EIIAnDEU - HIEUWS Overdenking De zee geeft en neemt Zeeuwse wandelingen vcuictefhcij^en HET MEISJE MET DE SCHELDNflftM en gezondheid van uit de Heilige Schrift WASAUTOMAAT DEFECT? 2e Uad Vrijdag 27 januari 1978 No. 4661 HET KVENSTER -k ir GERO altijd voor iedereen op alle komplete cassettes 20% korting A. Vroegindeweij Westdijk 46 - Middelharnis -k Uw huis vericopen? TAIVIBOER Hoe wordt kwaliteit ons voedsel bewaakt? vox DEI -k ir voor snelle reparatie I 01877-1236 I Duinverzwaring bij Ouddorp blik op kark en samenleving De ramp De oorzaak Een lied Nu de kalender volgende week 1 fe bruari aanwijst gaan onze gedachten als vanzelf terug naar de ramp die nu alweer 25 jeiar geleden ons land, en met name het zuidwestelijk deel daarvan, trof. Onvergetelijk bhjft die verschrik kelijke nacht, waarin op zoveel plaatsen tegelijk de dijken braken onder het ge weld van wind en water, toen huizen en landerijen werden overspoeld door de zee en toen honderden mensen de dood vonden in de golven. Een zware slag, allereerst voor hen die huis en ha ve en goed verloren, en vooral voor hen die slachtoffers in de familie hadden te betreuren. Maar ook een zware slag voor onze nationale economie. We wa ren immers nog maar nauwelijks de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog enigermate te boven gekomen Wisten we eigenlijk dat zoiets gebeu ren kon? Ik herinner me dat kort na de ramp deze vraag druk besproken werd. Natuurlijk, we hadden allemaal weleens gehoord van de ontzettende watervloe den uit de geschiedenis: Sint - Felix- vloed, de Sint Elisabethsvloed, de Aller- heiligenvloed, enz. Maar dat was eeu wen geleden en bovendien, toen waren de dijken slechtHet was niet te verwonderen dat zoiets gebeurde. Sinds die tijd hadden we hele meren droogge legd, ingedijkt en in cultuur gebracht en onze dijken waren betrouwbaarder dan ooit. In de hele wereld stonden de Ne derlanders bekend als deskundigen op het gebied van de waterbouwkimde en daar waren we niet weinig trots op. Nu is overigens het verhaal, dat de mensen achter de dijken op de avond van 31 januari rustig gingen slapen, niet veel méér dan een sprookje. Dat weten de getroffen gebieden wel beter. Die waren op zaterdagmiddag, toen het nog eb was, al beducht bij het zien van de ongekend hoge waterstand en vroegen zich angstig af: hoe zal dat vannacht gaan, als het vloed is geworden? Boven dien, men was niet ongewaarschuwd. Ik hoor nóg het telkens herhaalde be richt na de nieuwsuitzendingen van het A.N.P.: „de volgende districten worden gewaarschuwd voor gevaarlijk hoog water". Maar dat het samenvallen van springtij en orkaan zou leiden tot deze catastrofe, dat had uiteraard niemand verwacht. Er is in die dagen, en ook daarna, veel gesproken over de oorzaken van deze ramp. Natuurlijk, alles heeft een oorzaak. De wind was aangewakkerd tot orkaankracht en tegelijkertijd was het springtij. Bovendien, de'dijken wa ren niet zo best als we onszelf hadden wijsgemaakt. Achteraf bekeken hadden we kunnen weten dat deze ontzettende catastrofe gebeuren kon. Maar als we niet méér zouden zeggen dan dit, dan zouden we toch tekort schieten. Ik herinner me dat wijlen Prof. G. Wisse (vier jaar later overle den) op z'n oude dag nog een tijdrede heeft gehouden die ook in druk ver schenen is onder de titel: „Gods sprake uit de stormvloed". Die titel zegt ons eigenlijk aUes: in de stormvloed heeft de Heere gesproken. De elementen zijn immers in Zijn hand? Hij liet ze los, want Hij is het Die wolken, lucht en winden wijst spoor en loop en baan. Wij mensen mochten door de gebeurtenissen verrast zijn, maar de Heere niet. Zal er een kwaad in de stad zijn dat de Heere niet doet? Ik weet nog dat ook over deze vragen veel gediscussieerd is. Er waren mensen die zeiden: dat is niet Gods werk, dat is het werk van de duivel. De zee is opge zweept door demonische machten. Nee, zeiden anderen, want dan zou de satan sterker zijn dan de Almachtige God. En weer een derde vroeg zich af, óls de hand des Heeren er dan in was, hoe de Heere dat had kunnen doen. Als Hij een God van liefde is, hoe is het dan moge lijk dat Hij zovele mensen en zeUs klei ne kinderen, kon laten verdrinken? Ja- M a maar, was het antwoord, dat was om de zonden. Akkoord, werd er dan weer ge zegd, maar waren de bewoners van de eilanden dan zoveel zondiger dan die van andere streken van het land? En zo vermenigvuldigden zich de vragen. Liever dan op al deze vragen te ant woorden eindig ik met een citaat uit een lang gedicht van Johan Fruytiers, een rederijker uit de 16de eeuw. Hij schreef dit vers bij gelegenheid van de Aller- heiligenvloed, 1 november 1570. Het eindigt aldus: „O Godt, Ghij beweest Uwen toome int water, Ende u groote grimmigheyt inden vloet: Ghij sondt die stroomen, hier vroegh, daer later. De diepte liet haer hooren, de Zee dronck ons bloet. Doch 't is van ons verdient, onze boosheyt sulcx doet. Want wij sijn van u gheboden afgheweken. GhiJ, Heere, sijt rechtveerdigh ende goet, Bij ons, bij ons sijn alle de ghebreken: Om dijns Naems wüle wüt ons niet versteken, Doch wUt ons met mate castijden. Nae dijne gherechtigheyt wilt u niet wreken, Maer siet op Christus' gherechtigheyt ende lijden Door wiens bloet ghij ons woudet bevrijden." WAARNEMER. Hoe zit het met de controle op de ge zondheid en kwaliteit van het voedsel dat wij dagelijks tot ons nemen? Maar weinig mensen hebben daar enig idee van, al zullen velen wel eens van een instelling als de Keuringsdienst van Waren hebben gehoord. Er zijn echter veel meer instanties en tal van wetten en voorschriften die ga rant staan voor een goede kwaliteit en gezondheid van alle voedings- en genot middelen. Voedsel kan op vele manieren ■worden aangetast of verontreinigd. Toch komt het in de praktijk zelden voor dat de consument buiten zijn schuld met een dergelijk produkt te maken krijgt. Een uitgebreide keuring en controle van voedingsmiddelen in ons land staat daar borg voor. Zowel overheid als bedrijfs leven beschikken over de modernste laboratoria, om kwaliteitsverlies van voedsel, als dit zich voordoet, vast te stellen. Vele honderden mensen scheikundigen en analisten, keurings dierenartsen, keurmeesters, inspecteurs enz. zijn dagelijks in de weer met de controle en gezondheid van al ons voed sel. Ook internationaal gebeurt er veel op dit gebied. Wie eens precies wil weten hoe dit allemaal in zijn werk gaat en is gere geld, kan gratis in het bezit komen van een brochure daarover. Men behoeft daarvoor slechts een briefkaart te stu ren aan: Info-Tiek Ministerie van Landbouw en Visserij, Bezuidenhoudseweg 73, Den Haag,, met daarop de vermelding: „Gaarne toezending brochure Voedsel, gezondheid en kwaliteit". ,En daar werd stilte" (Luc. 8 24) In de Bijbel heeft een woord een veel diepere zin en een grotere betekenis, dan bij ons Westerlingen het geval is. Een woord is een ding. Geldt dit in het algemeen van elk woord, in zeer bijzon dere zin wel van het spreken Gods. Elk woord Gods is een daad Gods aan de mens. Het doet iets, het richt iets uit; het is niet „maar" een woord, neen, het heeft een inhoud, het is geladen. Het ab stracte begrip is volkomen vreemd aan de Heilige Schrift; het woord is iets ge heel concreets. Zo roept de profeet het volk Israël toe, dat het door hem ver kondigde Goddelijke Woord niet ledig is, maar dat het doen zal, hetgeen de Heere behaagt. Vandaar, dat de aarde beeft en siddert, als God spreekt. Sla Ps. 29 op en gij ziet de uitwerking van de stem des Heeren. Dan ziet gij, hoe de dichter, geïnspireerd door de Heilige Geest, uitdrukking geeft aan die Goddelijke realiteit: de stem des Heeren is vol kracht, de stem des Heeren is vol glorie! De Bijbel leert ons, dat in de ontplooiing van de geweldige krachten der natuur de Heere spreekt. De God der heerlijkheid doet de donder weer klinken en de woestijn beven, ja, de stem des Heeren is ook over de wateren over de geweldige wateren. In de ontzettende ramp die ons land trof, heeft God gesproken. Hij heeft Zijn stem verheven en ons land beefde, het wankelde. Wij waren verschrikt. Maar de Heere in de hoogte betoonde Zich geweldiger dat het bruisen der grote wateren, dan de geweldige baren der zee. Hij betoonde Zich te heersen over de opgeblazenheid der golven. Hij heeft ze gestUd! En ook daarin openbaarde zich de stem des Heeren. Ook daarin spreekt de God der legerscharen! Een spreken, waarnaar de natuur luistert! „Gij temt de woeste zee, zij luistert naar Uw wü; Hoe hoog zij zich verheff', Gij wenkt en zij is stil". EIn het werd stU! Daar werd grote stüte! Wij kennen de geschiedenis die de eerste drie evangelisten ons meedelen. Jezus steekt met Zijn discipelen over naar de andere zijde van het meer van Genesaret Onderweg zijnde, midden op de zee, steekt er plotseling een storm op, met hevige kracht. De golven slaan over het schip heen en de discipelen, wél gewend aan een onstuimige zee, weten geen raad meer. Zij kunnen het schip niet de baas. Het is een speelbeil van wind en water. En dan, in hun doods angst vluchten zij naar Jezus Die ligt te slapen. „Heere, red ons, wij vergaan". „En Hij, opgestaan zijnde, bestrafte de wind en de watergolven en zij hielden op en daar werd stUte". God spreekt en het werd stil, volko men stil. Jezus verheft Zijn stem en de natuur luistert. De geweldige baren der zee, de woeste stormwind, die de mens zijn nietigheid en kleinheid doen besef fen, ze zijn Gode gehoorzaam. „Wie is toch Deze, dat Hij ook de win den en het water gebiedt, en zij zijn Hem gehoorzaam?" „'t Is de Heer Wiens wenk de stromen, In hun woede kon betomen Die, in macht nooit af te meten. Eeuwig is ten troon gezeten". De discipelen hebben zich verbaasd, evenals de anderen, die van deze din gen getuigen zijn geweest. Ze hadden een onvoldoende inzicht in de betekenis van Jezus' persoon en werk. „Wie is toch deze?" „Wie zou die Man, die Wonderdoende wezen, dat wind en water Hem gehoorzaam zijn?" Hi] is de Almachtige, Die regeert over het ganse heelal. Wie alles, ook de de monische machten onderworpen zijn. Spreekt Hij: „Zwijg", dan is het stU, volkomen stil. De Heere heeft tot ons volk gesproken. Hij heeft ons land geschud, het gesple ten. En ons volk beefde, toen God sprak in de storm en in het water. Maar, o genadewonder Gods! Hij heeft ook de wind en de golven bestraft! Hij heeft hen het zwijgen opgelegd en zij luisterden. Er werd grote stilte. Ook daarin spreekt de Heere. Spreekt Hij van Zijn Almacht en van Zijn ge nade. Hij heeft Zijn barmhartigheid, de rijkdom van Zijn verdraagzaamheid ons nog betoond. En nu stelt Gods Woord ons een vraag! Wie zijt gij o mens, die tegen God antwoordt? „Inderdaad, in de nood waarin we verkeerden beseften we pas de diepe zin van deze vraag. We voelden onze nietigheid, onze afhankelijkheid. We konden voor God niet bestaan, want doodsangst had ons bevangen. En nu? Hoe is het nu bij ons volk; hoe is het nu bij u, lezer? De Heere spreekt ook in de stUte na de storm. Hij heeft nog geen lust gehad in onze ondergang. Hij heeft nog ge spaard. Weet voorzeker dat dit spreken Gods een antwoord vraagt van de mens. Zijn Woord is niet ledig! Het doet iets! En weet, o mens, dat gij antwoord geeft. Gij zegt „ja" of „nee". Een andere mo gelijkheid is er niet. Veronachtzaamt gij de roepstem des Heeren, wilt gij niet horen, eenmaal zal de Heere Zijn Woord vervullen, aan ons volk, ook aan U: „Indien gij u niet be keert, zo zult gij insgelijks vergaan". Maar moogt gij, door genade, de stem des Heeren, ook in de ontzagwekkende werken der natuur horen, moogt gij in stille verwondering vragen: „Wie is toch Deze, dat ook de winden en het water Hem gehoorzaam zijn?", dan zult ge ook mee in mogen stemmen met de geloofs- roem van Ps. 29: „de Heere zal Zijn volk sterkte geven, de Heere zal Zijn volk zegenen met vrede". Zeist E, F. Vergunst. {Overgenomen uit ons blad van 7 maart 1953) Op 1 februari is het 25 jaar geleden, dat we de ergste watersnood van deze eeuw hebben meegemaakt. In een paar artikelen wil ik iets schrijven over enkele grote beruchte overstromingen van vroeger. Dit stukje is een algemeen artikel als inleiding op wat er volgt. Omstreeks het jaar IDOO wierp men aardhoogten op om er bij heel hoge vloed te vluchten. Tijdelijk, tot het wa ter weer gezakt was, ze waren ook maar ongeveer 10 meter hoog. Vooral op Wal cheren zijn er nog verscheidene van die vluchtbergen, vluchtheuvels klinkt niet zo hoog, te vinden. Toen was Zeeland nog maar schaars bevolkt en echt een zee-land. Het be stond uit tientallen eilandjes. Dijkaanleg stond niet in het woorden boek van onze voorouders de Mareza ten. Geen nood, wanneer het water door zware storm te hoog werd opgezwiept, gingen ze met hun vee naar de vlucht- heuvel. Echt surrogaat, dit beschermingsmid del. Soms zo bar slecht dat het onbruik baar was. Dan stroomden de eilandjes met de vluchtbergen incluis onder wa ter en was de streek voor enkele jaren onbewoonbaar. Voor enkele jaren? Voor eeuwen soms en ook wel eens voor altijd. Neem de kaart van Zeeland maar eens voor u. Ziet u daar die grote inham in Zuid- Beveland tussen het oesterdorp Yerseke en Noord-Brabant? Eens een welvarend landbouwgebied met de grote stad Rei- merswaal en een twintig dorpen. Maar op Sint Felix quade Saterdagh (5 no vember 1530) overstroomde deze streek. Werd een beetje opgekalefaterd, maar precies 2 jaar later opnieuw door een stormvloed geteisterd. Nu definitief en radicaal. Na ruim 4 eeuwen ligt ver dronken Zuid-Beveland er nog zo bij. De zee neemt Ook de AUerheiligenvloed van 1570 heeft in onze provincie aller-onheiligst huisgehouden. Weer heeft de zee genomen Toen wist men wel wat dijken-maken was. Maar het onderhoud liet dikwijls te wensen over. De ene dijkgraaf schoof zijn lasten af op zijn coUega. Die weer op een polderbestuur of een ambachtsheer. Met als resultaat dat er weinig of niets gedaan werd. Ook aan de bekwaamheid mankeerde wel eens een en ander en de fatale gevolgen ble ven niet uit. Nemen en geven. Zo is het altijd geweest in de geschie denis van Zeeland: strijd tegen het wa ter. Tot in 1953 toe. Beter gezegd: tot op dit openbUk. We hebben de laatste maanden enkele ke ren zware-storm gehad, de dijkbewa king werd ingeschakeld, gelukkig zon der overstromingen. De leeuw uit het Zeeuwse wapen klaagt niet enkel „luotor", maar jubelt ook „emergo". Luctor: ik worstel tegen de dreigende golven. Maar gelukkig verdrink ik niet, ik ontzwem, ik duik op uit de baren: emergo. „Ik worstel en ontzwem! Dat is der Zeeuwen wapenspreuk. Hoe ook de storm hun stranden beuk'. Steeds hoort men deze stem". Zeeland is in deze strijd tegen het water niet ondergegaan. Integendeel. Uit de tientallen eilandjes zijn een paar grote herboren met een stuk vasteland erbij. De zee neemt, maar ook geeft de zee. Veel heeft ze al teruggegeven. Om bij een paar voorbeelden uit de recente historie te blijven. Waar eens het drukbevaren Sloe was, liggen nu de 400 ha vruchtbare grond van de Quar- lespolder, het ingepolderde Zuid-Sloe. Met enkele jaren later de inpoldering van het Noord-Sloe, met een vliegveldje erbij. Daar kan men het zien, zoals een dich ter (rijmer) het zag: „Verwonderlijk land; Daar diepte verzandt En scheeprijke stromen Met bloemen en bomen Staan vrolijk geplant". Ook de Braakman moest er aan gelo ven. Eens een gevreesde inham, die de beide helften van Zeeuws-Vlaanderen van elkaar scheidde. Nu een vruchtbaar polderland van 1500 ha. De evengrote Wühelminapolder is al anderhalve eeuw ouder. De zee geeft Natuurlijk alleen, als de mensen de gift willen aanpakken. Daarvoor is soms geweldige inspanning nodig. Iemand heeft het eens een beetje eigenaardig, maar toch wel duidelijk gezegd: „God schiep de wereld uit het grondeloze niet, Maar één land is er dat hij mensen scheppen Het; Die mensen zijn de Zeeuwen..." Land prijsgeven. Soms hebben deze Zeeuwen zelf met opzet wat land aan vijand zee terugge geven. Rare lui toch! EigenUjk niet zo gek als je 't goed be kijkt. Dat was in de 80-jarige oorlog. Om de Spanjaarden tegen te houden, staken ze de dijken door en lieten hun vruchtbare polders onder water lopen. Met tranen in de ogen. Maar het moest. Terwille van de vrijheid, die meer waard was dan een rijke oogst. Zoals op moderne wijze bij Walcheren in 1944. En de zee nam graag De Zeeuwse dichter Jacob Cats is er rijk door geworden. Toen in 1609 de wapens 12 jaar zouden rusten (Twaalf jarig Bestand), kocht hij voor een zacht prijsje deze geïnundeerde landen op. „Wij hebben even toen gedijckt verscheyde polders. Op hope van gewas en daema volle solders". Hij werd boer in Groede en maakte rijke oogsten; zijn zolders zijn vol ge worden. Hier werd onze vijand de zee nu onze beschermer(tegen de vijand Spanje). Zoals het randschrift luidt van een penning, die de Staten van Zeeland om streeks die tijd sloegen: Idem protector et hostis tegelijk beschermer en vij and. Een klein stiikje Zeeland heeft weinig met dit soort waterworsteling te maken gehad; de duinstreek. Hoewel het ook hier oppassen gebla zen is. De zee neemt ook hier. Maar ge ven doet ze niets. In 1647 werd bij een zware storm het strand omgewoeld bij lage eb ontdekte men toen voor Domburg de overblijfse len van een heidense tempel. Hier werd Nehalennia vereerd, de godin van over vloed en vruchtbaarheid. Dat geschied de in het begin van onze jaartelling. Toen had Domburg een drukke handel met Engeland. De duinstreek hier was dus toen reeds bewoond. De tempel stond op of achter de duinen en werd nu een paar honderd meter in zee ge vonden. De zee nam Nog een duidelijk voorbeeld uit de laatste jaren. De Duitsers hebben in de duinen veel bunkers gebouwd voor hun onneembare AtlantikwaU. Enkele jaren later stonden ze niet meer in de duinen, maar lagen de brokstukken op het strand. Zo neemt de zee nog steeds stukken duin weg. Op die manier zijn de Zeeuwen een volk van vechters geworden. Tegen vij and nummer één: het water. Maar ook tegen volken, die hun het natte plekje dierbaar grond niet gunden. Jacoba van Beieren te Goes kon behalve trouwen en scheiden ook behoorUjk vechten. En de vele helden uit de 80-jarige oorlog: La ter Michiel de Ruyter en de gebroeders Evertsen. Steeds maar vechten, tegen mensen en golven. De menselijke vijanden laten je wel eens een tijd met rust, de zee nooit. „De zee, de zee klotst voort in eindeloze deining", zong de dichter Kloos. Toch niet eindeloos, voor altijd. Deze dichter vergat dat we in het laatste Bij belboek lezen: „en de zee was niet meer". Hoewel symbolisch bedoeld, toch een waarborg dat er eens aan de drei ging van volken en natuurkrachten een eind komt. Middelburg. L. van Wallenburg. INGEZONDEN: Mijne heren, In uw EUanden-Nieuws van 20 janu ari, staat onder de kop: Duin verzwaring wordt groot karwei, o.a.: „Ach wat", zeiden sommige landeige naren, geringschattend over het risico, dat men met een zwakke schakel in de zeewering loopt", en aan het eind staat, dat alle woningen aan het eind van de Oosterweg reeds door RWS zijn aange kocht. Tegen beide opmerkingen heb ik groot bezwaar. Wat de verkoop betreft, hebben wij ons huis „'t Is Sunt", Oosterweg 54, nog steeds niet verkocht, evenmin als en kele anderen. Het hoort al jarenlang tot een soort intimidatiepoUtiek om te zeg gen, dat bepaalde eigenaren verkocht hebben, opdat ook anderen door de knieën gaan. Wat die geringschatting over het ri sico van de zwakke schakel in de zee wering betreft, durf ik te zeggen, dat die, zeker bij de meeste eigenaren van land en huizen, zo vlak aan de kust, niet bestaat, maar dat er duidelijk wél een geringschatting is van de zijde van de overheid ten opzichte van eigendom en eigenaren. Die geringschatting van het Rijk blijkt uit de volgende feiten: 1. Terwijl, volgens uw blad de plan nen al in 1963 bestonden, zijn de te duperen eigenaren daar nooit in ge kend. 2. In januari 1971 werd eigenaren „aan gezegd" aan de Staat te verkopen of anders onteigend te worden. 3. In mei 1977 konden bij Gedeputeer de Staten bezwaren ingediend wor den tegen de plannen en de onteige ning. De toen ingediende bezwaren tegen de plannen, betroffen niet de versterking der zeewering, maar wel de versterking der zeewering „naar de landzijde" in plaats van aan de zeezijde, van waaruit tenslotte steeds gevaar voor het eiland dreigt. 4. Het Rijk heeft nóch in het begin bij de voorbereiding der plannen, nóch na het ontvangen der bezwaarschrif ten aan eigenaren duidelijk uiteen gezet, waarom het, in het bij uitstek waterbouwkundige Nederland niet mogelijk is aan de zeezijde de kust te versterken en dus aan de landzijde steeds zeldzaam wordender land bouwgrond en andere eigendommen te moeten onteigenen. 5. Het Rijk begint reeds aan de uitvoe ring der plannen, nog voordat het K.B. tot onteigening gevaUen is, waardoor te verantwoorden uitstel, rechterlijke uitspraken, verbeterde mogelijIdieden voor zeekant-bescher ming enz. a priori in een dwangpo sitie komen. Uit dat alles blijkt, dat het Rijk de eigenaren van grond en huizen, hun mondigheid en begrip, hun verdriet over het verlies van eigendommen, waaraan vaak zovele dierbare herinne ringen verbonden zijn, zeer gering schatten. Ik hoop, dat U dit als rechtzetting van uw eigen artikel wilt plaatsen. BiJ voorbaat mijn vriendelijke dank, Den Haag. J. van der Starp. VEBVOEGTEBHAAL door T. Mateboer N.V. tJitgeverg „De Banier" - Utrecht 36 „U verplicht mij niets en een offer is het helemaal niet. En een wildvreem de... ben ik... voor het kind ook niet. Het schijnt mij nodig te hebben". Hij kijkt haar aan. Maar zij neemt het blad en haalt voor de tweede keer koffie Een klok slaat twaalf uur. Dan zitten ze weer zwijgend aan tafel. „Waar is de hond?" vraagt hij opeens. „Die ligt op 't matje voor 't ledikant". „Hoe is het mogelijk", fluistert hij. Samen dragen ze een gemakkelijke ligstoel naar het slaapkamertje van het kind. Enting legt er enkele kussens in. „Laat de deur een klein eindje open. Ik zal mijn kamerdeur op een kier zet ten. Als er wat is, roept u rmj dan da- deUjk?" „Komt in orde, hoor". „En u gaat toch ook slapen?" „Ik slaap in de stoel". „Dan wel-te-njsten". „Wel-te-rusten", fluistert ze. Maar Jannetje kan niet slapen. Ze hoort het piepende en gejaagde adem halen van het zieke kind. Soms kreunt of babbelt het in haar slaap en dan heft de hond luisterend zijn kop op. Jannetje kan niet slapen. Ze moet denken, veel denken. De hele avond gaat als een fUmprent aan haar gedach ten voorbij. Het lijkt haar al dagen ge leden dat ze met de bus is aangekomen. Morgen moet ze weer beginnen. De Bijbelvertelling heeft ze nog niet eens voorbereid. Het boek zit in haar tas, maar ze heeft er geen zin meer aan de les over te kijken. Ze zal morgen wel zien. Nu zit ze hier in het huis van hem bij zijn zieke kind. Wat is het toch alles wonderlijk. Waartoe moet zij hier nu komen om het kind te kalmeren? Heeft dat kind betrekking op haar? Of komt het alleen maar door de hond? Vreemd is het wel dat het aUeen bij haar rustig wordt. „Moesie", noemt ze haar. Maar hij noemt haar een wildvreemde. Voor hem is ze bUjkbaar niet anders dan een welkome hulp, meer niet. Als het kind weer beter is, zal hij haar dankbaar zijn; zij zal een goede kennis bUjven en hij zal zijn gang weer gaan, met de ge dachten bij die andere vrouw, waarvan de foto op zijn bureau staat. Zij legt het hoofd op de scherpe rand van het ledi kant en snikt zacht. In de donkere gang staat Enting door de kier van de deur te kijken. Hij gaat op zijn tenen terug en laat zich onhoor baar in zijn bed glijden. Ook hij kan de slaap niet vatten. Waarom huilt ze? Is ze zo met het lot van het kind begaan? Heeft ze zijn kind werkelijk zo lief? Het moet een meisje zijn met een week hart. Hij heeft her haaldelijk horen vertellen dat ze een uitstekende onderwijzeres is, die met de kinderen vlot kan opschieten. Een bol- lekop is ze helemaal niet. Nu zit ze daar bij zijn zieke kind. Hij hoorde haar zacht snikken; hij zag haar schouders schokken. O, hij zou naar binnen willen vliegen en haar in zijn armen nemen, haar troosten, zoals zij zijn zieke kindje heeft getroost. Een oneindig verlangen en een onuitsprekelijke weemoed ver vullen zijn hart. Zijn vrouw, die hij meer dan aUes liefhad, is dood. Nooit, zal hij haar stem weer horen; nooit zal hij haar liefde en zorg weer smaken. En zijn hart hunkert er naar. Hij kan niet zonder liefde leven. Zijn lange alleen spraken tegen het portret op de schrijf tafel, wat helpen hem die? Zijn huis houdster Greet had al eens gezegd: Te gen wie praat je toch? Ze zouden hem op den duur voor een zonderling verslijten. En nu zit zij daar in de kamer bij zijn kind, het evenbeeld van zijn gestorven vrouw, even zorgzaam, even gevoelvol. Toen hij haar de eerste keer zag, schrok hij, en hij kon zijn aandoening nauwe lijks verbergen, 't Was of hij haar weer voor zich zag, zijn vrouw, het allerdier- baarste dat hij op aarde had bezeten. Zei zijn Luusje ook niet „Moesie" tegen haar? Had zijn kind het niet, hoewel on bewust, ook zo aangevoeld? Wat een geluk zou het zijn wanneer zijn kind weer een moeder had. En dan zo'n moe der. En wat zou het voor hem niet een geruststelling zijn, wanneer hij zijn Luusje overdag bij een zorgzame moe der wist. En dat hij zelf weer een thuis komen had en niet elke avond ontvan gen werd door een mopperende huis houdster, die al zo lang met het eten had gewacht en ook wel eens een keer naar huis wilde Vooral de dagen dat hij voor zaken op reis moest, waren voor hem een kwelling. Eén of meer nachten in den vreemde was voor hem een verschrik king, te weten dat Greet alleen möt het kind thuis was. Als hij zich voorstelde dat zijn dochtertje alleen door het bos zwierf, wat het de laatste tijd zo vaak deed, en ze 's avonds tegen donker nog niet gevonden was. dan wilde hij wel naar huis vliegen. Daarom ging hij maar zo weinig mogelijk op reis, maar zijn zaken kwam dat niet ten goede. Enting woelt en woelt. Hij hoort de klok twee uur slaan, dan half drie Soms luistert hij scherp, maar hij hoort niets verontrustends. Zijn kind schijnt de hele nacht goed te slapen. Maar als de klok drie uur slaat, hoort hij opeens gepraat in het slaapkamertje. Hij glijdt uitbed en loopt op z'n tenen de gang in. Door de kier van de deur ziet hij dat Jannetje het kind op haar schoot heeft genomen en uit de beker laat drinken. Het schijnt hem toe dat het kind stukken rustiger is geworden. Haar voetjes spe len met de hond, die er ook weer bij is gekomen en ze kraait als de koude snuit haar armpje aanraakt. Dan slaat ze haar armpjes om de hals van de juf frouw en vraagt, terwijl ze Jannetje recht in de ogen kijkt: „Ben je nu niet meer dood?" Ze weet daar niet direkt een antwoord op. „Pappie zegt dat moesie op het kerk hof is. Maar nu ben je teruggekomen en nu ga je nooit meer weg". Jannetje knuffelt het kind tegen zich aan en fluistert: „Nee, nooit hoor, maar nu moet je weer lekker gaan slapen". „Bijf je dan bij mij? Met 't hondje?" „Ik bUjf heel dicht bij je. En het hond je ook". Enting is stil naar zijn kamer terug getrokken. Als hij weer in bed ligt, blij ven zijn gedachten haken bij de woor den: Ben je nu niet meer dood? Hij is blij met de gedachte van zijn kind, maar hij is er tevens bang voor, weet niet hoe hij er mee aan moet. Hoe moet dat nu verder? Zal er ooit uitkomst komen voor hem en zijn dochtertje? Beiden snakken naar tederheid en liefde. Dan schieten hem de woorden te binnen: Maar de Heer' zal uitkomst geven. Hij Die daags Zijn gunst gebiedt; 'k Zal in dit vertrouwen leven „Heere bidt hij geef mü dat vertrouwen, 'k Zal mij bij Uw leiding neerleggen". Hoofdstuk XV Om haU negen gaat de telefoon in het kantoor van Enting. Hij schiet uit zijn bed en rent op blote voeten naar het rinkelende apparaat. „Met de dokter ^- hoort hij Het spijt me Enting, maar ik ben nog niet bij u kunnen komen. De halve nacht in de weer geweest. Er zijn zoveel grieppa- tiënten. Uw huishoudster ligt ook al op één oor. Die zul je vandaag dus wel niet zien. Maar hoe gaat het nu met de kleine?" „Ik geloof, dat ze goed geslapen heeft. Maar ik ben nog niet bij haar geweest. De telefoon maakte mij wakker". „Kom je nu pas uit bed? Maar man, het loopt al tegen negen uur. Is juf frouw Bolle al naar school of is ze niet bij je gebleven?" „Ik zal haar roepen. O, wat een toe stand. Ze slaapt zeker nog. Tot ziens, hoor". Hij gooit de hoorn neer en rent de gang in. Zacht tikt hij op de deur van de kinderkamer. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1978 | | pagina 5