EIIAI1DEI1 - n lEUWS
De Sint Elisabethsvloed
Overdenking
De Stok-dynastie
Zeeuwse wandelingen
HET MEISJE MET
DE SCHELDNIIINII
uit de
Heilige Schrift
DUIVENSPORT
2e blad
Vrijdag 3 februari 1978
No. 4663
Uw huis verkopen?
TAMBOER
Zevenendertigmaal
De Kleine Gids
GERO
altijd voor iedereen
op alle komplete cassettes
20% icorting
X A. Vroegindeweij
Westdijk 46 - MiddeUiarnis
Schaakvereniging
„De Zwarte Pion''
Nieuw mossel-
vaartuig
VESVOLGVEBHAAL
Het is mijn bedoeling in een paar ar
tikelen de grootste stormvloeden uit het
verleden te behandelen. Er zijn altijd
in Zeeland overstromingen geweest,
maar enkele steken boven al de andere
uit, hebben ook de meeste schade en het
grootste verdriet veroorzaakt. Hun
jaartallen staan in alle geschiedenis
boekjes.
Deze watersnood is genoemd naar Eli
sabeth, misschien wel de moeder van
Johannes de Doper. Volgens de roomse
kerk is de 18e november haar heili
gendag. U weet dat deze kerk achter
iedere dag de naam van een zogenaam
de heilige zet. Ik moet er bij voegen,
dat de laatste tijd een heleboel van die
(onbekende) heiligen geschrapt zijn.
Eigenlijk zijn er 3 overstromingen, die
Sint-Elisabethsvloed heten, alle om
streeks de naamdag van haar. In no
vember kan het verschrikkelijk stor
men.
De eerste uit 1404 heeft vooral Vlaan
deren geteisterd. In Zeeuws-Vlaanderen
liepen verschillende polders onder wa
ter en verdwenen de plaatsen IJzendij-
ke en Hugevliet, de laatste voorgoed.
De Braakman werd veel groter en het
stadje Biervliet werd een eiland.
Langs de kusten van Holland, Zee
land en de Engelse provincie Kent kwa
men veel dijkbreiiken en overstromin
gen voor.
Die andere St. EUsabethsvloed veroor
zaakte veel schade langs de hele kust,
maar is verder vrijwel onbekend. In dit
artikel gaat het over die van het jaar
1421, die in de boeken genoemd wordt.
Oorzaken
Bij een brand of een verkeersonge
luk probeert men er achter te komen
wat de oorzaak geweest is. Hoe dikwijls
lees je niet in de krant „oorzaak on
bekend". Bij deze St. Elisabethsvloed
waren dat er verscheidene.
In die tijd was het de gewoonte om
vlak bij de dijken tiirf te graven, zowel
aan de buitenkant als aan de binnen
kant. Onder de klei zit hier in Zeeland
op verschillende plaatsen een laag veen.
Dit veen noemde men derrie of darrink.
Bij het graven van sloten kom.en soms
nog grote brokken voor de dag. Maar
deze turf brandt niet best. Er zit ook
veel zout in, dat men er door verbran
ding weet uit te halen, als men de as
met water Besprenkelt.
U begrijpt dat de dijk verzwakt werd
door het graven er zo dicht bij. Karel
V heeft het zelfs in 1540 in Zeeland ver
boden. Inplaats daarvan kregen de men
sen het recht hout langs de wegen te
planten voor brandstof.
Deze stormvloed heeft vooral huisge
houden in de omgeving van Dordrecht.
Daar was de Alblasserwaard ingepol
derd, waardoor de rivier de Merwede
tussen Dordrecht en Gorinchem smaller
geworden was. Daardoor steeg het wa
ter hoger en drukte sterker tegen de
dijken.
Deze dijken werden nogal eens ver
waarloosd. Door slordig beheer, door on
bekwaamheid van de dijkbeslluren, door
onderlinge onenigheid. Ook wel door
gebrek aan geld.
Kijk maar eens naar het jaartal: 1421.
Jacoba van Beieren was onze gravin
geworden en nu waren de Hoekse en
Kabeljauwse twisten weer uitgebroken.
Ze had sterke vijanden. Had zelfs een
paar mannen uitgekozen om haar te
helpen. Maar ze schoot er niet veel mee
op. Een van hen liep van haar weg en
van de andere scheidde ze zelf. Ik heb
vroeger wel- eens uitvoerig hierover
geschreven.
Oorlogvoeren kost veel geld, ook te
genwoordig nog, zodat men zich niet
veel om de dijken bekommerde.
De gevolgen
„Afgrijselijk element, hoe gruwzaam
is uw woeden,
als gij de dijken scheurt
en met uw onweerstaanbare vloeden
gehele landen henensleurt!"
Inderdaad werden „gehele landen"
door het water overstroomd: ongeveer
40.000 ha. De Grote Waard met 30 kerk
dorpen ging geheel ten onder. Het was
een bloeiende landstreek, de voorraad-
schuur van dit gebied. De twee grote
steden waren Dordrecht en Geertrui-
denberg, het waren eilandjes geworden.
Honderden mensen en een grote veesta
pel zijn toen omgekom.en. Een grote
ramp die wel wat lijkt op die van 1 fe
bruari 1953.
Met de bedijking ging het niet vlot,
het was immers oorlog. Na het aftreden
van Jacoba van Beieren werd Filips
van Bourgondië onze landsheer. De bij
naam. Filips de Goede verdiende hij wel,
want hij beloofde 28.000 kronen voor
de droogmaking van het ondergelopen
land. Beloven is gemakkelijk, maar 5
jaar later hadden de slachtoffers nog
geen cent gezien. Ik heb niet kunnen
ontdekken of het goed ooit is uitbe
taald.
We horen niet veel van bedijkings-
plannen. Deze streek stond vroeger be
kend als een land van weelde en rijk
dom. Nu waren ze tot armoede verval
len. Zelfs mensen van adel moesten gaan
werken. Zo heb ik gelezen van een edel
man die goudsmid werd in Keulen.
Daar was hij zeker geëvacueerd.
Steunmaatregelen zoals in onze tijd
waren er toen nog niet, ieder moest
maar zien dat hij terecht kwam.
Pas 50 jaar later (1471) lezen we dat
de eerste bedijkingen tegen de over
blijfselen van een ringdijk waren be
gonnen.' Weer een halve eeuw later
voer er iemand met een tamelijk grote
boot over de waterplas, waar nog veel
spitten van kerktorens boven het wa
ter uitstaken. De indijking is nooit he
lemaal tot stand gekomen: de Bies-
bosch herinnert nog aan deze grote over
stroming. Vervult nu toch weer een goe
de dienst als een spaarbekken voor
drinkwater.
Ook Zeeland heeft er van te lijden
gehad. Op Tholen werd Oud-Vossemeer
overstroomd en werden de dijken bij
Schakerloo beschadigd. Hier maakte
m.en meer haast met de bedijking; reeds
op 21 januari 1422 gaf hertog Jan van
Beieren aan de ambachtsheer vergun
ning om het land weer in te dijken. Om
de dijken te verbeteren, mag men bui
tendijks zoden steken.
We gaan nu naar het uiterste zuiden.
In Sluis is veel vernield: buiten de
Westpoort is een blokhms met een val-
brug weggeslagen en in de haven de
St. Janssteiger. Van de kade moeten
85 roeden (ongeveer 30 meter) vernieuwd
worden.
Misschien kent u het verhaal wel dat
bij deze watervloed een wieg met een
kind erin tegen de dijk dreef en op die
manier gered werd. Dat moet dan de
Kinderdijk verklaren. Het is een wat
onwaarschijnlijk verhaal en zal mis
schien wel een legende zijn.
Middelburg
L. van Wallenburg.
Voor de zevenendertigste keer is thans
„De Kleine Gids voor de Nederlandse
sociale verzekering" verschenen. Deze
succesvolle en nuttige uitgave van de
Vereeniging van Raden van Arbeid
geeft al sinds jaar en dag praktische in
formatie over bijna alles in de sociale
verzekering. Verder zijn enkele hoofd
stukjes over Algem.ene Bijstandwet,
Rijksgroepsregeling werkloze werkne
mers, Wet Sociale Werkvoorziening en
het Voorlichtingscentrum Sociale Ver
zekering opgenomen.
Ook vindt men er in een duidelijk
schema dat de sociale verzekeringswet
ten en de daarbij behorende mtvoerings
organen laat zien en een samenvattend
overzicht van de sinds 1 januari j.l.
geldende premies en uitkeringsbedra
gen.
Om het geheel te completeren is een
adreslijst in het boekje geplaatst, dat
de adressen vermeldt van alle bij de
uitvoering van de sociale verzekering
betrokken instelUngen.
De gids is voor een gulden verkrijg
baar bij elke Raad van Arbeid. Wie toe
zending per post wenst, moet er op re
kenen dat portokosten in rekening wor
den gebracht.
OM TE -GEDENKEN
Gij doet de mens wederkeren tbt
verbrijzeling en zegt: „Keert we
der, gij mensenkinderen".
Psalm 90 3.
Het is goed om te gedenken. Dan gaan
onze gedachten terug naar het verleden.
Gebeurtenissen worden in herinnering
geroepen. Bij sommigen staan wij stil
en anderen gaan ons voorbij. Onze ge
dachten gaan nu terug naar het jaar
1953. De maand februari roept vele ge
dachten op. De stormvloed raasde over
ons vaderland en bijzonder op de eilan
den bleef een spoor van vernielingen
achter. Maar dat niet alleen. Op de
nacht dat de w^ateren over de eilanden
spoelden werden velen onverwacht en
ongedacht uit dit leven opgeroepen om
voor God te verschijnen. Over het ge
beuren in de nacht van 1 februari en de
dagen, die daarop volgden is veel ge
schreven. Vele boeken herinneren ons
aan het leed dat geleden is.
De slagen waren zwaar en troffen
verschillende families.
Op de meeste dodenakkers op Flak-
kee en daar buiten vinden wij de graven
van de overledenen van de rampnacht.
Hun namen en leeftijden vertellen ons
van de slagen, die soms gehele gezinnen
troffen. Het leed is onuitwisbaar gete
kend in de harten van de nabestaanden.
Maar toch! Wat is de bedoeling om dit
jaar daar bijzonder bij stil te staan? Is
het omdat 25 jaar oproept tot gedenken?
Is het om de schuld te belijden aan ve
len, die wij in hun leed zo gemakkelijk
Vergaten? Of is er het besef, dat wij
vergaten de sprake Gods, die over ons
is gegaan.
Wat is dan de sprake Gods geweest?
Heeft de Heere in Zijn Woord dat niet
duidelijk geleerd?
Mozes de Man Gods, heeft in psalm
90 daar van gesproken.
Gij doet de mens wederkeren tot ver
brijzeling.
Mozes heeft op bijzondere wijze de
ernst van het leven doorleefd.
Hij heeft de broosheid van het leven
gezien. Hij weet dat het is als een bloem
van het veld.
Hij zag de legers van Farao in de wa
teren van de Rode Zee ondergaan.
Maar hij zag ook hoe de Heere de
wateren opende als een weg ter verlos
sing.
Hij leerde in Psalm 90: God doet de
mens wederkeren.
Hij sluit ieder van ons daarbij in. De
mens moet wederkeren.
De mens is vanwege de zonde van God
afgekeerd. Hij meende daarin van God
af te zijn. De mens wilde vrij zijn en
hij wierp zich vrij en moedwillig in de
slavenketen van de satan. De opzet van
de mens om van God los te zijn is mis
lukt. De mens zal nooit uit de hand
Gods kunnen blijven. God doet de mens
wederkeren. Daarmee leert Mozes ons
dat wij God zullen ontmoeten. Als God
de mens daartoe roept moet hij komen.
De tijd bepaalt God, niet de mens.
Het moet ons toch duidelijk zijn, dat
er velen onverwacht en ongedacht zijn
opgeroepen om voor God te verschijnen.
Dat wij dat gedenken mochten.
Mozes spteekt hoe de mens moet we
derkeren. Het zal zijn tot verbrijzeling.
Toch moeten wij onderscheid maken.
Welk onderscheid is er dan?
Er is een wederkeren tot God in de
tijd en er is een wederkeren in het uur
van de dood.
Als er in de tijd geen wederkeren zal
zijn en de dood ons voor God zal bren
gen, dan zal het vreselijk zijn te vallen
in de handen van de levende God. Als
er een wederkeren in de tijd aan vooraf
is gegaan, door Gods souvereine gena
de, dan zal het een ontmoeting zijn in
gunst. Dan zullen de wateren van de
doodsjordaan ons drijven aan de kusten
van Imanuëlsland.
Zeker dan is er in de tijd een verbrij
zeling doorleefd.
Dan zullen zij op de voetbank van
Gods voeten hebben verstaan wat Da
vid leerde: Al Uw golven en Uw baren
zijn over mij heengegaan.
Maar ook: Gij doet de storm bedaren
en de golven zwijgen stil.
Mochten wij gedenken en overdenken
of wij door al de gebeurtenissen werden
gedrongen om weer te keren.
Dat het vaak anders is geweest, heb
ben de jaren, die achter ons zijn wel ge
leerd. Dicht bij de massagraven hebben
de kermistenten gestaan.
Dat heeft ons geleerd, dat de mens in
plaats van weder te keren al verder van
God afkeerde. Dan hebben de roepstem
men van de februarinacht geen weer
klank gevonden in het hart. Maar het
heeft verharding gewerkt.
Keert weder, gij mensen kinderen!
Dat deze roepstem gehoord mocht
worden. Wij weten niet of God opnieuw
tot ons zal spreken door stormen of wa
tervloeden.
Wij weten wel, dat de Heere nu nog
spreekt door Zijn Woord.
Velen hebben in de storm gesidderd
en zijn als door een wonder gespaard.
Velen hebben in de stormwind naar God
geroepen en zijn gered. Velen zijn ont
vallen. Hun namen getuigen tot ons; die
nog zijn op kusten van de tijd. Leed en
verdriet zijn niet te meten. Het gewicht
wordt getorst op de schouders van ve
len. Na 25 jaar lopen zij nog gebogen
onder de smart van het verlies.
Hoor temidden van de levensstorm
naar het Woord van God. Ze roept:
Kom herwaarts tot Mij, die vermoeid en
belast zijt en Ik zal u rust geven.
Keert weder, gij mensenkinderen!
Dit mogen wij beluisteren na de jaren,
die zijn heengegaan.
Nog beluisteren. Wij weten niet hoe
lang. Ook aan die roepstem komt een
einde. Ze klinkt ons toe uit de bruising
van de wereldzee.
Ze roept tot drenkelingen, die geen
houvast kunnen vinden.
Gedenken! Dan past ons gevouwen
handen en gebogen knieën.
Dikke wolken goten water;
Hoger zwerk gaf fel geklater;
Uwe pijlen, zo geducht.
Vlogen vlammend door de lucht;
't Zwaar geluid der donderslagen
Deed het al in het ronde wagen;
En de wereld werd verlicht.
Door herhaalden bliksemschicht,
D' aarde sloeg v. schrik aan 't beven.
Toen z' U langs Uw pad zag streven.
Zee en grote waters door,
In het nooit ontdekte spoor;
Toen G' Uw volk den weg bereiddet.
Daar Gij 't als een kudde leiddet;
Mozes en Aarons hand
Bracht hen dus naar 't heilig land.
Dirksland.
Ds. P. Blok.
Ja, de Stok-dynastie, daarvan kunnen
we spreken als we het hebben over de
duiven van Leonardus Stok, Halsterse-
weg 162 te Bergen op Zoom. Zijn dui-
venstam regeerde van 1906 - 1978 en het
was één aaneenschakeling van vorste
lijke duiven. Vorsten, vorstinnen, prin
sen en prinsessen, die alles vlogen wat
er te vliegen was en die ook alles won
nen wat er te winnen was. Zowel voor
als na de oorlog was Nard Stok de on
betwiste heerser van West-Brabant en
talrijk zijn de hokken die zijn opge
bouwd met het ras van deze nu hoog
bejaarde liefhebber. Geen misleidende
reportages geen grote geldbedragen en
geen ophefmakende verkopingen heb
ben de naam Stok groot gemaakt, maar
de pure klasse en de onuitblusbare wil
van zijn Marathonvliegers schreef zijn
naam met gouden letters in het boek
van de nooit te vergeten triomfaters.
Vijf maal werd hij kampioen van de
Fondclub Zuid-Nederland, wellicht een
halve eeuw fondkampioen in zijn vere
niging en nog in 1977 won hij de ereti
tel in de Zuidwest Union Fond tegen al
le groten uit deze streek.
Even gezond als deze negenenzeven
tig jarige zijn zijn duiven. In zijn hele
loopbaan hebben nimmer microben de
Stok-troon doen wankelen en hij weet
niet wat dokteren is. Pure graan en wa
termannen die hun dagelijkse rantsoen
krijgen, maar het met deze eenvoudige
hap inoeten stellen van Duffel tot Bar
celona. Potjes of pilletjes zijn er nooit
aan te pas gekomen en de enkele duif
die in de loop van zovele jaren eens ziek
werd en zich niet na enige dagen wist te
herstellen, werd verwijderd. Met zo'n
doenwijze werd een ras verkregen dat
uit alle windstreken heeft gespeeld en
gezegevierd. Keihard voor zichzelf en
keihard voor de duiven en hij is er wel
bij gevaren.
Het waren de duivinnen die de groot
ste eer behaalden. Zo in 1976 10 duivin
nen mee op Dax, het hadden tien prijzen
kunnen zijn als hij de tiende niet had
laten zitten.
Het totale vliegbestand bestaat echt
niet uit een indrukwekkend aantal dui
ven. Slechts 12 nestduivinnen en 12 we-
duwdoffers worden in totaal in de strijd
gebracht en het winterbestand bedraagt
ten hoogste 60 duiven, eerder minder.
Die duivinnen werden tot dusver ge
speeld op een positie van 14 dagen broe
den rond de wedvlucht St. Vincent, ze
konden dan op Dax opnieuw worden
gespeeld op eieren van tien dagen. Dit
jaar wil Stok het eens proberen met
kale jongen, want hij is verre van eigen
wijs en blijft zoeken naar nog hoger
rendement. Ofschoon hij op de midfond
goed meedraait, zijn lievelingsvluchten
zijn toch de grote drachten, waarbij het
uren wachten is op de thuiskomst. En
intussen praat hij met de thuisblijvers,
want praten met de duiven heeft hij zijn
hele duivensportloopbaan gedaan. Voor
hem is het een weg naar succes en hij
kan er voorbeelden van opgeven.
Eens had hij een Havenithdoffer uit
Hoboken bij Antwerpen. Het beest ont
snapte bleef even in de omgeving en
verdween toen ijlings. Hij had hem al
heel lang en bleef enige dagen hopen.
Vergeefs, er zat niet anders op dan het
fietsje te pakken en naar Hoboken te
rijden. Het hok was daar weg en hij zat
in de omgeving op een groot gebouw.
Stok wendde al zijn welsprekendheid
aan tegen het beest en deze naderde
hem tot enkele meters en ging ook zit
ten roepen. Hij heeft het dier toen ge
zegd, ik ga nu na.ar huis als je niet mee-
wil moet je het zelf weten. Ajuus. Toen
hij na enige uren trappen zijn fiets weer
te Bergen op Zoom neerplaatste viel de
Havenith gelijk met hem op de hof. 's-
Anderendaags kwam de duif binnen en
is nooit meer weggeweest. Een andere
maal had hij een blauwe doffer die con
stant eerste prijzen vloog. Met deze
doffer hield hij hele gesprekken en
vechtpartijen. Later schonk hij hem
aan zijn broer en het dier kwam niet
meer in zijn doen. Een vriend nam de
duif over en behandelde hem precies als
zijn vroegere eigenaar en de duif begon
weer als vroeger te vliegen. Toen hij ten
-slotte toch weer bij Stok belandde was
hij uitzinnig van vreugde en heeft zijn
baas nog veel plezier gegeven. Nog meer
vreugde heeft hij beleefd aan een vaal
duivinnetje, dat op haar tiende jaar nog
een volle poule van St. Vincent won, tot
haar 16e jaar nog gezonde jongen ter
wereld bracht en tenslotte pas op 23-
jarige leeftijd overleed.
Ofschoon hij daar niet prat op gaat,
het is juist dat gevoel voor een edele
vogel, die Stok in staat heeft gesteld
met weinig nieuwe aanwinsten zoveel
jaren stand te houden. Een van zijn
eerste aankopen was een Marquini van
Sas van Gent, een grijze duivin, die
naar zijn mening ook nog ten dele aan
de basis ligt van het nu alom geprezen
ras Aarden. De eerder genoemde Have
nith was ook zo'n sterke aankoop, hij
moest er voor door een sneeuwstorm op
het fietsje naar Putte en verder met de
tram naar Antwerpen, maar juist door
die abnormale weersomstandigheden
waren de kopers gering en kwam hij
voor een luttel bedrag aan een vogel die
goud v/aard was. De Delbarsoort kwam
via Timmermans en Hage op zijn hok
en hij kocht bij Stoffelen de toen als
beste duivin van Nederland bekend
staande Aardenduif. Churchill zou ge
zegd hebben, nooit is met zo weinig
aankopen zoveel gepresteerd.
Leonardus Stok is er niet van buiten
Duivenkeizer Leonardus Stok,
ook zijn 90 jarige broer Tist speelt
nog volop met de duiven.
zijn schoenen gaan lopen. Hij heeft zich
niet gemengd in de strijd om de com
merce die de duivensport verpaupert.
Hij doet gewoon voort met zijn puur ge
zonde duiven, helpt zo nu en dan eens
een vriend en houdt het bestand op een
redelijk aantal. Zijn jonge duiven, jaar
lijks een vijfentwintigtal gekweekt, mo
gen beneden de driehonderd kilometer
missen. Daarna moeten ze zich weten te
klasseren en als het zwaar is liefst vroeg
Het aantal behaalde prijzen is bij de
zifting beslist geen graadmeter. Dat hij
er in gedachten steeds mee bezig is be
wijst zijn herinneringsvermogen van de
ringnummers. Zo kan hij smeuig ver
tellen over zijn P 192536 die in het oor
logsjaar 1915 steeds de eerste vloog van
Deventer en Leeuwarden en van zijn
ZB 16-5912 die altijd eerst zat van Gro
ningen. Dat was toen nog wel iets ge
makkelijker dan nu, want Bergen op
Zoom telde toen nog slechts 25 liefheb
bers.
Zijn sportiviteit staat buiten kijf. Zo
was hij dit jaar met zijn inmiddels
overleden vriend Maarten Brocatus ge
wikkeld in een felle strijd om het kam
pioenschap van de ZUF. Voor het in-
manden voor Dax ging Stok echter
Brocatus nog adviseren welke duif hij
bovenaan de lijst moest zetten. Zoals al
velen had hij ook eerder Brocatus aan
de goede soort geholpen en menige duif
die nu diens overUjden werd verkocht
droeg de kenmerken van zijn ras. Een
ras dat ontstond in 1906, twee wereld
oorlogen overleefde hij hield er ook
de laatste oorlog tien ondergedoken
en waar na veel studie ook heden nog
erffactoren aanwezig zijn van de Leeu-
■■■BB
Uitslagen 30-l-'78
Ie afd. R.S.B.:
De Zwarte Pion I - Zwijndrecht I
IV24V2 voorl.
J. C. Hollander C. Littel 1—0
2e afd.:
A. Visser J. Roon 1O
C. Groenendijk J. Smallegange O1
W. Tieleman P. Lesuis O1
3e afd.:
J. Noordijk D. A. Spahr
V. d. Hoek 0—1
H. R. Smit C. V. d. Groef 0—1
A. Grootenboer H. Visser O1
Ladder:
J. Kruik
KI. Grootenboer
0—1
BRUINISSE:
De firma L. Padmos te Bruinisse ont
ving opdracht van de firma de Keizer te
Bruinisse tot levering van een nieuw
mosselvaartuig.
De opdracht voor deze nieuwe kotter,
betekent naast de kotter die voor een
Yerseker kweker moet worden inge
richt, voor de firma Padmos een wel
kome aanvulling op de werkgelegen
heid, die nu weer voor geruime tijd ge
waarborgd is.
Over de verkoop van de tegenwoor
dige kotter de Bru 19, is de firma in
onderhandeling. Deze kotter is een zeer
fraai schip, dat altijd de aandacht trok.
wardenaar uit 1916 en van het donker
Oudje uit 1920 maar last but not least
van zijn verschrikkelijke lelijke door
iedereen verfoeide eerste prijswinnaar
uit 1944, die na elke eerste prijs mooier
en tenslotte zelfs een schoonheid toen
ze na vier jaar ondergedoken te hebben
gezeten recht van 't hok weer een prijs
op 250 km won. Werkelijk een onwan
kelbare duivendynastie.
door T. Mateboer
N.V. Uitgever^ „De Banier" - Utrecht
38
Jannetje sluit de deur en vraagt ver
baasd: „Maar wat is er met jou aan de
hand, Dika?"
Ze kent het meisje van de vereniging.
Ze heeft eigenlijk nooit kontakt met
haar gehad, weet alleen dat het een stü
en bedeesd kind is.
Het meisje snikt en kan geen woord
uitbrengen.
Als ze voor de kachel zit, gaan er
koude rillingen over haar lichaam.
Of zijn het rUlingen van angst?
Jannetje heeft gauw koffie klaar. Ze
stond nog op het petroletim-lichtje.
„Ziezo, nu gaan we eerst eens samen
lekker koffie drinken".
Ze schuift haar stoel ook bij de kachel
„Drink nou eens", maant ze, als ze
ziet dat het meisje wezenloos met de
kop koffie in de handen blijft zitten.
„Daar bekom je van hè", zegt Jannet
je, als Dika toch eindelijk de kop heeft
leeggedronken. „Maar kind, wat ben je
nat. De damp slaat gewoon van je kle
ren. Ik zal eens kijken of ik nog een
jurk voor 'je heb. Je zou ziek worden".
„Hier zegt ze, als ze is teruggeko
men trek dit aan. En hier is een kam
om je wat op te knappen, 'k Heb ook
een paar kousen meegebracht. Verkleed
je even bij de kachel. Ik kom zo terug".
Ze neemt de hond bij de halsband en
brengt hem naar de bijkeuken. Onder
tussen vraagt ze zich af, wat ze nu weer
zal beleven.
Als ze in de kamer is teruggekomen,
heeft Dika werkeUjk haar blauwe jurk
je aangetrokken en zichzelf wat in fat
soen gebracht. Er komt een glimlach op
haar üppen en Jannetje denkt: „Wat
een aardig meisje is het toch. Gek, dat
ze nooit aandacht aan dit stiUe kind
heeft besteed. Wat mag er toch met haar
gebeurd zijn?"
„Ik ken je niet terug lacht Jannet
je. Je ziet er keurig uit".
Maar Dika heeft" alweer die smarte
lijke trek om de mond en haar ogen
vullen zich met tranen.
„Vertel nu eens wat er is".
„'k Ben weggejaagd barst Dika uit.
Vader heeft me de deur mtgegooid".
Terwijl ze strak naar de franjes van een
kleedje kijkt, vervolgt ze: „En ik ga
nooit weer naar huis terug, nooit weer".
„Hoe komt dat dan allemaal?" vraagt
Jannetje rustig.
En dan komt het verhaal bij horten
en stoten. Ze had gesolliciteerd naar een
betrekking aan een ziekenhuis in de
stad. Ze wilde zo graag verpleegster
worden. Maar ze had er thuis nooit over
gesproken, daar ze wel zeker wist dat
vader er tegen was.
Toen had ze een briefje geschreven
en elke morgen de post afgewacht, ho
pend dat er op haar sollicitatie een ant
woord zou komen. Maar er kwam geen
antwoord, dan vanmiddag een mijnheer
in een auto, die haar vader wilde spre
ken en zich toen ontpopte als een ver
tegenwoordiger van het ziekenhuis.
Vader was woedend toen hij begreep
waarover het ging en scheepte de mijn
heer met harde woorden af. Daarna
kreeg zij de volle laag. Maar zij gaf zich
niet gewonnen. Voor de eerste keer in
haar leven en als de eerste van haar
zusters, gooide ze haar vader alle ver
wijten voor de voeten, waarover ze als
zusters zo vaak achter zijn rug gemop
perd hadden. Nooit mochten ze uit. Al
tijd moesten ze hard werken op de boer
derij. Hun kleren en hun verzorging
werden steeds scherp bekritiseerd.
Vrienden of vriendinnen werden er op
het hof niet geduld. Een zelfstandig oor
deel werd met de scherpste verwijten
als goddeloos verworpen.
Boeken of tijdschrüiten werden er op
de tafel nooit gezien. Allen waren ze
meerderjarig, maar ze werden steeds
behandeld als onmondige kinderen.
Maar zij had het nu vertikt om langer
op de boerderij te blijven. Ze wilde zich
zelf worden; niet meer aan de leiband
van vader lopen. Ze wilde haar eigen
toekomst opbouwen en iets betekenen
in de maatschappij. Dat alles had ze
haar vader ongezouten in het gezicht
geslingerd. Toen was hij zo woedend ge
worden, had haar door elkaar geram
meld, zodat haar kleren scheurden en
haar de deur uitgegooid met de woor
den: „Zie dan maar waar je blijft". Ze
had rondgezworven in de regen. Het
was donker geworden. Bij familie aan
kloppen wilde ze niet en eindelijk had
ze besloten naar juffrouw Bolle te gaan.
„Hoe reageerde je moeder op alles?"
„Moeder reageert helemaal niet. Ook
moeder zit onder de plak van vader. Ze
is in haar lange huwelijk murw gewor
den". „En wat wil je nu verder?"
Dika kijkt op. „Als het kan, zou ik
vannacht wel bij u willen blijven. Dan
ga ik morgen In de stad naar het zie
kenhuis. Als ik niet aangenomen word,
ga ik naar een krantebureau en vraag
of er ergens werk voor mij is".
Jannetje staart in het vuur, dan zegt
ze: „Hoor eens Dika, je kunt hier na
tuurlijk blijven, maar eerst ga ik naar
je vader, want dit moet weer goed ge
praat worden".
Dika springt op. „Nooit roept ze.
Dan ga ik dadelijk weer weg. U hoeft
niet voor mij te pleiten. De beslissing is
gevallen. Ik ga niet meer terug".
„Ga nu eens zitten kalmeert Jan
netje. Stel je voor dat je vader spijt
heeft van
„Spijt. Nooit heeft hij spijt. Wat hij
zegt, dat meent hij en dat voert hij uit
ook. En ik ga het oude leven niet weer
in. Dat is voorbij. Voor altijd".
„Toch zul je een keer spijt hebben,
Dika. Misschien denk je er morgen an
ders over. En dan is de bui van je vader
misschien ook wat gezakt".
„Ik wil u helemaal niet tot last zijn,
juffrouw, ik ben nu wat opgeknapt en
ga dan maar weer verder. Mijn jurk is
nu al wel opgedroogd
„Doe niet zo vervelend, Dika. Je blijft
hier vannacht. Desnoods kun je langer
blijven. Ik wU niet dat je zo de nacht
ingaat. Je zou doodziek worden".
„Ik wil graag bij u blijven, onder de
voorwaarde, dat u er nooit met vader
over praat. Hij zal ook nooit gewaar
worden dat ik hier ben geweest, want
morgen vroeg ga ik met de eerste bus
van 7 uur weg. Het is dan nog donker,
niemand zal mij zien".
Jannetje zucht.
„Ik beloof het je. Toch stuit het me
tegen de borst wat je doet. Ik geloof,
dat het heel moeilijk zal zijn met je va
der om te gaan, en 'ik vrees, dat hij niet
gemakkelijk van zijn stuk af te krijgen
is, maar je moet er wel om denken, dat
je nu ook een gevaarlijk experiment be
gint. Je zult je kost wellicht in de stad
kunnen verdienen, je zult dan eindelijk
van de tirannie van je vader verlost
zijn, maar je zult ook aan allerlei ver
leidingen blootstaan; verleidingen, die
je misschien niet het hoofd kunt bie
den".
„Maar u woont hier toch ook zelfstan
dig en u komt toch niet in verleidin
gen?"
„Bij mij is dat heel anders. Ik werk
aan een christelijke school, sta onder
toezicht van het bestuur met je vader
als hoofdman
Ik kan geen uitspattingen maken; ze
zouden me zó voor de vierschaar dagen.
Maar als jij straks in de stad bent, zon
der toezicht, zonder familie en vrienden,
en de moeilijkheden komen
„Ik zal er mij doorslaan zegt Dika
vast. Weet u, ik vind u zo flink, zo
zelfverzekerd, zó wil ik ook worden..."
Jannetje lacht. „Dan heb je toch wel
een verkeerd type als voorbeeld geno
men. Ik ben een riet, dat door de wind
heen en weer bewogen wordt".
„Nee, nee verzekert Dika beslist
niet. U bent niet bang voor vader, en
daarom zit hij altijd op u te vitten. Hij
kan u niet klein krijgen. U kunt er op
aan dat alle jongens respekt voor u
hebben en alle meisjes jaloers op u zijn"
Jannetje schudt ongelovig het hoofd.
„Weet u, dat alle jongens in 't dorp
verliefd op u zijn?"
„Laat me niet lachen", giert Jannetje.
(Wordt vervolgd)