EiüvriDEn - niEuws
Overdenking
Het stadhuis van
Middelburg
Zeeuwse wandelingen
Grootvader vertelt
uit de
Heilige Schrift
2e blad
Vrijdag 24 juni 1977
No. 4600
"TCllKVENSTER
GERO
I altijd voor
I iedereen
i ruim en overzichtelijk
1 in onze speciale
i showroom.
I A. Vroegindeweij
I Westdijk 46 - Middelharnis
Uw iiuis vericopen
TAIVIBOER
Lies van der Velde
Mercedes verkoop
blik op kerk
en samenleving
De Zuid-Molukkers
't Kon niet anders
Terwille van de rechtsorde.
Over de gevolgen van de kaping bij
De Punt en de gijzeling in Bovensmilde
is al veel gezegd en geschreven. De
vraag die telkens weer in commentaren
en beschouwingen opduikt is: Hoe nu
verder?
Is er een reële mogelijkheid voor de
bevolking van ons land en de Zuid-Mo
lukse gemeenschap om vreedzaam naast
elkaar voort te leven?
Dat die vraag ons volk, en met name
onze overheid bezig houdt is begrijpe
lijk. Door de terreurakties en de ge
welddadige beëindiging ervan zijn de
standpunten wederzijds verhard en is
de polarisatie toegenomen. Het Neder
landse volk is argwanend en wantrou
wend geworden en geneigd om in elke
Zuid-Molukker een potentiële terrorist
te zien. Op hun beurt zijn de Zuid-Mo
lukkers agressiever geworden. „Hun"
jongens, wier akties verreweg de mees
ten wel afkeuren, maar die gevallen
zijn of gevangen zitten, zijn toch op de
een of andere manier martelaren ge
worden voor hun rechtvaardige zaak.
De gespannen verhouding kwam al
duidelijk aan het licht bij de relletjes
van vorige week in Krimpen aan de IJs-
sel, waar Zuid-Molukse jongeren en
politie elkaar over en weer beschuldig
den van „provocerend optreden".
„Het kon niet anders" zo luidde
kort samengevat de motivering van de
verantwoordelijke ministers voor het
gewelddadig ingrijpen in de terreurak
ties. Het klonk een beetje als een ver
ontschuldiging voor de complete oor
logstoestand die enkele minuten heerste
rondom de trein en de school. Het over
grote deel van ons volk deelt ongetwij
feld het standpunt dat het inderdaad
niet anders kon. Sommigen of velen?
zijn zelfs van mening dat de regering
geen 20 dagen had behoeven te wachten
met het gebruik van geweld.
Er zijn echter ook andere stemmen
opgegaan. Binnen een tijdsbestek van
een half uur beluisterde ik over de radio
tw^ee causerieën waarin dat „het kon
niet anders'' wel wat aangevochten
werd. Eerst was het Prof. Dr. Krijn
Strijd, kerkelijk hoogleraad vanwege de
Ned. Herv. Kerk aan de Gem. Universi
teit van Amsterdam, die in een politie
ke uitzending van de P.S.P. met zoveel
woorden duidelijk trachtte te maken
dat het wèl anders had gekimd, omdat
niemand kon bewijzen dat alle andere
middelen waren uitgeputTegen
over zoveel theoretisch gepraat kun je
alleen maar stellen: Professor Strijd
zat zelf niet in de trein.
Vlak na dit politieke praatje was er
een uitzending van het IKON, waarin
Prof. Dr. Joh. de Graaf, óók al hoogle
raar in de theologie, en óók al P.S.P.-er
,zich van het optreden van de regering
distantieerde. Hij wilde dan nog wel
toegeven dat het op dat moment niet
anders kon, maar dat het vóór die tijd
wèl anders had gekund
Nu zit er in dat laatste een waar-
heidskem. We plukken thans de wran
ge vruchten van een regeringsbeleid in
het verleden dat weinig of niets heeft
gedaan aan de rechtvaardige zaak van
de Zuid-Molukkers. Maar het is al
uit den treure herhaald daarmee is
de terreur niet goed gepraat en daar
mee is ook de gewelddacÜge beëindiging
van die terreur niet veroordeeld.
Waarom kon het niet anders? Terwil
le van de handhaving van de rechtsorde,
zo motiveerde minister Van Agt. Daar
in vallen we hem volmondig bij. Wan
neer dat aUemaal ongestraft kan ge
schieden Volwassenen en kinderen
gijzelen, onschuldige mensen met de
dood bedreigen, eventueel met eerder
veroordeelde kapers uitwijken naar het
buitenland, enzovoorts dan leven we
niet meer in een rechtsstaat, dan kan
verder ieder doen wat goed is in zijn
ogen! En geen regering, die zichzelf
respecteert en nog enig rechtsgevoel
heeft, kan zoiets gedogen. Wordt daar
niet ingegrepen, wanneer is ingrijpen
dan nog wèl geoorloofd en zelfs gebo
den? Dan draagt de overheid het
zwaard tevergeefs.
Als de regering hieruit nu maar de
consequenties wilde trekken! Want dan
zijn er in ons goede vaderland nog wel
enkele situaties te noemen waarin in
grijpen van hogerhand terwiUe van de
rechtsorde hooglijk geboden is!
Dan zouden bijvoorbeeld heel wat be
togingen en demonstraties verboden
moeten worden omdat daarbij geprovo
ceerd wordt tegen de regering en de
politie. Dan begrijpen we ook niet dat
de regering stilzwijgt en toeziet wan
neer er een wüde staking is, waarbij
werkwilligen door stakers worden ge
ïntimideerd of zelfs gemolesteerd. Dan
gaat het ook boven onze pet dat chauf
feurs die volgens een Rijks-CAO moeten
rijden, niet alleen kunnen staken, maar
ook straffeloos met hun wagens de weg
blokkeren en daarmee zelfs begrip van
de zijde van de regering oogsten!
En helemaal onverteerbaar wordt dan
de kwestie van de Bloemenhove-kliniek.
Daar worden, in flagrante strijd met de
strafwet, dagelijks ik-weer-niet-hoeveel
ongeboren levens afgeslacht. En toen de
minister van justitie daar wilde ingrij
pen, liet hij zich intimideren door be
togende Rooie Vrouwen. Kan dat nog
gerekend worden onder „handhaving
van de rechtsorde"?
Het is te vrezen dat de regering het
niet zal inzien dat het In al deze en nog
vele andere gevallen óók niet anders
meer kan. We zouden wel vurig hopen
dat zij het inzag. Want op de weg waar
op we ons nu bevinden, gaat het in vlie
gende vaart naar de totale afbraak van
onze rechtsorde.
Heeft de grootste van onze Nederland
se dichters, Joost van den Vondel, al
niet gezegd:
„En zonder recht bezwijken
De zuilen aller rijken"?
WAARNEMER.
DE HEERE KENT HEN
DIE OP HEM BETROUWEN.
Nahum 1 7c.
Het woordje „kermen" heeft onder ons
niet zoveel inhoud. Hebben we iemand
een paar keer ontmoet, dan zeggen we
al gauw: ja, die ken ik wel. Dat gaat
niet zo diep. Als het gaat om het échte
kennen, kent dan een man zijn eigen
vrouw wel en ook omgekeerd? Kent u
uzelf?
De HEERE kent in Zijn alwetendheid
ieder mens. Mij doorgrondt al onze over
leggingen. Hij weet van al onze omstan
digheden. Maar toch zal Hij eens tot ve
len spreken: Ik heb u nóóit gekend. Na
melijk niet gekend in Zijn eeuwige lief
de en souverein welbehagen. De geken-
den des HEEREN zijn Zijn uitverkore
nen. Hoe weet ik of ik daarbij hoor? De
uitverkorenen zijn zij die dag en nacht
tot Hem roepen. Een arm en ellendig
volk dat zal op Zijn Naam betrouwen.
Zij hebben zelf geen kracht en geen
hulp. Maar ze nemen de toevlucht tot
de Heere en ze verlaten zich op Hem:
„Zie mij, Heere die elk moet duchten
tot U vluchten
haast U tot mijn hulp en red".
De HEERE kent ze. Gods kennen houdt
heel wat in. De kanttekening zegt: „Dat
is: Hij heeft hen lief. Hij zorgt voor hen,
Hij neemt Zich hunner aan". Een lief
hebbend, zorgend en aannemend ken
nen. Toen God Hanna kende, werd haar
gebed verhoord en ze werd moeder. Zo
vloeit uit Gods kennen hulp in dit tijde
lijk leven voort, veelvuldige en onge
dachte verlossing. Maar ook eeuwige
zaUgheid. Want de HEERE zal nooit
verloochenen, dat is zeggen: „Ik ken
die mens niet". Neen, de namen van de
gekenden staan van alle eeuwigheid
reeds opgeschreven en zullen nooit meer
worden uitgedelgd.
Ze zijn onder de mensen niet beroemd.
Ze zijn immers arm en veracht. Stillen
in den lande, zoals de zevenduizend ten
tijde van Elia. Maar als de Heere ze
maar kent! Hij vergist zich niet. Er zal
geen klauw achterblijven. Er zal er
niet ééntje gemist worden. Velen gaan
donker heen. Het blijft zo dikwijls ver
borgen liggen. Een ruim, getuigend ster
ven maken we niet dikwijls meer mee.
Maar de HEERE kent allen die Hem
vrezen hoe klein zij zijn af groot. Het
vaste fundament Gods staat, hebbende
dit zegel: De HEERE kent degenen die
de Zijnen zijn. En wat is dat een rust
ook voor achterbUjvenden die met vele
vragen rond een sterfbed staan. Het ligt
vast in Gods milde handen!
Maar nu is de grote vraag: Kent de
HEERE ook u en mij? Zijn uw zuchten
en uw zorgen niet verborgen voor Hem,
Die alles ziet en weet? Maak uw nood
toch aan de HEERE bekend. Zeg het
maar vrijuit: Ik ben tollenaar, ik ben
zondaar. En bid dan maar tegelijkertijd
of u het echt mag menen door de eer
lijk makende Geest.
Wanneer een mens door de knieën
gaat, slaat de HEERE schoon oneindig
hoog juist op zó één het oog. Maar Hij
ziet van ver met gramschap aan de
ijdele waan der trotse zielen. Trots ver
trouwen ze op zichzelf. Maar Gods el-
lendigen hebben geen enkel vertrouwen
meer op zichzelf, maar veel krediet voor
de HEERE. Dat gaat gelijk op: wantrou
wen van zichzelf en vertrouwen op God.
Immers: God zal Zijn waarheid nim
mer krenken, maar eeuwig Zijn verbond
gedenken.
Groenekan.
Ds. J. Hoek
Onlangs had ik een rondleiding door
het stadhuis. We hebben de verschil
lende kamers en zalen bekeken, zijn
zelfs langs een smalle wenteltrap met
uitgesleten treden op de toren geklom
men. Het was wat nevelig, dus er was
geen ver uitzicht.
Alles is nieuw. U weet het wel: Ne
derland had op 14 mei 1940 gecapitu
leerd voor de Duitsers, maar Zeeland
vocht door. Nog drie dagen. Toen werd
Middelburg vanuit de lucht gebombar
deerd en een groot deel van de stad
brandde af. Dat was op de 17e mei.
Ook het stadhuis werd verwoest, de
toren werd gehalveerd, alleen de voor
gevel met de 25 gravenbeelden bleef
intact.
Na enkele jaren was het weer opge
bouwd, zoveel mogelijk in de oude stijl.
De mooie binnenplaats was er vroeger
niet. Van binnen is alles nieuw, maar
door de aankoop van antieke tafels en
kasten lijkt het nog een beetje op het
oude. Zelfs twee gobelins hebben de
brand overleefd, omdat ze ergens an
ders in reparatie waren. De stoelen in
de raadzaal met het stadswapen er bo
ven op zullen wel op bestelling gemaakt
zijn. Een mooie spreuk is hier op de
muur aangebracht:
„Wie sal 't maecken dat niemand
't kan laecken".
Van de geschiedenis van het stadhuis
heeft men niets verteld, die heb ik er
gens ander bijeengezocht en daarover
wil ik nu iets vertellen.
De houw
Het is al meer dan 5 eeuwen geleden,
dat de eerste steen werd gelegd. Op 29
december 1451 kwamen Wet en Raad
(wat we tegenwoordig de gemeenteraad
zouden noemen) samen „omme met mal-
kanderen te spreken hoe men der stede
huys maken soude".
Een kwart eeuw geleden (1426) was
het oude stadhiois met nog vele andere
huizen afgebrand. Het stond in de Lan
ge Delft, het tweede huis vanaf de
Burg. In 1430 begon men met de her
bouw. Waarom men hiermee niet is
voortgegaan en dit oude stadhuis heeft
verlaten, is niet bekend. Later begon
men een nieuw stadhuis op de Markt
te bouwen. Op 21 april 1452 werd de
eerste steen gelegd van de hal en het
vleeshuis, die de oorsprong geworden
zijn van het tegenwoordige stadhuis.
In dit jaar werden betalingen gedaan
aan de heer Eïvert „der stede meester".
Het in 1940 verwoeste stadhuis.
Stadhuis Middelburg, verlicht door schijnwerpers.
later werd zo iemand genoemd de stads-
architekt.
Ook kwam er een zekere meester
Gillis, metselaar der grafelijkheid, uit
Holland „omme te onderwisen der ste
de, hoe zij oerduim (arduinsteen) sou
den gecrigen".
Het stadhuis werd gebouwd van na
tuursteen en die moest uit België ko
men. Een paar jaar later is de bouw
meester Andries Keldermans met en
kele anderen naar Brussel gegaan om
zulke steen uit te zoeken.
Hier horen we voor 't eerst de naam
Keldermans, uit het beroemde bouw
meesters geslacht. Zijn zoon Anthonis
en diens zoon Rombout hebben er ook
aan gewerkt. De bouw van zo'n groot
en mooi monument duurde vroeger
tientallen jaren. We lezen zelfs nog
van twee andere familileleden: Jan en
Mattheus Keldermans, die ook gehol
pen hebben.
Beneden naast de hal kwam de vier
schaar, waar recht gesproken werd.
Daar boven waren kamers met ijzeren
vensters en een ijzeren deur, „daer men
de handvesten in sluten sal". Een soort
kluis dus als veilige bewaarplaats van
belangrijke stukken.
In 1492 heeft er een verbouwing
plaats. Er komt een nieuwe grote zaal,
met gehuurde „tapijtserie" bekleed. De
ze zaal werd gebruikt om vorstelijke
personen te ontvangen, bariketten te
geven en plechtige bijeenkomsten te
houden. Zoiets dus als de burgerzaal in
het tegenwoordige stadhuis, een grote
ruimte voor bijzondere gelegenheden,
waar twee grote gobelins hangen.
Vanuit deze zaal keken de heren der
wet uit het venster (ze legden er kus
sens in) om voor de pui van het stad
huis naar de terechtstellingen te kijken.
In 1506 begon men met de toren, vijf
jaar later was hij klaar. De stadsmet
selaar Heyndric van der Eycke en een
paear anderen reisden naar Bnjssel
voor aankoop van „zekere arduyn ende
andere witte steen, dienende toten tho-
ren".
Later werd er een uurwerk aange
bracht en „twee mans te paerde ende
twee te voete". In de nieuwe toren van
nu zijn ze er ook weer. Bij het slaan
van heel en half uur bewegen ze zich
naar elkaar toe.
De voorgevel
Zoals ik reeds zei, is bij de verwoes
ting van 17 mei 1940 de voorgevel in
tact gebleven. De 25 beelden zijn vrij
wel niet beschadigd en van hun hoge
nissen zien de oude graven en gravin
nen nog steeds neer op het drukke
marktgewoel.
Ruim een halve eeuw na het begin
van de stadhuisbouw kreeg de beeld
houwer Michiel IJwijnszoon uit Meche-
len opdracht 25 beelden te maken van
af graaf Dirk.V van Holland en Zee
land tot de graaf tijdens het leven van
de beeldhouwer, dat was Karel V.
In 1514 leverde hij vijf beelden af,
in 1516 vijftien en in 1518 de laatste vijf.
Ze kostten 3 pond Vlaams per stuk, dat
is 18,in totaal dus een bedrag van
450,—.
Hieruit bemerken we dat de waarde
van het geld toen veel groter was dan
tegenwoordig, want het in 1936 ver
nieuwde beeld van Karel V kostte al
leen al het drievoudige van alle 25
samen.
In kisten werden de beelden van Me-
chelen naar Middelburg gebracht en
aan de ijzers in de nissen vastgemaakt.
Volgens de gewoonte van die tijd wa
ren de beelden verguld en geschilderd,
in overeenstemming met de kleding,
waarmee de beeldhouwer gemeend had
ze te moeten voorstellen. Het moet wel
een mooi gezicht geweest zijn, deze
vergulde en kleurig geverfde beelden
daar in de nissen te zien staan.
In 1729 werd er boven de vleeshal
een zonnewijzer aangebracht. Een mooie
plaats aan de zuidkant van het stad
huis. Hij heeft er de tijd aangewezen
tot 1910. Toen werd hij vervangen door
de beeltenis van koningin Wilhelmlna
met haar pas geboren dochter Juliana,
die daar als een moderne Madonna de
nis hoog boven het vleeshuis vult. De
zonnewijzer hangt nu aan de Ambachts-
school op het Molenwater.
Deze vleeshal heeft tot het eind van
de vorige eeuw gediend als een win
kel voor de verkoop van vlees. Daarna
kwam er een groenteveiling en vervol
gens een rijwielbergplaats in.
In 1939 borg men er het oud archief
der gemeente, op, men meende dat het
daar veilig was. Maar dat bleek het
volgend jaar niet het geval te zijn.
Er is een tijd geweest, dat het stad
huis ook een ingang had in de Noord-
straat, met een pui, net als aan de voor
kant. Die ingang is later toegemetseld.
Over het arendshuisje en de kaak zal
ik later wel eens een afzonderlijk arti
kel schrijven.
Middelburg.
L. van Wallenburg.
THOLEN
Hoofdakte kleuterleidster. Mej. E.
Boxhoom slaagde te Middelburg aan de
Chr. Pedagogische Academie voor het
examen hoofdakte kleuterleidster.
Uitbreiding wandelpad. Tussen de
Gamalenstraat, Mossellaan en Kreeften
straat in het uitbreidingsplan Dalem II
wordt een wandelpad aangelegd, gelijk
reeds eerder is gebeurd in vorige fase
van de nieuw^bouw. Ook worden er 4
lichtmasten geplaatst.
THOLEN
Plattelandsvrouwen. Onder voorzit
terschap van mevr. B. Joosse-Renes
hield de afd. Tholen van de Ned. Bond
van Plattelandsvrouwen de laatste bij
eenkomst van dit seizoen. Het thema
voor deze avond was „Voor de leden,
door de leden".
Mevr. A. van Veenendaal-Groeneveld
vertelde de dames iets over tapisserie
en haak-werk. Onder leiding van Mevr.
Verjaal werden verschillende Zeeuwse
liederen gezongen. De avond werd ge
sloten met het optreden van de cabaret
groep „Capitholen".
OUD VOSSEMEER
Geslaagd. Mej. J. Duiae slaagde te
Bergen op Zoom aan het opleidingsin-
temaat De Besselaarshof voor het exa
men Kraamverzorgster.
Kleuterleidster. Mej. L. Pipping is
aan het instituut De Driestar te Gouda
geslaagd voor het examen kleuterleid
ster.
SINT MAARTENSDIJK
Benoemingen. Per 1 augustus worden
als leraar aan de Burg. Bouwenseschool
voor lager technisch onderwijs benoemd
de heren J. A. Koekkoek, A. J. Geboers
en S. D. Goeree. Aan de heer N. W. van
Vliet is eervol ontslag verleend als l.t.s.-
leraar.
VERVOLGVERHAAL
door Jan Knape Mzn.
59
De dienstbode dronk half in de mor
gen koffie in de keuken en 's middags
thee. De vrouw kwam zeU inschenken
en suiker in het kopje doen. Bij de kof
fie en thee kreeg hét dienstmeisje een
kaakje, in de huiskamer werden boter
koek j es gegeten. Meutje Aeltje heeft me
verteld, dat ze onder het koffiedrinken
's morgens aardappelen moest schillen
en groente schoonmaken. De boerin zei:
„zand schuurt de maag". Bij de thee
werd op een „eigen gebakken brok" ge-
tracteerd en in de huiskamer kregen ze
bij het tweede bakje nog een chocolade
flikje. Als er visite was dronken ze daar
een uurtje later nog een glaasje „bram
boezems op brandewijn" of iets van die
aard. Maar dat waren geen drankjes
voor dienstmeisjes, want het „steeg een
beetje naar je hoofd". Het thee-half
uurtje was voor meutje Aeltje een gele
genheid om het tafelzilver „op te wrij
ven", want ze diende bij een deftige
boerenfamilie waar bij het eten zilver
eetgerei op tafel kwam.
Zelf moest ze het m.et een ijzeren vork
en een tinnen lepel doen, maar daar had
ze geen hinder van, ze was het thuis
niet anders gewend. En d'r vlees of spek
sneed ze met het „aarpelschildertje".
Een paar keer in de week had meutje
hulp voor het ruwe werk" van een
„werkster".
Dat was al een vrouw van middelbare
leeftijd, die weduwe was met drie nog
schoolgaande kinderen.
En er was ook nog een oude bedlegerige
moeder in huis. Die was al in het gezin
opgenomen toen d'r man nog leefde; het
was eigenlijk haar eigen moeder niet,
het was de moeder van haar man. En
toen haar man stervende was had ze
hem beloofd, dat ze altijd voor de oude
vrouw zou bUjven zorgen en haar niet
naar het „Oude mannen- en -vrouwen
huis" zou doen. Als Betje daarvan aan
meutje Aeltje vertelde kreeg ze altijd
tranen in haar ogen. Dan zei ze: „Hie
zocht over de dekens naer m'n hand,
want hie was al zoavaorre weg, z'n
oagen wazze al dichtgevalle. Ik zag dat
'n naer m'n hand zocht en ik greep die
beet, ie was steenkoud, en ik beloofde
het nog es. Toen zei 'n nog: dank je,
BetjeHet binne z'n leste woorden
geweestHet is het enige, dat ik nog
voor z'n doeë ken: goed voor z'n moeder
weze. 't Is aoltoas wel een groate katte
geweest, mar och, ze was oak al vroeg
weduwe en ze heit zo'n hard leven ge
had, het is noe zoa'n hef en dankbaer
mensEn Bram heit aoltoas zoa goed
voor m'n geweestIk hawe wel al
meer dan eens kenne trouwe, oor, mar
ik wille niet, ik leve eigenUjk nog mit
Bram: soms praet ik nog tegen z'n
Jae echt, da's wel een beetje gek
mar 't is niet aores..." Dan werd het
lang stil, Betje zat poetsend en wrijvend
aan haar man te denken, die dood was
en toch nog voor haar leefde, en meutje
Aeltje durfde niets te zeggen.
Onder het theedrinken werd alles wat
in het grote huis van koper was blin
kend gepoetst met „Brasso". De juf
frouw zei er van: „vrouwehanden en
paerdetanden motte noait stille staen".
Betje d'r man was gemeente-werk
man geweest en de Regenten van het
Armbestuur hadden een paar goede
werkhuizen voor haar gezocht; en voor
de oude vrouw kreeg ze drie gulden in
een week. De juffrouw bij wie meutje
Aeltje in dienst was, was een zeer goed
mens. Betje kreeg om twaalf uur altijd
een pannetje soep voor de oude moeder
en dat mocht ze in d'r haast even bij d'r
brengen, 's Avonds werd het pannetje
door de drie kinderen teruggebracht...
Zeker, dat deden ze met hun drieën,
want als meutje Aeltje zei: „daer binne
de kinders van Betje mit het pannetje",
dan zei de juffrouw: „laet ze mar even
wachte". Dan ging ze zelf naar de gang,
waar de kinderen stonden met hun
petjes in hun handen; vanwege de pet
jes in de handen en omdat ze netjes
zeiden: „dag, juffrouw" werden ze ge
prezen als „lieve kinderen". De lieve
kinderen konden aan het doosje, dat de
juffrouw in haar handen had al zien
wat er zou „zwaaien", een chocoladeflik
of een brok. En op een keer moest Jaap-
je, die naar zijn grootvader heette om-
dat-ie de oudste was erg hoesten, daar
om kreeg hij een cent om drop te kopen,
waarvan de hoest beteren zou.
De volgende keer, dat er weer een pan
netje moest worden weggebracht, be
gonnen ze alle drie op de stoep al erg te
hoesten. Chieltje hoestte zó erg, dat-ie
d'r misselijk van werd.
Want als je gaat hoesten en proesten
als het niet nodig is begin je te „koa-
ken"; in fatsoenlijk Nederlands moet je
zeggen: „dan krijg je braakneigingen".
Het is een ernstige waarschuwing om de
komedie te staken, want van „koaken
komt spoege". En spoege geeft een vuile
troepMaar de juffrouw liet zich
niet beetnemen, er kon deze keer geen
cent op over schieten om de hoest beter
te maken, wel mochten ze in het vervolg
elke zaterdag om een cent komen voor
hun spaarpot.
„Erme schaepen', zei de juffrouw, „ze
hawe geen vaoder meer". En ze nam
zich voor om het gezin van de weduwe
goed te bedenken als in 't najaar Dorcas
begon uit te delen. Intussen kwamen de
centen niet in spaarpotten terecht, want
de weg naar huis ging langs het win
keltje van Teuntje bij wie veel heerUjke
snoeperijen te koop waren. Moeder vond
het wel goed, dat de cent versnoept
werd. Opoe kreeg van de gekochte lek
kernij altijd een klein deel: een stukje
drop, een stuk van een pepermuntstok
ze lag er lang op te smekken met
haar tandeloze mond
Meutje Aeltje kon erg interessant
vertellen van vroeger toen het zo'n erg
armoedige tijd was. En wat ze niet wist
van wat ze zelf beleefd had vertelde ze
van wat ze van de werkster Betje had
gehoord. Meutje Aeltje was altijd blij
als het „de dag was van de werkster";
dat was tweemaal in de week: dan had
ze „wat aanspraak". Betje was in een
zeer armoedige tijd opgegroeid. Ze had
maar een paar jaar schoolgegaan en kon
nauwelijks lezen en schrijven. Voordat
ze als bellermieisje bij de Dokter terecht
kwam ■wist ze nauwelijks hoe een kaak
je smaakte, laat staan een koekje. Bij
de Dokter was het goed dienen: als er
visite was kwam mevrouw zelf in de
keuken om voor het dienstpersoneel
een glaasje „juffertje in 't groen" te
schenkenDe oude feuilleton-schrij
vende grootvader heeft veel aan Betje
te danken, want veel van haar beleve
nissen zijn via meutje Aeltje tot hem
gekomen en zo kan hij nog een en an
der schrijven over die armoedige tijd.
De koeiewachter in zijn schuilhut wist
van die armoedige tijd maar weinig af.
Het enige dat hij er van wist was, dat
zijn vader en moeder hem soms opwek
ten tot dankbaarheid omdat-ie het zo
goed had als dat vergeleken werd met
hun eigen jeugdjaren. En hij vond zelf
eigenlijk ook wel, dat het leven nog niet
zo kwaad was, zelfs als het de hele dag
regende. Soms verveelde hij zich wel
eens als hij door de nattigheid perma
nent aan zijn schuilplaats gebonden
was. Hij probeerde de verveling te ver
drijven met het zingen van alle „straat-
deunen", die hij kende. De straatdeu-
nen zijn niet geschikt om in een krant
te worden afgedrukt. Soms probeerde
hij de krant te lezen, waarin moeder
zijn boterhammen had verpakt; dat ging
moeilijk, want Meester had op school
wel eens tegen hem gezegd, dat hij wel
nooit Voorlezer zou worden in de Kerk.
Hij had zich van de profetie weinig aan
getrokken en Meester heeft zich in de
capaciteiten van zijn pupU in zover ver
gist, dat hij het op dertigjarige leeftijd
al gebracht had tot „tweede waek", wat
in het Nederlands kan worden vertaald
door „onder-voorman". Als hij zich
verveelde vond hij het wel jammer, dat
hij de krant zo moeUijk lezen kon. De
krant was wel interessant, ze heette
„De Automaat" en werd gratis cadeau
gedaan door de peterolieman aan zijn
vaste afnemers. Dat er nog andere
kranten waren wist onze koeiewachter
niet.
De koeiewachter moest zijn brood op
eten zonder bakje koffie er bij.
(Wordt vervolgd)