EIIAriDEtl niEUWS
Kerstdag bij
gekke Geerte
Overdenking
ANNEKE JIINSZ
Kerstverhaal
GEMAKKELIJK
SPABEN
NUTSSPAARBANK
uit de
Heilige Schrift
2e blad
Vrijdag 24 deomber 1976
No. 4551
Vandaag denken aan morgen. Recht op het
doel af: studeren,trouwen,bouwen,reizen...
il Goed spaarplan- elke maand een vast
bedrag-maakt wensen snel bereikbaar.
Dat kan automatisch van uv^^ salaris of
pensioen bij de
Uw huis verkopen
TAMBOER
GERO I
altijd voor
iedereen
ruim en overzichtelijk
in oze speciale g
showroom. i
A. Vroegindeweij
Westdijk 46 - Middelharnis 1
„Een op de vijf
automobilisten r
twijfelachtig''
TSKTOLOVBRHAAX.
De eerste Kerstdag moet Bram thuis
blijven. Het is zijn beurt om voor het
vee te zorgen. Na de kerkgang 's mor
gens heeft hij huis- en stalarrest.
Des te fijner wordt de tweede feest
dag. Dan gaat ie naar zijn meisje. Janna
woont een heel eindje weg, met de
brommer is hij nog een klein uurtje
kwijt.
Gezellig is het er 's avonds. Janna d'r
vriendin is ook gekomen met haar vrijer
en haar broer met zijn meisje. Het oude
spel klok en kamer wordt uit een la
van het kammenet gehaald, haar va
der en moeder en haar zus van vijftien
spelen ook mee en zo vliegt de avond
voorbij en is de dag bijna om vóór ze
het weten.
Ze hebben er geen erg in hoe het bvii-
ten gesteld is. De hele middag is er
wat natte sneeuw gevallen, nu is de
lucht helder en is het aan het vriezen.
Het begint al aardig glad te worden
en dat wordt er vannacht niet beter op.
Dat zal een karwei worden om thuis
te komen. Vooral voor Bram, de ande
ren wonen in de buurt.
Maar 't is niet de eerste keer in zijn
leven, dat hij op een gladde weg rijdt.
Toch valt het om de drommel niet
mee, al rijdt hij nog langzamer dan met
een gewone fiets. Een paar keer glijdt
zijn brommer onderuit, maar hij weet
steeds op zijn benen terecht te komen.
Nog maar één keer is hij werkelijk ge
vallen, zonder zich overigens erg zeer
te doen.
Soms wil hij een eindje lopen, maar
dat gaat nog veel moeilijker.
Hij kan zich aardig goed oriënteren.
Opschieten doet hij niet hard, hij is nu
bij de hofstede Landlust. Een eindje
verder staat het kleine huisje van gek
ke Geerte. De weg maakt hier een bocht
en loopt een beetje af. Zodoende heeft
hij iets te veel vaart, vooral voor zo'n
gladde baan. Net als hij de bocht wil
nemen, glijdt hij uit en met een forse
smak ligt hij tegen de grond. Zijn brom
fiets schuift enkele meters verder.
Au, au, dat komt aan. Zijn schouder
klopt, gelukkig geen arm gebroken, hij
kan ze allebei nog goed bewegen. Er
ger is zijn linkervoet er aan toe. Ai,
wat doet die zeer! Die wou hij nog
uitsteken om bij het vallen op zijn be
nen terecht te komen, maar deze keer is
't mislukt, 't Was net of zijn voet dub
bel gevouwen werd toen hij viel. Hij
zal toch niet gebroken zijn? Hij zal eens
proberen er op te staan, 't Gaat een
beetje, maar als heel de zwaarte van
zijn lichaam er op drukt, is het niet uit
te houden.
Misschien alleen maar verstuikt.
Hoe moet hij nu thuis komen?
Langs de graskant van de weg lo
pen gaat nog een beetje, daar is het
niet glad. Maar dan duurt het wel uren
vóór hij thuis is. Dat is niet vol te hou
den, het zweet breekt hem na een klein
eindje al uit.
Daar voor hem, een honderd meter
verder, staat het kleine huisje van gek
ke Geerte.
Wie dat eigenlijk is weet zo wat nie
mand. Eerst woonde ze met haar va
der en moeder in dit leegstaande ar
beidershuisje. Contact met anderen had
den ze niet. Nooit kwamen ze in het
dorp, ook niet 's zondags in de kerk.
Him boodschappen kochten ze van Ver-
dust, die hier iedere vrijdag met zijn
wagen langs kwam.
Geerte's moeder heeft hier niet lang
gewoond, na een jaar was het levens
lampje van de zwakke tere vrouw uit
geblust. De mensen beweerden dat ze
heimwee had naar haar vroegere woon
plaats, ergens in het oosten van ons
land. Twee jaar later stierf haar vader.
Vanaf die tijd heeft Geerte alleen
haar vreemd en grillig leven. Ze be
moeit zich met niemand, betaalt haar
boodschappen aan de wagen altijd
prompt.
Waar leeft ze van?
Niemand kan het zeggen.
Schaarse voorbijtrekkers zien haar 's
zomers wel eens in het kleine tuintje
aan de groente bezig. Soms slaapt ze een
gat in de dag, dan weer zwerft ze 's
nachts langs de dijken uit de buurt, zo
als eens een stroper heeft ontdekt. Hij
hoorde haar roepen: „Anton, wanneer
kom je terug?"
Boeren en arbeiders, die vroeg in de
polder aan 't werk moesten, waren haar
ook wel eens een enkele keer tegenge
komen. Soms vroeg ze, zonder trouwens
het antwoord af te wachten: „Heb je
Anton niet gezien?" Ze deed niemand
kwaad, stoof weleens met uitgestoken
hand achter scheldende kinderen aan.
Dan lachte ze haar onnozele lach, zong
een paar regels van een kerstversje, van
alles door elkaar dikwijls. Ging dan in
huis zonder de kinderen kwaad te
doen.
Een vreemde verschijning, die nog
niemand begrepen had.
Daar komt Bram nu op deze late
avond terecht. Hij heeft natuurlijk ook
al veel verhalen over Geerte gehoord.
Heef haar ook wel eens gezien als hij
's zaterdagsmiddags naar zijn meisje
reed.
Hij staat hier te rillen aan de kant
van de gladde weg. Geerte woont on
geveer honderd meter verder. Hij zal er
maar naar toe strompelen, misschien
valt ze wel mee en kan hem helpen.
Een doek stijf om zijn voet gebonden
zou al verlichting geven, vermoedt hij.
Schuifelend en hinkend gaat hij ver
der. Het zweet breekt hem mt midden
in deze vrieskou, zijn voet doet ver
schrikkelijk zeer.
Ze is nog op, er valt licht door de
spleet van de twee niet precies passen
de blinden.
Wat zal hij doen?
Veel keus heeft hij niet. Verder gaan
is niet m.ogelijk, andere mensen wo
nen hier niet in de buurt.
Dan maar bij Geerte hulp vragen.
Het moet dan maar gebeuren.
Hij klopt op de luiken, niet te hard
om ze geen schrik aan te jagen en roept:
„Kun je met niet eens komen helpen?"
Geen verschuiven van een stoel, geen
antwoord op zijn vraag.
Ligt ze misschien al in bed? Of is ze
bang om open te doen?
Bram klopt nog maar eens. „Geerte,
kun je me niet even helpen, ik heb mijn
been gebroken en ik ben hier helemaal
alleen".
Nu reageert ze dadelijk. Hij hoort dat
ze een stoel verzet en de kam.erdeiir
'n Bondsspaarbank
Middelharnis, Voorstraat 36.
Ooitgensplaat, Pieter Biggestraat 47.
GEZEGENDE KERSTDAGEN
(Luc. 2 8-12).
Kerstnacht, ruim 19 eeuwen geleden.
Bethlehem is in diepe rust, iedereen in
de overvolle herberg slaapt. De her
ders niet. Zij houden de wacht over
hun kudde- Geen wonder ook, zij tellen
niet mee. Zij leven aan de zelfkant van
de maatschappij. Maatschappelijk on
volwaardig. Worden als getuigen voor
de hoge Raad niet toegelaten. Komen
niet voor bijstand in aanmerking.
En uitgerekend deze mannen, de ver
achten van Bethlehem zijn uitverkoren
om de Kerstboodschap als eersten te
horen. Niet de aristocraten in Jeruza
lem, niet de weleerwaarde heren, die
vooraan staan in de tempel, maar de
mannen van de nachtploeg in Efratha. -
Onvoorstelbaar. Daar stond hij. Een
engel des Heeren. PlotseUng onaange
kondigd, ineens. Ze wisten niet hoe en
vanwaar. Maar Htj is er. En de heer
lijkheid des Heeren omscheen hen. De
Kabod van het O.T., het teken van
Zijn heilige tegenwoordigheid. De her
ders beseffen: God Zelf is aanwezig.
Dit is het uur van de grote Gondsont-
moeting. En zij vreesden met grote
vreze-
Waar God in Zijn heiligheid ver
schijnt, worden mensen bang. Dit is niet
altijd zo geweest. In den beginne ont
moette God de mens in de avondkoeite
van de Hof van Eden. En Adam wan
delde met God, sprak met God, leefde
met God. En zie, het was zeer goed.
Maar sinds de zondeval is alles radicaal
veranderd. En dat is de oorzaak van
de angst, waarvan hier sprake is. De
kerstnacht ligt in het verlengde van het
verloren paradijs. Luc. 2 wijst naar
Gen. 3 en zegt: lees, wat daar staat. En
wij lezen: zo dreef God de mens uit en
stelde cherubim tégen het Oosten van
de Hof van Eden en een vlammend
zwaard. Einde van de intieme omgang
tussen God en mens. Hier de ongehoor
zame, schuldige mens met de dood, daar
de rechtvaardige God met het leven.
Hier de revolutie-mens met de eeuwi
ge onrust, daar de Majestieuze met de
vrede, die alle verstand te boven gaat.
De heilige God, Die de zonde niet on
gestraft laat. Geen wonder, dat vrees de
herders aangrijpt- Veel durven zij, maar
hiervan raken zij uit hun evenwicht.
Zij zijn zichzelf niet meer.
De Heerlijkheid des Heeren omstraal
de hen. Daar liggen ze: met al hun el
lende, met al hun zonde in het felle,
ontdekkende licht. Zo begint voor de
herders de Kerst. Zijn dat gezegende
Kerstdagen? En tochzo werkt Gods
Geest. Nu nog. Als de heerlijkheid des
Heeren ons omstraalt, dan komt alles,
wat wij bedekt willen houden aan het
goddelijk licht. Wee mij. Ik moet ver
gaan voor de rechtvaardige God. Voor
Hem kan ik niet bestaan. Onheilig ben
ik, met alles wat ik heb. Alle grond
zinkt m.e onder de voeten weg.
Nu is het afgelopen, moeten de her
ders gedacht hebben, toen ze dat felle
licht zagen. Nu komt het oordeel: O
God, komt Gij Uw vonnis brengen;
draagt Gij het heilig vuur, dat zondaars
moet verzengen? Is dit het laatste uur?
Zijn dat gezegende Kerstdagen?
Dan plotseling de stem van de en
gel: Vreest niet. Zie, hier spreekt de
liefde van God in de kerstnacht. On
voorstelbaar. In Zijn toom had God
kunnen zeggen: mens, U hebt het zonder
Mij willen proberen en U hebt er niets
van gemaakt. Nu zal Ik er een eind aan
maken. En wat lezen wij: vreest niet.
Dit op zichzelf is al Evangelie- Maar
Gods genade is nog groter. De engel
moet nog meer zeggen: Vreest niet,
want zie, ik verkondig grote blijd
schap. Letterlijk staat er: ik evangeli
seer U; ik vertel U iets, wat waarde
vast is in uw gedevalueerde leven.
Grote blijdschap. Iets, waarvan U zo
blij ziüt zijn, dat er geen einde aan
komt. Dat is wat. De echte blijdschap
is ons vergaan bij de zondeval. Sinds
dien zijn het vooral de tranen en het
verdriet, die ons leven tekenen. Veel
boeken willen ons de glimlach leren.
Hoe leer ik blij zijn. Maar dat aange
leerde is toch het echte niet. Is echte
blijdschap trouwen.^ wel mogelijk op
deze wereld? Zeker wel. Zie de herders.
Straks zien wij ze gaan: lovende en
prijzende God. Waarom? Omdat u he
den is geboren de Zaligmaker, welke is
Christus de Heere, in de stad Davids.
Daar ligt de oorzaak van de vreugde.
Gelukkig de mens, die door Gods Geest
zo het Kerstfeest mag doorleven. Die
door persoonlijke wedergeboorte, ge
loof en bekering mag weten, dat ook
voor hem de Zaligmaker geboren is, die
Kerstfeest tot een zaak van vreugde
maakt. Wij behoeven niet verloren te
gaan. Het leven is geen waagstuk meer,
de dood geen vraagteken meer, als wij
in de kribbe onze Verlosser gevonden
hebben- Voorwaar, dan zijn het geze
gende Kerstdagen. Geboren is de Zalig
maker, die Kerstfeest tot een zaak van
het kruis maakt. Want het kruis werpt
zijn schaduw over de kribbe. Het Kind
wordt de Man van smarten. Kerstfeest
beleven is in principe Golgotha bele
ven. Kerstliederen zingen is praelude-
ren op het lied van Goede Vrijdag. Wie
door de Geest de prediking van Kerst
aanvaardt, aanvaardt daarmee het
kruis. En sterft? Nee wonder: Jezus een
verlorene en ik een gevondene; Jezus
de dood en ik het leven. Door Hem, door
Hem alleen om het eeuwig welbehagen.
Daar getuigt Gods volk van. Misschien
met gebroken stem, misschien heel
zacht, misschien met tranen in de ogen.
Maar diep zal meetrillen de vreugde
van het kerstevangelie: U is heden ge
boren de Zaligmaker, welke is Chris
tus de Heere. Zo wens ik u toe geze
gende kerstdagen.
Den Bommel.
H. Talsma.
open doet. Daar gaat ook de buitendeur
open. Eerst op een kiertje, maar als
Geerte werkelijk ziet dat er maar één
man is en het dus geen plagerij be
treft, trekt ze de deur helemaal open.
„Je bent dus teruggekomen, Anton?
Je hebt me lang laten wachten, hoor.
Kom binnen, dan gaan we Kerstfeest
vieren, lieveling".
Ze gaat naar Bram toe, pakt zijn arm
vast en aait hem over zijn gezicht. Hij
wordt eigenlijk liever door Janna geaaid,
maar ja, Geerte is nu eenmaal niet goed
wijs.
Er is niet veel te zien in de kamer:
een tafel met twee grote witte kaarsen,
een paar stoelen, een kast, een kachel
die ver uit is en aan de muur een paar
goedkope plaatjes.
„Ik ben Anton niet, ik heet Bram en
heb lelijk mijn voet verstuikt, gevallen
vanwege de gladheid. Kun je er geen
doek stijf ombinden? Of als je geen
doeken hebt, dan mijn zakdoek maar?"
Bram heeft weleens gehoord, dat een
stijf verband altijd goed is.
„Zo, ben je gewond, mijn jongen?
'k Zal je helpen, hoor".
Geerte loopt naar de kast en haalt er
een handvol oude witte lappen uit. Ze
zijn aardig schoon.
Ze gaat naar het keukentje en haalt
daar een fles azijn voor de dag waarvan
ze een beetje op een schoteltje giet.
Ondertussen heeft Bram zijn schoen
en kous uitgetrokken. Zijn voet ziet erg
dik.
Geerte doopt een lap in de azijn en
bindt die stevig om de verstuikte voet.
Ze is toch nog zo gek niet als de men
sen praten, denkt Bram.
Hij legt zijn voet op een stoel, de pijn
wordt inderdaad wat minder als de voet
daar zo rustig ligt.
Moet hij zo heel de nacht blijven
zitten?
Wat anders? De nacht is trouwens zo
lang niet meer, het is al bij half twee.
Hij zal maar proberen een dutje te doen
zo met zijn voet op de stoel. Als Geerte
nu maar niet te veel zeurt over die
Anton.
Wie zou dat toch zijn? Daar moet hij
achter zien te komen, die schijnt ook
wel de oorzaak te zijn van haar gees
tesstoornis.
Als Geerte bij hem komt zitten, kan
hij haar wat beter opnemen, van dicht
bij zelfs. De frisse bloei van de eerste
jeugd is al voorbij, dat ziet hij wel. Hij
schat haar op een leeftijd van rond de
veertig.
„Zit je lekker zo, Anton? Waarom
ben je toch zo lang weggebleven?"
Voor de zoveelste keer streelt ze
Bram over zijn voet, zijn hand, zijn
hoofd.
„Ik ben Anton niet, ik heet Bram en
ben naar mijn meisje geweest, Janna,
die woont op „Dijkzicht", een half uur
tje hier vandaan. Misschien ken je haar
wel?"
Geerte geeft geen antwoord.
„Waarom denk je toch dat ik Anton
ben?"
Op deze vraag reageert ze wel.
„Met Kerstdag is Anton weggelopen
en. hij zou terugkomen, heeft hü be
loofd. Ik heb al zo lang gewacht en nu
ben je eindelijk gekomen. Als je voet
beter is kunnen we gaan trouwen, hé?"
Van pure vergenoeging over deze lich-
tende toekomst vlijt ze zich tegen.
Bram's schouders. Die is daar aller
minst op gesteld en duwt haar zacht te
rug.
„Waarom is Anton weggelopen?"
„Je weet toch wel dat Je gevochten
hebt met vader en daarom ben je im
mers weggelopen".
Bram zal nu verder spelen als de
gewaande Anton, hij is nieuwsgierig ge
worden, hij moet er meer van weten.
„Waarom had ik ook weer ruzie met
je vader, Geerte?"
„Weet je dat niet meer, mijn jongen?
Je vertelde toch dat er met Kerstdag
een kindje uit de hemel viel en vader
wilde dat niet geloven. Hij noemde het
oude-wijven praat en lachte je uit. Hij
wilde spelen om geld".
„En hoe denk jij over dat Kind uit de
hemel?"
„Wat Anton zegt is waar. 't Is nu weer
Kerstdag en nu ben jij toch uit de he
mel gekomen? Nu heb ik je voor goed,
nu gaan we morgen trouwen".
Bram wordt moe van het gepraat, hij
heeft slaap, het is twee uur op zijn hor
loge.
Soms praat Geerte heel verstandig,
dan weer gooit ze van alles door elkaar
en is er geen touw aan vast te knopen.
Maar hij weet nu wel een en ander van
haar leven, ook van haar leed.
I Als jong meisje had ze een vrijer, de
veelbeminde Anton, die haar geregeld
bezocht. Een nette kerel, wel arm, maar
eerlijk en godsdienstig opgevoed. Hij
sprak soms ook over zijn geloof. Vooral
met haar vader die nergens aan deed en
als een heiden leefde. Dikwijls hadden
ze ruzie over de godsdienst. Zo ook op
die bewuste Kerstdag, toen Anton her
innerde aan de geboorte van Jezus in
Bethlehem.
Geerte's vader spotte er mee en lach
te hem uit, hü wilde gaan kaarten om
geld. Anton weigerde, het liep uit op
een hevige twist. Hij wUde daar niet
langer blijven en liep de deur uit.
Zijn laatste woorden, die hiJ sprak
met in zijn hand de deurknop, waren
voor Geerte: „Ik kom terug, hoor, ik
kom je halen en dan gaan we sanien
trouwen".
Anton is nooit meer teruggekom^en.
Maar Geerte verwacht hem nog steeds,
vooral als het Kerstdag is. Dan trekt ze
haar beste spullen aan, dezelfde fleu
rige japon als toen ze nog een jong
meisje was. En ze wacht maar, wacht
maar, jaar op jaar. Ieder jaar tever
geefs. Haar verlangen naar zijn terug
komst is haar in 't hoofd geslagen, ze
is er gek van geworden.
Dit verhaal weet Bram te construeren
xiit de brokstukken van het gesprek van
een paar uren, dat hij met Geerte houdt.
Hy heeft medelijden met haar, innig me
delijden. Een meisje dat treurt over te
leurgestelde liefde, dat hunkert naar
voorbije iedalen. Een meisje, dat almaar
ouder wordt, dat al jaren wacht en wel
zal moeten wachten tot aan het einde
van haar leven. Zo'n meisje is Geerte.
Bram is nu helemaal niet bang meer
voor haar. Hij kan haar strijkages goed
begrijpen, in haar onnozelheid denkt ze
dat Anton vanavond is teruggekomen.
Inmiddels is hij dood op van 't ver
warde gewauwel. Als ze weer eens be
weert dat ze morgen gaan trouwen,
legt hij zijn hand op haar arm en zegt:
„Goed, Geerte, morgen trouwen we,
hoor, nu ben ik zo moe, ik zou nu graag
nog een poosje slapen".
Geerte vindt het goed. Ze gaat aan
de tafel zitten met haar hoofd op haar
handen gesteund en blaast de kaarsen
uit.
Bram legt nu ook zijn andere been
op de stoel en is weldra ingedommeld.
Hij wordt wakker van het geraas van
een vrachtauto langs de deur. 't Is nog
donker. Hoe laat zou het eigenlijk zijn?
Hij knipt zijn sigarenaansteker aan en
kijkt in het rond.
Oja, dat 's waar ook, hij is in 't huis
je van gekke Geerte. Zou ze ook uitge
slapen zijn? Ze is nergens te ontdekken.
Zijn voet doet nog pijn, hoewel het
iets beter lijkt dan gisteravond. Jammer
dat Geerte weg is, anders kon ze de
voet nog eens verbinden. Met veel moei
te doet hij het nu zelf, de azijnfles en
het schoteltje staan nog op de tafel.
Waar zou die Geerte nu toch zitten?
Hij roept eens door het huis, maar
krijgt geen antwoord.
Hij moet maar zien thuis te komen,
zijn baas zal wel ongerust zijn als hij
vanmorgen ziJn knecht mist.
Maar hoe?
Hij strompelt naar buiten. De weg is
nog glad, toch niet zo erg als gister
avond. Het heeft in de morgen nog een
beetje gesneeuwd, er schemert iets
wits over de weg. Maar met de brom
fiets zal niet gaan met ziJn verstuikte
voet.
Bram boft. Daar komt een vrachtauto,
de melkauto die met bussen melk naar
de fabriek rijdt. Hij steekt zijn hand
op, vertelt met enkele woorden zijn
moeilijke toestand en mag meerijden.
De brommer wordt tussen de bussen
gezet.
Hij kent de vrachtrijder wel. Als die
zijn bussen heeft afgeleverd, brengt hij
hem netjes thuis. Onderweg vertelt hij
zijn wedervaren van deze nacht.
„Geen wonder dat je Geerte nergens
kon vinden vanmorgen. Toen ik de bus
sen van „Dijkzicht" haalde, liep ze daar
over de dijk".
Later is Bram nog even aangelopen
om haar te bedanken voor de voetver
zorging, al was dit ook maar met een
lap en azijn, en voor het onderdak in
die nacht.
Ze zei er niet veel op. „Zo, ben je
weer beter?" is haar enige reactie. Over
Anton sprak ze niet meer.
Sinds die nacht kan hij niet meer met
haar spotten en om haar lachen. Voor
hem is ze niet meer „gekke" Geerte,
maar een normaal meisje, dat verteerd
wordt door een nooit te stillen verdriet.
In die nacht heeft hij even haar hart
zien opengaan. Lang genoeg om te kun
nen begrijpen, welk een tragedie zich
daar achter die harte-deurtjes afspeelt.
Middelburg.
L. van Wallenburg.
ANWB-onderzoek wijst uit:
Eén op de vijf automobilisten beschikt
over rij kwaliteiten die volgens de ANW
B op z'n minst twijfelachtig moeten
worden genoemd. Bij 50-plussers komen
drie maal zoveel „tvirijf^lachtige" rij
ders voor dan bij automobilisten die
jonger zijn dan 40 jaar. De kennis van
verkeersregels en verkeersborden neemt
sterk af bij het toenemen van de rijer
varing.
Dit zijn opmerkelijke, zo niet veront
rustende conclusies uit een onderzoek
dat de ANWB instelde naar de rijkwa-
liteiten van bijna 5500 automobilisten,
die de laatste jaren deelnamen aan de
Rijproef voor Gevorderden.
Omdat deze deelnemers geheel vrij
willig aan deze proeven hebben meege
daan, mag uit de resultaten geen con
clusie worden getrokken over de rij-
kwaliteiten van alle Nederlandse auto
mobilisten. Echter, naar de mening van
de ANWB mag worden verondersteld,
dat bij een verplichte rijproef het resul
taat nog ongunstiger zal zijn. Uit het
onderzoek kwam duidehjk naar voren
dat bepaalde groepen automobilisten
extra aandacht verdienen, te weten de
ouderen (boven 50 jaar) en „de weinig
kilometers rijders" (minder dan 10.000
km. per jaar). Van deze laatste groep
kwam maar liefst de helft van de deel
nemers niet verder dan het predikaat
„twijfelachtig".
De ANWB meent dan ook dat juist
deze groepen van verkeersdeelnemers
sterk moet worden aanbevolen hun rij-
kwaliteiten extra kritisch te laten con
troleren.
De vele gegevens, die de ANWB uit
dit onderzoek heeft verkregen, stellen
de Bond in staat zijn voorlichting op het
gebied van rijadviezen aan de wegge
bruikers in de eerste plaats te concen
treren op de geconstateerde meest voor
komende fouten.
De Minister van Verkeer en Water
staat stelde in het Beleidsplan voor de
Verkeersveiligheid, dat „het scheppen
van mogelijldieden tot het testen en
vergroten van de verkeersvaardigheid
moet worden gestimuleerd". Een lande
lijke enquête, die de ANWB heeft uit
gevoerd, wees duidelijk uit dat ook de
automobilisten die mening zijn toege
daan. Bijna de helft van de ondervraag
de automobilisten achtte hun rijstijl voor
verbetering vatbaar.
HUtorisch verhaal uit de eerste tijd
der hervorming
door
IL VAN DER STAAL
4T
Even weinig als Jan Matthijsen zich
om het gebod van de hooggevierde Hof-
mann bekreunde, evenmin bekommerde
het hem, of hij aan de door deze ver
kondigde leerstellingen getrouw bleef.
Ja, de Haarlemse bakker werd inder
daad aan Thomas Münzer gelijk. Of
schoon aan Christus' Apostelen het ge
weld van het zwaard en wereldlijke
heerschappij niet was toegestaan, naar
de opvattingen van deze man mochten
de opvolgers der Apostelen zich van het
zwaard bedienen, om een goddeloze
overheid te verdelgen. Het rijk van
Christus, dat met hem nu was begon
nen, duldde geen goddelozen en eiste
met een volkomen gemeenschap der hei
ligen ook gemeenschap van goederen.
De natuurlijke wet verbood niet, meer
dere vrouwen te nemen en het Goddelijk
bevel evenmin.
Matthijsen was evenwel zo voorzich
tig, niet terstond deze laatste „leer" op
de voorgrond te plaatsen. En ook wist
hiJ lange tijd voor de wereld te verber
gen, dat hij een wellusteling en een on
ruststoker was en even eigenzinnig als
trots.
De grote menigte vermocht hij aan
zich te binden door zijn redenen over de
geestelijke geneuchten van het nabü
zijnde duizendjarig rijk, terwijl hij als
eis voor de wedergeboorte de wederdoop
voorop stelde.
Vele bekommerden, door de beweging
der geesten wakker geschud, en nu in
angst over het eeuwig heU hunner ziel,
geloofden in Matthijsen en wierpen zich
in de armen van het Anabaptisme.
Volksbewegingen ontstonden er; zo te
Leiden en te Amsterdam; een geregelde
aanval zelfs werd ondernomen op het
Oude Klooster bij Bolsward; Emanuël
riep de getrouwen op, om naar Munster
te trekken, die stad der heUigen, dat
nieuwe Jeruzalem
„En in de dagen van de 24 ste maart
1534", gelijk een uitnemend kenner
der geschiedenis deze gebeurtenissen
meedeelt, „ging het over de landen
als een aardbeving. De heden verzamel
den zich tot den tocht, in Brabant en het
Kleefse Noordwaarts, in Friesland Zuid
waarts. Van Zeeland en Zuid-Holland
trokken zij de vaarten langs op hun
schuiten naar het Noorden. In Spaam-
dam, Krommeniedijk en Amsterdam
zijn schepen gehuurd, om over de Zui
derzee te steken. Uit Waterland en
West-Friesland maken zij zich gereed,
om in Monnikendam, Edam en Enkhui-
zen zee te kiezen; hun doel is het Zwarte
Water van Genemuiden.
„De lieden verbergen hun plan niet;
maar als men hen vraagt, waarheen zij
verder willen, zeggen zij: Naar 't land,
dat God ons wijzen zal. Zij kunnen zich
niet voorstellen, dat men hen dit zou
beletten. Ook hebben zij wapenen bij
zich, want dat is hun voorgeschreven:
maar de gedachte, dat zij ze zouden
moeten gebruiken, is hun vreemd; ztj
hebben ook geen aanvoerder en staan
ook niet onder krijgstucht. Hierin is van
Mimster uit niet voorzien; alleen het
doel van de tocht is bepaald en bij
de Agnietenberg (of Bergklooster) zal
hen de verdere naarsorde gegeven wor
den.
„De Overheid was van de zaak onder
richt. De samenkomsten in het Kleefse
en elders werden verhinderd, de vaar
tuigen in HoUand voor het merendeel
aangehouden. Wie tóch scheep gingen,
vonden aan de overkant de drost van
VoUe'nhove den schout van Genemuiden
om hen af te wachten; sommigen wer
den in hechtenis genomen, anderen door
ruiterij uit elkaar gejaagd; een en twin
tig schepen, waarin enige duizenden
mannen, vrouwen en kinderen, met vijf
tienhonderd spiezen, haakbussen,
zwaarden en allerhande geweren, vaan
dels en trommen, werden bij Schokland
aangehaald
Het gevolg van deze beweging, deze
grote trek naar het nieuwe Jeruzalem,
was, dat er in aprü en mei van datzelfde
jaar honderd personen, de voormannen
dezer lichtgelovigen, op bevel van de
Graaf van Hoogstraten, die met de heer
van Assendelft en enige andere magis-
straatspersonen door Holland trok, wer
den gedood.
En de dood dezer mannen, alsmede
het verschrikkelijk drama te Munster,
was het werk van Jan Mathijsen. Geen
wonder was het waarlijk, dat de Over
heid strenge maatregelen nam tegen dit
in zijn optreden zo fanatieke Anabap
tisme.
Gelukkig er waren er, die van meet
af den Haarlemse bakker met een wan
trouwig oog gadesloegen, of die van hun
bewondering voor deze man terugkeer
den en weigerden hem langer na te vol
gen.
Zo was dan de toestand op kerkelijk
gebied in de eerste helft der zestiende
eeuw zeer verward.
Van de regering der priesters waren
zelfs vele Roomsen afkerig geworden.
En zij, die met de oude kerk gebroken
hadden, verwarden zich voor een deel in
dolzinnig fanatieke leerstellingen.
Wie zich op het standpunt plaatst van
een trouw aanhanger der Roomse Kerk,
kan zich indenken, hoe er bij dezen een
afkeer moest ontstaan tegen mannen als
Münzer en Matthijsen, die zo geheel wet
en moraal met voeten traden. Het is
dan ook een niet te loochenen feit, dat
onnoemelijke schade aan de voortgang
der Hervorming werd teweeg gebracht
door het drijven der Wederdopers.
Aan de andere kant is evenzeer te be
grijpen, hoe diep het zedenbederf in
Kerk en maatschappij diegenen smartte,
die een geopend oog en oor voor de
GoddeUjke Waarheden ontvangen had
den. En deze oprechte belijders van des
Heeren Naam vond men evenzeer onder
de Melchoriten als onder de tegenstan
ders van de Herdoop.
Deze twee grote groepen. Roomsen en
Onroomsen, kwamen hoe langer hoe
scherper tegenover elkander te staan. In
de lange en bange strijd, die tussen deze
twee „voor of tegen het Pausdom" werd
gevoerd, schenen de Roomsen het sterkst
te staan, omdat zij een grote wapen-
macht achter zich hadden, van welke
macht het volk verbitterd door de
uitspattingen der Anabaptisten, aange
vuurd door de zich bedreigd voelende
Roomse priesterschap gaarne gebruik
maakte. En de Onroomsen schenen het
pleit te zullen verliezen, omdat zij
hoewel in menigte als schapen ter
slachtbank geleid zich niet anders te
weer stelden dan met de wapenen, die
het tuighuis van Gods Woord hun ver
schafte.
Maar de schijnbaar zwakkere partij
droeg in het eind de zege weg, omdat de
Machtige Jacobs voor hen streed.
Tussen Rooms en Onrooms de te
genstelling in haar zuiverste vorm op
gevat ging het om de Eere Gods. En
al zullen er, óók onder de tegenstanders
der Hervorming, mannen en vrouwen
zijn geweest, die in waarheid God en
Zijn eere zochten te verheffen, het
Rooms-Katholicisme was door de eeu
wen heen afgeweken van de oude Apos
tolische leer. En het Rooms-Katholicis
me als stelsel was het, dat door hen, die
zonder nevenbedoelingen Onroomsen
waren geworden, in de zestiende eeuw
werd bestreden.
HOOFDSTUK IX
Bladen uit het dagboek van
Anneke Jansz.
Edinburg.
17 juni 1535.
De eerste regels in mijn Dagboek
schrijf ik neer met bevende hand. Het
scheen mij voorheen een ijdele bezig
heid toe, als ik hoorde, dat sommigen
gewoon zijn, van dag tot dag de gebeur
tenissen uit him leven, ja tot hun ge
dachten en wensen toe, op papier te zet
ten. Dat vorsten en vorstinnen of man
nen en vrouwen, die In hogen staat le
ven, zulks doen, vond ik begrijpelijk,
omdat aUes, wat er om hen heen ge
beurt, van groot belang vaak is voor hen
zelf en voor anderen.