EIIAI1DEI1 - n lEUWS De Sint Elisabethsvloed Overdenking De Stok-dynastie Zeeuwse wandelingen HET MEISJE MET DE SCHELDNIIINII uit de Heilige Schrift DUIVENSPORT 2e blad Vrijdag 3 februari 1978 No. 4663 Uw huis verkopen? TAMBOER Zevenendertigmaal De Kleine Gids GERO altijd voor iedereen op alle komplete cassettes 20% icorting X A. Vroegindeweij Westdijk 46 - MiddeUiarnis Schaakvereniging „De Zwarte Pion'' Nieuw mossel- vaartuig VESVOLGVEBHAAL Het is mijn bedoeling in een paar ar tikelen de grootste stormvloeden uit het verleden te behandelen. Er zijn altijd in Zeeland overstromingen geweest, maar enkele steken boven al de andere uit, hebben ook de meeste schade en het grootste verdriet veroorzaakt. Hun jaartallen staan in alle geschiedenis boekjes. Deze watersnood is genoemd naar Eli sabeth, misschien wel de moeder van Johannes de Doper. Volgens de roomse kerk is de 18e november haar heili gendag. U weet dat deze kerk achter iedere dag de naam van een zogenaam de heilige zet. Ik moet er bij voegen, dat de laatste tijd een heleboel van die (onbekende) heiligen geschrapt zijn. Eigenlijk zijn er 3 overstromingen, die Sint-Elisabethsvloed heten, alle om streeks de naamdag van haar. In no vember kan het verschrikkelijk stor men. De eerste uit 1404 heeft vooral Vlaan deren geteisterd. In Zeeuws-Vlaanderen liepen verschillende polders onder wa ter en verdwenen de plaatsen IJzendij- ke en Hugevliet, de laatste voorgoed. De Braakman werd veel groter en het stadje Biervliet werd een eiland. Langs de kusten van Holland, Zee land en de Engelse provincie Kent kwa men veel dijkbreiiken en overstromin gen voor. Die andere St. EUsabethsvloed veroor zaakte veel schade langs de hele kust, maar is verder vrijwel onbekend. In dit artikel gaat het over die van het jaar 1421, die in de boeken genoemd wordt. Oorzaken Bij een brand of een verkeersonge luk probeert men er achter te komen wat de oorzaak geweest is. Hoe dikwijls lees je niet in de krant „oorzaak on bekend". Bij deze St. Elisabethsvloed waren dat er verscheidene. In die tijd was het de gewoonte om vlak bij de dijken tiirf te graven, zowel aan de buitenkant als aan de binnen kant. Onder de klei zit hier in Zeeland op verschillende plaatsen een laag veen. Dit veen noemde men derrie of darrink. Bij het graven van sloten kom.en soms nog grote brokken voor de dag. Maar deze turf brandt niet best. Er zit ook veel zout in, dat men er door verbran ding weet uit te halen, als men de as met water Besprenkelt. U begrijpt dat de dijk verzwakt werd door het graven er zo dicht bij. Karel V heeft het zelfs in 1540 in Zeeland ver boden. Inplaats daarvan kregen de men sen het recht hout langs de wegen te planten voor brandstof. Deze stormvloed heeft vooral huisge houden in de omgeving van Dordrecht. Daar was de Alblasserwaard ingepol derd, waardoor de rivier de Merwede tussen Dordrecht en Gorinchem smaller geworden was. Daardoor steeg het wa ter hoger en drukte sterker tegen de dijken. Deze dijken werden nogal eens ver waarloosd. Door slordig beheer, door on bekwaamheid van de dijkbeslluren, door onderlinge onenigheid. Ook wel door gebrek aan geld. Kijk maar eens naar het jaartal: 1421. Jacoba van Beieren was onze gravin geworden en nu waren de Hoekse en Kabeljauwse twisten weer uitgebroken. Ze had sterke vijanden. Had zelfs een paar mannen uitgekozen om haar te helpen. Maar ze schoot er niet veel mee op. Een van hen liep van haar weg en van de andere scheidde ze zelf. Ik heb vroeger wel- eens uitvoerig hierover geschreven. Oorlogvoeren kost veel geld, ook te genwoordig nog, zodat men zich niet veel om de dijken bekommerde. De gevolgen „Afgrijselijk element, hoe gruwzaam is uw woeden, als gij de dijken scheurt en met uw onweerstaanbare vloeden gehele landen henensleurt!" Inderdaad werden „gehele landen" door het water overstroomd: ongeveer 40.000 ha. De Grote Waard met 30 kerk dorpen ging geheel ten onder. Het was een bloeiende landstreek, de voorraad- schuur van dit gebied. De twee grote steden waren Dordrecht en Geertrui- denberg, het waren eilandjes geworden. Honderden mensen en een grote veesta pel zijn toen omgekom.en. Een grote ramp die wel wat lijkt op die van 1 fe bruari 1953. Met de bedijking ging het niet vlot, het was immers oorlog. Na het aftreden van Jacoba van Beieren werd Filips van Bourgondië onze landsheer. De bij naam. Filips de Goede verdiende hij wel, want hij beloofde 28.000 kronen voor de droogmaking van het ondergelopen land. Beloven is gemakkelijk, maar 5 jaar later hadden de slachtoffers nog geen cent gezien. Ik heb niet kunnen ontdekken of het goed ooit is uitbe taald. We horen niet veel van bedijkings- plannen. Deze streek stond vroeger be kend als een land van weelde en rijk dom. Nu waren ze tot armoede verval len. Zelfs mensen van adel moesten gaan werken. Zo heb ik gelezen van een edel man die goudsmid werd in Keulen. Daar was hij zeker geëvacueerd. Steunmaatregelen zoals in onze tijd waren er toen nog niet, ieder moest maar zien dat hij terecht kwam. Pas 50 jaar later (1471) lezen we dat de eerste bedijkingen tegen de over blijfselen van een ringdijk waren be gonnen.' Weer een halve eeuw later voer er iemand met een tamelijk grote boot over de waterplas, waar nog veel spitten van kerktorens boven het wa ter uitstaken. De indijking is nooit he lemaal tot stand gekomen: de Bies- bosch herinnert nog aan deze grote over stroming. Vervult nu toch weer een goe de dienst als een spaarbekken voor drinkwater. Ook Zeeland heeft er van te lijden gehad. Op Tholen werd Oud-Vossemeer overstroomd en werden de dijken bij Schakerloo beschadigd. Hier maakte m.en meer haast met de bedijking; reeds op 21 januari 1422 gaf hertog Jan van Beieren aan de ambachtsheer vergun ning om het land weer in te dijken. Om de dijken te verbeteren, mag men bui tendijks zoden steken. We gaan nu naar het uiterste zuiden. In Sluis is veel vernield: buiten de Westpoort is een blokhms met een val- brug weggeslagen en in de haven de St. Janssteiger. Van de kade moeten 85 roeden (ongeveer 30 meter) vernieuwd worden. Misschien kent u het verhaal wel dat bij deze watervloed een wieg met een kind erin tegen de dijk dreef en op die manier gered werd. Dat moet dan de Kinderdijk verklaren. Het is een wat onwaarschijnlijk verhaal en zal mis schien wel een legende zijn. Middelburg L. van Wallenburg. Voor de zevenendertigste keer is thans „De Kleine Gids voor de Nederlandse sociale verzekering" verschenen. Deze succesvolle en nuttige uitgave van de Vereeniging van Raden van Arbeid geeft al sinds jaar en dag praktische in formatie over bijna alles in de sociale verzekering. Verder zijn enkele hoofd stukjes over Algem.ene Bijstandwet, Rijksgroepsregeling werkloze werkne mers, Wet Sociale Werkvoorziening en het Voorlichtingscentrum Sociale Ver zekering opgenomen. Ook vindt men er in een duidelijk schema dat de sociale verzekeringswet ten en de daarbij behorende mtvoerings organen laat zien en een samenvattend overzicht van de sinds 1 januari j.l. geldende premies en uitkeringsbedra gen. Om het geheel te completeren is een adreslijst in het boekje geplaatst, dat de adressen vermeldt van alle bij de uitvoering van de sociale verzekering betrokken instelUngen. De gids is voor een gulden verkrijg baar bij elke Raad van Arbeid. Wie toe zending per post wenst, moet er op re kenen dat portokosten in rekening wor den gebracht. OM TE -GEDENKEN Gij doet de mens wederkeren tbt verbrijzeling en zegt: „Keert we der, gij mensenkinderen". Psalm 90 3. Het is goed om te gedenken. Dan gaan onze gedachten terug naar het verleden. Gebeurtenissen worden in herinnering geroepen. Bij sommigen staan wij stil en anderen gaan ons voorbij. Onze ge dachten gaan nu terug naar het jaar 1953. De maand februari roept vele ge dachten op. De stormvloed raasde over ons vaderland en bijzonder op de eilan den bleef een spoor van vernielingen achter. Maar dat niet alleen. Op de nacht dat de w^ateren over de eilanden spoelden werden velen onverwacht en ongedacht uit dit leven opgeroepen om voor God te verschijnen. Over het ge beuren in de nacht van 1 februari en de dagen, die daarop volgden is veel ge schreven. Vele boeken herinneren ons aan het leed dat geleden is. De slagen waren zwaar en troffen verschillende families. Op de meeste dodenakkers op Flak- kee en daar buiten vinden wij de graven van de overledenen van de rampnacht. Hun namen en leeftijden vertellen ons van de slagen, die soms gehele gezinnen troffen. Het leed is onuitwisbaar gete kend in de harten van de nabestaanden. Maar toch! Wat is de bedoeling om dit jaar daar bijzonder bij stil te staan? Is het omdat 25 jaar oproept tot gedenken? Is het om de schuld te belijden aan ve len, die wij in hun leed zo gemakkelijk Vergaten? Of is er het besef, dat wij vergaten de sprake Gods, die over ons is gegaan. Wat is dan de sprake Gods geweest? Heeft de Heere in Zijn Woord dat niet duidelijk geleerd? Mozes de Man Gods, heeft in psalm 90 daar van gesproken. Gij doet de mens wederkeren tot ver brijzeling. Mozes heeft op bijzondere wijze de ernst van het leven doorleefd. Hij heeft de broosheid van het leven gezien. Hij weet dat het is als een bloem van het veld. Hij zag de legers van Farao in de wa teren van de Rode Zee ondergaan. Maar hij zag ook hoe de Heere de wateren opende als een weg ter verlos sing. Hij leerde in Psalm 90: God doet de mens wederkeren. Hij sluit ieder van ons daarbij in. De mens moet wederkeren. De mens is vanwege de zonde van God afgekeerd. Hij meende daarin van God af te zijn. De mens wilde vrij zijn en hij wierp zich vrij en moedwillig in de slavenketen van de satan. De opzet van de mens om van God los te zijn is mis lukt. De mens zal nooit uit de hand Gods kunnen blijven. God doet de mens wederkeren. Daarmee leert Mozes ons dat wij God zullen ontmoeten. Als God de mens daartoe roept moet hij komen. De tijd bepaalt God, niet de mens. Het moet ons toch duidelijk zijn, dat er velen onverwacht en ongedacht zijn opgeroepen om voor God te verschijnen. Dat wij dat gedenken mochten. Mozes spteekt hoe de mens moet we derkeren. Het zal zijn tot verbrijzeling. Toch moeten wij onderscheid maken. Welk onderscheid is er dan? Er is een wederkeren tot God in de tijd en er is een wederkeren in het uur van de dood. Als er in de tijd geen wederkeren zal zijn en de dood ons voor God zal bren gen, dan zal het vreselijk zijn te vallen in de handen van de levende God. Als er een wederkeren in de tijd aan vooraf is gegaan, door Gods souvereine gena de, dan zal het een ontmoeting zijn in gunst. Dan zullen de wateren van de doodsjordaan ons drijven aan de kusten van Imanuëlsland. Zeker dan is er in de tijd een verbrij zeling doorleefd. Dan zullen zij op de voetbank van Gods voeten hebben verstaan wat Da vid leerde: Al Uw golven en Uw baren zijn over mij heengegaan. Maar ook: Gij doet de storm bedaren en de golven zwijgen stil. Mochten wij gedenken en overdenken of wij door al de gebeurtenissen werden gedrongen om weer te keren. Dat het vaak anders is geweest, heb ben de jaren, die achter ons zijn wel ge leerd. Dicht bij de massagraven hebben de kermistenten gestaan. Dat heeft ons geleerd, dat de mens in plaats van weder te keren al verder van God afkeerde. Dan hebben de roepstem men van de februarinacht geen weer klank gevonden in het hart. Maar het heeft verharding gewerkt. Keert weder, gij mensen kinderen! Dat deze roepstem gehoord mocht worden. Wij weten niet of God opnieuw tot ons zal spreken door stormen of wa tervloeden. Wij weten wel, dat de Heere nu nog spreekt door Zijn Woord. Velen hebben in de storm gesidderd en zijn als door een wonder gespaard. Velen hebben in de stormwind naar God geroepen en zijn gered. Velen zijn ont vallen. Hun namen getuigen tot ons; die nog zijn op kusten van de tijd. Leed en verdriet zijn niet te meten. Het gewicht wordt getorst op de schouders van ve len. Na 25 jaar lopen zij nog gebogen onder de smart van het verlies. Hoor temidden van de levensstorm naar het Woord van God. Ze roept: Kom herwaarts tot Mij, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven. Keert weder, gij mensenkinderen! Dit mogen wij beluisteren na de jaren, die zijn heengegaan. Nog beluisteren. Wij weten niet hoe lang. Ook aan die roepstem komt een einde. Ze klinkt ons toe uit de bruising van de wereldzee. Ze roept tot drenkelingen, die geen houvast kunnen vinden. Gedenken! Dan past ons gevouwen handen en gebogen knieën. Dikke wolken goten water; Hoger zwerk gaf fel geklater; Uwe pijlen, zo geducht. Vlogen vlammend door de lucht; 't Zwaar geluid der donderslagen Deed het al in het ronde wagen; En de wereld werd verlicht. Door herhaalden bliksemschicht, D' aarde sloeg v. schrik aan 't beven. Toen z' U langs Uw pad zag streven. Zee en grote waters door, In het nooit ontdekte spoor; Toen G' Uw volk den weg bereiddet. Daar Gij 't als een kudde leiddet; Mozes en Aarons hand Bracht hen dus naar 't heilig land. Dirksland. Ds. P. Blok. Ja, de Stok-dynastie, daarvan kunnen we spreken als we het hebben over de duiven van Leonardus Stok, Halsterse- weg 162 te Bergen op Zoom. Zijn dui- venstam regeerde van 1906 - 1978 en het was één aaneenschakeling van vorste lijke duiven. Vorsten, vorstinnen, prin sen en prinsessen, die alles vlogen wat er te vliegen was en die ook alles won nen wat er te winnen was. Zowel voor als na de oorlog was Nard Stok de on betwiste heerser van West-Brabant en talrijk zijn de hokken die zijn opge bouwd met het ras van deze nu hoog bejaarde liefhebber. Geen misleidende reportages geen grote geldbedragen en geen ophefmakende verkopingen heb ben de naam Stok groot gemaakt, maar de pure klasse en de onuitblusbare wil van zijn Marathonvliegers schreef zijn naam met gouden letters in het boek van de nooit te vergeten triomfaters. Vijf maal werd hij kampioen van de Fondclub Zuid-Nederland, wellicht een halve eeuw fondkampioen in zijn vere niging en nog in 1977 won hij de ereti tel in de Zuidwest Union Fond tegen al le groten uit deze streek. Even gezond als deze negenenzeven tig jarige zijn zijn duiven. In zijn hele loopbaan hebben nimmer microben de Stok-troon doen wankelen en hij weet niet wat dokteren is. Pure graan en wa termannen die hun dagelijkse rantsoen krijgen, maar het met deze eenvoudige hap inoeten stellen van Duffel tot Bar celona. Potjes of pilletjes zijn er nooit aan te pas gekomen en de enkele duif die in de loop van zovele jaren eens ziek werd en zich niet na enige dagen wist te herstellen, werd verwijderd. Met zo'n doenwijze werd een ras verkregen dat uit alle windstreken heeft gespeeld en gezegevierd. Keihard voor zichzelf en keihard voor de duiven en hij is er wel bij gevaren. Het waren de duivinnen die de groot ste eer behaalden. Zo in 1976 10 duivin nen mee op Dax, het hadden tien prijzen kunnen zijn als hij de tiende niet had laten zitten. Het totale vliegbestand bestaat echt niet uit een indrukwekkend aantal dui ven. Slechts 12 nestduivinnen en 12 we- duwdoffers worden in totaal in de strijd gebracht en het winterbestand bedraagt ten hoogste 60 duiven, eerder minder. Die duivinnen werden tot dusver ge speeld op een positie van 14 dagen broe den rond de wedvlucht St. Vincent, ze konden dan op Dax opnieuw worden gespeeld op eieren van tien dagen. Dit jaar wil Stok het eens proberen met kale jongen, want hij is verre van eigen wijs en blijft zoeken naar nog hoger rendement. Ofschoon hij op de midfond goed meedraait, zijn lievelingsvluchten zijn toch de grote drachten, waarbij het uren wachten is op de thuiskomst. En intussen praat hij met de thuisblijvers, want praten met de duiven heeft hij zijn hele duivensportloopbaan gedaan. Voor hem is het een weg naar succes en hij kan er voorbeelden van opgeven. Eens had hij een Havenithdoffer uit Hoboken bij Antwerpen. Het beest ont snapte bleef even in de omgeving en verdween toen ijlings. Hij had hem al heel lang en bleef enige dagen hopen. Vergeefs, er zat niet anders op dan het fietsje te pakken en naar Hoboken te rijden. Het hok was daar weg en hij zat in de omgeving op een groot gebouw. Stok wendde al zijn welsprekendheid aan tegen het beest en deze naderde hem tot enkele meters en ging ook zit ten roepen. Hij heeft het dier toen ge zegd, ik ga nu na.ar huis als je niet mee- wil moet je het zelf weten. Ajuus. Toen hij na enige uren trappen zijn fiets weer te Bergen op Zoom neerplaatste viel de Havenith gelijk met hem op de hof. 's- Anderendaags kwam de duif binnen en is nooit meer weggeweest. Een andere maal had hij een blauwe doffer die con stant eerste prijzen vloog. Met deze doffer hield hij hele gesprekken en vechtpartijen. Later schonk hij hem aan zijn broer en het dier kwam niet meer in zijn doen. Een vriend nam de duif over en behandelde hem precies als zijn vroegere eigenaar en de duif begon weer als vroeger te vliegen. Toen hij ten -slotte toch weer bij Stok belandde was hij uitzinnig van vreugde en heeft zijn baas nog veel plezier gegeven. Nog meer vreugde heeft hij beleefd aan een vaal duivinnetje, dat op haar tiende jaar nog een volle poule van St. Vincent won, tot haar 16e jaar nog gezonde jongen ter wereld bracht en tenslotte pas op 23- jarige leeftijd overleed. Ofschoon hij daar niet prat op gaat, het is juist dat gevoel voor een edele vogel, die Stok in staat heeft gesteld met weinig nieuwe aanwinsten zoveel jaren stand te houden. Een van zijn eerste aankopen was een Marquini van Sas van Gent, een grijze duivin, die naar zijn mening ook nog ten dele aan de basis ligt van het nu alom geprezen ras Aarden. De eerder genoemde Have nith was ook zo'n sterke aankoop, hij moest er voor door een sneeuwstorm op het fietsje naar Putte en verder met de tram naar Antwerpen, maar juist door die abnormale weersomstandigheden waren de kopers gering en kwam hij voor een luttel bedrag aan een vogel die goud v/aard was. De Delbarsoort kwam via Timmermans en Hage op zijn hok en hij kocht bij Stoffelen de toen als beste duivin van Nederland bekend staande Aardenduif. Churchill zou ge zegd hebben, nooit is met zo weinig aankopen zoveel gepresteerd. Leonardus Stok is er niet van buiten Duivenkeizer Leonardus Stok, ook zijn 90 jarige broer Tist speelt nog volop met de duiven. zijn schoenen gaan lopen. Hij heeft zich niet gemengd in de strijd om de com merce die de duivensport verpaupert. Hij doet gewoon voort met zijn puur ge zonde duiven, helpt zo nu en dan eens een vriend en houdt het bestand op een redelijk aantal. Zijn jonge duiven, jaar lijks een vijfentwintigtal gekweekt, mo gen beneden de driehonderd kilometer missen. Daarna moeten ze zich weten te klasseren en als het zwaar is liefst vroeg Het aantal behaalde prijzen is bij de zifting beslist geen graadmeter. Dat hij er in gedachten steeds mee bezig is be wijst zijn herinneringsvermogen van de ringnummers. Zo kan hij smeuig ver tellen over zijn P 192536 die in het oor logsjaar 1915 steeds de eerste vloog van Deventer en Leeuwarden en van zijn ZB 16-5912 die altijd eerst zat van Gro ningen. Dat was toen nog wel iets ge makkelijker dan nu, want Bergen op Zoom telde toen nog slechts 25 liefheb bers. Zijn sportiviteit staat buiten kijf. Zo was hij dit jaar met zijn inmiddels overleden vriend Maarten Brocatus ge wikkeld in een felle strijd om het kam pioenschap van de ZUF. Voor het in- manden voor Dax ging Stok echter Brocatus nog adviseren welke duif hij bovenaan de lijst moest zetten. Zoals al velen had hij ook eerder Brocatus aan de goede soort geholpen en menige duif die nu diens overUjden werd verkocht droeg de kenmerken van zijn ras. Een ras dat ontstond in 1906, twee wereld oorlogen overleefde hij hield er ook de laatste oorlog tien ondergedoken en waar na veel studie ook heden nog erffactoren aanwezig zijn van de Leeu- ■■■BB Uitslagen 30-l-'78 Ie afd. R.S.B.: De Zwarte Pion I - Zwijndrecht I IV24V2 voorl. J. C. Hollander C. Littel 1—0 2e afd.: A. Visser J. Roon 1O C. Groenendijk J. Smallegange O1 W. Tieleman P. Lesuis O1 3e afd.: J. Noordijk D. A. Spahr V. d. Hoek 0—1 H. R. Smit C. V. d. Groef 0—1 A. Grootenboer H. Visser O1 Ladder: J. Kruik KI. Grootenboer 0—1 BRUINISSE: De firma L. Padmos te Bruinisse ont ving opdracht van de firma de Keizer te Bruinisse tot levering van een nieuw mosselvaartuig. De opdracht voor deze nieuwe kotter, betekent naast de kotter die voor een Yerseker kweker moet worden inge richt, voor de firma Padmos een wel kome aanvulling op de werkgelegen heid, die nu weer voor geruime tijd ge waarborgd is. Over de verkoop van de tegenwoor dige kotter de Bru 19, is de firma in onderhandeling. Deze kotter is een zeer fraai schip, dat altijd de aandacht trok. wardenaar uit 1916 en van het donker Oudje uit 1920 maar last but not least van zijn verschrikkelijke lelijke door iedereen verfoeide eerste prijswinnaar uit 1944, die na elke eerste prijs mooier en tenslotte zelfs een schoonheid toen ze na vier jaar ondergedoken te hebben gezeten recht van 't hok weer een prijs op 250 km won. Werkelijk een onwan kelbare duivendynastie. door T. Mateboer N.V. Uitgever^ „De Banier" - Utrecht 38 Jannetje sluit de deur en vraagt ver baasd: „Maar wat is er met jou aan de hand, Dika?" Ze kent het meisje van de vereniging. Ze heeft eigenlijk nooit kontakt met haar gehad, weet alleen dat het een stü en bedeesd kind is. Het meisje snikt en kan geen woord uitbrengen. Als ze voor de kachel zit, gaan er koude rillingen over haar lichaam. Of zijn het rUlingen van angst? Jannetje heeft gauw koffie klaar. Ze stond nog op het petroletim-lichtje. „Ziezo, nu gaan we eerst eens samen lekker koffie drinken". Ze schuift haar stoel ook bij de kachel „Drink nou eens", maant ze, als ze ziet dat het meisje wezenloos met de kop koffie in de handen blijft zitten. „Daar bekom je van hè", zegt Jannet je, als Dika toch eindelijk de kop heeft leeggedronken. „Maar kind, wat ben je nat. De damp slaat gewoon van je kle ren. Ik zal eens kijken of ik nog een jurk voor 'je heb. Je zou ziek worden". „Hier zegt ze, als ze is teruggeko men trek dit aan. En hier is een kam om je wat op te knappen, 'k Heb ook een paar kousen meegebracht. Verkleed je even bij de kachel. Ik kom zo terug". Ze neemt de hond bij de halsband en brengt hem naar de bijkeuken. Onder tussen vraagt ze zich af, wat ze nu weer zal beleven. Als ze in de kamer is teruggekomen, heeft Dika werkeUjk haar blauwe jurk je aangetrokken en zichzelf wat in fat soen gebracht. Er komt een glimlach op haar üppen en Jannetje denkt: „Wat een aardig meisje is het toch. Gek, dat ze nooit aandacht aan dit stiUe kind heeft besteed. Wat mag er toch met haar gebeurd zijn?" „Ik ken je niet terug lacht Jannet je. Je ziet er keurig uit". Maar Dika heeft" alweer die smarte lijke trek om de mond en haar ogen vullen zich met tranen. „Vertel nu eens wat er is". „'k Ben weggejaagd barst Dika uit. Vader heeft me de deur mtgegooid". Terwijl ze strak naar de franjes van een kleedje kijkt, vervolgt ze: „En ik ga nooit weer naar huis terug, nooit weer". „Hoe komt dat dan allemaal?" vraagt Jannetje rustig. En dan komt het verhaal bij horten en stoten. Ze had gesolliciteerd naar een betrekking aan een ziekenhuis in de stad. Ze wilde zo graag verpleegster worden. Maar ze had er thuis nooit over gesproken, daar ze wel zeker wist dat vader er tegen was. Toen had ze een briefje geschreven en elke morgen de post afgewacht, ho pend dat er op haar sollicitatie een ant woord zou komen. Maar er kwam geen antwoord, dan vanmiddag een mijnheer in een auto, die haar vader wilde spre ken en zich toen ontpopte als een ver tegenwoordiger van het ziekenhuis. Vader was woedend toen hij begreep waarover het ging en scheepte de mijn heer met harde woorden af. Daarna kreeg zij de volle laag. Maar zij gaf zich niet gewonnen. Voor de eerste keer in haar leven en als de eerste van haar zusters, gooide ze haar vader alle ver wijten voor de voeten, waarover ze als zusters zo vaak achter zijn rug gemop perd hadden. Nooit mochten ze uit. Al tijd moesten ze hard werken op de boer derij. Hun kleren en hun verzorging werden steeds scherp bekritiseerd. Vrienden of vriendinnen werden er op het hof niet geduld. Een zelfstandig oor deel werd met de scherpste verwijten als goddeloos verworpen. Boeken of tijdschrüiten werden er op de tafel nooit gezien. Allen waren ze meerderjarig, maar ze werden steeds behandeld als onmondige kinderen. Maar zij had het nu vertikt om langer op de boerderij te blijven. Ze wilde zich zelf worden; niet meer aan de leiband van vader lopen. Ze wilde haar eigen toekomst opbouwen en iets betekenen in de maatschappij. Dat alles had ze haar vader ongezouten in het gezicht geslingerd. Toen was hij zo woedend ge worden, had haar door elkaar geram meld, zodat haar kleren scheurden en haar de deur uitgegooid met de woor den: „Zie dan maar waar je blijft". Ze had rondgezworven in de regen. Het was donker geworden. Bij familie aan kloppen wilde ze niet en eindelijk had ze besloten naar juffrouw Bolle te gaan. „Hoe reageerde je moeder op alles?" „Moeder reageert helemaal niet. Ook moeder zit onder de plak van vader. Ze is in haar lange huwelijk murw gewor den". „En wat wil je nu verder?" Dika kijkt op. „Als het kan, zou ik vannacht wel bij u willen blijven. Dan ga ik morgen In de stad naar het zie kenhuis. Als ik niet aangenomen word, ga ik naar een krantebureau en vraag of er ergens werk voor mij is". Jannetje staart in het vuur, dan zegt ze: „Hoor eens Dika, je kunt hier na tuurlijk blijven, maar eerst ga ik naar je vader, want dit moet weer goed ge praat worden". Dika springt op. „Nooit roept ze. Dan ga ik dadelijk weer weg. U hoeft niet voor mij te pleiten. De beslissing is gevallen. Ik ga niet meer terug". „Ga nu eens zitten kalmeert Jan netje. Stel je voor dat je vader spijt heeft van „Spijt. Nooit heeft hij spijt. Wat hij zegt, dat meent hij en dat voert hij uit ook. En ik ga het oude leven niet weer in. Dat is voorbij. Voor altijd". „Toch zul je een keer spijt hebben, Dika. Misschien denk je er morgen an ders over. En dan is de bui van je vader misschien ook wat gezakt". „Ik wil u helemaal niet tot last zijn, juffrouw, ik ben nu wat opgeknapt en ga dan maar weer verder. Mijn jurk is nu al wel opgedroogd „Doe niet zo vervelend, Dika. Je blijft hier vannacht. Desnoods kun je langer blijven. Ik wU niet dat je zo de nacht ingaat. Je zou doodziek worden". „Ik wil graag bij u blijven, onder de voorwaarde, dat u er nooit met vader over praat. Hij zal ook nooit gewaar worden dat ik hier ben geweest, want morgen vroeg ga ik met de eerste bus van 7 uur weg. Het is dan nog donker, niemand zal mij zien". Jannetje zucht. „Ik beloof het je. Toch stuit het me tegen de borst wat je doet. Ik geloof, dat het heel moeilijk zal zijn met je va der om te gaan, en 'ik vrees, dat hij niet gemakkelijk van zijn stuk af te krijgen is, maar je moet er wel om denken, dat je nu ook een gevaarlijk experiment be gint. Je zult je kost wellicht in de stad kunnen verdienen, je zult dan eindelijk van de tirannie van je vader verlost zijn, maar je zult ook aan allerlei ver leidingen blootstaan; verleidingen, die je misschien niet het hoofd kunt bie den". „Maar u woont hier toch ook zelfstan dig en u komt toch niet in verleidin gen?" „Bij mij is dat heel anders. Ik werk aan een christelijke school, sta onder toezicht van het bestuur met je vader als hoofdman Ik kan geen uitspattingen maken; ze zouden me zó voor de vierschaar dagen. Maar als jij straks in de stad bent, zon der toezicht, zonder familie en vrienden, en de moeilijkheden komen „Ik zal er mij doorslaan zegt Dika vast. Weet u, ik vind u zo flink, zo zelfverzekerd, zó wil ik ook worden..." Jannetje lacht. „Dan heb je toch wel een verkeerd type als voorbeeld geno men. Ik ben een riet, dat door de wind heen en weer bewogen wordt". „Nee, nee verzekert Dika beslist niet. U bent niet bang voor vader, en daarom zit hij altijd op u te vitten. Hij kan u niet klein krijgen. U kunt er op aan dat alle jongens respekt voor u hebben en alle meisjes jaloers op u zijn" Jannetje schudt ongelovig het hoofd. „Weet u, dat alle jongens in 't dorp verliefd op u zijn?" „Laat me niet lachen", giert Jannetje. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1978 | | pagina 5