EIIAriDEtl niEUWS Kerstdag bij gekke Geerte Overdenking ANNEKE JIINSZ Kerstverhaal GEMAKKELIJK SPABEN NUTSSPAARBANK uit de Heilige Schrift 2e blad Vrijdag 24 deomber 1976 No. 4551 Vandaag denken aan morgen. Recht op het doel af: studeren,trouwen,bouwen,reizen... il Goed spaarplan- elke maand een vast bedrag-maakt wensen snel bereikbaar. Dat kan automatisch van uv^^ salaris of pensioen bij de Uw huis verkopen TAMBOER GERO I altijd voor iedereen ruim en overzichtelijk in oze speciale g showroom. i A. Vroegindeweij Westdijk 46 - Middelharnis 1 „Een op de vijf automobilisten r twijfelachtig'' TSKTOLOVBRHAAX. De eerste Kerstdag moet Bram thuis blijven. Het is zijn beurt om voor het vee te zorgen. Na de kerkgang 's mor gens heeft hij huis- en stalarrest. Des te fijner wordt de tweede feest dag. Dan gaat ie naar zijn meisje. Janna woont een heel eindje weg, met de brommer is hij nog een klein uurtje kwijt. Gezellig is het er 's avonds. Janna d'r vriendin is ook gekomen met haar vrijer en haar broer met zijn meisje. Het oude spel klok en kamer wordt uit een la van het kammenet gehaald, haar va der en moeder en haar zus van vijftien spelen ook mee en zo vliegt de avond voorbij en is de dag bijna om vóór ze het weten. Ze hebben er geen erg in hoe het bvii- ten gesteld is. De hele middag is er wat natte sneeuw gevallen, nu is de lucht helder en is het aan het vriezen. Het begint al aardig glad te worden en dat wordt er vannacht niet beter op. Dat zal een karwei worden om thuis te komen. Vooral voor Bram, de ande ren wonen in de buurt. Maar 't is niet de eerste keer in zijn leven, dat hij op een gladde weg rijdt. Toch valt het om de drommel niet mee, al rijdt hij nog langzamer dan met een gewone fiets. Een paar keer glijdt zijn brommer onderuit, maar hij weet steeds op zijn benen terecht te komen. Nog maar één keer is hij werkelijk ge vallen, zonder zich overigens erg zeer te doen. Soms wil hij een eindje lopen, maar dat gaat nog veel moeilijker. Hij kan zich aardig goed oriënteren. Opschieten doet hij niet hard, hij is nu bij de hofstede Landlust. Een eindje verder staat het kleine huisje van gek ke Geerte. De weg maakt hier een bocht en loopt een beetje af. Zodoende heeft hij iets te veel vaart, vooral voor zo'n gladde baan. Net als hij de bocht wil nemen, glijdt hij uit en met een forse smak ligt hij tegen de grond. Zijn brom fiets schuift enkele meters verder. Au, au, dat komt aan. Zijn schouder klopt, gelukkig geen arm gebroken, hij kan ze allebei nog goed bewegen. Er ger is zijn linkervoet er aan toe. Ai, wat doet die zeer! Die wou hij nog uitsteken om bij het vallen op zijn be nen terecht te komen, maar deze keer is 't mislukt, 't Was net of zijn voet dub bel gevouwen werd toen hij viel. Hij zal toch niet gebroken zijn? Hij zal eens proberen er op te staan, 't Gaat een beetje, maar als heel de zwaarte van zijn lichaam er op drukt, is het niet uit te houden. Misschien alleen maar verstuikt. Hoe moet hij nu thuis komen? Langs de graskant van de weg lo pen gaat nog een beetje, daar is het niet glad. Maar dan duurt het wel uren vóór hij thuis is. Dat is niet vol te hou den, het zweet breekt hem na een klein eindje al uit. Daar voor hem, een honderd meter verder, staat het kleine huisje van gek ke Geerte. Wie dat eigenlijk is weet zo wat nie mand. Eerst woonde ze met haar va der en moeder in dit leegstaande ar beidershuisje. Contact met anderen had den ze niet. Nooit kwamen ze in het dorp, ook niet 's zondags in de kerk. Him boodschappen kochten ze van Ver- dust, die hier iedere vrijdag met zijn wagen langs kwam. Geerte's moeder heeft hier niet lang gewoond, na een jaar was het levens lampje van de zwakke tere vrouw uit geblust. De mensen beweerden dat ze heimwee had naar haar vroegere woon plaats, ergens in het oosten van ons land. Twee jaar later stierf haar vader. Vanaf die tijd heeft Geerte alleen haar vreemd en grillig leven. Ze be moeit zich met niemand, betaalt haar boodschappen aan de wagen altijd prompt. Waar leeft ze van? Niemand kan het zeggen. Schaarse voorbijtrekkers zien haar 's zomers wel eens in het kleine tuintje aan de groente bezig. Soms slaapt ze een gat in de dag, dan weer zwerft ze 's nachts langs de dijken uit de buurt, zo als eens een stroper heeft ontdekt. Hij hoorde haar roepen: „Anton, wanneer kom je terug?" Boeren en arbeiders, die vroeg in de polder aan 't werk moesten, waren haar ook wel eens een enkele keer tegenge komen. Soms vroeg ze, zonder trouwens het antwoord af te wachten: „Heb je Anton niet gezien?" Ze deed niemand kwaad, stoof weleens met uitgestoken hand achter scheldende kinderen aan. Dan lachte ze haar onnozele lach, zong een paar regels van een kerstversje, van alles door elkaar dikwijls. Ging dan in huis zonder de kinderen kwaad te doen. Een vreemde verschijning, die nog niemand begrepen had. Daar komt Bram nu op deze late avond terecht. Hij heeft natuurlijk ook al veel verhalen over Geerte gehoord. Heef haar ook wel eens gezien als hij 's zaterdagsmiddags naar zijn meisje reed. Hij staat hier te rillen aan de kant van de gladde weg. Geerte woont on geveer honderd meter verder. Hij zal er maar naar toe strompelen, misschien valt ze wel mee en kan hem helpen. Een doek stijf om zijn voet gebonden zou al verlichting geven, vermoedt hij. Schuifelend en hinkend gaat hij ver der. Het zweet breekt hem mt midden in deze vrieskou, zijn voet doet ver schrikkelijk zeer. Ze is nog op, er valt licht door de spleet van de twee niet precies passen de blinden. Wat zal hij doen? Veel keus heeft hij niet. Verder gaan is niet m.ogelijk, andere mensen wo nen hier niet in de buurt. Dan maar bij Geerte hulp vragen. Het moet dan maar gebeuren. Hij klopt op de luiken, niet te hard om ze geen schrik aan te jagen en roept: „Kun je met niet eens komen helpen?" Geen verschuiven van een stoel, geen antwoord op zijn vraag. Ligt ze misschien al in bed? Of is ze bang om open te doen? Bram klopt nog maar eens. „Geerte, kun je me niet even helpen, ik heb mijn been gebroken en ik ben hier helemaal alleen". Nu reageert ze dadelijk. Hij hoort dat ze een stoel verzet en de kam.erdeiir 'n Bondsspaarbank Middelharnis, Voorstraat 36. Ooitgensplaat, Pieter Biggestraat 47. GEZEGENDE KERSTDAGEN (Luc. 2 8-12). Kerstnacht, ruim 19 eeuwen geleden. Bethlehem is in diepe rust, iedereen in de overvolle herberg slaapt. De her ders niet. Zij houden de wacht over hun kudde- Geen wonder ook, zij tellen niet mee. Zij leven aan de zelfkant van de maatschappij. Maatschappelijk on volwaardig. Worden als getuigen voor de hoge Raad niet toegelaten. Komen niet voor bijstand in aanmerking. En uitgerekend deze mannen, de ver achten van Bethlehem zijn uitverkoren om de Kerstboodschap als eersten te horen. Niet de aristocraten in Jeruza lem, niet de weleerwaarde heren, die vooraan staan in de tempel, maar de mannen van de nachtploeg in Efratha. - Onvoorstelbaar. Daar stond hij. Een engel des Heeren. PlotseUng onaange kondigd, ineens. Ze wisten niet hoe en vanwaar. Maar Htj is er. En de heer lijkheid des Heeren omscheen hen. De Kabod van het O.T., het teken van Zijn heilige tegenwoordigheid. De her ders beseffen: God Zelf is aanwezig. Dit is het uur van de grote Gondsont- moeting. En zij vreesden met grote vreze- Waar God in Zijn heiligheid ver schijnt, worden mensen bang. Dit is niet altijd zo geweest. In den beginne ont moette God de mens in de avondkoeite van de Hof van Eden. En Adam wan delde met God, sprak met God, leefde met God. En zie, het was zeer goed. Maar sinds de zondeval is alles radicaal veranderd. En dat is de oorzaak van de angst, waarvan hier sprake is. De kerstnacht ligt in het verlengde van het verloren paradijs. Luc. 2 wijst naar Gen. 3 en zegt: lees, wat daar staat. En wij lezen: zo dreef God de mens uit en stelde cherubim tégen het Oosten van de Hof van Eden en een vlammend zwaard. Einde van de intieme omgang tussen God en mens. Hier de ongehoor zame, schuldige mens met de dood, daar de rechtvaardige God met het leven. Hier de revolutie-mens met de eeuwi ge onrust, daar de Majestieuze met de vrede, die alle verstand te boven gaat. De heilige God, Die de zonde niet on gestraft laat. Geen wonder, dat vrees de herders aangrijpt- Veel durven zij, maar hiervan raken zij uit hun evenwicht. Zij zijn zichzelf niet meer. De Heerlijkheid des Heeren omstraal de hen. Daar liggen ze: met al hun el lende, met al hun zonde in het felle, ontdekkende licht. Zo begint voor de herders de Kerst. Zijn dat gezegende Kerstdagen? En tochzo werkt Gods Geest. Nu nog. Als de heerlijkheid des Heeren ons omstraalt, dan komt alles, wat wij bedekt willen houden aan het goddelijk licht. Wee mij. Ik moet ver gaan voor de rechtvaardige God. Voor Hem kan ik niet bestaan. Onheilig ben ik, met alles wat ik heb. Alle grond zinkt m.e onder de voeten weg. Nu is het afgelopen, moeten de her ders gedacht hebben, toen ze dat felle licht zagen. Nu komt het oordeel: O God, komt Gij Uw vonnis brengen; draagt Gij het heilig vuur, dat zondaars moet verzengen? Is dit het laatste uur? Zijn dat gezegende Kerstdagen? Dan plotseling de stem van de en gel: Vreest niet. Zie, hier spreekt de liefde van God in de kerstnacht. On voorstelbaar. In Zijn toom had God kunnen zeggen: mens, U hebt het zonder Mij willen proberen en U hebt er niets van gemaakt. Nu zal Ik er een eind aan maken. En wat lezen wij: vreest niet. Dit op zichzelf is al Evangelie- Maar Gods genade is nog groter. De engel moet nog meer zeggen: Vreest niet, want zie, ik verkondig grote blijd schap. Letterlijk staat er: ik evangeli seer U; ik vertel U iets, wat waarde vast is in uw gedevalueerde leven. Grote blijdschap. Iets, waarvan U zo blij ziüt zijn, dat er geen einde aan komt. Dat is wat. De echte blijdschap is ons vergaan bij de zondeval. Sinds dien zijn het vooral de tranen en het verdriet, die ons leven tekenen. Veel boeken willen ons de glimlach leren. Hoe leer ik blij zijn. Maar dat aange leerde is toch het echte niet. Is echte blijdschap trouwen.^ wel mogelijk op deze wereld? Zeker wel. Zie de herders. Straks zien wij ze gaan: lovende en prijzende God. Waarom? Omdat u he den is geboren de Zaligmaker, welke is Christus de Heere, in de stad Davids. Daar ligt de oorzaak van de vreugde. Gelukkig de mens, die door Gods Geest zo het Kerstfeest mag doorleven. Die door persoonlijke wedergeboorte, ge loof en bekering mag weten, dat ook voor hem de Zaligmaker geboren is, die Kerstfeest tot een zaak van vreugde maakt. Wij behoeven niet verloren te gaan. Het leven is geen waagstuk meer, de dood geen vraagteken meer, als wij in de kribbe onze Verlosser gevonden hebben- Voorwaar, dan zijn het geze gende Kerstdagen. Geboren is de Zalig maker, die Kerstfeest tot een zaak van het kruis maakt. Want het kruis werpt zijn schaduw over de kribbe. Het Kind wordt de Man van smarten. Kerstfeest beleven is in principe Golgotha bele ven. Kerstliederen zingen is praelude- ren op het lied van Goede Vrijdag. Wie door de Geest de prediking van Kerst aanvaardt, aanvaardt daarmee het kruis. En sterft? Nee wonder: Jezus een verlorene en ik een gevondene; Jezus de dood en ik het leven. Door Hem, door Hem alleen om het eeuwig welbehagen. Daar getuigt Gods volk van. Misschien met gebroken stem, misschien heel zacht, misschien met tranen in de ogen. Maar diep zal meetrillen de vreugde van het kerstevangelie: U is heden ge boren de Zaligmaker, welke is Chris tus de Heere. Zo wens ik u toe geze gende kerstdagen. Den Bommel. H. Talsma. open doet. Daar gaat ook de buitendeur open. Eerst op een kiertje, maar als Geerte werkelijk ziet dat er maar één man is en het dus geen plagerij be treft, trekt ze de deur helemaal open. „Je bent dus teruggekomen, Anton? Je hebt me lang laten wachten, hoor. Kom binnen, dan gaan we Kerstfeest vieren, lieveling". Ze gaat naar Bram toe, pakt zijn arm vast en aait hem over zijn gezicht. Hij wordt eigenlijk liever door Janna geaaid, maar ja, Geerte is nu eenmaal niet goed wijs. Er is niet veel te zien in de kamer: een tafel met twee grote witte kaarsen, een paar stoelen, een kast, een kachel die ver uit is en aan de muur een paar goedkope plaatjes. „Ik ben Anton niet, ik heet Bram en heb lelijk mijn voet verstuikt, gevallen vanwege de gladheid. Kun je er geen doek stijf ombinden? Of als je geen doeken hebt, dan mijn zakdoek maar?" Bram heeft weleens gehoord, dat een stijf verband altijd goed is. „Zo, ben je gewond, mijn jongen? 'k Zal je helpen, hoor". Geerte loopt naar de kast en haalt er een handvol oude witte lappen uit. Ze zijn aardig schoon. Ze gaat naar het keukentje en haalt daar een fles azijn voor de dag waarvan ze een beetje op een schoteltje giet. Ondertussen heeft Bram zijn schoen en kous uitgetrokken. Zijn voet ziet erg dik. Geerte doopt een lap in de azijn en bindt die stevig om de verstuikte voet. Ze is toch nog zo gek niet als de men sen praten, denkt Bram. Hij legt zijn voet op een stoel, de pijn wordt inderdaad wat minder als de voet daar zo rustig ligt. Moet hij zo heel de nacht blijven zitten? Wat anders? De nacht is trouwens zo lang niet meer, het is al bij half twee. Hij zal maar proberen een dutje te doen zo met zijn voet op de stoel. Als Geerte nu maar niet te veel zeurt over die Anton. Wie zou dat toch zijn? Daar moet hij achter zien te komen, die schijnt ook wel de oorzaak te zijn van haar gees tesstoornis. Als Geerte bij hem komt zitten, kan hij haar wat beter opnemen, van dicht bij zelfs. De frisse bloei van de eerste jeugd is al voorbij, dat ziet hij wel. Hij schat haar op een leeftijd van rond de veertig. „Zit je lekker zo, Anton? Waarom ben je toch zo lang weggebleven?" Voor de zoveelste keer streelt ze Bram over zijn voet, zijn hand, zijn hoofd. „Ik ben Anton niet, ik heet Bram en ben naar mijn meisje geweest, Janna, die woont op „Dijkzicht", een half uur tje hier vandaan. Misschien ken je haar wel?" Geerte geeft geen antwoord. „Waarom denk je toch dat ik Anton ben?" Op deze vraag reageert ze wel. „Met Kerstdag is Anton weggelopen en. hij zou terugkomen, heeft hü be loofd. Ik heb al zo lang gewacht en nu ben je eindelijk gekomen. Als je voet beter is kunnen we gaan trouwen, hé?" Van pure vergenoeging over deze lich- tende toekomst vlijt ze zich tegen. Bram's schouders. Die is daar aller minst op gesteld en duwt haar zacht te rug. „Waarom is Anton weggelopen?" „Je weet toch wel dat Je gevochten hebt met vader en daarom ben je im mers weggelopen". Bram zal nu verder spelen als de gewaande Anton, hij is nieuwsgierig ge worden, hij moet er meer van weten. „Waarom had ik ook weer ruzie met je vader, Geerte?" „Weet je dat niet meer, mijn jongen? Je vertelde toch dat er met Kerstdag een kindje uit de hemel viel en vader wilde dat niet geloven. Hij noemde het oude-wijven praat en lachte je uit. Hij wilde spelen om geld". „En hoe denk jij over dat Kind uit de hemel?" „Wat Anton zegt is waar. 't Is nu weer Kerstdag en nu ben jij toch uit de he mel gekomen? Nu heb ik je voor goed, nu gaan we morgen trouwen". Bram wordt moe van het gepraat, hij heeft slaap, het is twee uur op zijn hor loge. Soms praat Geerte heel verstandig, dan weer gooit ze van alles door elkaar en is er geen touw aan vast te knopen. Maar hij weet nu wel een en ander van haar leven, ook van haar leed. I Als jong meisje had ze een vrijer, de veelbeminde Anton, die haar geregeld bezocht. Een nette kerel, wel arm, maar eerlijk en godsdienstig opgevoed. Hij sprak soms ook over zijn geloof. Vooral met haar vader die nergens aan deed en als een heiden leefde. Dikwijls hadden ze ruzie over de godsdienst. Zo ook op die bewuste Kerstdag, toen Anton her innerde aan de geboorte van Jezus in Bethlehem. Geerte's vader spotte er mee en lach te hem uit, hü wilde gaan kaarten om geld. Anton weigerde, het liep uit op een hevige twist. Hij wUde daar niet langer blijven en liep de deur uit. Zijn laatste woorden, die hiJ sprak met in zijn hand de deurknop, waren voor Geerte: „Ik kom terug, hoor, ik kom je halen en dan gaan we sanien trouwen". Anton is nooit meer teruggekom^en. Maar Geerte verwacht hem nog steeds, vooral als het Kerstdag is. Dan trekt ze haar beste spullen aan, dezelfde fleu rige japon als toen ze nog een jong meisje was. En ze wacht maar, wacht maar, jaar op jaar. Ieder jaar tever geefs. Haar verlangen naar zijn terug komst is haar in 't hoofd geslagen, ze is er gek van geworden. Dit verhaal weet Bram te construeren xiit de brokstukken van het gesprek van een paar uren, dat hij met Geerte houdt. Hy heeft medelijden met haar, innig me delijden. Een meisje dat treurt over te leurgestelde liefde, dat hunkert naar voorbije iedalen. Een meisje, dat almaar ouder wordt, dat al jaren wacht en wel zal moeten wachten tot aan het einde van haar leven. Zo'n meisje is Geerte. Bram is nu helemaal niet bang meer voor haar. Hij kan haar strijkages goed begrijpen, in haar onnozelheid denkt ze dat Anton vanavond is teruggekomen. Inmiddels is hij dood op van 't ver warde gewauwel. Als ze weer eens be weert dat ze morgen gaan trouwen, legt hij zijn hand op haar arm en zegt: „Goed, Geerte, morgen trouwen we, hoor, nu ben ik zo moe, ik zou nu graag nog een poosje slapen". Geerte vindt het goed. Ze gaat aan de tafel zitten met haar hoofd op haar handen gesteund en blaast de kaarsen uit. Bram legt nu ook zijn andere been op de stoel en is weldra ingedommeld. Hij wordt wakker van het geraas van een vrachtauto langs de deur. 't Is nog donker. Hoe laat zou het eigenlijk zijn? Hij knipt zijn sigarenaansteker aan en kijkt in het rond. Oja, dat 's waar ook, hij is in 't huis je van gekke Geerte. Zou ze ook uitge slapen zijn? Ze is nergens te ontdekken. Zijn voet doet nog pijn, hoewel het iets beter lijkt dan gisteravond. Jammer dat Geerte weg is, anders kon ze de voet nog eens verbinden. Met veel moei te doet hij het nu zelf, de azijnfles en het schoteltje staan nog op de tafel. Waar zou die Geerte nu toch zitten? Hij roept eens door het huis, maar krijgt geen antwoord. Hij moet maar zien thuis te komen, zijn baas zal wel ongerust zijn als hij vanmorgen ziJn knecht mist. Maar hoe? Hij strompelt naar buiten. De weg is nog glad, toch niet zo erg als gister avond. Het heeft in de morgen nog een beetje gesneeuwd, er schemert iets wits over de weg. Maar met de brom fiets zal niet gaan met ziJn verstuikte voet. Bram boft. Daar komt een vrachtauto, de melkauto die met bussen melk naar de fabriek rijdt. Hij steekt zijn hand op, vertelt met enkele woorden zijn moeilijke toestand en mag meerijden. De brommer wordt tussen de bussen gezet. Hij kent de vrachtrijder wel. Als die zijn bussen heeft afgeleverd, brengt hij hem netjes thuis. Onderweg vertelt hij zijn wedervaren van deze nacht. „Geen wonder dat je Geerte nergens kon vinden vanmorgen. Toen ik de bus sen van „Dijkzicht" haalde, liep ze daar over de dijk". Later is Bram nog even aangelopen om haar te bedanken voor de voetver zorging, al was dit ook maar met een lap en azijn, en voor het onderdak in die nacht. Ze zei er niet veel op. „Zo, ben je weer beter?" is haar enige reactie. Over Anton sprak ze niet meer. Sinds die nacht kan hij niet meer met haar spotten en om haar lachen. Voor hem is ze niet meer „gekke" Geerte, maar een normaal meisje, dat verteerd wordt door een nooit te stillen verdriet. In die nacht heeft hij even haar hart zien opengaan. Lang genoeg om te kun nen begrijpen, welk een tragedie zich daar achter die harte-deurtjes afspeelt. Middelburg. L. van Wallenburg. ANWB-onderzoek wijst uit: Eén op de vijf automobilisten beschikt over rij kwaliteiten die volgens de ANW B op z'n minst twijfelachtig moeten worden genoemd. Bij 50-plussers komen drie maal zoveel „tvirijf^lachtige" rij ders voor dan bij automobilisten die jonger zijn dan 40 jaar. De kennis van verkeersregels en verkeersborden neemt sterk af bij het toenemen van de rijer varing. Dit zijn opmerkelijke, zo niet veront rustende conclusies uit een onderzoek dat de ANWB instelde naar de rijkwa- liteiten van bijna 5500 automobilisten, die de laatste jaren deelnamen aan de Rijproef voor Gevorderden. Omdat deze deelnemers geheel vrij willig aan deze proeven hebben meege daan, mag uit de resultaten geen con clusie worden getrokken over de rij- kwaliteiten van alle Nederlandse auto mobilisten. Echter, naar de mening van de ANWB mag worden verondersteld, dat bij een verplichte rijproef het resul taat nog ongunstiger zal zijn. Uit het onderzoek kwam duidehjk naar voren dat bepaalde groepen automobilisten extra aandacht verdienen, te weten de ouderen (boven 50 jaar) en „de weinig kilometers rijders" (minder dan 10.000 km. per jaar). Van deze laatste groep kwam maar liefst de helft van de deel nemers niet verder dan het predikaat „twijfelachtig". De ANWB meent dan ook dat juist deze groepen van verkeersdeelnemers sterk moet worden aanbevolen hun rij- kwaliteiten extra kritisch te laten con troleren. De vele gegevens, die de ANWB uit dit onderzoek heeft verkregen, stellen de Bond in staat zijn voorlichting op het gebied van rijadviezen aan de wegge bruikers in de eerste plaats te concen treren op de geconstateerde meest voor komende fouten. De Minister van Verkeer en Water staat stelde in het Beleidsplan voor de Verkeersveiligheid, dat „het scheppen van mogelijldieden tot het testen en vergroten van de verkeersvaardigheid moet worden gestimuleerd". Een lande lijke enquête, die de ANWB heeft uit gevoerd, wees duidelijk uit dat ook de automobilisten die mening zijn toege daan. Bijna de helft van de ondervraag de automobilisten achtte hun rijstijl voor verbetering vatbaar. HUtorisch verhaal uit de eerste tijd der hervorming door IL VAN DER STAAL 4T Even weinig als Jan Matthijsen zich om het gebod van de hooggevierde Hof- mann bekreunde, evenmin bekommerde het hem, of hij aan de door deze ver kondigde leerstellingen getrouw bleef. Ja, de Haarlemse bakker werd inder daad aan Thomas Münzer gelijk. Of schoon aan Christus' Apostelen het ge weld van het zwaard en wereldlijke heerschappij niet was toegestaan, naar de opvattingen van deze man mochten de opvolgers der Apostelen zich van het zwaard bedienen, om een goddeloze overheid te verdelgen. Het rijk van Christus, dat met hem nu was begon nen, duldde geen goddelozen en eiste met een volkomen gemeenschap der hei ligen ook gemeenschap van goederen. De natuurlijke wet verbood niet, meer dere vrouwen te nemen en het Goddelijk bevel evenmin. Matthijsen was evenwel zo voorzich tig, niet terstond deze laatste „leer" op de voorgrond te plaatsen. En ook wist hiJ lange tijd voor de wereld te verber gen, dat hij een wellusteling en een on ruststoker was en even eigenzinnig als trots. De grote menigte vermocht hij aan zich te binden door zijn redenen over de geestelijke geneuchten van het nabü zijnde duizendjarig rijk, terwijl hij als eis voor de wedergeboorte de wederdoop voorop stelde. Vele bekommerden, door de beweging der geesten wakker geschud, en nu in angst over het eeuwig heU hunner ziel, geloofden in Matthijsen en wierpen zich in de armen van het Anabaptisme. Volksbewegingen ontstonden er; zo te Leiden en te Amsterdam; een geregelde aanval zelfs werd ondernomen op het Oude Klooster bij Bolsward; Emanuël riep de getrouwen op, om naar Munster te trekken, die stad der heUigen, dat nieuwe Jeruzalem „En in de dagen van de 24 ste maart 1534", gelijk een uitnemend kenner der geschiedenis deze gebeurtenissen meedeelt, „ging het over de landen als een aardbeving. De heden verzamel den zich tot den tocht, in Brabant en het Kleefse Noordwaarts, in Friesland Zuid waarts. Van Zeeland en Zuid-Holland trokken zij de vaarten langs op hun schuiten naar het Noorden. In Spaam- dam, Krommeniedijk en Amsterdam zijn schepen gehuurd, om over de Zui derzee te steken. Uit Waterland en West-Friesland maken zij zich gereed, om in Monnikendam, Edam en Enkhui- zen zee te kiezen; hun doel is het Zwarte Water van Genemuiden. „De lieden verbergen hun plan niet; maar als men hen vraagt, waarheen zij verder willen, zeggen zij: Naar 't land, dat God ons wijzen zal. Zij kunnen zich niet voorstellen, dat men hen dit zou beletten. Ook hebben zij wapenen bij zich, want dat is hun voorgeschreven: maar de gedachte, dat zij ze zouden moeten gebruiken, is hun vreemd; ztj hebben ook geen aanvoerder en staan ook niet onder krijgstucht. Hierin is van Mimster uit niet voorzien; alleen het doel van de tocht is bepaald en bij de Agnietenberg (of Bergklooster) zal hen de verdere naarsorde gegeven wor den. „De Overheid was van de zaak onder richt. De samenkomsten in het Kleefse en elders werden verhinderd, de vaar tuigen in HoUand voor het merendeel aangehouden. Wie tóch scheep gingen, vonden aan de overkant de drost van VoUe'nhove den schout van Genemuiden om hen af te wachten; sommigen wer den in hechtenis genomen, anderen door ruiterij uit elkaar gejaagd; een en twin tig schepen, waarin enige duizenden mannen, vrouwen en kinderen, met vijf tienhonderd spiezen, haakbussen, zwaarden en allerhande geweren, vaan dels en trommen, werden bij Schokland aangehaald Het gevolg van deze beweging, deze grote trek naar het nieuwe Jeruzalem, was, dat er in aprü en mei van datzelfde jaar honderd personen, de voormannen dezer lichtgelovigen, op bevel van de Graaf van Hoogstraten, die met de heer van Assendelft en enige andere magis- straatspersonen door Holland trok, wer den gedood. En de dood dezer mannen, alsmede het verschrikkelijk drama te Munster, was het werk van Jan Mathijsen. Geen wonder was het waarlijk, dat de Over heid strenge maatregelen nam tegen dit in zijn optreden zo fanatieke Anabap tisme. Gelukkig er waren er, die van meet af den Haarlemse bakker met een wan trouwig oog gadesloegen, of die van hun bewondering voor deze man terugkeer den en weigerden hem langer na te vol gen. Zo was dan de toestand op kerkelijk gebied in de eerste helft der zestiende eeuw zeer verward. Van de regering der priesters waren zelfs vele Roomsen afkerig geworden. En zij, die met de oude kerk gebroken hadden, verwarden zich voor een deel in dolzinnig fanatieke leerstellingen. Wie zich op het standpunt plaatst van een trouw aanhanger der Roomse Kerk, kan zich indenken, hoe er bij dezen een afkeer moest ontstaan tegen mannen als Münzer en Matthijsen, die zo geheel wet en moraal met voeten traden. Het is dan ook een niet te loochenen feit, dat onnoemelijke schade aan de voortgang der Hervorming werd teweeg gebracht door het drijven der Wederdopers. Aan de andere kant is evenzeer te be grijpen, hoe diep het zedenbederf in Kerk en maatschappij diegenen smartte, die een geopend oog en oor voor de GoddeUjke Waarheden ontvangen had den. En deze oprechte belijders van des Heeren Naam vond men evenzeer onder de Melchoriten als onder de tegenstan ders van de Herdoop. Deze twee grote groepen. Roomsen en Onroomsen, kwamen hoe langer hoe scherper tegenover elkander te staan. In de lange en bange strijd, die tussen deze twee „voor of tegen het Pausdom" werd gevoerd, schenen de Roomsen het sterkst te staan, omdat zij een grote wapen- macht achter zich hadden, van welke macht het volk verbitterd door de uitspattingen der Anabaptisten, aange vuurd door de zich bedreigd voelende Roomse priesterschap gaarne gebruik maakte. En de Onroomsen schenen het pleit te zullen verliezen, omdat zij hoewel in menigte als schapen ter slachtbank geleid zich niet anders te weer stelden dan met de wapenen, die het tuighuis van Gods Woord hun ver schafte. Maar de schijnbaar zwakkere partij droeg in het eind de zege weg, omdat de Machtige Jacobs voor hen streed. Tussen Rooms en Onrooms de te genstelling in haar zuiverste vorm op gevat ging het om de Eere Gods. En al zullen er, óók onder de tegenstanders der Hervorming, mannen en vrouwen zijn geweest, die in waarheid God en Zijn eere zochten te verheffen, het Rooms-Katholicisme was door de eeu wen heen afgeweken van de oude Apos tolische leer. En het Rooms-Katholicis me als stelsel was het, dat door hen, die zonder nevenbedoelingen Onroomsen waren geworden, in de zestiende eeuw werd bestreden. HOOFDSTUK IX Bladen uit het dagboek van Anneke Jansz. Edinburg. 17 juni 1535. De eerste regels in mijn Dagboek schrijf ik neer met bevende hand. Het scheen mij voorheen een ijdele bezig heid toe, als ik hoorde, dat sommigen gewoon zijn, van dag tot dag de gebeur tenissen uit him leven, ja tot hun ge dachten en wensen toe, op papier te zet ten. Dat vorsten en vorstinnen of man nen en vrouwen, die In hogen staat le ven, zulks doen, vond ik begrijpelijk, omdat aUes, wat er om hen heen ge beurt, van groot belang vaak is voor hen zelf en voor anderen.

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1976 | | pagina 5