EIIAriDElf - niEUWS
Boeken-
nieuws
Overdenking
ANNEKE JANSZ
2e blad
Vrijdag 11 maart 1977
No. 4572
Kollekte wereld-
diakonaat bracht in
Ger. kerken 20
HET
KVENSTER
ir
meer op
Lies van der Velde
Mercedes service
Drie preekbundeis van
ds. Ciir. V. d. Poel te Yerseke
uit de
Heilige Schrift
Uw huis verkopen
TAMBOER
Schaakvereniging
De Zwarte Pion''
C. KIEVIT ZN.
Centrale Verwarming
SOMMELSDIJK
Telefoon (01870) 26 09
GERO
altijd voor
iedereen
ruim en overzichtelijk
in onze speciale
showroom.
A. Vroegindeweij
^Vestdijk 46 - Middelharnis
Diploma zwemmen in
het Instructiebad
van Middelharnis
VERVOLGVERHAAL
wi^aMUÊXsmssas^ss:!BEBSEB&KBsmma!»Basws^^.ihf
blik op kerk
an samenSeving
Bevolking en welzijn
Nonnloosheld
De staatscommissie heeft een rapport
het licht doen zien, getiteld: „Bevolking
en welzijn in Nederland". Daarin wordt
opnieuw afgerekend met een aantal
waarden van onze christelijke bescha
ving. Het huwelijk beschouwd als één
van de vormen van samenleving; de
programmering van het kindertal wordt
aanbevolen, om niet tezeggen; voorge
schreven, en verder wordt sterk aange
drongen'op een wettelijke regeling van
de abortus.
Ik wü op één en ander niet te diep in
gaan, iedereen heeft via de dagbladen
kennis kunnen nemen van de inhoud
van dit rapport. Het zou al erg genoeg
zijn wanneer het een stuk was afkom
stig van de Nederlandse Vereniging voor
Sexuele Hervorming. Maar het is een
rapport rechtstreeks van onze overheid.
Daarmee geeft deze overheid bUjk met
God en Zijn gebod niet te wiUen reke
nen, maar haar uitgangspunt te nemen
in de normen die de mens zichzelf stelt.
Natuurlijk is dit rapport alleen nog
maar een werk- en praatstuk, maar het
is wel te vrezen, wanneer men op dit
heUloze pad voortgaat, dat deze dingen
straks wettelijk geregeld worden. Dan
zal het huwelijk, dat ondanks alle misè
re op dit terrein altijd nog een door de
overheid beschermde instelling was,
verder worden ontwricht.
En wat de grootte van de gezinnen
betreft, de publieke opinie mag dan op
het ogenblik stellen dat twee kinderen
normaal is, drie abnormaal en vier a-so
ciaal, maar de persoonlijke vrijheid
speelt nu nog een belangrijke rol. Als de
bovengesignaleerde opvattingen tot wet
worden verheven, dan kon het weleens
zijn dat de regering gaat beshssen hoe
veel kinderen wettelijk toelaatbaar zijn.
En dan zullen we maar helemaal niet
spreken over de gelegaliseerde abortus.
Ik wil graag de opmerkingen doorge
ven die Ds. J. H. Velema maakte in
KOERS vorige week, 4 maart.
Hij schrijft o.a.:
„1) We zien in deze voorstellen de
sneUe opmars van de secularisatie in
ons volksleven. Met God en Zijn Wet
wordt in het openbare leven niet meer
gerekend en dat vindt z'n weerslag in
de voorstellen m.b.t. het particuliere
leven van de inwoners van ons land.
Ieder krijgt hiermee te maken. Het is
zeer te betreuren dat er van de CDA-
leden van deze commissie geen krach
tiger protest tegen deze voorstellen is
gekomen. Op enkele punten hebben
een tweetal leden zich gedistantieerd.
Maar is dat voldoende? Kan men zeg
gen: de takjes niet, terwijl de wartel
van de boom niet deugt?
2) We moeten vrezen dat ons volk de
les der geschiedenis gaat vergeten. De
geschiedenis leert ons dat wanneer
een volk op huwelijksgebied, op het
terrein van de sexuele ethiek, de rem
men losgooit, zichzelf naar de onder
gang voert. Gods toorn wordt op deze
wijze over het land en volk gebracht.
Waar zit de kracht van een volk?
Toch nog altijd in een gezond gezins
leven? Wie hieraan gaat morrelen ver
zwakt eigen volksleven en maakt land
en volk rijp voor het oordeel. We kun
nen op deze weg niet ongestraft als
volk gaan. Daarom verzetten we ons
met aUe klem tegen de geest en de
letter van deze voorstellen.
3) We zien in dit alles dat de scha
duw van de „wetteloze" over ons
volksleven valt en dat we, misschien
onbewust, het pad naar het anti-chris
telijk tijdperk plaveien. Mensen en
machten worden instrumenten van de
wetteloosheid. Het einde kan niet dan
verschrikkelijk zijn".
Ik heb aan deze visie van Ds. Velema
niets toe te voegen. Wat hij schrijft is
helaas maar al te waar. We kunnen al
leen nog maar vragen: „O God, ontferm
U over ons arme volk!"
WAARNEMER.
Leusden Het Algemeen Diakonaal
Bureau van de Gereformeerde Kerken
te Leusden heeft tot eind februari voor
het werk van het werelddiakonaat ruim
20"/o meer ontvangen dan in dezelfde
periode in 1976. Tot nu toe werd hier-
vier een bedrag ontvangen van
2.810.000,—. E enbelangrijk deel hier
van kwam beschikbaar door de op zon
dag 6 februari j.l. in alle kerken gehou
den kollekte voor het werelddiakonaat.
Het gereformeerde werelddiakonaat
heeft voor dit jaar een begroting aan
genomen van tien en een half miljoen
gulden. Hiermee worden ruim 200 dia-
konale programma's en projekten ge
steund van de kerken in de derde en
tweede (Oost-Europa) wereld. Hierbij
gaat het vooral om hulp bij de opbouw
van het plaatselijke diakonaat, aan dia-
konale instellingen (b.v. kindertehuizen),
hulp aan vluchtelingen, maatschappelijk
werk, vrouwen- en gezinswerk, land
bouwvoorlichting, sociaal-medische
zorg, beroepsonderwijs, hulp bij het
werk van de kerken dat gericht is te
gen de in steeds meer landen toenemen
de schending van de mensenrechten en
hulp aan mensen die gevangen zitten
om hun godsdienstige of politieke over
tuiging en hun achtergebleven gezinnen.
Het hiervoor benodigde geld hoopt
men ook dit jaar weer volledig beschik
baar te krijgen door middel van koliek
ten in de kerken en een groot aantal
direkte giften.
Sinds enige jaren vraagt het gerefor
meerde werelddiakonaat van de leden
van gereformeerde kerken om elke
maand één procent van het netto maan
delijks inkomen beschikbaar te stellen
voor het diakonale werk van de kerken
in de derde en tweede wereld.
Bij de Uitgevery HOEKMAN
te Goes zijn in 1976 twee boe
ken en één herdruk versche
nen, van ds. Chr. van der Poe!,
predikant der Geref Gemeente
te Yerseke, die reeds lang op
een bespreking liggen te wach
ten. Daarom brengen wij deze
drie preekbundeis tegelijk on
der de aandacht van onze le
zers. De eerste betreft zeven
preken onder de titel: „Hét
nieuwe Jeruzalem", dat voor
het eerst in 1972 verscheen en
zoveel aftrek had, dat in okto
ber 1976 een tweede druk uit
kwam. In dezelfde tijd ver
scheen de bundel „Wandelend
tussen de zeven gouden kande
laren", in totaal 12 preken over
de brieven van de Apostel Jo
hannes aan de zeven gemeen
ten in Klein-Azië. En dan de
bundel met elf preken over de
tien plagen; de instelling van
het Pascha en de uittocht der
kinderen Israels uit Egypte.
Ds. Chr. van der Poel, geb.' 12 april
1932, volgde op 29-jarige leeftijd de
studie aan de Theologische School te
Rotterdam en werd in 1965 kandidaat.
Uit de vele beroepen nam hij dat naar
Yerseke aan, waar hij op 2 sept. 1965
tot predikant werd bevestigd. Nog
steeds dient hij zijn eerste gemeente,
dus reeds meer dan elf jaar. Op veler
verzoek heeft in de loop van de tijd
genoemde verhandelingen in druk uit
gegeven; gedachtig aan het woord van
de Prediker: „Werpt uw brood uit op het
water, en gij zult het vinden na vele
dagen".
„Het nieuwe Jeruzalem" handelt over
de tempelbouw van Salomo; de eerste
preek is over 1 Kon. 6 7, wat een
beeld is van de geestelijke bouw van
de tempel des Heeren in de harten van
Zijn uitverkoren volk, die uit de rots
Adam zijn uitgehouwen en in de Steen
rots Christus worden ingelijfd. In de
volgende predikatie gaat hij wijzen,
hoe dat toegaat: „Israël is als een on
handige koe, nu zal de Heere hem wei
den als een lam in de ruimte". (Hos.
4 16). Het pad ns^ai Jeruzalem is niet
geheel effen; in de derde predikatie
wijst hij op „Het nut der verdrukkin
gen", Rom. 5 3-5. In de 4e op „De
onmisbaarheid van de liefde tot Chris
tus (1 Kor. 16 22); in de 5e op „De
staatsverwisseling der Efeziërs" (Ef. 2
1). De zesde is een Oudejaarspreek, met
als thema: „Hetgeen vergaat en hetgeen
blijft", naar aanleiding van Hebr. 13
14: Want wij hebben hier geen blij
vende stad, maar wij zoeken de toeko
mende". En de laatste heeft tot thema
„Het nieuwe Jeruzalem", wat ook de
titel is van het boek, over Openb. 21
22-27.
Uit deze opsomming merkt u wel dat
in deze predikaties de lijn ligt, hoe het
bij het volk op de pelgrimsreis naar
het nieuwe Jeruzalem toegaat; hoe zij
door vele verdrukkingen heen, denkend
als onbruikbare stenen weggeworpen te
zullen worden, door de hemelse Bouw
meester worden ingevoegd als levende
stenen in de geestelijke tempel des Hee
ren, waarvan Christus de uiterste Hoek
steen is. Het zijn leerzame, ontdekken
de en tevens vertroostende predikaties,
die we gaarne aanbevelen. De prijs van
dit fraai uitgevoerde werkje 131 blz.
en gebonden in mooi bandje met goud-
opdruk is 14,90.
„Wandelend tussen de zeven gouden
kandelaren". Deze bundel bevat 12 ver
handelingen over de brieven van de
apostel Johannes aan de zeven ge
meenten van Klein-Azië. De eerste pre
dikatie gaat over de openbaring van
Christus aan Johannes op het eiland
Patmos, waar hij de opdracht krijgt:
„Schrijf aan de zeven gemeenten". De
opdrachtgever is de Alfa en de Omega,
de Eerste en de Laatste, d.w.z. de Eerste
is van en de laatste tot in eeuwigheid.
In de tweede predikatie wordt nader
verklaard wie Hij is: „De verheerlijkte
Inmianuël in het midden van de zeven
gouden kandelaren." Het uitgangspunt
is Openb. 1 16. Dan komt hij tot de
brieven zelf; waaruit de verscheiden
heid van die zeven gemeenten blijkt,
LIJDENS MEDITATIE
„WAT IS WAARHEID?"
Johannes 18 38.
(II).
Jezus heeft veel gezwegen. Ook voor
Pontius Pilatus, zodat deze zich er ten
zeerste over verwonderde. Maar Hij
heeft ook tamelijk veel gesproken; veel
meer zelfs ten overstaan van Pilatus,
dan b.v. tegenover Kajafas, de kerke
lijke waarheid. En elk woord van Jezus
is er één van BETEKENIS. Dat is im
mers een woord van den Koning der
Kerk, dat ook voor, hier en nu, van
kracht is.
Zo heeft Hij b.v. die geweldige woor
den, voor Pontius Pilatus, uitgesproken:
„Mijn Koninkrijk is niet van déze we
reld". Dat is nadien vaak vergeten. De
eeuwen door, hebben tal van sekten
en sommige kerken getracht, om het
Koninkrijk van God en van de Heere
Jezus, soms met GEWELD, met het
bloedige zwaard der Overheid gesteund,
er een aards koninkrijk van te maken.
Nee, zegt Jezus, dat is het niet. Mijn
Koninkrijk is NIET van déze wereld.
Is dan de kerk niet het Koninkrijk?
Nee, de kerk is niet hét Koninkrijk van
de Heere Jezus. Hoogstens is het een
stukje, een voorlopige irealisering van
dat koninkrijk. Dat Koninkrijk zélf
komt nog. Het is op-komst. Er zijn wel
onderdanen van dat rijk van God en van
Koning Jezus, maar dat rijk valt niet
samen met het aantal kerkgangers, dat
de kerken tellen. Was dat maar waar!
Dan zou je gemakkelijk het Koninkrijk
Gods kunnen zien en ingaan. Door jezelf
dan aan te dienen als lidmaat der kerk,
zou je tevens een onderdaan van Ko
ning Jezus zijn.
Maar Jezus Zelf zegt het anders. Om
het Koninkrijk der hemelen in te gaan,
moeten wij WEDEROM-GEBOREN
worden. Zo sprak Hij eenmaal aan Ni-
codemus' adres. Want stel, dat Zijn Ko
ninkrijk van déze wereld was geweest,
dan zouden Zijn dienstknechten voor
Hem gestreden hebben. En nu? Ze had
den wel twéé zwaarden, en Petrus ver
dedigde zijn Meester, en sloeg Malchus
het rechteroor af. Maar ach, daarvan
was Jezus helemaal niet gediend, en
nog minder ermee gebaat. Hij zegt:
Steek het zwaard, in de schede. Petrus,
want allen die het zwaard opnemen, zul
len door het zwaard vergaan!
Jezus spreekt zo met volle overtui
ging van Zijn Koninkrijk. En Pilatus
kan het blijkbaar maar niet begrijpen.
Hij had zich een koning wel ietwat an
ders voorgesteld. „Zijt Gij dan een Ko
ning?" vraagt hij. Een koning is toch
iemand met een (aards) rijk? Een ko
ningheeft toch een kroon, en zit
toch op een trooneen koning
heeft een land, en bezit immers onder
danenZijt Gij dan een Koning?
Pilatus heeft deze vraag vermoedelijk
behalve met Jezus sympathiserend, toch
ook ironisch bedoeld. Zo ook de vraag
van onze tekst: „Wat is waarheid?"
Ook dat is een ironische vraag. Ieder
één denkt dat hij of zij de waarheid „in
pacht" heeft. Dat denk ik, zegt Pilatus
bij zichzelf. Dat denkt U ook, Heere
Jezus. Maar wat is waarheid? Alles is
eigenlijk zo betrekkelijk, zo relatief. Te
genwoordig zou men zeggen: We hebben
allen maar een „stukje" van die éne
waarheid. En als we allemaal die stuk
jes bij elkaar leggen, dan komt er uit
die legpuzzle een prachtige oplossing
voor de dag.
Maar ik voor mij, ben die mening
niet toegedaan. Ik geloof niet dat we
allemaal een stukje van de waarheid
hebben, en dat we daar dus met elkaar
een mooie legpuzzle van kunnen ma
ken, en dat dan de uitkomst goed is
voor u en voor mij. Luister maar naar
het vervolg.
Jezus spreekt: „Hiertoe ben Ik gebo
ren, en hiertoe ben Ik in de wereld ge
komen, opdat Ik der waarheid getuige
nis zou geven".
In CHRISTUS Zelf is de oplossing
van het waarheidsprobleem gegeven.
En Hij zegt dan ook in dit verband:
„Een ieder die Uit de waarheid is, hoort
Mijne stem". Dat is het, dat de Heilige
Geest het ons moet doen verstaan.
Nu lijkt het net, alsof Jezus Christus
in de wereld is gekomen, om aan de
waarheid getuigenis te geven. Ja, dat
zegt Hijzelf trouwens. Maar wij weten,
uit een ander woord uit dit Johannes-
Evangelie, dat de Heere Jezus ZELF dé
Waarheid is in hoogst eigen Persoon,
de meest werkelijke realiteit: dé God-
Mens, de Zone Gods en de Zoon des
mensen, in enigheid des Persoons!
En als u dit diep met uw hart ge
looft, dat Jezus Christus in het vlees
kwam, als Zoon van God en Zoon-des
mensen (d.w.z. als Messias), in enig
heid des Persoons. Ja, dan zijn wij uit
God geboren. Terwijl iederéén die dit
loochent, die dit niet diep in en met
zijn hart gelooft, eigenlijk TEGENOVER
Jezus staat, en aan de kant van de an
tichrist behoort. Zo stelt de Bijbel het
op enkele plaatsen.
Jezus Christus is De Weg, De Waar
heid en Het leven.
Ds. J. V. d. Haar.
echter een eenheid vormend in die ver
scheidenheid. Die zeven gemeenten zien
op de zichtbare kerk, waarin de onzicht
bare begrepen is, die de Heere niet al
leen vergadert, maar ook onderhoud en
bewaart. Efeze was een wufte wereld
stad, de afgod van de Efeziërs was Di-
na (Hand. 19), maar er was ook een
overblijfsel naar de verkiezing der ge
nade. En dat kleine hoopske werd be
moedigd: Johannes moest schrijven:
„Wie overwint. Ik zal hem geven te eten
van de boom des levens". Maar ze krij
gen ook een vermaning wat in de vol
gende prediking bezien wordt: „Gedenk
dan, waarvan gij mtgevallen zijt". An
derzijds prijst de Heere ze ook: „dat
gij de werken der Nikolaieten haat,
dewelke Ik ook haat". Ze zijn dus in de
geestelijke strijd geen vreemdeling en
worden door Zijn beloften versterkt.
De gemeente van Smyrna is weer an
ders gesteld; in deze preek over Openb,
2 11 wordt stilgestaan bij Hem die
spreekt, wat Hij hen voorzegt en waar
mee Hij hen sterkt. Hier worden door
de Koning der Kerk geen dreigende
woorden geuit, integendeel, „Ik weet
uw werken en verdrukking en armoede
(doch gij zijt rijk). Ik zal u geven de
kroon des levens".
De gemeente van Pergamus, een stad
die ongeveer 20 km. van Smyrna af lag,
wordt weer anders toegesproken; de
Heere weet van hun levensomstandig
heden af, zij wonen waar de troon des
satans is. Het is bemoedigend dat de
Heere zegt: „Ik weet waar gij woont".
Ik weet, waar gij mee bedreigt wordt
en welke gevaren er liggen. Bemoedi
gend ook, omdat er van hen gezegd
wordt: Gij houdt Mijn Naam en hebt
Mijn geloof niet verloochend", ook al
hadden zij de werken der Nikolaieten
toegelaten en de leer van Bileam geduld.
Daarom komt er tot hen een oproep
tot bekering, zij moeten het kwaad uit
hun midden wegdoen. Hier wordt het
onderscheid duidelijk getekend van die
Hem dient en niet dient.
,Dan volgen twee predikaties over de
brief aan de gemeente van Thyatira,
met als uitgangspunt Openb. 2 28: „En
Ik zal hem de morgenster geven". Daar
bij wordt gelet op de vruchten der ge
nade: Ik weet uw werken, liefde, ge
loof enz. maar ook de zonde aange
wezen: „Ik heb enige weinige dingen
tegen u". De duivel is in deze gemeente
ook op de been, de Heere komt daar
tegen te waarschuwen. In de tweede
predikatie wordt gewezen op de onder
scheiding dergenen die de gewraakte
zonde niet aanhingen, en daarvoor be
waard zijn gebleven. Zij krijgen het ge-
nadeloon: „Ik zal hen de morgenster
geven".
In de 10e preek gaat het over de ge
meente van Sardis, waarvan gezegd
wordt: gij hebt de naam dat ge leeft,
maar ge zijt dood! Wat een onderscheid
in die zeven gemeenten! Wat een toet
sing voor de Kerk des Heeren! Het
geestelijk gebrek wordt hier wel scherp
getekend, maar tevens de weg tot be
houd aangewezen. Aan de gemeente van
Filadelfia heeft de apostel een liefelijke
boodschap te brengen, daarin staan
geen bedreigingen. De Heere wijst op
Zijn eigen werk: „Ik heb u een geopen
de deur gegeven". Geheel anders ligt
het weer in de gemeente van Laodicea,
daar was men niet koud noch heet,
maar lauw. Hier wordt de Kerk gete
kend in haar lauwheid, vandaar de ern
stige bestraffing, als het zó blijft, zal
Ik u mt Mijn mond spuwen. Toch komt
de Heere ook hier weer telkens met het
welmenend aanbod van genade: „Ik
raad u, dat gij van mij koopt goud, be
proefd, komende uit het vuur, opdat
gij moogt rijk worden" Hij heeft geen
lust in de dood van de goddeloze, maar
daarin, dat hij zich bekere en leve.
Van harte bevelen we ook deze
Schriftoverdenkingen ter lezing en her
lezing aan. Het boek is keurig uitge
voerd, fraai gebonden in stempelband,
219 blz., prijs 26,90.
„Uit het diensthuis uitgeleid". Een
passende titel voor deze bundel van
11 preken over de tien plagen, de in
stelling van het Pascha en de uittocht
uit Egypte. Er komt in uit, dat het de
algemene goedheid Gods is, dat Hij Zijn
straffen tevoren laat aankondigen, opdat
die niet onverwacht worden uitgevoerd.
De sprake Gods deed Farao niet buk
ken: „Wordt de goddeloze genade be
wezen, evenwel leert hij geen gerechtig
heid". Dat is de tendens in de ver
handeling van al die plagen, waarbij
telkens de vraag wordt gesteld: „Hoe
ligt dat bij ons? Verstijven wij ons hart
ondanks de toeroepingen tot bekering?
In de 9e en 10e predikatie wordt gehan
deld over de instelling van het Pascha,
wat in de nacht van de vrijlating der
kinderen Israels werd ingesteld. Het
was des Heeren maaltijd, des Heeren
verschoning. Rijke lessen liggen hierin,
ook t.o.v. van het door het ware Paas
lam ingestelde Heilig Avondmaal, dat
in de plaats van het Pascha gekomen
is. De laatste predikatie heeft als the
ma: „Het gaan van Israël door de Ro
de Zee". Het was een onbegrepen weg
die zij gaan moesten. Daarom wordt er
stilgestaan bij de door de Heere ge
baande weg; de door Israël betreden
weg; de door de Heere bekroonde weg.
Het is een zeer fraai uitgevoerde bun
del, eveneens gebonden in stempelband,
187 blz., prijs 20,95. De drie besproken
bundels zijn alle van hetzelfde formaat.
Ze zijn niet alleen geschikt voor huise
lijk gebruik maar óók om in vakante
gemeenten voor te lezen en uitnemend
geschikt om als geschenk te geven. Nog
maals alle drie van harte ter lezing
aanbevolen.
Th. de W.
Uitslagen 7 maart 1977
Ie afd.:
J. Hollander P. Lesuis
Zwarte Pion I - Vierpaarden I
4V24V2 voorl.
2e afd.:
C. Bakelaar A. T. Robijn
J. Albrechts A. Stolk
A. Roon J. Noordijk
A. Visser J. Non
1—0
V2—Va
0—1
1/2—V2
1—0
3e afd.:
C. V. d. Groef W. Tieleman O1
H. K. Smit B. Roetman 0—1
N. van Bracht D. Stekelenburg 1O
D. A. Spahr v. d. Hoek H. Visser 0—1
Op zaterdag 5 maart j.l. hebben 40
leerlingen deelgenomen aan het Examen
reddendzwemmen van de K.N.B.R.D.
Allen slaagden hiervoor.
De namen van de geslaagden zijn:
M. J. Looy, A. V. Dis, C. Abrahamjan,
J. de Bakker, M. v. Zundert, C. v.
Splunter, J. W. Vroegindewey, C. v. d.
Boogert, M. v. d. Boogert, E. M. Kree-
mer, H. v. d. Boogert, E. v. d. Berge,
F. M. de Lange, J. de Blok, H. Troost,
R. Passchier, J. Groen, J. Bestman, A.
V. Brouwershaven, J. Driesse, A. L.
Vogelaar, O. L. Meyer, L. Dorst, H. v.
Balen, H. M. v. d. Loenhorst, L. v. d.
Doel, J. Smit, W. la Fleur, J. A. Mac-
kloet, P. Kievit, W. J. P. Timmer, P. D.
W. Timmer, H. v. Oostende, G. J. C.
Timmer, P. v. Dam, A. Philibert, J.
Philibert, J. Krijgsman, V. A. Mans, A.
P. M. V. d. Velde.
Historisch verhaal uit de eerste tijd
der hervorming
door
M. VAN DER STAAL
68
Het was hem aan te ilen, dat hij, om de
hem kwellende angst te verdrijven,
meermalen tot de beker de toevlucht
had genomen. Zijn gelaat was hoog
rood gekleurd en zijn houding wanke
lend. Laurensz Jacobsz zag het en een
minachtende glimlach krulde zijn lip
pen, toen hij die rijkaard voor zich zag,
de hier, hoewel onder zijns gelijken In
stand, de ogen niet durfde opheffen.
Maar hij bedwong zich. De mens in hem
mocht de verrader verachten, als baljuw
kon hij niet anders dan een onpartijdig
standpunt innemen tegenover een man,
die had gedaan, waartoe de plakkaten
een ieder aanspoorden.
„Wilt gij de goedheid hebben, aan de
heren schepenen mede te delen, wat gij
op uw reis hebt gehoord?" wendde
hij zich tot Hans.
„Ja, ja," bracht deze haastig uit.
terwijl hij een angstige blik op de rech
ters achter de tafel vnerp. „Ik reisde
van Dordrecht naar Rotterdam met twee
vrouwen, die een verdacht gesprek met
elkander voerden. Ze spraken over een
David Joris van Delft, over de doop, die
ze ontvangen hadden en zongen luide
ketterse liederen".
„Hoe weet gij, dat dit ketterse liede
ren waren?" vroeg de baljuw weder
om.
„Er werd geen enkele maal een onzer
goede heiligen in genoemd!" ant
woordde Hans ietwat vrijmoediger, om
dat hij een goedkeurende blik had op
gevangen van de schepen, die het meest
rechts van de baljuw zat. „Wel daar
entegen spraken ze in hun lied van
wrede tirannen, voor wie ze hun licht
wilden laten schijnen".
„Mij dunkt, heer baljuw", zeide nu
Doen Arentsz, „dat deze verklaring
zeer duidelijk is. Zoudt gij nu die ketter
se vrouwen naar niet laten komen?"
„Geduld, heer schepen", zette de
baljuw de voorbarige terecht. Wil
het aan mij overlaten, hoe ik deze zaak
wens te regelenGij noemde daar de
naam van David Joris, van Delft",
wendde hij zich weder tot Hans.
„Wat zeiden de vrouwen van die man?"
Hans bedacht zich een ogenblik en
schudde toen het hoofd.
„Ik heb niet anders kunnen verne
men dan dat men hem vervolgt en be
schuldigt", zei hij daarop.
„Bedenk u goed. Hebt ge niets ge
hoord van boze plannen, die ten doel
hebben, ook in deze landen verwarring
te stichten?"
„Neen, in het geheel niet. Alleen over
hun geloof spraken ze en over hun per
soonlijke ervaringen. Maar ketters zijn
het!"
De laatste woorden zei Hans met ver
heffing van stem. Hij legde er al de
haat in, die hij klaarblijkelijk tegen de
twee vrouwen koesterde. En waar hij
geen bezwarende verklaringen kon af
leggen omtrent oproerige samenspan
ningen, daar wilde hij een mogelijk
zacht optreden jegens hen voorkomen
door met alle nadruk op hun afvallig-
zijn van de Kerk te wijzen.
„Eén zaak begrijp ik niet in dit alles",
mengde zich thans schepen Van der
Hove in het verhoor van de aanklager.
„Dat namehjk die reizigsters zo on
voorzichtig zouden zijn om. luide te spre
ken en te zingen in het bijzijn van der
den
,,Ja", viel Hans hem hier met een
zegevierend lachje in de rede, „maar
ik had gezorgd, dat ik vóór hen in de
wagen was. En mogelijk hebben ze mij
in het geheel niet bemerkt, omdat ik mij
heel stil hield. Dat ze zich om de voer
man niet bekommerden, is misschien
hieruit te verklaren, dat zulken als hij
óf in stilte de ketterij zijn toegedaan óf
zich zeer onverschillig jegens de Heilige
Kerk betonen..."
„Het is genoeg!" onderbrak de bal
juw de plotseling weder zo woordenrijk
geworden verrader. En duidelijk viel
het aan den klank zijner stem te be
merken, hoezeer hem heel de handel
wijze van deze rijkaard mishaagde; een
mishagen, dat gedeeld werd door al de
aanwezigen, uitgezonderd wederom
schepen Doen Arentsz. Deze laatste gaf
onder de redenen van Hans al maar
door tekens van goedkeuring. En een
bijna ontevreden blik wierp hij op bal
juw Minnebeek, toen deze zo eensklaps
de woordenvloed van deze zo trouwe
aanhanger en verdediger der ware Kerk
stuitte.
„Geleyns, breng nu de twee vrouwen
hier!" beval de baljuw de rakker, die
ook tijdens het verhoor van Hans in de
kamer gebleven was.
„Dan zal ik nu maar heengaan?"
vroeg de verrader. En zijn stem, daar
even nog zo vast klonk nu bevend, ter
wijl een akelig wit zijn gelaat overtoog.
„Neen!" antwoordde de baljuw
kortaf. „Gij weet, wat ik u van mid
dag gezegd heb. Gij kunt, als gij dat
wUt, daar ginds zo lang gaan zitten, tot
wij u nodig hebben".
Hans haastte zich, om van deze vrij
heid gebruik te maken. Heel achter in de
kamer zette hij zich neer op een stoel en
het gelaat verborg hij in zijn handen,
opdat het ogenblik van zijn herkenning
door Anneke zo lang mogelijk zou wor
den uitgesteld.
Daar kwamen ze binnen. Eerst de oude
Christine en terstond achter haar An
neke met het kind op haar arm. Hun
hoofd hielden ze onbeschroomd opgehe
ven en fier zelfs was de uitdrukking van
hun oog te noemen, toen ze, door Ge
leyns tot voor de zetel van de baljuw
geleid, deze in het aangezicht zagen.
Baljuw Minnebeek, die zich zoveel
moeite had aangedaan, om zijn afschuw
voor de verklikker te verbergen, zag
met onverholen afkeer deze twee ket
ters, deze misdadigsters, binnentreden.
En zijn stem was bits en scherp, toen
hij zich tot Christina wendde en haar
begon te ondervragen.
„Gij heet?"
„Christina Michiels Barents, weduwe
van Meester Matthijs van der Donk".
„Uw woonplaats?"
„Die heb ik niet. Ik ben geboren te
Leuven, maar vertoefde de laatste tijd
te Vlissingen".
„Hoe oud zijt ge?"
„Vijftig jaar".
„En gij", keerde zich Laurens Ja
cobsz tot Anneke Jansz, „hoe heet
gij?"
„Anneke, weduwe van Meester Arend
Jansz. Ik ben acht en twintig jaar oud
en werd geboren te Brielle, dat ik voor
vier jaren met mijn man verliet. En nu
ik weduwe geworden ben, keerde ik te
rug en wenste ik mij naar Delft te be
geven, waar ik vrienden heb. Uw die
naars hebben mij hierin evenwel ver
hinderd en mij met mijn kind en mijn
vriendin naar het Stadt-Huys gebracht.
Waarom hebben zij ons gevangen ge
nomen? Wij deden noch op onze reis
noch tijdens onze doortocht door deze
stad iemand enig kwaad en
„Zwijg, onbeschaamde!" beet de
baljuw haar toe. „Het is aan ons, u
te ondervragen. Gij hebt slechts te ant
woorden".
Zijn gelaat tekende grote verstoord
heid en ook heren schepenen toonden,
dat zij Anneke's woorden zeer ongepast
vonden. Doen Arentsz vooral was ver
bolgen. Zijn blik vestigde zich strak op
de spreekster, die daar zo onbevreesd
van haar voornemens sprak. Er was in
derdaad iets van een wild dier in hem,
dat zich gereed maakt voor de sprong
op zijn slachtoffer, zo dit met zijn
waardigheid in overeenstemming ware
geweest, had hij zich wel op die vrouw
willen werpen, om door de kracht van
zijn vuist haar het stilzwijgen op te leg
gen. Nu vergenoegde hij zich met een
grijns over de afstraffing, die de baljuw
haar toediende.
„Vergeving, heer baljuw", vroeg
Anneke „Het was mijn bedoeling niet
onbeschaamd te zijn. Ik wilde alleen de
inlichtingen verschaffen, die u omtrent
mijn persoon verlangt
(Wordt vervolgd)