EIIAriDEII niEUWS
lacob Cats lo Middelburg
Overdenking
Zeeuwse wandelingen
Grootvader vertelt
uit de
Heilige Schrift
2e Mad
Vrijdag 16 september 1977
No. 4624
KVENSTER
HET
ir -k
ir -k
Uw huis verkopen
TAMBOER
»-^
blik op kerk
en samenleving
Fatima
Een wonder
Het licht van het Woord
Komende herfst om precies te zijn
op 13 oktober herdenkt de Booms-
Katholieke Kerk de „verschijningen"
van Maria aan drie herderskinderen in
het Portugese dorp Fatima.
Iedereen heeft uiteraard weleens van
Fatima gehoord Maria wordt zelfs
„onze lieve vrouwe van Fatima" ge
noemd maar wat er nu eigenlijk aan
de hand is geweest, blijken velen niet
te weten. Het was mij ook maar half
bekend, tot ik deze zomer in Elseviers
Magazine een uitvoerige reportage las
van twee verslaggevers die Fatima had
den bezocht en de „feiten" nogeens op
een rijtje wilden zetten. Het was opval
lend hoeveel reakties van lezers daarop
kwamen en ze waren alle even positief!
Blijkbaar is er in de Roomse Kerk niet
zoveel veranderd als sommigen graag
zouden willen. Trouwens, dat een blad
als „Elsevier" zo z'n best deed om deze
„verschijningen" aannemelijk te maken,
spreekt voor zichzelf. Het was dan ook
een verhaal, waarvan men, als men niet
een beetje Holandse en Cavinistische
nuchterheid bezat, bepaald onder de in
druk zou raken
Om een lang verhaal kort te maken,
op 13 mei 1917 verscheen Maria voor het
eerst aan de kinderen. Drie kinderen uit
één gezin: Lucia, Francisco en Jacintha.
Vóór die tijd, in 1916, waren ze al door
een engel op deze verschijning voorbe
reid. Bij die eerste verschijning zei Ma
ria echter nog niet wie zij was, maar
gaf zij de kinderen de opdracht, iedere
13de van de maand terug te komen. Dat
werd hun echter op 13 augustus verbo
den. Maria verscheen toen onaangekon
digd op 19 augustus. De laatste en groot
ste verschijning had plaats op 13 okto
ber. Bij die gelegenheid noemde zij voor
het eerst haar naam, en zei ze dat er in
Fatima, op de plaats van de verschij
ningen, een kapel moest worden ge
bouwd. Ze maakte ook bekend dat de
oorlog (het was immers op het laatst
van de Eerste Wereldoorlog) spoedig
beëindigd zou worden en dat de kinde
ren boete moesten doen voor de vele
zonden van de wereld en dat ze moesten
bidden voor de bekering van Rusland,
anders zou Rusland op den duur de hele
wereld overheersen.
Bij deze laatste verschijning had ook
het grote „zonnewonder" plaats. De zon
zou een draaiende beweging hebben ge-
maakt om vervolgens (in schijn) neer te
storten op de mensenmassa die in Fati
ma bijeen was om tenslotte weer om
hoog te kUmmen naar haar plaats.
De Roomse Kerk heeft, na een uitvoe
rig onderzoek, in 1930 de verschijningen
van Maria in Fatima voor „echt" ver
klaard. Elsevier had deze zomer met
verschillende mensen gesproken die
ooggetuigen waren van „het wonder" en
die er nu, 60 jaar later, nog zeer van
onder de indruk waren. Van de kinde
ren aan wie Maria zou zijn verschenen,
zijn er inmiddels twee niet meer in le
ven. Alleen de oudste, Lucia, die inmid
dels 70 jaar is, en terstond na de ver
schijning in een klooster is gegaan, leeft
nog in volkomen afzondering. Een laat
ste geheim dat alléén aan haar door
Maria is bekend gemaakt, heeft zij de
toenmalige paus Pius XI toevertrouwd,
en dat is nu opgeborgen in de geheime
archieven van het Vaticaan.
Ik zou waarschijnlijk nooit meer aan
de reportage in Elsevier hebben ge
dacht, wanneer niet Protestants Neder
land van september 1977 een artikel had
gepubliceerd met „Enkele opmerkingen
Door zijn langdtoiige ziekte en ver
blijf in Engeland was de advocatenzaak
in Den Haag verlopen. Nu hij beter is
wil hij er zijn werk weer opnemen.
Maar een studievriend van hem, gaf
hem de raad Den Haag te verlaten en
naar Middelburg te komen. Dat was
Apollonius Schotte, pensionaris van de
ze stad.
„Ik vond zijn voorstel goed en heb
zijn raad gedaan.
En ging tot Middelburg mijn
woonplaats nederslaan'.'
Cats was toen bijna 26 jaar oud.
Er was veel werk. Middelburg was
in c^ie tijd een belangrijke handelsstad.
„De stad om deze tijd, als wonder
wel gelegen,
Was toen van alle kant met
veelderhande zegen
Verrijkt door groot beslag en
nering uit de zee.
Veel winkels in de stad en nering
op de ree'.
De scheepvaart, vooral de kaapvaart,
gaf aanleiding tot vele geschillen, die
behandeld moesten worden door het
admiraliteitscollege. Er waren veel pro
cedures, maar te weinig advocaten, zo
dat er voor Cats werk genoeg te doen
was. Terecht kon hij zeggen:
„Brood van luie aard en heb ik nooit
gegeten".
Hij was echter onbekend met han-
delsrecht en zeezaken'. Pensionaris
Schotte bracht hem in aanraking met
de voornaamste kooplieden van de
stad. Hiertoe behoorde o.a. Pieter de
Moucheron, die in Noordstraat woonde
naast de Rijkskweekschool (heet nu
Pedagogische Academie). Daar ging Ja
cob Cats in de kost. Later heeft hij de
woning gekocht en met vrouw en kin
deren bewoond tot zijn vertrek uit
Middelburg. Een steen in de gevel:
„Woonhuis van Jacob Cats 1603-1623"
herinnert aan deze tijd.
Lang heeft hij niet bij De Moucheron
gewoond, want enkele maanden na zijn
aankomst ging de zaak failliet en de
familie verliet Middelburg.
In ditzelfde jaar 1603 werd Cats ook
benoemd tot stadsadvocaat, waardoor
zijn werk weer toenam.
Getrouwd
„Ik zat meesj onverzeld omtrent een
stille heerd", klaagde de eenzame advo
caat na het vertrek van zijn kostbaas.
Geen wonder dat hij gezelschap zocht.
„Hierop Uet ik het oog, ook mijn
gedachten dwalen.
Waar ik een hupse vrouw voor mij
zou mogen halen".
Hij zoekt het zelfs tot in de kerk.
„Ik kwam te Middelburg eens in de
Franse kerk.
En daar ontstond in mij een wonder
zeldzaam werk.
Ik zag de jonge maagd, terwijl ik
hoorde preken.
En straks is in mijn hart een
minnebrand ontsteken.
Zij docht mij wonder schoon en
uitermate zoet,
Dies voelde ik als een vuur tot in
mijn innig bloed".
Hij schreef haar „een huppe minne
brief" en maakte een afspraak om na
der kennis met haar te maken. Die
kennismaking heeft maar kort ge
duurd. Eéh vriend van hem gaf hem
de raad de vrijerij niet verder voort te
zetten, want
„De vader van het dier, dat in uw
zinnen speelt.
over FATIMA". Het was van de hand
van Ds. M. V. J. de Craene, voorheen
R.K. priester in België en thans predi
kant bij de Ger. Kerk te Middelburg.
Sommige hieraain voorafgaande gege
vens heb ik ook aan dat artikel ont
leend.
Ds. De Craene verstaat de kunst, de
zogenaamde feiten te relativeren! Wat
het „zonnewonder" betreft, merkt hij
op dat geen enkele sterrenwacht dit feit
heeft geregistreerd. Het was dus iets
subjectiefs, iets dat alleen door sommi
gen werd waargenomen. De rest van de
aanwezigen heeft totaal niets gezien.
Vervolgens aldus Ds. De Craene
„is het de grote vraag of een „ver
schijning" daar werkeUjk aanwezig
is geweest. Dat kan volgens Rome
niet! Zij die in de hemel zijn ver
schijnen niet op de aarde. Wat men
naar R.K. leer kan waarnemen
is de glans die zo'n verschijning om
geeft en de aanwezige afbeelding van
zo'n verschijning. Ook het spreken
van zo'n verschijning is op zichzelf
gezien r.k. een hele kwestie.
Rest nog „het derde geheim", dat de
paus na 1960 zou bekend maken. Het
werd door Lucia opgetekend en on
der geheimhouding aan de paus ge
geven. Welnu, paus Johannes XXIII
heeft geweigerd dit document vrij te
geven. Het moest zelfs worden opge
borgen in de geheime archieven van
het Vaticaan. Een open vraag blijft:
waarom?"
Het is dacht ik goed, te bedenlïen
dat het menselijk hart erg bijgelovig is
en gevoelig voor het buitengewone, het
wonderlijke. En dat mensen, en vooral
kinderen, een ongebreidelde fantasie
bezitten, vooral mensen en kinderen uit
de zuidelijke landen. In ieder geval
roept deze „verschijning" van Maria tal
van vragen op, die niet beantwoord
kunnen worden. Maar afgezien daarvan,
we hebben het profetische Woord dat
zeer vast is, en we doen wèl als we
daarop acht geven als op een licht schij
nende in een duistere plaats (2 Petr. 1
19). Bij het licht van dat Woord valt
heel het zogenaamde zonnewonder van
1917 in het niet.
WAARNEMER.
Is hier ter beurs veracht en
bankeroet gespeeld".
Het zou slecht zijn voor zijn zaken
en zijn reputatie als hij een dergelijk
meisje trouwde.
Kort daarop vertrok ze naar Amster
dam, waardoor ook deze kortstondige
verliefdheid weer tot het verleden be
hoorde.
In 1605 vond hij onverwachts de be
geerte van zijn hart, een rijk mooi meis
je, bijna twee jaar jonger dan hijzelf.
Ze heette Elisabeth van Valkenburg,
was afkomstig uit Antwerpen, maar
woonde met haar ouders in Amster
dam. Hoe hij haar leerde kennen we
ten we niet. Heel vroom zegt hij:
„Daar ik het niet en zocht en niet
en had gedacht.
Werd mij een lieve vrouw van
Gode toegebracht".
Het was ook een vrome vrouw:
„Maar Gods heilig Woord als meest
bij haar geprezen.
Dat was ze bovenal genegen om te
lezen".
Zij was het die hem tot de kerk
bracht, waarvan hij in 1607 lidmaat
werd. In 1619 werd hij tot ouderling
gekozen. In de notulen van de kerke-
raad wordt zijn naam maar een en-
"kele keer genoemd, vermoedelijk is hij
weinig op de voorgrond getreden.
Een goed huwelijk
Het schijnt een gelukkig huwelijk
geweest te zijn. Cats spreek met veel
waardering en grote liefde over zijn
jonge vrouw:
ze was een weerde vrouw,
Een grondstuk van het huis, een
spiegel van de trouw.
Een vrouw van sneeg vernuft en
geestig in manieren.
Ze kon een huisgezin naar rechte
eis bestieren".
Hun oudste kind Johannes is nog 11
jaar geworden, maar de volgende 2
jongens en 2 meisjes zijn kort na de
geboorte gestorven. Toen hij in 1623
Middelburg verliet, had hij nog slechts
2 dochters over: Anna, later getrouwd
DE TOEKOMST VEKWACHTING
VAN GODS KINDEREN.
Hij zal den dood verslinden
tot overwinning.
Jesaja 25 8.
Naar Gods eeuwige souvereiniteit is
de mens een eeuwigheid-schepsel.
De Heere schiep de mens naar zijn
beeld en naar zijn gelijkenis.
Met het beeld Gods versierd was de
mens onsterfelijk en leefde in een vol
maakte staat met God. Hij diende God,
niet omdat hij niet anders kon, maar
omdat hij niet anders wilde. Met het
beeld Gods versierd leefde hij in de on
middellijke gemeenschap met God.
De mens was daarin het pronkjuweel
van Gods schepping. Door de Heere ge
formeerd uit het geschapen stof was hij
door de bijzondere schenking van Gods
Geest geworden tot een levende ziel.
Gods handeUng met de mens is sou-
verein onderscheiden van de handelin
gen Gods met de andere schepselen.
Hellenbroek schrijft in zijn vragen-
boekje het volgende: „Heeft God nog
een bijzonder bestuur omtrent de
mens?"
Ja; die regeert God verbondsgewljze.
De mens staat dus altijd in een rela
tie tot God. Nimmer kan gezegd worden
dat de mens vrij is. God handelt met de
mens krachtens de verbondsrelatie,
maar dan moeten wij wel onderscheiden
in welke dat is.
Immers de mens is een gevallen mens,
krachtens de rechtvaardige toerekening
van Adams bondsbreuk leeft hij nu in
een staat des doods en is hij onderwor
pen aan de drie-voudige dood. Deze is:
a. de geestelijke dood. (d.i. het volko
men van God gescheiden zijn)
b. de tijdelijke dood. (d.i. de scheiding
van ziel en lichaam)
c. de eeuwige dood, (d.i. de volvoering
van Gods vonnis, in de volkomen
scheiding van ziel en lichaam beide
in de plaats van eeuwig ach en wee).
Zonder 'wederbarende, geschonken ge
nade is dat onze staat voor de eeuwig
heid. Hoe dat de mens ook denkt en
welke theoriën hij ook ontwikkelt, hij
leeft onder het strenge oordeel Gods.
Door deze staat des doods ontbreekt al
le ware kennis van God en Goddelijke
zaken.
Wil het met de mens wel zijn op weg
naar de eeuwigheid, dan moet hij uit
deze staat verlost worden. Er moet dus
een staatsverwisseling plaats hebben.
Hij moet overgaan uit de staat des
doods tot de staat des geestelijken le
vens, (zo hebben onze oude theologen
dit uitgedrukt) De Heere werkt dat
souverein en persoonlijk uit in het hart
van de gevonnist* zondaar.
Ook hier handelt de Heere met de
mens verbondsgewljze.
Immers van voor de grondlegging der
wereld werd in Gods vrederaad gehan
deld over de zaligheid van Gods keur
lingen. In het genadeverbond van eeu
wigheid, waarin God de Vader handel
de namens het volle wezen Gods, werd
de Zoon van God als het Hoofd van het
genadeverbond verordineerd. Als Hoofd
van het verbond representeerde Hij al
Gods uitverkorenen, die in Hem be
grepen werden en dat zoals zij daar la
gen in hun staat voor God. Christus
heeft in Zijn gewillige en, vrijwülige,
volkomen Borgstelling de Zijnen voor
Zijn rekening genomen. Immers moes
ten de van eeuwigheid verkorenen ver
lost worden uit de staat des doods, zij
moesten weer een recht ten leven ver
krijgen en alzo weer in een verzoende
staat met God hersteld worden. Als Je
saja nu schrijft: Hij zal de dood ver
slinden tot overwinning; wordt, wat
hierover geschreven staat bedoeld.
In de tijd, wordt in het hart, dit door
den Heilige Geest geleerd en toegepast.
Wij spreken dan: In het hart wordt
een eeuwigheids-werk verheerlijkt.
Dat dit alles niet buiten de mens om
gaat, kan een ieder duidelijk zijn.
Al werkt de Heere dat zonder ons in
ons!
De wijze waarop de Heere de staats
verwisseling werkt is souverein.
Nimmer kan er een oorzaak bij het
schepsel worden aangemerkt. De Heere
doet dat op de tijd door Hem bepaald.
Door de omstandigheden door Hem be
haagd. Op de leeftijd door Hem verko
ren.
Misschien klinkt dit alles onbegrijpe
lijk. Toch als U even wü mee denken en
de getuigenis uit Gods woord er naast
stelt, zal het wel duidelijk worden.
De tijd van Gods genadewerk in het
hart is een souvereine tijd.
Dat wil zeggen dat dit nimmer te be
rekenen is. Niemand kan de Heere voor
rekenen. Hoevelen zullen met schrik
aan de weet komen dat hun rekening
niet uitkomt. Velen hebben een weder
geboorte verondersteld berekend. Velen
hebben de wedergeboorte vastgesteld
berekend. Dan heeft men een conklusie
gemaakt. Men deed alzo, men leefde al
zo, men las alzo en daarom heeft men
alzo genade ontvangen.
Maar,De Heere leert ons: „De
wind blaast waarheen hij wil, men hoort
zijn geluid, maar men weet niet van
waar hij komt, nog waar hij henengaat.
Alzo is een iegelijk, die door Gods Geest
wedergeboren wordt. De Heere werkt
op Zijn tijd, door Zijn Heilige Geest in
het hart van de dode zondaar.
Wel gebruikt de Heere menigmaal bij
zondere omstandigheden, waardoor de
staat voor de eeuwigheid wordt ontdekt.
Bijvoorbeeld, ernstige rampen, plotse
linge sterfgevallen, ingrijpende familie
gebeurtenissen, bijzondere zonde straf
fen. Denkt U dan maar aan Manasse ia
de kerker, de stokbewaarder in Füippi,
de hoofdman over honderd enz.
Als een bijzondere daad van Gods
souvereiniteit ontdekt Gods Woord ons
ook de leeftijd waarop de Heere wil
werken In het hart van eên mensen
kind.. De leeftijdsgrens bepalen wij niet,
maar de Heere. De onderscheiden toe-
brenging wordt ons door de Heere dui
delijk geleerd. Abraham was 70 jaar
toen de Heere hem uit het Ur der Chal-
deën deed trekken. Manasse was 40 jaar
als hij in de kerker te Babel tot God
werd bekeerd.
Samuel was van zijn kleuterjaren de
Heere dienende. Timoitheus heeft van
zijn kinderjaren af de Heere gevreesd.
Het kind van Jerobeam had wat goeds
van de Heere in zijn jonge leven. Het
kind van David was slechts enkele da
gen oud, toen de Heere het naar den
hemel nam.
Hoe onderscheiden de leeftijd ook is,
al zijn de omstandigheden verschillend,
voor hun allen is het genadewerk gelijk.
Voor hun is het woord van de tekst van
toepassing: „De dood is verslonden tot
overwinning". Het eeuwigheidswerk in
het hart, in de tijd, wordt voor de eeu
wigheid toebereid. Ook daarin aan
schouwen wij Gods souvereiniteit Ve
len zijn tot hun dood toe, doodbrakende
gebleven. Anderen mochten opwassen
in de kennis en de genade van Christus.
Anderen mochten ervaren de vergeven
de kracht van het bloed. Sommigen ont
vingen Christus als Borg uit de hand
des Vaders. Enkelen werden verwaar
digd door de verzegeling des Geestes,
van hun kindschap te mogen getuigen.
Ook hier is het woord van Paulus tot
onderwijs: „Wie zijt gij U mens die te
gen God antwoordt, heeft de Potten
bakker geen macht om met het leem te
doen wat Hem behaagd?"
De ingang in de eeuwigheid geeft voor
allen dezelfde erfenis. Komt in gezegen
de Mijns Vaders, beërft het Koninkrijk
wat voor U weggelegd is van voor de
grondlegging der wereld.
De dood is verslonden tot overwin
ning!
De dood is door Christus offerande
teniet gedaan. Niet één penning van de
mens telt mee. Alles is genade, eenzijdi
ge genade, vrijkopende genade, geschon
ken genade.
Wie roemt, roeme in de Heere.
Dit neemt alle verheffing uit het hart
weg. De beschouwing verheft zich en
bedriegt zich.
De beleving werkt vernedering en
zeUverfoeüng.
Ruth heeft ervan getuigd: „Dat gij
omgezien hebt naar een vreemde".
Mefiboseth stamelt: „Dat gij omgezien
hebt naar een dode hond".
De hoofdman moest zeggen: „Ik ben
niet waard dat Gij onder mijn dak in
komt".
De ganse gemeente zal belijden:
Gij hebt ons Gode gekocht met Uw
bloed en daarom zijn wij voor de troon.
Gij hebt, O Heer in 't doodlijke
tijdsgewricht
Mijn ziel gered, mijn tranen
willen drogen.
Mijn voet geschraagd, dies zal ik
voor Gods ogen.
Steeds wandelen in 't vrolijk
levenslicht".
Dirksland.
Ds. P. Blok.
met Cornells van Aerssen, heer van
Wernhout en drossaart van Breda.
Negen jaar jonger was Elisabeth, ge
huwd met Cornells Musch, griffier van
de Algemene Staten.
Behalve het hms in de Noordstraat
had Cats een buitenverblijf te Grijps-
kerke: het Munnikenhof, de vroegere
zomerresidentie van de geestelijken der
Middelburgse Abdij.
Monninkenhof te Grijpskerke
(zomerverhlijf van Cats)
„Ik had een buitenhuis, niet verre
van de stad.
Daar ik en mijn gezin een wijl in
stilte zat".
Het bestaat nog en is een paar jaar
geleden gerestaureerd. Gelukkige da
gen bracht hij hier door:
„Ik las, ik dichtte, ik schreef, ik
maakte zinnebeelden,
Terwijl mijn kleine jeugd omtrent
de bomen speelden".
De dichter
In 1618 begon Cats te dichten, hij was
toen 41 jaar. Zijn eerste bundel was
,Z,inne- en minnedichten". Adriaan van
de Venne illustreerde ze. Hij draagt de
ze verzen op aan de Zeeuwse jonk
vrouwen.
Van tal van dieren en gewone voor
werpen uit het dagelijkse leven maak
te hij 3 gedichten: over de liefde, over
het gewone leven en over het godsdien
stig leven. Met de moraal, de toepas
sing, erbij, bij de twee laatste soorten
ook in proza. Ik heb ze hier afzonder
lijk in een pocketboekje. Van de 52 wil
ik nummer 39 overnemen, d.w.z. het
eerste gedicht.
Een hond heeft een stuk brood ge
kregen, heeft het nog in zijn bek, maar
staat nog te wachten op meer.
„Als ik de liefste zag, toen wou ik
haar genaken;
Straks riep ik om de spraak, fluks
haar te mogen raken.
Toen bad ik om een kus en schoon
ik die bekwam.
Nog vond ik dat mijn hart geen
recht vernoegen nam.
Ik voelde des te meer mijn ziel
gedurig hijgen.
Dus wenste ik boven dat een nader
pand te krijgen:.
O lusten zonder end! o wispelturig
spel!
Al krijgt de hond een stuk, nog
gaapt hij evenwel".
In zijn Middelburgse tijd heeft hij
nog ^meer geschreven. Het grootste werk
was „Het Houwelijck", een verzame
ling van 800 bladzijden. „Dat is het
ganse beleid des Echtenstaats, afgedeeld
in zes hoofdstukken, te weten maagd,
vrijster, bruid, vrouwe, moeder, wedu
we, behelzende mede de mannelijke te-
genplichten. Over haar heeft Cats de
toen geldende mening:
„Ik wil in alle dingen de mensen
doen beseffen.
Dat mannen overal de wijven
overtreffen".
Het woord „wijf" dat Cats overal ge
bruikt, was in zijn tijd het gebruikelij
ke woord voor vrouw, vergelijk het
maar eens met de oude statenbijbel. In
Engeland heet een getrouwde vrouw
ook wife (spreek uit waif).
Ik zou het wel leuk vinden om over
ieder van deze zes onderdelen een ar
tikel te schrijven. Maar u hebt nu al
zoveel over Cats gelezen en er komen
nog 2 artikelen, zodat dit nu niet mo
gelijk is. Met toestemming van de re
dactie van ons blad misschien later
eens?
Dit huwelijksboek werd nog in Mid
delburg uitgegeven (1625), toen Cats
deze stad al voorgoed verlaten had.
Middelburg.
L. van Wallenburg.
VERVOLGVERHAAL
door Jan Knape Mzn.
82
Jilles spreekt dat niet tegen. Na enig
nadenken vindt hij de woorden voor
zijn preciese bedoeling: „ze wazze een-
ziejig, dat was het. Daer hawe ik noait
an mee wille doeë't Zal nóg wel zoa
weze, dat weet ik zoa nietTriestig
zegt hij: „Och, ik spreeke haest geen
mens meer; dat gaet zoa as je oud wordt
je bint er nie meer
Hij begint uit te leggen: „een pommel-
boam wier gebruukt om een voer hoai
of terve of wat dan oak goed vast op de
waegen te kriegen, want as het schuin
viel dan had je groaten dol om d'r mee
thuus te kommenIk stakke het ene
ende in de giek. Dat was een soort lad
dertje vooran de waegen mit sporten.
En ik douwende mit alle macht de pom-
melboam naer beneje zoadat de opste
kers d'r een Uene overheen konne goaie
en dan was het: hup, heij, hup om het
voer terve goed an te trekken. De liene
wier vastgebonde an de tuute van de
ladder
„'t Was hoai", zegt Neelemaatje.
Hij grinnikt: „en daemet zei je, dat
het terve Was!"
Ze denkt even na: „zoa, ha'k dat ge-
zeid? Nó, dan was het terve..." Ze praat
er vlug overheen met te zeggen: „Je
bint an 't uutleggen of m'nheer nog
noait een voer heit zien laeje en of dat
'n nog boereknecht mot worre!"...
Hij berust: „lae m'n 't mar zoa laete,
't was in elk geval een voerEn toen
beurende 't: ik leunende op de pommel-
boam van achtere om het touw te grie-
pen, want ze hadde al een paer keer
misgegoaid en toen brak den boam
De rest weet ik nie meer
Neelemaatje vertelt verder, JUles
kwam ongelukkig terecht, met zijn
hoofd op de grond. Van stee werd er een
ladder gehaald en zo werd hij naar stee
„gezeuld" als een zieke hond. Gerrit
ging dadelijk naar 't dorp om de dokter,
want „telefonen wazze d'r nog niet".
De dokter kwam al gauw en hij be
gon dadelijk met de boer uit te kaffe
ren omdat-ie iemand met een zware
hersenschudding een steil trapje op had
laten zeulen om hem op een bedompt
kamertje op bed te leggen. JUles lag
veertien dagen buiten kennis, de dokter
kwam elke dag en dan stond zijn ge
zicht bezorgd. Neelemaatje voerde hem
melk en geklutste eitjes met een lepel
tje
Jilles valt haar in de rede: „En daer
weet ik noe heelemaele niks van.
Hoe is 't meugelijk, ehToen ik
weer zoa'n beetje bie kennis kwam zei
ik tegen den baas: zie je wel, dat die
pommelboam rot was, want daer is 't
deur gekommeDat wist ik dus nog!
Hie is noait meer bie m'n boven ge
weest!Jae, en noe mo' je hoare:
Neelemaotje bleef m'n oppasse as een
moeder
Hier valt ze in: „dan mot je begriepe:
ik mogge niet van z'n weg of hie mos
eerst een kosje ha, dan hieuw 'n m'n
keurse vast en dan zei 'n..." Ze legt
haastig haar hand voor d'r mond en ze
krijgt een kleur.
Hij giechelt: „Zeit het mar oor, je
hoeft er niet verleege mee te wezen, me
hawe noait ies gedaen wat nie mocht.
Daerom wier ik die eene keer zoa hels
toen Neelemaotje wat lange weg bleef
en de boerin beneejen an het laddertje
kwam roepe: binne juule nog nie klaer?
Ze had de zaek netuurlijk al lang deur!
Ik wiere woest, ik gooiende m'n beenen
uut bed, hoewel ik nog niet uut bed mog.
Ik liepe naer 't trapgat en ik vroege:
wat mot dat!Ze zei: jae, vier en
stroa dient niet alzoa, zeit vaoder Cats.
Ik riepe: Zoa de waerd is zoa vertrouwt
'n z'n gasten... Mo'je begriepe: ze binne
zelf in d'r haest motte gaen trouwe!"...
Neelemaatje waarschuwt: „daer mag
je niet hard over valle
Hij gromt: „ik hawe 't wuuf nie meer
bie m'n gezieë, voordien kwam ze wel
es kiek©Och, Neelemaotje Het aoUes
mar over d'r kant gaenZe was zoa'n
goedzakHij knikt: „en dat is' ze
nog, dat mo'k eerlijk zeggeEn zoa-
doende hawe m'n veul va' mekaore lee-
re houweDat doeë m'n nog, is 't
geen waer, m'n ouwe kneutje?"
Ze vlnnigt: „ouwen gek, mo' je dat
noe zeggeEn tegen mij verklaart
ze: „hie lag er zoa zielig bie. Ik hawe
dikkels bie z'n bed zitte bleete omdat ik
docht, dat het er niet komme zou
En den domenee heit zoa dierbaer voor
z'n gebid,jae, hie kwam dikkels. 't
Is zonde, de man is al lang doad!..."
„Netuurlijk", zegt Jilles, „'t was toen
al een ouwe manHij gaat nu snel
een eind aan het verhaal maken. Toen
hij van de dokter uit bed mocht heeft
hij „z'n bulletjes" bij elkander gepakt en
tegen de baas gezegd: „geef me m'n
centen mar, je hei mien gehad!"
Het gaf ruzie, want de boer zei: „je
centen! Mo'k je nog betaele voor den
tied, dat je op bed gelege heit!"
„Jae", zegt Jilles, zoa gieng dat toen.
Maar Jilles was niet op z'n mondje ge
valle, „hij sloeg met zijn vuist op de
tafel en schreeuwde: „m'n centen, je
betaelt den dokter, en je lae m'n deur
Gerrit thuus brienge mit de Gelderse
waegen, want Neelemaotje gae mee.
Mar die komt vrom, want me wille nie
ha, dat je heelemaele onthand komt te
zitten".
Neelemaatje vertelt: „ik doche, dat
de man een beroerte kreeg van kwaed-
heid... Ik schaemende m'n eige zoaas
Jilles tekeer giengJae, JUles, dat
had je zoa nie magge zegge
„Ik stieng in m'n recht", zegt JiUes,
„en daer zou een ongelok gebeurd weze
as ki. m'n zin niet gedaen hadHet
leste dat ik van z'n gehoard ha was: lae
'k je noait meer zieë!"
Het werd een moeUijke tijd voor Jil
les. De dokter stuurde hem dadelijk
naar bed, hij mocht zelfs niet lezen. Hij
leed die hele winter aan hevige hoofd
pijnen zodat het lang duurde' voordat de
arts vergunning gaf om naar werk om
te zien. En toen was er geen werk. Jil
les zegt: „'t was pitje winter en m.e
moste inkelt van vaoders verdiensten
leve. Dat val nie mee voor een jonge-
joon. Den dokter zei: te vroeg uut bed
gekommeEn toen hawe ik hem heel
de geschiedenis verteld
Neelemaatje zegt: „En dat had je noe
juust niet motte doeë, want de gods
dienst wier d'r weer mar op angekeeke!
Den dokter was heelemaele nie gods
dienstig, weet jeZe vergoelijkt:
„Och jae, ik zegge aoltoas mar van men
sen as Den Hertog: doe naer d'r woor
den mar nie naer d'n werken!"...
Jilles zegt nadrukkelijk: „Woorden en
werken modde mi' mekaore overeen-
komme!"
Ze vraagt vinnig: „Is dat mi' joe het
geval?"
Hij zwijgt, blijkbaar vervult van zijn
schuld. Ze zegt: „'t schut d'r veul bie,
JUles't schilt er veul bie!Och,
't is eigenlijk mit iedereen zoa!"...
Hij gaat er niet op in. Hij vertelt, dat
hij veel steun gehad heeft die winter
aan de dominee. Die kwam elke week.
Neelemaatje kwam ook dik'wijls: een
uur lopen naar het dorp en dan een uur
lopen naar stee, meestal in het „leer-
donker". Soms kwam ze samen met
Gerrit in de barouchet. Dan spande hij
uit bij een kennis. JiUes zegt er van:
„Gerrit hei nae dat voorval meer beks
gekreege; hie zei geweun tegen den
baes: ik hawe vanaevend de waegen
noadig, dat vin je zeker wel goed
Kiek, zóa mo' je zukke lui anpakke..."
Neelemaatje schudt afkeurend haar
hoofd
Dan filosofeert Jilles: „Weet je wat ik
m'n eige wel es ofvraege?Had On
zen Lieven Heere noe per see noadig
om m'n van dat voer of te laete vaUen
om Neelemaotje en mien voor een leven
lang bie mekaore te briengen?... Wat
hawe m'n toch mit een wonderlijk God
te doeën, eh! Wat laet Hie ons toch on-
begrepe weegen gaen!
Neelemaatje knikt: „Dat binne waere
woorden, Jilles.
Hij vervolgt weer met nog eens de ar
moedige en troosteloze ■winter op te ha
len, die het gezin moest doorleven, zo
volstrekt zonder uitzicht: Neelemaotje
en ik vreeje, mar wanneer zou het tot
den trouwdag komme?! Me hadde geen
van beië een roaie cent. En dit is een
waerheid as een koeie: je ken van de
Uefde nie leve, je ken alleen saeme den
ermoej draege!
Neelemaatje knUct aldoor. Dan zegt
ze: „ik hawe aoltoas JiUes z'n vaoder en
z'n moeder bewonderd. Die hadde noe
noait een slechte zin, ze wazze noait be
kommerd. Ik hoare z'n vaoder nog zeg
ge toen ik es 's zondagsaevens bie heul je
gegeete had: ziezoa, me binne vandaege
weer riekelijk gespiezigd gevrorre en
me zalle bidde dait dien groaten Ontfer-
mer dat merge oak doetToen ik
weggieng kreeg ik een boekje van z'n
mee, dat 'n van z'n ermoej gekocht had.
Dat mo' je es leze, zei 'n. Hoe het pre
cies hietende weet ik nie meer, daer
kwam ies van „kgssier" in voor. Ik ha-
we 't vrom gegeve, mar noait meer
vrom gezieë
(Wordt vscvolgd)