EiüvriDEn - niEuws Overdenking Het stadhuis van Middelburg Zeeuwse wandelingen Grootvader vertelt uit de Heilige Schrift 2e blad Vrijdag 24 juni 1977 No. 4600 "TCllKVENSTER GERO I altijd voor I iedereen i ruim en overzichtelijk 1 in onze speciale i showroom. I A. Vroegindeweij I Westdijk 46 - Middelharnis Uw iiuis vericopen TAIVIBOER Lies van der Velde Mercedes verkoop blik op kerk en samenleving De Zuid-Molukkers 't Kon niet anders Terwille van de rechtsorde. Over de gevolgen van de kaping bij De Punt en de gijzeling in Bovensmilde is al veel gezegd en geschreven. De vraag die telkens weer in commentaren en beschouwingen opduikt is: Hoe nu verder? Is er een reële mogelijkheid voor de bevolking van ons land en de Zuid-Mo lukse gemeenschap om vreedzaam naast elkaar voort te leven? Dat die vraag ons volk, en met name onze overheid bezig houdt is begrijpe lijk. Door de terreurakties en de ge welddadige beëindiging ervan zijn de standpunten wederzijds verhard en is de polarisatie toegenomen. Het Neder landse volk is argwanend en wantrou wend geworden en geneigd om in elke Zuid-Molukker een potentiële terrorist te zien. Op hun beurt zijn de Zuid-Mo lukkers agressiever geworden. „Hun" jongens, wier akties verreweg de mees ten wel afkeuren, maar die gevallen zijn of gevangen zitten, zijn toch op de een of andere manier martelaren ge worden voor hun rechtvaardige zaak. De gespannen verhouding kwam al duidelijk aan het licht bij de relletjes van vorige week in Krimpen aan de IJs- sel, waar Zuid-Molukse jongeren en politie elkaar over en weer beschuldig den van „provocerend optreden". „Het kon niet anders" zo luidde kort samengevat de motivering van de verantwoordelijke ministers voor het gewelddadig ingrijpen in de terreurak ties. Het klonk een beetje als een ver ontschuldiging voor de complete oor logstoestand die enkele minuten heerste rondom de trein en de school. Het over grote deel van ons volk deelt ongetwij feld het standpunt dat het inderdaad niet anders kon. Sommigen of velen? zijn zelfs van mening dat de regering geen 20 dagen had behoeven te wachten met het gebruik van geweld. Er zijn echter ook andere stemmen opgegaan. Binnen een tijdsbestek van een half uur beluisterde ik over de radio tw^ee causerieën waarin dat „het kon niet anders'' wel wat aangevochten werd. Eerst was het Prof. Dr. Krijn Strijd, kerkelijk hoogleraad vanwege de Ned. Herv. Kerk aan de Gem. Universi teit van Amsterdam, die in een politie ke uitzending van de P.S.P. met zoveel woorden duidelijk trachtte te maken dat het wèl anders had gekimd, omdat niemand kon bewijzen dat alle andere middelen waren uitgeputTegen over zoveel theoretisch gepraat kun je alleen maar stellen: Professor Strijd zat zelf niet in de trein. Vlak na dit politieke praatje was er een uitzending van het IKON, waarin Prof. Dr. Joh. de Graaf, óók al hoogle raar in de theologie, en óók al P.S.P.-er ,zich van het optreden van de regering distantieerde. Hij wilde dan nog wel toegeven dat het op dat moment niet anders kon, maar dat het vóór die tijd wèl anders had gekund Nu zit er in dat laatste een waar- heidskem. We plukken thans de wran ge vruchten van een regeringsbeleid in het verleden dat weinig of niets heeft gedaan aan de rechtvaardige zaak van de Zuid-Molukkers. Maar het is al uit den treure herhaald daarmee is de terreur niet goed gepraat en daar mee is ook de gewelddacÜge beëindiging van die terreur niet veroordeeld. Waarom kon het niet anders? Terwil le van de handhaving van de rechtsorde, zo motiveerde minister Van Agt. Daar in vallen we hem volmondig bij. Wan neer dat aUemaal ongestraft kan ge schieden Volwassenen en kinderen gijzelen, onschuldige mensen met de dood bedreigen, eventueel met eerder veroordeelde kapers uitwijken naar het buitenland, enzovoorts dan leven we niet meer in een rechtsstaat, dan kan verder ieder doen wat goed is in zijn ogen! En geen regering, die zichzelf respecteert en nog enig rechtsgevoel heeft, kan zoiets gedogen. Wordt daar niet ingegrepen, wanneer is ingrijpen dan nog wèl geoorloofd en zelfs gebo den? Dan draagt de overheid het zwaard tevergeefs. Als de regering hieruit nu maar de consequenties wilde trekken! Want dan zijn er in ons goede vaderland nog wel enkele situaties te noemen waarin in grijpen van hogerhand terwiUe van de rechtsorde hooglijk geboden is! Dan zouden bijvoorbeeld heel wat be togingen en demonstraties verboden moeten worden omdat daarbij geprovo ceerd wordt tegen de regering en de politie. Dan begrijpen we ook niet dat de regering stilzwijgt en toeziet wan neer er een wüde staking is, waarbij werkwilligen door stakers worden ge ïntimideerd of zelfs gemolesteerd. Dan gaat het ook boven onze pet dat chauf feurs die volgens een Rijks-CAO moeten rijden, niet alleen kunnen staken, maar ook straffeloos met hun wagens de weg blokkeren en daarmee zelfs begrip van de zijde van de regering oogsten! En helemaal onverteerbaar wordt dan de kwestie van de Bloemenhove-kliniek. Daar worden, in flagrante strijd met de strafwet, dagelijks ik-weer-niet-hoeveel ongeboren levens afgeslacht. En toen de minister van justitie daar wilde ingrij pen, liet hij zich intimideren door be togende Rooie Vrouwen. Kan dat nog gerekend worden onder „handhaving van de rechtsorde"? Het is te vrezen dat de regering het niet zal inzien dat het In al deze en nog vele andere gevallen óók niet anders meer kan. We zouden wel vurig hopen dat zij het inzag. Want op de weg waar op we ons nu bevinden, gaat het in vlie gende vaart naar de totale afbraak van onze rechtsorde. Heeft de grootste van onze Nederland se dichters, Joost van den Vondel, al niet gezegd: „En zonder recht bezwijken De zuilen aller rijken"? WAARNEMER. DE HEERE KENT HEN DIE OP HEM BETROUWEN. Nahum 1 7c. Het woordje „kermen" heeft onder ons niet zoveel inhoud. Hebben we iemand een paar keer ontmoet, dan zeggen we al gauw: ja, die ken ik wel. Dat gaat niet zo diep. Als het gaat om het échte kennen, kent dan een man zijn eigen vrouw wel en ook omgekeerd? Kent u uzelf? De HEERE kent in Zijn alwetendheid ieder mens. Mij doorgrondt al onze over leggingen. Hij weet van al onze omstan digheden. Maar toch zal Hij eens tot ve len spreken: Ik heb u nóóit gekend. Na melijk niet gekend in Zijn eeuwige lief de en souverein welbehagen. De geken- den des HEEREN zijn Zijn uitverkore nen. Hoe weet ik of ik daarbij hoor? De uitverkorenen zijn zij die dag en nacht tot Hem roepen. Een arm en ellendig volk dat zal op Zijn Naam betrouwen. Zij hebben zelf geen kracht en geen hulp. Maar ze nemen de toevlucht tot de Heere en ze verlaten zich op Hem: „Zie mij, Heere die elk moet duchten tot U vluchten haast U tot mijn hulp en red". De HEERE kent ze. Gods kennen houdt heel wat in. De kanttekening zegt: „Dat is: Hij heeft hen lief. Hij zorgt voor hen, Hij neemt Zich hunner aan". Een lief hebbend, zorgend en aannemend ken nen. Toen God Hanna kende, werd haar gebed verhoord en ze werd moeder. Zo vloeit uit Gods kennen hulp in dit tijde lijk leven voort, veelvuldige en onge dachte verlossing. Maar ook eeuwige zaUgheid. Want de HEERE zal nooit verloochenen, dat is zeggen: „Ik ken die mens niet". Neen, de namen van de gekenden staan van alle eeuwigheid reeds opgeschreven en zullen nooit meer worden uitgedelgd. Ze zijn onder de mensen niet beroemd. Ze zijn immers arm en veracht. Stillen in den lande, zoals de zevenduizend ten tijde van Elia. Maar als de Heere ze maar kent! Hij vergist zich niet. Er zal geen klauw achterblijven. Er zal er niet ééntje gemist worden. Velen gaan donker heen. Het blijft zo dikwijls ver borgen liggen. Een ruim, getuigend ster ven maken we niet dikwijls meer mee. Maar de HEERE kent allen die Hem vrezen hoe klein zij zijn af groot. Het vaste fundament Gods staat, hebbende dit zegel: De HEERE kent degenen die de Zijnen zijn. En wat is dat een rust ook voor achterbUjvenden die met vele vragen rond een sterfbed staan. Het ligt vast in Gods milde handen! Maar nu is de grote vraag: Kent de HEERE ook u en mij? Zijn uw zuchten en uw zorgen niet verborgen voor Hem, Die alles ziet en weet? Maak uw nood toch aan de HEERE bekend. Zeg het maar vrijuit: Ik ben tollenaar, ik ben zondaar. En bid dan maar tegelijkertijd of u het echt mag menen door de eer lijk makende Geest. Wanneer een mens door de knieën gaat, slaat de HEERE schoon oneindig hoog juist op zó één het oog. Maar Hij ziet van ver met gramschap aan de ijdele waan der trotse zielen. Trots ver trouwen ze op zichzelf. Maar Gods el- lendigen hebben geen enkel vertrouwen meer op zichzelf, maar veel krediet voor de HEERE. Dat gaat gelijk op: wantrou wen van zichzelf en vertrouwen op God. Immers: God zal Zijn waarheid nim mer krenken, maar eeuwig Zijn verbond gedenken. Groenekan. Ds. J. Hoek Onlangs had ik een rondleiding door het stadhuis. We hebben de verschil lende kamers en zalen bekeken, zijn zelfs langs een smalle wenteltrap met uitgesleten treden op de toren geklom men. Het was wat nevelig, dus er was geen ver uitzicht. Alles is nieuw. U weet het wel: Ne derland had op 14 mei 1940 gecapitu leerd voor de Duitsers, maar Zeeland vocht door. Nog drie dagen. Toen werd Middelburg vanuit de lucht gebombar deerd en een groot deel van de stad brandde af. Dat was op de 17e mei. Ook het stadhuis werd verwoest, de toren werd gehalveerd, alleen de voor gevel met de 25 gravenbeelden bleef intact. Na enkele jaren was het weer opge bouwd, zoveel mogelijk in de oude stijl. De mooie binnenplaats was er vroeger niet. Van binnen is alles nieuw, maar door de aankoop van antieke tafels en kasten lijkt het nog een beetje op het oude. Zelfs twee gobelins hebben de brand overleefd, omdat ze ergens an ders in reparatie waren. De stoelen in de raadzaal met het stadswapen er bo ven op zullen wel op bestelling gemaakt zijn. Een mooie spreuk is hier op de muur aangebracht: „Wie sal 't maecken dat niemand 't kan laecken". Van de geschiedenis van het stadhuis heeft men niets verteld, die heb ik er gens ander bijeengezocht en daarover wil ik nu iets vertellen. De houw Het is al meer dan 5 eeuwen geleden, dat de eerste steen werd gelegd. Op 29 december 1451 kwamen Wet en Raad (wat we tegenwoordig de gemeenteraad zouden noemen) samen „omme met mal- kanderen te spreken hoe men der stede huys maken soude". Een kwart eeuw geleden (1426) was het oude stadhiois met nog vele andere huizen afgebrand. Het stond in de Lan ge Delft, het tweede huis vanaf de Burg. In 1430 begon men met de her bouw. Waarom men hiermee niet is voortgegaan en dit oude stadhuis heeft verlaten, is niet bekend. Later begon men een nieuw stadhuis op de Markt te bouwen. Op 21 april 1452 werd de eerste steen gelegd van de hal en het vleeshuis, die de oorsprong geworden zijn van het tegenwoordige stadhuis. In dit jaar werden betalingen gedaan aan de heer Eïvert „der stede meester". Het in 1940 verwoeste stadhuis. Stadhuis Middelburg, verlicht door schijnwerpers. later werd zo iemand genoemd de stads- architekt. Ook kwam er een zekere meester Gillis, metselaar der grafelijkheid, uit Holland „omme te onderwisen der ste de, hoe zij oerduim (arduinsteen) sou den gecrigen". Het stadhuis werd gebouwd van na tuursteen en die moest uit België ko men. Een paar jaar later is de bouw meester Andries Keldermans met en kele anderen naar Brussel gegaan om zulke steen uit te zoeken. Hier horen we voor 't eerst de naam Keldermans, uit het beroemde bouw meesters geslacht. Zijn zoon Anthonis en diens zoon Rombout hebben er ook aan gewerkt. De bouw van zo'n groot en mooi monument duurde vroeger tientallen jaren. We lezen zelfs nog van twee andere familileleden: Jan en Mattheus Keldermans, die ook gehol pen hebben. Beneden naast de hal kwam de vier schaar, waar recht gesproken werd. Daar boven waren kamers met ijzeren vensters en een ijzeren deur, „daer men de handvesten in sluten sal". Een soort kluis dus als veilige bewaarplaats van belangrijke stukken. In 1492 heeft er een verbouwing plaats. Er komt een nieuwe grote zaal, met gehuurde „tapijtserie" bekleed. De ze zaal werd gebruikt om vorstelijke personen te ontvangen, bariketten te geven en plechtige bijeenkomsten te houden. Zoiets dus als de burgerzaal in het tegenwoordige stadhuis, een grote ruimte voor bijzondere gelegenheden, waar twee grote gobelins hangen. Vanuit deze zaal keken de heren der wet uit het venster (ze legden er kus sens in) om voor de pui van het stad huis naar de terechtstellingen te kijken. In 1506 begon men met de toren, vijf jaar later was hij klaar. De stadsmet selaar Heyndric van der Eycke en een paear anderen reisden naar Bnjssel voor aankoop van „zekere arduyn ende andere witte steen, dienende toten tho- ren". Later werd er een uurwerk aange bracht en „twee mans te paerde ende twee te voete". In de nieuwe toren van nu zijn ze er ook weer. Bij het slaan van heel en half uur bewegen ze zich naar elkaar toe. De voorgevel Zoals ik reeds zei, is bij de verwoes ting van 17 mei 1940 de voorgevel in tact gebleven. De 25 beelden zijn vrij wel niet beschadigd en van hun hoge nissen zien de oude graven en gravin nen nog steeds neer op het drukke marktgewoel. Ruim een halve eeuw na het begin van de stadhuisbouw kreeg de beeld houwer Michiel IJwijnszoon uit Meche- len opdracht 25 beelden te maken van af graaf Dirk.V van Holland en Zee land tot de graaf tijdens het leven van de beeldhouwer, dat was Karel V. In 1514 leverde hij vijf beelden af, in 1516 vijftien en in 1518 de laatste vijf. Ze kostten 3 pond Vlaams per stuk, dat is 18,in totaal dus een bedrag van 450,—. Hieruit bemerken we dat de waarde van het geld toen veel groter was dan tegenwoordig, want het in 1936 ver nieuwde beeld van Karel V kostte al leen al het drievoudige van alle 25 samen. In kisten werden de beelden van Me- chelen naar Middelburg gebracht en aan de ijzers in de nissen vastgemaakt. Volgens de gewoonte van die tijd wa ren de beelden verguld en geschilderd, in overeenstemming met de kleding, waarmee de beeldhouwer gemeend had ze te moeten voorstellen. Het moet wel een mooi gezicht geweest zijn, deze vergulde en kleurig geverfde beelden daar in de nissen te zien staan. In 1729 werd er boven de vleeshal een zonnewijzer aangebracht. Een mooie plaats aan de zuidkant van het stad huis. Hij heeft er de tijd aangewezen tot 1910. Toen werd hij vervangen door de beeltenis van koningin Wilhelmlna met haar pas geboren dochter Juliana, die daar als een moderne Madonna de nis hoog boven het vleeshuis vult. De zonnewijzer hangt nu aan de Ambachts- school op het Molenwater. Deze vleeshal heeft tot het eind van de vorige eeuw gediend als een win kel voor de verkoop van vlees. Daarna kwam er een groenteveiling en vervol gens een rijwielbergplaats in. In 1939 borg men er het oud archief der gemeente, op, men meende dat het daar veilig was. Maar dat bleek het volgend jaar niet het geval te zijn. Er is een tijd geweest, dat het stad huis ook een ingang had in de Noord- straat, met een pui, net als aan de voor kant. Die ingang is later toegemetseld. Over het arendshuisje en de kaak zal ik later wel eens een afzonderlijk arti kel schrijven. Middelburg. L. van Wallenburg. THOLEN Hoofdakte kleuterleidster. Mej. E. Boxhoom slaagde te Middelburg aan de Chr. Pedagogische Academie voor het examen hoofdakte kleuterleidster. Uitbreiding wandelpad. Tussen de Gamalenstraat, Mossellaan en Kreeften straat in het uitbreidingsplan Dalem II wordt een wandelpad aangelegd, gelijk reeds eerder is gebeurd in vorige fase van de nieuw^bouw. Ook worden er 4 lichtmasten geplaatst. THOLEN Plattelandsvrouwen. Onder voorzit terschap van mevr. B. Joosse-Renes hield de afd. Tholen van de Ned. Bond van Plattelandsvrouwen de laatste bij eenkomst van dit seizoen. Het thema voor deze avond was „Voor de leden, door de leden". Mevr. A. van Veenendaal-Groeneveld vertelde de dames iets over tapisserie en haak-werk. Onder leiding van Mevr. Verjaal werden verschillende Zeeuwse liederen gezongen. De avond werd ge sloten met het optreden van de cabaret groep „Capitholen". OUD VOSSEMEER Geslaagd. Mej. J. Duiae slaagde te Bergen op Zoom aan het opleidingsin- temaat De Besselaarshof voor het exa men Kraamverzorgster. Kleuterleidster. Mej. L. Pipping is aan het instituut De Driestar te Gouda geslaagd voor het examen kleuterleid ster. SINT MAARTENSDIJK Benoemingen. Per 1 augustus worden als leraar aan de Burg. Bouwenseschool voor lager technisch onderwijs benoemd de heren J. A. Koekkoek, A. J. Geboers en S. D. Goeree. Aan de heer N. W. van Vliet is eervol ontslag verleend als l.t.s.- leraar. VERVOLGVERHAAL door Jan Knape Mzn. 59 De dienstbode dronk half in de mor gen koffie in de keuken en 's middags thee. De vrouw kwam zeU inschenken en suiker in het kopje doen. Bij de kof fie en thee kreeg hét dienstmeisje een kaakje, in de huiskamer werden boter koek j es gegeten. Meutje Aeltje heeft me verteld, dat ze onder het koffiedrinken 's morgens aardappelen moest schillen en groente schoonmaken. De boerin zei: „zand schuurt de maag". Bij de thee werd op een „eigen gebakken brok" ge- tracteerd en in de huiskamer kregen ze bij het tweede bakje nog een chocolade flikje. Als er visite was dronken ze daar een uurtje later nog een glaasje „bram boezems op brandewijn" of iets van die aard. Maar dat waren geen drankjes voor dienstmeisjes, want het „steeg een beetje naar je hoofd". Het thee-half uurtje was voor meutje Aeltje een gele genheid om het tafelzilver „op te wrij ven", want ze diende bij een deftige boerenfamilie waar bij het eten zilver eetgerei op tafel kwam. Zelf moest ze het m.et een ijzeren vork en een tinnen lepel doen, maar daar had ze geen hinder van, ze was het thuis niet anders gewend. En d'r vlees of spek sneed ze met het „aarpelschildertje". Een paar keer in de week had meutje hulp voor het ruwe werk" van een „werkster". Dat was al een vrouw van middelbare leeftijd, die weduwe was met drie nog schoolgaande kinderen. En er was ook nog een oude bedlegerige moeder in huis. Die was al in het gezin opgenomen toen d'r man nog leefde; het was eigenlijk haar eigen moeder niet, het was de moeder van haar man. En toen haar man stervende was had ze hem beloofd, dat ze altijd voor de oude vrouw zou bUjven zorgen en haar niet naar het „Oude mannen- en -vrouwen huis" zou doen. Als Betje daarvan aan meutje Aeltje vertelde kreeg ze altijd tranen in haar ogen. Dan zei ze: „Hie zocht over de dekens naer m'n hand, want hie was al zoavaorre weg, z'n oagen wazze al dichtgevalle. Ik zag dat 'n naer m'n hand zocht en ik greep die beet, ie was steenkoud, en ik beloofde het nog es. Toen zei 'n nog: dank je, BetjeHet binne z'n leste woorden geweestHet is het enige, dat ik nog voor z'n doeë ken: goed voor z'n moeder weze. 't Is aoltoas wel een groate katte geweest, mar och, ze was oak al vroeg weduwe en ze heit zo'n hard leven ge had, het is noe zoa'n hef en dankbaer mensEn Bram heit aoltoas zoa goed voor m'n geweestIk hawe wel al meer dan eens kenne trouwe, oor, mar ik wille niet, ik leve eigenUjk nog mit Bram: soms praet ik nog tegen z'n Jae echt, da's wel een beetje gek mar 't is niet aores..." Dan werd het lang stil, Betje zat poetsend en wrijvend aan haar man te denken, die dood was en toch nog voor haar leefde, en meutje Aeltje durfde niets te zeggen. Onder het theedrinken werd alles wat in het grote huis van koper was blin kend gepoetst met „Brasso". De juf frouw zei er van: „vrouwehanden en paerdetanden motte noait stille staen". Betje d'r man was gemeente-werk man geweest en de Regenten van het Armbestuur hadden een paar goede werkhuizen voor haar gezocht; en voor de oude vrouw kreeg ze drie gulden in een week. De juffrouw bij wie meutje Aeltje in dienst was, was een zeer goed mens. Betje kreeg om twaalf uur altijd een pannetje soep voor de oude moeder en dat mocht ze in d'r haast even bij d'r brengen, 's Avonds werd het pannetje door de drie kinderen teruggebracht... Zeker, dat deden ze met hun drieën, want als meutje Aeltje zei: „daer binne de kinders van Betje mit het pannetje", dan zei de juffrouw: „laet ze mar even wachte". Dan ging ze zelf naar de gang, waar de kinderen stonden met hun petjes in hun handen; vanwege de pet jes in de handen en omdat ze netjes zeiden: „dag, juffrouw" werden ze ge prezen als „lieve kinderen". De lieve kinderen konden aan het doosje, dat de juffrouw in haar handen had al zien wat er zou „zwaaien", een chocoladeflik of een brok. En op een keer moest Jaap- je, die naar zijn grootvader heette om- dat-ie de oudste was erg hoesten, daar om kreeg hij een cent om drop te kopen, waarvan de hoest beteren zou. De volgende keer, dat er weer een pan netje moest worden weggebracht, be gonnen ze alle drie op de stoep al erg te hoesten. Chieltje hoestte zó erg, dat-ie d'r misselijk van werd. Want als je gaat hoesten en proesten als het niet nodig is begin je te „koa- ken"; in fatsoenlijk Nederlands moet je zeggen: „dan krijg je braakneigingen". Het is een ernstige waarschuwing om de komedie te staken, want van „koaken komt spoege". En spoege geeft een vuile troepMaar de juffrouw liet zich niet beetnemen, er kon deze keer geen cent op over schieten om de hoest beter te maken, wel mochten ze in het vervolg elke zaterdag om een cent komen voor hun spaarpot. „Erme schaepen', zei de juffrouw, „ze hawe geen vaoder meer". En ze nam zich voor om het gezin van de weduwe goed te bedenken als in 't najaar Dorcas begon uit te delen. Intussen kwamen de centen niet in spaarpotten terecht, want de weg naar huis ging langs het win keltje van Teuntje bij wie veel heerUjke snoeperijen te koop waren. Moeder vond het wel goed, dat de cent versnoept werd. Opoe kreeg van de gekochte lek kernij altijd een klein deel: een stukje drop, een stuk van een pepermuntstok ze lag er lang op te smekken met haar tandeloze mond Meutje Aeltje kon erg interessant vertellen van vroeger toen het zo'n erg armoedige tijd was. En wat ze niet wist van wat ze zelf beleefd had vertelde ze van wat ze van de werkster Betje had gehoord. Meutje Aeltje was altijd blij als het „de dag was van de werkster"; dat was tweemaal in de week: dan had ze „wat aanspraak". Betje was in een zeer armoedige tijd opgegroeid. Ze had maar een paar jaar schoolgegaan en kon nauwelijks lezen en schrijven. Voordat ze als bellermieisje bij de Dokter terecht kwam ■wist ze nauwelijks hoe een kaak je smaakte, laat staan een koekje. Bij de Dokter was het goed dienen: als er visite was kwam mevrouw zelf in de keuken om voor het dienstpersoneel een glaasje „juffertje in 't groen" te schenkenDe oude feuilleton-schrij vende grootvader heeft veel aan Betje te danken, want veel van haar beleve nissen zijn via meutje Aeltje tot hem gekomen en zo kan hij nog een en an der schrijven over die armoedige tijd. De koeiewachter in zijn schuilhut wist van die armoedige tijd maar weinig af. Het enige dat hij er van wist was, dat zijn vader en moeder hem soms opwek ten tot dankbaarheid omdat-ie het zo goed had als dat vergeleken werd met hun eigen jeugdjaren. En hij vond zelf eigenlijk ook wel, dat het leven nog niet zo kwaad was, zelfs als het de hele dag regende. Soms verveelde hij zich wel eens als hij door de nattigheid perma nent aan zijn schuilplaats gebonden was. Hij probeerde de verveling te ver drijven met het zingen van alle „straat- deunen", die hij kende. De straatdeu- nen zijn niet geschikt om in een krant te worden afgedrukt. Soms probeerde hij de krant te lezen, waarin moeder zijn boterhammen had verpakt; dat ging moeilijk, want Meester had op school wel eens tegen hem gezegd, dat hij wel nooit Voorlezer zou worden in de Kerk. Hij had zich van de profetie weinig aan getrokken en Meester heeft zich in de capaciteiten van zijn pupU in zover ver gist, dat hij het op dertigjarige leeftijd al gebracht had tot „tweede waek", wat in het Nederlands kan worden vertaald door „onder-voorman". Als hij zich verveelde vond hij het wel jammer, dat hij de krant zo moeUijk lezen kon. De krant was wel interessant, ze heette „De Automaat" en werd gratis cadeau gedaan door de peterolieman aan zijn vaste afnemers. Dat er nog andere kranten waren wist onze koeiewachter niet. De koeiewachter moest zijn brood op eten zonder bakje koffie er bij. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1977 | | pagina 5