EIIAriDEII niEUWS lacob Cats lo Middelburg Overdenking Zeeuwse wandelingen Grootvader vertelt uit de Heilige Schrift 2e Mad Vrijdag 16 september 1977 No. 4624 KVENSTER HET ir -k ir -k Uw huis verkopen TAMBOER »-^ blik op kerk en samenleving Fatima Een wonder Het licht van het Woord Komende herfst om precies te zijn op 13 oktober herdenkt de Booms- Katholieke Kerk de „verschijningen" van Maria aan drie herderskinderen in het Portugese dorp Fatima. Iedereen heeft uiteraard weleens van Fatima gehoord Maria wordt zelfs „onze lieve vrouwe van Fatima" ge noemd maar wat er nu eigenlijk aan de hand is geweest, blijken velen niet te weten. Het was mij ook maar half bekend, tot ik deze zomer in Elseviers Magazine een uitvoerige reportage las van twee verslaggevers die Fatima had den bezocht en de „feiten" nogeens op een rijtje wilden zetten. Het was opval lend hoeveel reakties van lezers daarop kwamen en ze waren alle even positief! Blijkbaar is er in de Roomse Kerk niet zoveel veranderd als sommigen graag zouden willen. Trouwens, dat een blad als „Elsevier" zo z'n best deed om deze „verschijningen" aannemelijk te maken, spreekt voor zichzelf. Het was dan ook een verhaal, waarvan men, als men niet een beetje Holandse en Cavinistische nuchterheid bezat, bepaald onder de in druk zou raken Om een lang verhaal kort te maken, op 13 mei 1917 verscheen Maria voor het eerst aan de kinderen. Drie kinderen uit één gezin: Lucia, Francisco en Jacintha. Vóór die tijd, in 1916, waren ze al door een engel op deze verschijning voorbe reid. Bij die eerste verschijning zei Ma ria echter nog niet wie zij was, maar gaf zij de kinderen de opdracht, iedere 13de van de maand terug te komen. Dat werd hun echter op 13 augustus verbo den. Maria verscheen toen onaangekon digd op 19 augustus. De laatste en groot ste verschijning had plaats op 13 okto ber. Bij die gelegenheid noemde zij voor het eerst haar naam, en zei ze dat er in Fatima, op de plaats van de verschij ningen, een kapel moest worden ge bouwd. Ze maakte ook bekend dat de oorlog (het was immers op het laatst van de Eerste Wereldoorlog) spoedig beëindigd zou worden en dat de kinde ren boete moesten doen voor de vele zonden van de wereld en dat ze moesten bidden voor de bekering van Rusland, anders zou Rusland op den duur de hele wereld overheersen. Bij deze laatste verschijning had ook het grote „zonnewonder" plaats. De zon zou een draaiende beweging hebben ge- maakt om vervolgens (in schijn) neer te storten op de mensenmassa die in Fati ma bijeen was om tenslotte weer om hoog te kUmmen naar haar plaats. De Roomse Kerk heeft, na een uitvoe rig onderzoek, in 1930 de verschijningen van Maria in Fatima voor „echt" ver klaard. Elsevier had deze zomer met verschillende mensen gesproken die ooggetuigen waren van „het wonder" en die er nu, 60 jaar later, nog zeer van onder de indruk waren. Van de kinde ren aan wie Maria zou zijn verschenen, zijn er inmiddels twee niet meer in le ven. Alleen de oudste, Lucia, die inmid dels 70 jaar is, en terstond na de ver schijning in een klooster is gegaan, leeft nog in volkomen afzondering. Een laat ste geheim dat alléén aan haar door Maria is bekend gemaakt, heeft zij de toenmalige paus Pius XI toevertrouwd, en dat is nu opgeborgen in de geheime archieven van het Vaticaan. Ik zou waarschijnlijk nooit meer aan de reportage in Elsevier hebben ge dacht, wanneer niet Protestants Neder land van september 1977 een artikel had gepubliceerd met „Enkele opmerkingen Door zijn langdtoiige ziekte en ver blijf in Engeland was de advocatenzaak in Den Haag verlopen. Nu hij beter is wil hij er zijn werk weer opnemen. Maar een studievriend van hem, gaf hem de raad Den Haag te verlaten en naar Middelburg te komen. Dat was Apollonius Schotte, pensionaris van de ze stad. „Ik vond zijn voorstel goed en heb zijn raad gedaan. En ging tot Middelburg mijn woonplaats nederslaan'.' Cats was toen bijna 26 jaar oud. Er was veel werk. Middelburg was in c^ie tijd een belangrijke handelsstad. „De stad om deze tijd, als wonder wel gelegen, Was toen van alle kant met veelderhande zegen Verrijkt door groot beslag en nering uit de zee. Veel winkels in de stad en nering op de ree'. De scheepvaart, vooral de kaapvaart, gaf aanleiding tot vele geschillen, die behandeld moesten worden door het admiraliteitscollege. Er waren veel pro cedures, maar te weinig advocaten, zo dat er voor Cats werk genoeg te doen was. Terecht kon hij zeggen: „Brood van luie aard en heb ik nooit gegeten". Hij was echter onbekend met han- delsrecht en zeezaken'. Pensionaris Schotte bracht hem in aanraking met de voornaamste kooplieden van de stad. Hiertoe behoorde o.a. Pieter de Moucheron, die in Noordstraat woonde naast de Rijkskweekschool (heet nu Pedagogische Academie). Daar ging Ja cob Cats in de kost. Later heeft hij de woning gekocht en met vrouw en kin deren bewoond tot zijn vertrek uit Middelburg. Een steen in de gevel: „Woonhuis van Jacob Cats 1603-1623" herinnert aan deze tijd. Lang heeft hij niet bij De Moucheron gewoond, want enkele maanden na zijn aankomst ging de zaak failliet en de familie verliet Middelburg. In ditzelfde jaar 1603 werd Cats ook benoemd tot stadsadvocaat, waardoor zijn werk weer toenam. Getrouwd „Ik zat meesj onverzeld omtrent een stille heerd", klaagde de eenzame advo caat na het vertrek van zijn kostbaas. Geen wonder dat hij gezelschap zocht. „Hierop Uet ik het oog, ook mijn gedachten dwalen. Waar ik een hupse vrouw voor mij zou mogen halen". Hij zoekt het zelfs tot in de kerk. „Ik kwam te Middelburg eens in de Franse kerk. En daar ontstond in mij een wonder zeldzaam werk. Ik zag de jonge maagd, terwijl ik hoorde preken. En straks is in mijn hart een minnebrand ontsteken. Zij docht mij wonder schoon en uitermate zoet, Dies voelde ik als een vuur tot in mijn innig bloed". Hij schreef haar „een huppe minne brief" en maakte een afspraak om na der kennis met haar te maken. Die kennismaking heeft maar kort ge duurd. Eéh vriend van hem gaf hem de raad de vrijerij niet verder voort te zetten, want „De vader van het dier, dat in uw zinnen speelt. over FATIMA". Het was van de hand van Ds. M. V. J. de Craene, voorheen R.K. priester in België en thans predi kant bij de Ger. Kerk te Middelburg. Sommige hieraain voorafgaande gege vens heb ik ook aan dat artikel ont leend. Ds. De Craene verstaat de kunst, de zogenaamde feiten te relativeren! Wat het „zonnewonder" betreft, merkt hij op dat geen enkele sterrenwacht dit feit heeft geregistreerd. Het was dus iets subjectiefs, iets dat alleen door sommi gen werd waargenomen. De rest van de aanwezigen heeft totaal niets gezien. Vervolgens aldus Ds. De Craene „is het de grote vraag of een „ver schijning" daar werkeUjk aanwezig is geweest. Dat kan volgens Rome niet! Zij die in de hemel zijn ver schijnen niet op de aarde. Wat men naar R.K. leer kan waarnemen is de glans die zo'n verschijning om geeft en de aanwezige afbeelding van zo'n verschijning. Ook het spreken van zo'n verschijning is op zichzelf gezien r.k. een hele kwestie. Rest nog „het derde geheim", dat de paus na 1960 zou bekend maken. Het werd door Lucia opgetekend en on der geheimhouding aan de paus ge geven. Welnu, paus Johannes XXIII heeft geweigerd dit document vrij te geven. Het moest zelfs worden opge borgen in de geheime archieven van het Vaticaan. Een open vraag blijft: waarom?" Het is dacht ik goed, te bedenlïen dat het menselijk hart erg bijgelovig is en gevoelig voor het buitengewone, het wonderlijke. En dat mensen, en vooral kinderen, een ongebreidelde fantasie bezitten, vooral mensen en kinderen uit de zuidelijke landen. In ieder geval roept deze „verschijning" van Maria tal van vragen op, die niet beantwoord kunnen worden. Maar afgezien daarvan, we hebben het profetische Woord dat zeer vast is, en we doen wèl als we daarop acht geven als op een licht schij nende in een duistere plaats (2 Petr. 1 19). Bij het licht van dat Woord valt heel het zogenaamde zonnewonder van 1917 in het niet. WAARNEMER. Is hier ter beurs veracht en bankeroet gespeeld". Het zou slecht zijn voor zijn zaken en zijn reputatie als hij een dergelijk meisje trouwde. Kort daarop vertrok ze naar Amster dam, waardoor ook deze kortstondige verliefdheid weer tot het verleden be hoorde. In 1605 vond hij onverwachts de be geerte van zijn hart, een rijk mooi meis je, bijna twee jaar jonger dan hijzelf. Ze heette Elisabeth van Valkenburg, was afkomstig uit Antwerpen, maar woonde met haar ouders in Amster dam. Hoe hij haar leerde kennen we ten we niet. Heel vroom zegt hij: „Daar ik het niet en zocht en niet en had gedacht. Werd mij een lieve vrouw van Gode toegebracht". Het was ook een vrome vrouw: „Maar Gods heilig Woord als meest bij haar geprezen. Dat was ze bovenal genegen om te lezen". Zij was het die hem tot de kerk bracht, waarvan hij in 1607 lidmaat werd. In 1619 werd hij tot ouderling gekozen. In de notulen van de kerke- raad wordt zijn naam maar een en- "kele keer genoemd, vermoedelijk is hij weinig op de voorgrond getreden. Een goed huwelijk Het schijnt een gelukkig huwelijk geweest te zijn. Cats spreek met veel waardering en grote liefde over zijn jonge vrouw: ze was een weerde vrouw, Een grondstuk van het huis, een spiegel van de trouw. Een vrouw van sneeg vernuft en geestig in manieren. Ze kon een huisgezin naar rechte eis bestieren". Hun oudste kind Johannes is nog 11 jaar geworden, maar de volgende 2 jongens en 2 meisjes zijn kort na de geboorte gestorven. Toen hij in 1623 Middelburg verliet, had hij nog slechts 2 dochters over: Anna, later getrouwd DE TOEKOMST VEKWACHTING VAN GODS KINDEREN. Hij zal den dood verslinden tot overwinning. Jesaja 25 8. Naar Gods eeuwige souvereiniteit is de mens een eeuwigheid-schepsel. De Heere schiep de mens naar zijn beeld en naar zijn gelijkenis. Met het beeld Gods versierd was de mens onsterfelijk en leefde in een vol maakte staat met God. Hij diende God, niet omdat hij niet anders kon, maar omdat hij niet anders wilde. Met het beeld Gods versierd leefde hij in de on middellijke gemeenschap met God. De mens was daarin het pronkjuweel van Gods schepping. Door de Heere ge formeerd uit het geschapen stof was hij door de bijzondere schenking van Gods Geest geworden tot een levende ziel. Gods handeUng met de mens is sou- verein onderscheiden van de handelin gen Gods met de andere schepselen. Hellenbroek schrijft in zijn vragen- boekje het volgende: „Heeft God nog een bijzonder bestuur omtrent de mens?" Ja; die regeert God verbondsgewljze. De mens staat dus altijd in een rela tie tot God. Nimmer kan gezegd worden dat de mens vrij is. God handelt met de mens krachtens de verbondsrelatie, maar dan moeten wij wel onderscheiden in welke dat is. Immers de mens is een gevallen mens, krachtens de rechtvaardige toerekening van Adams bondsbreuk leeft hij nu in een staat des doods en is hij onderwor pen aan de drie-voudige dood. Deze is: a. de geestelijke dood. (d.i. het volko men van God gescheiden zijn) b. de tijdelijke dood. (d.i. de scheiding van ziel en lichaam) c. de eeuwige dood, (d.i. de volvoering van Gods vonnis, in de volkomen scheiding van ziel en lichaam beide in de plaats van eeuwig ach en wee). Zonder 'wederbarende, geschonken ge nade is dat onze staat voor de eeuwig heid. Hoe dat de mens ook denkt en welke theoriën hij ook ontwikkelt, hij leeft onder het strenge oordeel Gods. Door deze staat des doods ontbreekt al le ware kennis van God en Goddelijke zaken. Wil het met de mens wel zijn op weg naar de eeuwigheid, dan moet hij uit deze staat verlost worden. Er moet dus een staatsverwisseling plaats hebben. Hij moet overgaan uit de staat des doods tot de staat des geestelijken le vens, (zo hebben onze oude theologen dit uitgedrukt) De Heere werkt dat souverein en persoonlijk uit in het hart van de gevonnist* zondaar. Ook hier handelt de Heere met de mens verbondsgewljze. Immers van voor de grondlegging der wereld werd in Gods vrederaad gehan deld over de zaligheid van Gods keur lingen. In het genadeverbond van eeu wigheid, waarin God de Vader handel de namens het volle wezen Gods, werd de Zoon van God als het Hoofd van het genadeverbond verordineerd. Als Hoofd van het verbond representeerde Hij al Gods uitverkorenen, die in Hem be grepen werden en dat zoals zij daar la gen in hun staat voor God. Christus heeft in Zijn gewillige en, vrijwülige, volkomen Borgstelling de Zijnen voor Zijn rekening genomen. Immers moes ten de van eeuwigheid verkorenen ver lost worden uit de staat des doods, zij moesten weer een recht ten leven ver krijgen en alzo weer in een verzoende staat met God hersteld worden. Als Je saja nu schrijft: Hij zal de dood ver slinden tot overwinning; wordt, wat hierover geschreven staat bedoeld. In de tijd, wordt in het hart, dit door den Heilige Geest geleerd en toegepast. Wij spreken dan: In het hart wordt een eeuwigheids-werk verheerlijkt. Dat dit alles niet buiten de mens om gaat, kan een ieder duidelijk zijn. Al werkt de Heere dat zonder ons in ons! De wijze waarop de Heere de staats verwisseling werkt is souverein. Nimmer kan er een oorzaak bij het schepsel worden aangemerkt. De Heere doet dat op de tijd door Hem bepaald. Door de omstandigheden door Hem be haagd. Op de leeftijd door Hem verko ren. Misschien klinkt dit alles onbegrijpe lijk. Toch als U even wü mee denken en de getuigenis uit Gods woord er naast stelt, zal het wel duidelijk worden. De tijd van Gods genadewerk in het hart is een souvereine tijd. Dat wil zeggen dat dit nimmer te be rekenen is. Niemand kan de Heere voor rekenen. Hoevelen zullen met schrik aan de weet komen dat hun rekening niet uitkomt. Velen hebben een weder geboorte verondersteld berekend. Velen hebben de wedergeboorte vastgesteld berekend. Dan heeft men een conklusie gemaakt. Men deed alzo, men leefde al zo, men las alzo en daarom heeft men alzo genade ontvangen. Maar,De Heere leert ons: „De wind blaast waarheen hij wil, men hoort zijn geluid, maar men weet niet van waar hij komt, nog waar hij henengaat. Alzo is een iegelijk, die door Gods Geest wedergeboren wordt. De Heere werkt op Zijn tijd, door Zijn Heilige Geest in het hart van de dode zondaar. Wel gebruikt de Heere menigmaal bij zondere omstandigheden, waardoor de staat voor de eeuwigheid wordt ontdekt. Bijvoorbeeld, ernstige rampen, plotse linge sterfgevallen, ingrijpende familie gebeurtenissen, bijzondere zonde straf fen. Denkt U dan maar aan Manasse ia de kerker, de stokbewaarder in Füippi, de hoofdman over honderd enz. Als een bijzondere daad van Gods souvereiniteit ontdekt Gods Woord ons ook de leeftijd waarop de Heere wil werken In het hart van eên mensen kind.. De leeftijdsgrens bepalen wij niet, maar de Heere. De onderscheiden toe- brenging wordt ons door de Heere dui delijk geleerd. Abraham was 70 jaar toen de Heere hem uit het Ur der Chal- deën deed trekken. Manasse was 40 jaar als hij in de kerker te Babel tot God werd bekeerd. Samuel was van zijn kleuterjaren de Heere dienende. Timoitheus heeft van zijn kinderjaren af de Heere gevreesd. Het kind van Jerobeam had wat goeds van de Heere in zijn jonge leven. Het kind van David was slechts enkele da gen oud, toen de Heere het naar den hemel nam. Hoe onderscheiden de leeftijd ook is, al zijn de omstandigheden verschillend, voor hun allen is het genadewerk gelijk. Voor hun is het woord van de tekst van toepassing: „De dood is verslonden tot overwinning". Het eeuwigheidswerk in het hart, in de tijd, wordt voor de eeu wigheid toebereid. Ook daarin aan schouwen wij Gods souvereiniteit Ve len zijn tot hun dood toe, doodbrakende gebleven. Anderen mochten opwassen in de kennis en de genade van Christus. Anderen mochten ervaren de vergeven de kracht van het bloed. Sommigen ont vingen Christus als Borg uit de hand des Vaders. Enkelen werden verwaar digd door de verzegeling des Geestes, van hun kindschap te mogen getuigen. Ook hier is het woord van Paulus tot onderwijs: „Wie zijt gij U mens die te gen God antwoordt, heeft de Potten bakker geen macht om met het leem te doen wat Hem behaagd?" De ingang in de eeuwigheid geeft voor allen dezelfde erfenis. Komt in gezegen de Mijns Vaders, beërft het Koninkrijk wat voor U weggelegd is van voor de grondlegging der wereld. De dood is verslonden tot overwin ning! De dood is door Christus offerande teniet gedaan. Niet één penning van de mens telt mee. Alles is genade, eenzijdi ge genade, vrijkopende genade, geschon ken genade. Wie roemt, roeme in de Heere. Dit neemt alle verheffing uit het hart weg. De beschouwing verheft zich en bedriegt zich. De beleving werkt vernedering en zeUverfoeüng. Ruth heeft ervan getuigd: „Dat gij omgezien hebt naar een vreemde". Mefiboseth stamelt: „Dat gij omgezien hebt naar een dode hond". De hoofdman moest zeggen: „Ik ben niet waard dat Gij onder mijn dak in komt". De ganse gemeente zal belijden: Gij hebt ons Gode gekocht met Uw bloed en daarom zijn wij voor de troon. Gij hebt, O Heer in 't doodlijke tijdsgewricht Mijn ziel gered, mijn tranen willen drogen. Mijn voet geschraagd, dies zal ik voor Gods ogen. Steeds wandelen in 't vrolijk levenslicht". Dirksland. Ds. P. Blok. met Cornells van Aerssen, heer van Wernhout en drossaart van Breda. Negen jaar jonger was Elisabeth, ge huwd met Cornells Musch, griffier van de Algemene Staten. Behalve het hms in de Noordstraat had Cats een buitenverblijf te Grijps- kerke: het Munnikenhof, de vroegere zomerresidentie van de geestelijken der Middelburgse Abdij. Monninkenhof te Grijpskerke (zomerverhlijf van Cats) „Ik had een buitenhuis, niet verre van de stad. Daar ik en mijn gezin een wijl in stilte zat". Het bestaat nog en is een paar jaar geleden gerestaureerd. Gelukkige da gen bracht hij hier door: „Ik las, ik dichtte, ik schreef, ik maakte zinnebeelden, Terwijl mijn kleine jeugd omtrent de bomen speelden". De dichter In 1618 begon Cats te dichten, hij was toen 41 jaar. Zijn eerste bundel was ,Z,inne- en minnedichten". Adriaan van de Venne illustreerde ze. Hij draagt de ze verzen op aan de Zeeuwse jonk vrouwen. Van tal van dieren en gewone voor werpen uit het dagelijkse leven maak te hij 3 gedichten: over de liefde, over het gewone leven en over het godsdien stig leven. Met de moraal, de toepas sing, erbij, bij de twee laatste soorten ook in proza. Ik heb ze hier afzonder lijk in een pocketboekje. Van de 52 wil ik nummer 39 overnemen, d.w.z. het eerste gedicht. Een hond heeft een stuk brood ge kregen, heeft het nog in zijn bek, maar staat nog te wachten op meer. „Als ik de liefste zag, toen wou ik haar genaken; Straks riep ik om de spraak, fluks haar te mogen raken. Toen bad ik om een kus en schoon ik die bekwam. Nog vond ik dat mijn hart geen recht vernoegen nam. Ik voelde des te meer mijn ziel gedurig hijgen. Dus wenste ik boven dat een nader pand te krijgen:. O lusten zonder end! o wispelturig spel! Al krijgt de hond een stuk, nog gaapt hij evenwel". In zijn Middelburgse tijd heeft hij nog ^meer geschreven. Het grootste werk was „Het Houwelijck", een verzame ling van 800 bladzijden. „Dat is het ganse beleid des Echtenstaats, afgedeeld in zes hoofdstukken, te weten maagd, vrijster, bruid, vrouwe, moeder, wedu we, behelzende mede de mannelijke te- genplichten. Over haar heeft Cats de toen geldende mening: „Ik wil in alle dingen de mensen doen beseffen. Dat mannen overal de wijven overtreffen". Het woord „wijf" dat Cats overal ge bruikt, was in zijn tijd het gebruikelij ke woord voor vrouw, vergelijk het maar eens met de oude statenbijbel. In Engeland heet een getrouwde vrouw ook wife (spreek uit waif). Ik zou het wel leuk vinden om over ieder van deze zes onderdelen een ar tikel te schrijven. Maar u hebt nu al zoveel over Cats gelezen en er komen nog 2 artikelen, zodat dit nu niet mo gelijk is. Met toestemming van de re dactie van ons blad misschien later eens? Dit huwelijksboek werd nog in Mid delburg uitgegeven (1625), toen Cats deze stad al voorgoed verlaten had. Middelburg. L. van Wallenburg. VERVOLGVERHAAL door Jan Knape Mzn. 82 Jilles spreekt dat niet tegen. Na enig nadenken vindt hij de woorden voor zijn preciese bedoeling: „ze wazze een- ziejig, dat was het. Daer hawe ik noait an mee wille doeë't Zal nóg wel zoa weze, dat weet ik zoa nietTriestig zegt hij: „Och, ik spreeke haest geen mens meer; dat gaet zoa as je oud wordt je bint er nie meer Hij begint uit te leggen: „een pommel- boam wier gebruukt om een voer hoai of terve of wat dan oak goed vast op de waegen te kriegen, want as het schuin viel dan had je groaten dol om d'r mee thuus te kommenIk stakke het ene ende in de giek. Dat was een soort lad dertje vooran de waegen mit sporten. En ik douwende mit alle macht de pom- melboam naer beneje zoadat de opste kers d'r een Uene overheen konne goaie en dan was het: hup, heij, hup om het voer terve goed an te trekken. De liene wier vastgebonde an de tuute van de ladder „'t Was hoai", zegt Neelemaatje. Hij grinnikt: „en daemet zei je, dat het terve Was!" Ze denkt even na: „zoa, ha'k dat ge- zeid? Nó, dan was het terve..." Ze praat er vlug overheen met te zeggen: „Je bint an 't uutleggen of m'nheer nog noait een voer heit zien laeje en of dat 'n nog boereknecht mot worre!"... Hij berust: „lae m'n 't mar zoa laete, 't was in elk geval een voerEn toen beurende 't: ik leunende op de pommel- boam van achtere om het touw te grie- pen, want ze hadde al een paer keer misgegoaid en toen brak den boam De rest weet ik nie meer Neelemaatje vertelt verder, JUles kwam ongelukkig terecht, met zijn hoofd op de grond. Van stee werd er een ladder gehaald en zo werd hij naar stee „gezeuld" als een zieke hond. Gerrit ging dadelijk naar 't dorp om de dokter, want „telefonen wazze d'r nog niet". De dokter kwam al gauw en hij be gon dadelijk met de boer uit te kaffe ren omdat-ie iemand met een zware hersenschudding een steil trapje op had laten zeulen om hem op een bedompt kamertje op bed te leggen. JUles lag veertien dagen buiten kennis, de dokter kwam elke dag en dan stond zijn ge zicht bezorgd. Neelemaatje voerde hem melk en geklutste eitjes met een lepel tje Jilles valt haar in de rede: „En daer weet ik noe heelemaele niks van. Hoe is 't meugelijk, ehToen ik weer zoa'n beetje bie kennis kwam zei ik tegen den baas: zie je wel, dat die pommelboam rot was, want daer is 't deur gekommeDat wist ik dus nog! Hie is noait meer bie m'n boven ge weest!Jae, en noe mo' je hoare: Neelemaotje bleef m'n oppasse as een moeder Hier valt ze in: „dan mot je begriepe: ik mogge niet van z'n weg of hie mos eerst een kosje ha, dan hieuw 'n m'n keurse vast en dan zei 'n..." Ze legt haastig haar hand voor d'r mond en ze krijgt een kleur. Hij giechelt: „Zeit het mar oor, je hoeft er niet verleege mee te wezen, me hawe noait ies gedaen wat nie mocht. Daerom wier ik die eene keer zoa hels toen Neelemaotje wat lange weg bleef en de boerin beneejen an het laddertje kwam roepe: binne juule nog nie klaer? Ze had de zaek netuurlijk al lang deur! Ik wiere woest, ik gooiende m'n beenen uut bed, hoewel ik nog niet uut bed mog. Ik liepe naer 't trapgat en ik vroege: wat mot dat!Ze zei: jae, vier en stroa dient niet alzoa, zeit vaoder Cats. Ik riepe: Zoa de waerd is zoa vertrouwt 'n z'n gasten... Mo'je begriepe: ze binne zelf in d'r haest motte gaen trouwe!"... Neelemaatje waarschuwt: „daer mag je niet hard over valle Hij gromt: „ik hawe 't wuuf nie meer bie m'n gezieë, voordien kwam ze wel es kiek©Och, Neelemaotje Het aoUes mar over d'r kant gaenZe was zoa'n goedzakHij knikt: „en dat is' ze nog, dat mo'k eerlijk zeggeEn zoa- doende hawe m'n veul va' mekaore lee- re houweDat doeë m'n nog, is 't geen waer, m'n ouwe kneutje?" Ze vlnnigt: „ouwen gek, mo' je dat noe zeggeEn tegen mij verklaart ze: „hie lag er zoa zielig bie. Ik hawe dikkels bie z'n bed zitte bleete omdat ik docht, dat het er niet komme zou En den domenee heit zoa dierbaer voor z'n gebid,jae, hie kwam dikkels. 't Is zonde, de man is al lang doad!..." „Netuurlijk", zegt Jilles, „'t was toen al een ouwe manHij gaat nu snel een eind aan het verhaal maken. Toen hij van de dokter uit bed mocht heeft hij „z'n bulletjes" bij elkander gepakt en tegen de baas gezegd: „geef me m'n centen mar, je hei mien gehad!" Het gaf ruzie, want de boer zei: „je centen! Mo'k je nog betaele voor den tied, dat je op bed gelege heit!" „Jae", zegt Jilles, zoa gieng dat toen. Maar Jilles was niet op z'n mondje ge valle, „hij sloeg met zijn vuist op de tafel en schreeuwde: „m'n centen, je betaelt den dokter, en je lae m'n deur Gerrit thuus brienge mit de Gelderse waegen, want Neelemaotje gae mee. Mar die komt vrom, want me wille nie ha, dat je heelemaele onthand komt te zitten". Neelemaatje vertelt: „ik doche, dat de man een beroerte kreeg van kwaed- heid... Ik schaemende m'n eige zoaas Jilles tekeer giengJae, JUles, dat had je zoa nie magge zegge „Ik stieng in m'n recht", zegt JiUes, „en daer zou een ongelok gebeurd weze as ki. m'n zin niet gedaen hadHet leste dat ik van z'n gehoard ha was: lae 'k je noait meer zieë!" Het werd een moeUijke tijd voor Jil les. De dokter stuurde hem dadelijk naar bed, hij mocht zelfs niet lezen. Hij leed die hele winter aan hevige hoofd pijnen zodat het lang duurde' voordat de arts vergunning gaf om naar werk om te zien. En toen was er geen werk. Jil les zegt: „'t was pitje winter en m.e moste inkelt van vaoders verdiensten leve. Dat val nie mee voor een jonge- joon. Den dokter zei: te vroeg uut bed gekommeEn toen hawe ik hem heel de geschiedenis verteld Neelemaatje zegt: „En dat had je noe juust niet motte doeë, want de gods dienst wier d'r weer mar op angekeeke! Den dokter was heelemaele nie gods dienstig, weet jeZe vergoelijkt: „Och jae, ik zegge aoltoas mar van men sen as Den Hertog: doe naer d'r woor den mar nie naer d'n werken!"... Jilles zegt nadrukkelijk: „Woorden en werken modde mi' mekaore overeen- komme!" Ze vraagt vinnig: „Is dat mi' joe het geval?" Hij zwijgt, blijkbaar vervult van zijn schuld. Ze zegt: „'t schut d'r veul bie, JUles't schilt er veul bie!Och, 't is eigenlijk mit iedereen zoa!"... Hij gaat er niet op in. Hij vertelt, dat hij veel steun gehad heeft die winter aan de dominee. Die kwam elke week. Neelemaatje kwam ook dik'wijls: een uur lopen naar het dorp en dan een uur lopen naar stee, meestal in het „leer- donker". Soms kwam ze samen met Gerrit in de barouchet. Dan spande hij uit bij een kennis. JiUes zegt er van: „Gerrit hei nae dat voorval meer beks gekreege; hie zei geweun tegen den baes: ik hawe vanaevend de waegen noadig, dat vin je zeker wel goed Kiek, zóa mo' je zukke lui anpakke..." Neelemaatje schudt afkeurend haar hoofd Dan filosofeert Jilles: „Weet je wat ik m'n eige wel es ofvraege?Had On zen Lieven Heere noe per see noadig om m'n van dat voer of te laete vaUen om Neelemaotje en mien voor een leven lang bie mekaore te briengen?... Wat hawe m'n toch mit een wonderlijk God te doeën, eh! Wat laet Hie ons toch on- begrepe weegen gaen! Neelemaatje knikt: „Dat binne waere woorden, Jilles. Hij vervolgt weer met nog eens de ar moedige en troosteloze ■winter op te ha len, die het gezin moest doorleven, zo volstrekt zonder uitzicht: Neelemaotje en ik vreeje, mar wanneer zou het tot den trouwdag komme?! Me hadde geen van beië een roaie cent. En dit is een waerheid as een koeie: je ken van de Uefde nie leve, je ken alleen saeme den ermoej draege! Neelemaatje knUct aldoor. Dan zegt ze: „ik hawe aoltoas JiUes z'n vaoder en z'n moeder bewonderd. Die hadde noe noait een slechte zin, ze wazze noait be kommerd. Ik hoare z'n vaoder nog zeg ge toen ik es 's zondagsaevens bie heul je gegeete had: ziezoa, me binne vandaege weer riekelijk gespiezigd gevrorre en me zalle bidde dait dien groaten Ontfer- mer dat merge oak doetToen ik weggieng kreeg ik een boekje van z'n mee, dat 'n van z'n ermoej gekocht had. Dat mo' je es leze, zei 'n. Hoe het pre cies hietende weet ik nie meer, daer kwam ies van „kgssier" in voor. Ik ha- we 't vrom gegeve, mar noait meer vrom gezieë (Wordt vscvolgd)

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1977 | | pagina 5