 91
io-
UI
Wat ik in de vorige twee artikelen ge
schreven heb, is verdwenen. Het markt
plein heeft een enigszins andere vorm
gekregen en de huizen er omheen zijn
allemaal nieuw, gebouwd na het bom
bardement en de brand van 17 mei 1940.
Alleen het mooie stadhuis staat er nog.
De voorgevel is toen voor een groot deel
intact gebleven, maar daarachter is al
les nieuw gebouwd. Ook de terechtstel
lingen op het marktplein vóór het stad
huis worden in meer dan honderd jaar
niet meer uitgevoerd.
De wekelijkse marktdag op donderdag
bestaat echter nog wel, het marktplein
staat vol met kramen. En toch is het
anders dan vóór de laatste oorlog, toen
de boeren van Walcheren geregeld naar
de markt kwamen, en hun vrouwen
eveneens. Om ongeveer 10 uur verlieten
ze met hun verenwagens de boerderij.
Enkele grote winkeliers hadden bij hun
zaak een plein, het parkeerterrein van
de vele wagens. De paarden stonden er
in de stal. En dan begon voor een boe
rengezin de marktdag. Daarover wil ik
in dit artikel eens wat schrijven.
De boerin.
Van de hofstede had ze korven met
boter en eieren meegebracht. Zelf-ge-
kamde boter in stukjes van een pond,
grasboter in de zomer, mooi geel, nu de
koeien in de wei liepen. Als het erg
warm was, legde ze er wat „beuterblae-
ren" op, de grote bladeren van de es-
doom, om het smelten enigszins tegen
te gaan. Ook de eieren zijn vers, van de
eigen scharrelkippen, maar dat woord
kende men toen nog niet.
Meestal heeft ze vaste klanten, waar
ze haar spullen brengt en waar ze ook
wel een kopje koffie drinkt. Heeft ze
nog wat over, dan brengt ze dat naar
de botermarkt. Daar staan ook de vrou
wen, die geen klanten in de stad hebben.
Om 1 uur begint deze markt, op een oud
pleintje, gedeeltelijk overdekt, met een
grote lindeboom in het midden. In 1940
is het verwoest.
De kopers en koopsters zijn gewone
burgers, maar ook handelaars in boter
en eieren. Bij hun rondgang informeren
ze eerst naar de prijs. Ze kijken de kat
eens uit de boom en doen dan zaken
met die boerin die haar waren het voor
deligst aanbiedt. Bij de prijs van de bo
ter kijkt men ook wel naar de kwaliteit,
want de ene boerin maakt lekkerder bo
ter dan haar buurvrouw en dat weten
de klanten gauw.
Ook toeristen komen deze botermarkt
druk bezoeken om er foto's te maken.
Als de markt is afgelopen, loopt de
boerin nog eens op de Grote Markt de
kramen rond om te zien of er wat van
haar gading is; een lapje voor de beuk
of een kantje voor de ondermuts.
Daarna gaat ze naar de uitspanning,
waar ze haar boodschappen koopt: haar
lege manden raken weer vol. Mogelijk is
ze hier om 12 uur ook al geweest om
haar middagmaal te gebruiken, dat be
staat uit bolussen en broodjes. De win
kelier schenkt er gratis koffie bij. Op de
afgesproken tijd komt haar man, de
wagen wordt ingespannen en ze rijden
naar huis terug.
De boer.
Wat heeft de baas intussen uitge
voerd? Hij heeft weer andere bezighe
den. In bepaalde tijden van het jaar
moet hij op de graanbeurs zijn om zijn
spullen te verkopen. Met een monster
zakje vol erwten of bonen laat hij zien
hoe ze zijn.
Hij is een harde onderhandelaar en
ook de graankoopman geeft niet direct
wat er gevraagd wordt. Om een paar
cent verschil neemt hij soms zijn mon
sterzakje weer mee naar huis terug en
de volgende donderdag probeert hij
weer. Als de prijs inmiddels wat opge
lopen is, kan hij er goed mee zijn. Maar
het kan ook tegenvallen.
Soms moet hij bij de notaris zijn of bij
de bank, waar hij een paar coupons van
„Russen" inlevert om te verzilveren (in
1918 zijn al deze Russische obligaties
ongeldig geworden).
Maar het grootste deel van de don
derdag brengt hij op de Markt door.
Daar ontmoet hij zijn collega's in de
vele cafe's rond het marktplein.
Soms zijn deze zo vol, dat hij het op
straat moet zoeken. En vinden ook, de
meeste boeren-marktbezoekers kent hij.
Spottend werd door de Middelburgers
wel beweerd, dat iedere boer daar zijn
eigen kei had op de hoek bij de herber
gen „De Vriendschap" en „de Koophan
del". Sprekende namen, tussen de boe
renfamilies onderling bestaat veel
vriendschap en er werd daar op het
marktplein ook wel koophandel gedre
ven; een paard of een koe verkocht.
Eerst wordt naar eikaars gezondheid
gevraagd en hoe het thuis gaat. Dan
komen de gesprekken over familieaan
gelegenheden, prijzen, politiek, dorps
gebeurtenissen en de donderdag vliegt
om. Zowel bij de man als bij de vrouw,
die ook heel v/at kennissen ontmoet.
Het komt maar zelden voor dat een
boer in zijn stamcafé te veel sterk vocht
inneemt.
Voorbij.
Zo'n marktdag van vroeger bestaat
niet meer. Op de boerderijen wordt geen
boter meer gemaakt, de melk gaat naar
de fabriek. De boerin moet nu zelf in de
winkel haar pakjes roomboter kopen.
Als ze nc;i eieren te koop heeft, ko
men de klanten ze wel op de boerderij
halen of anders de eierhandelaars.
Op ieder dorp zijn grote winkels, waar
ze haar waren kan kopen, daarvoor
hoeft ze niet meer naar Middelburg te
gaan. Soms bezoekt ze de Markt nog
wel en de winkels om er een nieuwe ja
pon of jas te kopen. Ze is een dame ge
worden, haar streekdracht heeft ze af
gelegd. Evenals haar man, nu een me
neer met een confectiepakje aan en
soms een fietspet op. Onder de 50 a 60
jaar zijn er geen boeren en boerinnen
meer in klederdracht. De toeristen heb-
Botermarkt op de Koopmansbeurs
DE ENIGE EN WARE ROEM
„Maa-'r het zij verre van mij, dat ik
zou roemen, anders dan in het kruis
van onze Heere Jezus Christus".
(Galaten 6 14a).
II
En deze ergernis zocht men weg te
nemen, en niet alleen in onze dagen,
maar ook in Paulus' dagen. In het voor
gaande hoofdstuk lezen wij dat men in
de gemeente van Galatië de ergernis van
het kruis zocht weg te nemen en te ver
nietigen. Maar nochtans gaat Paulus
met grote vrijmoedigheid getuigen:
Maar het zij verre van mij dat ik zou
roemen anders dan in het kruis van
onze Heere Jezus Christus.
Zo is het kruis van Golgotha zijn eni
ge roem en wordt door genade ook de
enige roem van Gods volk in dit le
ven. En hierin zullen zij allen die dit
lezen moeten leren roemen zal het wel
met ons zijn op deze korte en snelle reis
naar de eeuwigheid die allesbeslissend
nadert.
De Heere leidt door Zijn Geest al de
genen die de Zijnen zijn langs ongeken
de paden en wegen om hen in die eni
ge ware roem te doen eindigen. Immers
zijn de wegen waarop wij van nature
wandelen, wegen des doods en des ver-
derfs. Nee dan is van nature in dit
kruis van Jezus Christus niet onze eni
ge roem, maar dan is het ook ons, hoe
alleszins godsdienstig ook, een ergernis
en dwaasheid.
Gods kinderen moeten het met Pau
lus inleven en zullen het ook met
schaamte belijden: Eertijds? O eertijds
was dit kruis ook mij een ergernis en
een dwaasheid, ook al was ik nog zo
godsdienstig, evenals het voor Paulus,
Petrus, de emmausgangers, ja voor al
Gods volk van alle tijden een ergernis
was, geen kruis om in te roemen. Had
toch Petrus eens gezegd in de donker
ste nacht van zijn leven, toen hij zeer
bitter weende, dat juist het kruis van
Golgotha zijn enige roem, ja zijn één
en zijn al zou worden, dat hij daarin
straks luid zou roemen. Had de Em
mausgangers eens verteld, toen zij daar
zo diep bedroefd hun weg gingen, al
klagende: Wij dachten dat hij Israël
verlossen zou, dat juist dit kruis hun
enige roem zou worden. En had Paulus
zelf in zijn eertijds eens gepredikt en
gezegd: Paulus, het zal nog eens de le
vende begeerte uwer ziel worden om
alléén in dit kruis te roemen van die
Nazarener. Allen zouden als uit één
mond hebben uitgeroepen: Onmogelijk!
Uitgesloten!
Ja hier in onze tekst kan de apostel
door Gods genade spreken van een „He
den!" Maar ook wist hij te spreken van
een „verleden", een eertijds.
En daarom is dat volk zo gelukkig
die door genade kunnen spreken van
een eertijds, die leren belijden met de
apostel: eertijds was ik een kind des
toorns gelijk ook de anderen. Eertijds
waren wij onwijs, enkel duisternis, maar
nu heeft het God behaagd om het licht
in zijn duistere ziel te doen opgaan.
Juist voor Paulus was het kruis één
grote ergernis geweest. Juist Paulus had
geijverd en gemeend Gode daardoor te
dienen, om de Naam van die gesmade,
gekruiste Nazarener, van de aardbodem
uit te roeien. In zijn eertijds roemde
Paulus ook wel, maar niet in dit kruis,
toen roemde hij in het vlees, roemende
in zijn afkomst, n.l. van Abraham, roe
mende in zijn besnijdenis, roemende in
zijn kennis die hij opgedaan had aan
de voeten van Gamaliel, roemende in
zijn godsdienst en zijn gerechtigheid uit
de wet, die, naar hij meende, onberis
pelijk was. Ja hij roemde in zijn ijver
voor God in het vervolgen van de ge
meente des Heeren.
Maar nu? O, Paulus heeft door gena
de het zo anders geleerd. Daar ging hij,
briesende van moord en doodslag op
weg naar Damascus, endaar velde
God hem neer midden op de weg! Toen
kreeg Paulus voor het eerst in waar
heid te vragen naar zijn Schepper en
Formeerder. Daar ligt nu die snoevende
en in eigen kracht roemende Paulus.
Daar ligt nu dat briesende paard, neer
geveld als een woudezel.
Hoe hartelijk heeft Paulus God recht
en gerechtigheid leren toeschrijven. Hoe
waardig is hij het- geworden om voor
eeuwig van Gods aangezicht verstoten
te worden.
En dit is nog de ervaring in het le
ven van Gods gunstgenoten, nog worden
zij in het uur van Gods welbehagen
neergeveld en door bearbeiding des H.
Geestes overtuigd van zonde, bedreven
tegen God. Van gerechtigheid gehand
haafd voor God, en van oordeel, eeuwig
buiten God.
Zijn wij ooit zo neergeworpen op de
weg midden in onze zonden en schan
de? Ooit eerlijk voor God geworden?
Om met Paulus en de ganse kerk voor
God eens belijdenis te doen? Schuldbe
lijdenis? Tegen U o Heere heb ik zwaar
en menigmaal misdreven: om persoon
lijk, bevindelijk te leren verstaan, en
niet van horen zeggen, of door het le
zen van vele goede boeken, te mogen
weten wat het is om tegen een heilig,
rechtvaardig en tevens goeddoend God
gezondigd te hebben. Dan weet ge ook
hoe diep de smart in deze in de ziel
geboren wordt. Ja dan worden de
springbronnen van tranen geopend om
de dodelijke breuk te bewenen en de
zonde met tranen te bewenen, en daar
bij de smart omdat ze tegen God be
dreven zijn. Welgelukzalig het volk dat
iets van dit geklank kent.
G.
Ds. Schr.
ben dan ook een schilderachtig foto-
objekt verloren.
De baas kan ook niet meer naar de
graanmarkt, die wordt niet meer ge
houden. Het gebouw bestaat nog enigs
zins,- het is afgebroken en verkleind op
dezelfde plaats weer opgebouwd.
Ook het rijden met paard en wagen
naar de stad is voorbij. Er zijn bijna
geen paarden meer en geen verenwa
gens, zowat ieder boer heeft nu een
auto. Als hij soms nog wel eens naar de
Markt gaat, is het niét de hele donder
dag meer zoals vroeger, maar een
poosje in de namiddag.
Zo gaat alles voorbij, zelfs de S.P.Q.
M.-poort van de Abdij tegenover de
vroegere botermarkt heeft men dicht
gemetseld. Zoals men de laatste jaren
in Middelburg zoveel heeft vermetseld
en vertimmerd.
Middelburg.
L. van Wallenburg.
SOMMELSDIJK
Dinsdag 18 april is iedereen welkom in
„Ut Praethuus", in de Doelen, St. Joris-
doelstraat 32 te Sommelsdijk, dan gaan
we gezellig samen knutselen met papier-
maché. Als u zelf een rol toiletpapier
meebrengt, gaan we daar een leuke pop
van maken.
Het begint om half twee, de toegang
is gratis en de koffie kost twee kwartjes.
MIDDEN-FLAKKEE:
„DE GROTE WERELD EN DE
KLEINE ELIZABETH"
De Ned. Bond van Plattelandsvrouwen
afd. Midden-Flakkee organiseert 26
april 1978 om 19.45 uur in Vita Nova te
Sommelsdijk een lezing met dias, die
verzorgd zal worden door de heer A. N.
Hoekmeyer.
De heer Hoekmeyer neemt ons mee
op zijn reis rond de wereld met zijn
zeilboot „De Kleine Elizabeth".
Ook niet-leden zijn van harte welkom.
De entree bedraagt 2,50.
Met ééD vinger het
rwqlie stilstaat
En ook: een top van 173 km/u, een felle acceleratie, groot comfort vóór en
achter, rolveiligheidsgordels, toerenteller.
Als extra's: leren bekleding, metoaltinten, automatische versnellingsbak.
VERVOLGVERHAAIj
door Barend de Graaff
Uitgeverij B.V. „De Banier" - Utrecht
5
Dag mensen! 't Is je van harte ge
gund en geen mens op de wereld heeft er
ook maar iets mee te maken wat ik met
het vlees van een ree doe. Ik heb het
arme beest af moeten maken. We heb
ben wolven in het bos. Erg genoeg.
Maar dat heb je met zo'n strenge winter.
Het ga je bijzonder. Kom jij mee!"
Het was een bijzondere ervaring in
het vreedzame schoenmakersgezin. Lot
te kwam niet uitgepraat over het onge
lukkige gezicht van Heinz. Ze scheen
medelijden met hem te hebben. Rudolf
had dat natuurlijk helemaal niet, maar
durfde ook niet te zeggen dat het hem
zo goed deed, dat zijn ene belager ferm
afgestraft was.
Ze bekeken het vlees. Prachtig vlees!
„We moeten direkt aan het werk. Lotte
zei moeder. Stook het fornuis maar
op".
„Ik heb best zin in een lekker hapje",
zei vader.
Nu, dat kon er wel van af. Maar ze
zouden in geen geval de grote bout in
één keer opeten. Moest je net bij moe
der komen, die wist wel wat zuinigheid
was!
„Wat zei Manuel nu, Bierton?" vroeg
moeder.
Vader grijnslachte en maakt van die
kleine spotgeluidjes.
„Ja, ja! Er zijn mensen, die de burge
meester zo noemen. Nou, hij weegt ook
ver over de tweehonderd pond en ik
hoef jullie niet te zeggen hoe dik zijn
buik is. De mensen zeggen, dat hij de
beste klant van zijn eigen zaak is".
iOm dat te begrijpen, moet je weten, dat
de burgemeester Böhm bierbrouwer
was en ook nog hotelier en herberghou-
der. Dat is daar in die streken heel ge
woon.
Hause Mariënhof was het beste en
meest gerenomeerde hotel mijlen in de
omtrek. Tijdens het toeristen-seizoen
waren alle kamers bezet en in de gewo
ne kroeg kwamen vele burgers van het
dorpje 's avonds een kaartje leggen en
tevens een paar glaasjes bier drinken.
Het ging burgemeester Karl Böhm
„naar den vleze" en je kon het zien aan
zijn buik, waardoor hij van oneerbie
dige lieden als Manuel, de jager, zijn
tekenende bijnaam gekregen had.
3 Een harde rechter.
Burgemeester Böhm zat 's avonds
graag in zijn café. Hij had er zijn eigen
plaats aan de stamtafel voor het buffet.
Hij was dan voor iedereen te spreken.
Hij groette. Manuel, keek naar Heinz.
„Wie heeft dat gedaan?" vroeg hij
streng, omdat hij meende, dat Manuel
zich kwam beklagen omdat iemand die
brave Heinz zo toegetakeld had. Maar
Manuel zei: „Ik, burgemeester. Ik! Hij
wou niet praten en was nog brutaal
ook".
„O, juist! Het was of de stem
van de burgemeester nu midden uit zijn
grote buik kwam, zo hol en zwaar klonk
ze. Kom eens bij me, knaap!"
Heinz moest wel.
Daar stond hij. Geen groot figuur met
zijn gezwollen lip en zijn blauwe oog.
„Je hebt hem goed geraakt, Manuel
prees de burgemeester. Vertel
maar eens op, bengel".
„Dat zal ik maar doen, burgemeester.
Want zoveel lef heeft deze roverhoofd
man niet".
„Roverhoofdman?" De ogen van de
burgemeester gingen wagenwijd open.
„Ja net!" En Manuel vertelde zijn ver
haal. Helemaal kompleet met tante Ut-
ta en al er bij, en ook hoe brutaal de
vlegel wel was geweest toen hij hem
ondervroeg.
„Daar weten we wel raad op!" De
burgemeester greep de beide leuningen
van zijn stoel, keerde zijn zware lichaam
een kwart slag om om te zien welke
kelner er in het buffet stond, 't Was
Hans. „Kom hier, Hans, en breng de
karwats mee".
„Nee!" Manuel schudde zijn hoofd.
„Hij heeft genoeg gehad, burgemeester.
Maar hij moet u nog eens even vertellen
wie hem geholpen heeft".
„Geholpen?" De lippen van de bur
gemeester tuitten vooruit en zijn ogen
nepen samen.
„Ja, geholpen. Met z'n tweeën op één.
Zeg op!" Manuels knuist naderde weer
de schouder van het lijdend voorwerp
in deze historie, waar we haast mede
lijden mee gaan krijgen.
„Filip!" kwam het benepen en zo on
duidelijk dat de burgemeester vroeg:
„Wat zeg je? Doe je mond beter open!"
„Filip!"
Daar schrok de burgemeester van.
Zijn ogen verdwenen bijna onder zijn
wenkbrauwen en zijn onderlip krulde
over de bovenlip heen. „Filip?"
Heinz knikte.
„A ha! Dan heeft het magere schoen-
makertje toch gelijk gehad". De ogen
werden peinzend. Doch slechts even.
Toen kwam zijn mooie, witte hand, met
de kromme rode haartjes en de bruine
vlekjes als sterren in een bleke hemel
met een forse beweging naar Hans, die
nog luisterend in het buffet stond.
„Ga 'm halen!" Met de duim wees hij
in de richting van de huiskamer.
Daar zaten ze met z'n drieën vredig
bijeen. Klara, dat mooie, deftige meisje,
moeder Trudel, de vriendelijke me
vrouw, die soep kookte voor alle vrou
wen van het dorp als ze een kindje had
den gekregen, en Filip.de roofridder.
Hans klopte op de deur, moeder riep
„binnen" en Hans deed alleen maar zo
met z'n vinger als iemand doet, die een
ander wenkt om te komen. Moeder en
Klara keken vreemd op, maar Filip be
greep het wel. Vooral toen Hans zei: „Ik
zou maar een plankje in mijn broek
stoppen als ik jou was, of een dik
schoolschrift!"
„Wat is er dan, Hans?" vroeg moeder
bezorgd.
„Precies weet ik het niet, mevrouw,
maar ik zou maar niet komen kijken, als
ik u was".
Filips wenkbrauwen gingen omhoog.
Met grote, bange ogen keek hij zijn
moeder aan en zijn hoofd liet hij schuil
gaan tussen de opgetrokken schouders.
Moeder zei: „Hou nu eens op met je: ik
zou. Wat is er aan de hand?"
„Ik denk meer aan de broek, mevrouw
De broek van Filip dan, want Manuel,
de jager, en Heinz van de houthakker
zijn er ook".
„O! Moeders hoofd bewoog zich
alsof ze heel bedachtzaam ja knikte.
Ben je weer met Heinz de hort op ge
weest? Wel zo! Dan heb ik ook geen
medelijden met je. Vooruit! Naar je
vader".
Er hielp geen lieve moederen aan.
Filip moest met Hans mee. Hij zag di
rekt, toen hij met de hand van Hans
stevig aan zijn arm de gelagkamer bin
nen kwam, jager Manuel met Heinz bij
vader staan. O wee, wat een vooruit
zicht! Je moet weten, dat het nog in de
tijd was, dat vaders hun zonen met de
roede kastijdden of met de karwats,
wat op hetzelfde neerkomt. Vader keek
hem ernstig aan en zijn stem klonk
w^eek en verdrietig.
„Wat spijt me dat, Flippie! Jonge,
jonge, wat val je me tegen. Je begrijpt
zeker waarover het gaat?"
„Ja pa!"
„Kijk eens goed naar Heinz z'n ge
zicht!"
Dat had Füip al lang gedaan.
„Manuel zei vader zijn ze alle
bei even schuldig, dacht je?"
Ja, dat dacht Manuel wel en vader
stelde voor: „Geef hem dan..."
Maar voor de burgemeester uitgespro
ken was, schudde Manuel zo zijn hoofd,
dat de burgemeester vroeg: „Nee? Vind
je, dat je het niet moet doen?"
„Nee, nee! Ik heb Heinz niet geslagen
omdat ze de jongen het vlees afnamen,
maar omdat hij niet wou praten. Dat is
heel wat anders. U moet ze maar straf
fen voor hun roverij".
Ja, dat was waar.
(Wordt vervolgd)