EiiAriDEn niEuws
Overdenking
Diner op de
Campveerse toren
RIVATa
bewaar
ANNEKE mNSZ
VERZEKEREN
Zeeuwse wandelingen
UIEN
NUT5SPAARBANK
uit de
Heilige Schrift
voor een beter
resultaat
2e blad
Vrijdag 19 novemba: 1976
No. 4541
KVENSTER
HET'
ir it
Een ongeluk is niet altijd te vooAomen.
De financiële gevolgen ervan weLVoorkom
dat u in moeilijkheden raakt.
Sluit tijdig een goede verzekering voor
uw huis en gezin, uw auto en rekreatie.
Ga voor een goed advies naar de
Plaatselijk nieuws
Uw huis verkopen
TAIVIBOER
ROrv^fld. SLUIS
Schaakvereniging
„De Zwarte Pion"
VEBVOLOVERHAAL
i»ilWl»lll II
blik op kerk
en Samenleving
,De tweede kerkdienst
Waar ligt de oorzaak?
Het slechte voorbeeld
In het „Hervormd Weekblad" van
donderdag 11 nov. schrijft Ds. S. Kooi-
stra een artikel over „De Tweede
Dienst". Hij bedoelt daarmee uiteraard
de tweede kerkdienst, dat wil zeggen de
middag- of avonddienst, die in tal van
Hervormde, maar ook in tal van Gere
formeerde Kerken een kwijnend be
staan blijkt te leiden. In de grote steden
zijn er soms niet eens avonddiensten
meer, of het aantal is teruggebracht tot
één voor de hele stad. In kleinere plaat
sen en zelfs op dorpen heeft men soms
de middag- of avonddienst ook al afge
schaft, bij gebrek aan belangstelling.
Vele mensen zeggen inderdaad open
lijk dat ze aan één kerkdienst per zon
dag genoeg hebben en niet méér kunnen
verwerken. Het is natuurlijk de vraag
of dat een teken van gezond geestehjk
leven mag heten. Of liever, voor mij is
het geen vraag. Wie de zondagse kerk
gang ziet als een plicht, waaraan men
tenminste éénmaal moet voldoen, maar
geen behoefte voelt aan het Woord, die
heeft weinig of niets verstaan van het
verlangen van de psalmdichter om „alle
dagen van zijn leven te wonen in het
huis des Heéren om de lieflijkheid des
Heeren te aanschouwen en te onderzoe
ken in Zijn tempel".
Ds. Kooistra stelt in zijn artikel dan
ook onomwonden: „Een verminderend
kerkbezoek is altijd een teken van af
val". Hij haalt een woord van Ds. W. L.
Tukker aan, destijds geschreven in De
Waarheidsvriend: „Het verval begint
bij de tweede dienst", en hij is het daar
in volkomen met Ds. Tukker eens.
Wil men echter een ziekte kunnen ge
nezen, dan moeten we niet alleen de
symptomen ervan constateren, maar dan
zullen we ook de oorzaken moeten op
sporen. Hoe komt het dat vele kerken,
althans wat de tweede dienst betreft,
leeggelopen zijn? Ds. Kooistra heeft over
dat onderwerp een brief ontvangen van
iemand uit een Zuid-Hollandse gemeen
te en deze briefschrijver stak beschul
digend de vinger uit in de richting van
de predikanten. Ds. Kooistra durft daar-
ovor geen oordeel uitspreken omdat hij
zelf altijd preekt en dus zelden collega's
hoort preken.
Ik vind dat eigenUjk een beetje struis-
vogelpohtiek. Ook al preekt men zelf,
dan kan men toch wel weten zo lijkt
het me hoe er over het algemeen ge
preekt wordt. Zeker in de sektoren van
de kerk, waar de klachten over vermin
derd kerkbezoek het meest talrijk zijn.
Ik ben dan ook bang dat die mij onbe
kende man uit Zuid-Holland gelijk
heeft. Wanneer men weleens hoort, wat
sommige dominees ervan maken en wat
voor pepmiddelen ze in hun kerkdiens
ten stoppen om nog wat mensen te trek
ken, dan vind ik het echt geen wonder
dat de gemeente massaal verstek laat
gaan, of ergens anders brood zoekt, wan
neer men in de eigen kerk stenen voor
brood krijgt.
■jür ir
Overigens ben ik van mening dat er
niet alleen een groot stuk schuld ligt bij
de predikanten, maar evenzeer bij de
andere ambtsdragers, de ouderlingen
en diakenen.
Ik hoorde nog maar kort geleden
daarvan een paar sterke staaltjes.
Een (Hervormd) predikant had een
dienst te vervullen in één van de Rot
terdamse kerken. Tegen 5 uur kwam
één ouderling verder was er niemand
in de konsistoriekamer hard aanhol
len met de hijgend uitgebrachte mede
deling: „Ik heb me rgelopen om
nog op tijd te zijn, want ik zat in het
Stadion
In de Gereformeerde Kerk zei iemand,
gevraagd naar de reden van zijn weg
blijven op zondagmiddag: „Waarom
zouden we nog naar de kerk gaan? De
ouderlingen in onze gemeente pakken
zelf na de morgendienst de auto en gaan
met hun gezin ergens in een restaurant
eten
Incidentele gevallen, zegt u? Ik vrees
van niet. Ik meen zelfs dat ze met vele
andere voorbeelden zouden kunnen
worden vermeerderd.
Ik ben er dan ook heilig van over
tuigd dat, wanneer de predikanten an
ders preekten, en de andere ambtsdra
gers een beter voorbeeld gaven, de ker
ken ook in de tweede dienst voller zou
den zijn. Want, zegt een van de profe
ten, zoals het volk is, zo zal de priester
wezen. Maar andersom is het ook waar:
Zoals de priester is, zo is het volk.
WAARNEMER.
'n Bondsspaarbank
Middelharnis, Voorstraat 36.
Ooitgensplaat, Pieter Biggestraat 47.
MIDDELHARNIS
Lezing in het Dienstencentrum
Op woensdag 24 november 's middags
om 3 uur hoopt mej. H. Vos een lezing
te houden over het onderwerp „Gezins-
en bejaardenhulp".
NIEUWE TONGE
Verkoping. D.V. woensdag 24 novem
ber hoopt de zendingskrans „Kleine
kracht" der Ger. Gemeente haar ver
koping te houden in het verenigingsge
bouw. Molendijk 85, 's avonds van 7.30
- 9 uur. Ieder is harteUjk welkom.
STAD AAN 'T HARINGVLIET
Bejaardenavond in Trefpunt
Op zaterdagavond 27 nov. a.s. wordt
een gezellige avond gehouden voor de
bejaarden. Een groep van de C.J.T.B.
zal een toneelstuk opvoeren.
Aanvang 19.00 uur.
Het bejaarden-comité.
OPBRENGST KOLLEKTE
„PHILADELPHIA"
De Nationale KoUekte Geestelijk Ge
handicapten heeft op Goeree-Overflak-
kee een totaalopbrengst gehaald van
19.291,05. Een prachtig bedrag, waar
voor wij onze koUektanten en de gulle
gevers vanaf deze plaats nog eens harte
lijk willen danken.
Het bestuur van de Protestants
Christelijke Oudervereniging
Philadelphia.
Ouddorp 3.014,03
Stellendam 1.070,85
Goedereede 622,20
Ooitgensplaat f 1.345,—
Achthuizen 1.239,75
Den Bommel 595,35
Oude Tonge 1.688,90
MiddeUiamis 2.535,90
Stad aan 't Haringvliet 1.506,75
Nieuwe Tonge 966,54
Sommelsdijk 1.657,43
Dirksland 1.847,25
Melissant 680,80
Herkingen 520,30
GODS KERK OP ZEE
„Meester, bekommert het U niet,
dat wij vergaan?"
(Markus 4 38).
Langs ontdekkende wegen wordt
Gods Kerk geoefend in zelfkennis en
Christus kennis. Voor hen is dit verne
derend en beschamend, doch de vrucht
is dan Christus verhogend. Zo is ook
de zeereis, die in het teksthoofdstuk
wordt beschreven, tot onderwijs voor de
discipelen niet zelf begonnen, maar
aangevangen op 't bevel van Christus.
Zie vers 35. Laat ons overvaren naar
de andere zijde". Hoevelen stappen in
eigen vermogen het scheepje van Gods
kerk in, zonder de wijze te weten hoe
zij het scheepje moesten binnen bren
gen.
Gelijk het voor Nicodemus een ver
borgenheid was is het nög voor velen
een grote verborgenheid. Doch, de dis
cipelen wisten het; ingewilligd volgzaam
gemaakt, waren ze Hem gevolgd en ook
de opdracht: „Laat ons overvaren naar
de andere zijde" hadden zij in geloofs-
hoorzaamheid aanvaard. Wat was er
te vrezen? Een opdracht, de bestemming
wetend, Jezus aan boord, met mooi weer
vertrokkenzij konden de dichter
van Ps. 84 wel nazingen: „Zij gaan van
kracht tot kracht steeds voort, elk hun
ner zal in 't zalig oord van Sion, haast
voor God verschijnen".
Doch dan! Onverwacht en ongere
kend steekt de storm op. Neen, dat
hadden zij niet verwacht. Zij hadden
gemeend rustig naarde overzijde te
varen en nu komt er een grote storm.
De golven verheffen zich, ze worden al
groter en hoger. Het schip wordt ge
heel overspoeld. Er staat, dat het vol
water werd! De discipelen worstelen
en werken om boven water te blijven.
De meesten van hen waren vissers, ze
waren thuis op het water. In 't begin
hebben zij nog wel moed gehad dat
het lukken zou. Soms kregen ze de boot
op de wind, en wisten veel water in
eigen kracht buiten boord te krijgen.
Doch een volgende golf ontnam al hun
hoop. Dan spoelde er meer water in
dan ze naar buiten gewerkt hadden. O,
ze voelden het, als dat zo door ging
dan zou alles reddeloos verloren zijn!
En Jezus dan? Het scheen dat Hij
onbezorgd was, dat de discipelen niet
het minste voor Hem betekenden. De
les, die de Heere hen in de storm wou
leren, dat al hun zeemans-kennis, al
hun ervaring om drijvend te blijven te
kort was om het scheepje boven water
te houden moesten zij nog leren. Ze
moesten nog aan de weet komen hoe
krachteloos ze waren, hoe machteloos
tegen het geweld der baren.
Zo gaat daar het scheepje, de disci
pelen zijn mét Jezus aan boordin
doodsnood! Wat een noodzakelijke hei
lige les voor de ganse Kerk Gods! O,
ze kennen de stormen in hun leven, de
golven der bestrijding, de golven van
de verzoekingen, de aanstormende gol
ven der zonde. De golven van de las
ter, de hoon, de spot. Heel het levens-
schip wordt bij ogenblikken volgewor
pen en ondanks al hun pogen zinkt al
les al dieper en dieper weg. Toch zijn
zulke stormen nodig om de zo zelfge-
ruste en zelfbekwame Kerk te ont
krachten en de arbeid van Christus
noodzakelijk te maken!
Er blijft voor de discipelen nog één
middel over en dat is: vluchten naar
het achterschip! Zie ze komen! Maar
wat voor de weg was daartoe nodig!
Dat hadden ze niet verwacht. Want om
op het achterschip te komen moesten
ze al hun arbeid laten varen, moesten
alle eigen middelen worden prijs gege
ven, ja moest zelfs het roer worden
losgelaten!
Dat betekende dat de omstandighe
den al hopelozer werden. En toch was
dat de enige weg. Ende storm loei
de nog steeds, de golven spoelden nog
steeds over het schip. Naar het achter
schip leek een onmogelijkheid. Alles
was bezig de discipelen van het ach
terschip vandaan te houden. Zie ze
worstelen tegen de baren, soms terug
geworpen! soms gewond, meer krui
pend, dan lopend, meer struikelend dan
overeind, het leek een onmogelijk werk.
O, zou alles toch nog verloren zijn?
Zo komen zij op het achterschip. En
dan, hoor! wat ze nu van Hem bege
ren! Dan beluisteren wij een treffend
gebed: „Meester bekommert het U niet
dat wij vergaan?" Wanneer wij dat ge
bed opluisteren horen wij vele treffen
de geloofszaken! Dan horen wij een
gemeenschappelijk gebed, n.l. „behoed
ons, wij vergaan!" Hier geen twisten,
hier geen vraag wie de meeste of wie
de minste is. In de nood zijn zij nauw
verbonden. Het is een zoete band, een
zucht om elkanders behoud! Ook be
luisteren wij een kort gebed, d.i. de
vrucht van een doorleefde nood. Im
mers de golven gaan al hoger en het
schip wordt al voller. Dan wordt het
waar: „op hun noodgeschrei" en' 't wa
re noogeschrei heeft geen uren nodig
om dat bekend te maken! Meester, be
kommert het U niet?
En dan is in dat gebed nog een tref
fende zaak, hoor: „bekommert het U
niet!" Dat is een krachtige drangrede!
Want in dit gebed wordt hun zaak
Gods zaak! Bekommert het U niet, Hee
re, het is toch Uw zaak. Uw zaak, Uw
naam. Uw eer, Uw Kerk! O, wanneer
't Gods zaak wordt voor een uitge
werkte Kerk, terwijl de golven over
het schip slaan, beluistert dan het ant
woord: Dan staat Hij op, op het ach
terschip. Dan spreekt Hij maar één
enkel woord: „zwijg, wees stil"! Dan
zakken de golven, dan krijgt het scheep
je rust. En er werd grote stilte!
Wat een les voor Gods Kerk. Als de
Heere opstaat neemt Hij de oorzaak
weg. Dan wordt de wind het zwijgen
opgelegd. Als de wind weg is zakken
de golven van zelf. Dan wordt de ba
te gekend, de bate doorleefd. En er
werd grote stilte! Dan krijgen ze weer
nieuwe moed, nieuwe hoop, nieuwe
kracht. En zij mogen verstaan: (Ps.
107 15)
Hij doet de storm bedaren
De golven zwijgen stil
Nu rijst de vreugd: de baren
Zijn effen op Gods wil
Nu wijkt verslagenheid
Na zoveel angstig slaven
Daar God hen veilig leidt
In hun begeerde haven.
Dirksland.
Ds. P. Blok.
Na de artikelen over de herbergen uit
vroeger tijd, gaan we nu eens een maal
tijd meemaken. En wel op de Camp
veerse toren met prihs Willem van
Oranje in het jaar 1583.
Deze toren is een van de oude verde
digingswerken van Veere en is nog ta
melijk gaaf overgebleven. Hij staat op
het zuidelijke hoofd bij de ingang van
de haven. Op het noordelijke hoofd stond
vroeger de kruittoren, maar die is ver
dwenen. Het wapen van Veere is zelfs
ontleend aan deze twee torens. Hierop
bevinden zich twee naakte wildeman
nen, ieder met een gouden knots op de
schouder en een groene mirtekrans op
het hoofd. Ze dragen een schild met het
wapen van de Heren van Borselen van
der Veere (zwart veld met dwarse zil
veren balk).
Aan de havenkant van het gebouw
hangt al een paar eeuwen de onderkaak
van een Groenlandse walvis, op een af
beelding uit 1743 hing hij er ook al.
De Campveerse toren zal wel een van
de oudste herbergen van ons land zijn.
Ik heb gelezen dat deze oude gevechts-
toren al in 1553 als herberg gebruikt
werd. Dat is dus meer dan 400 jaar. Ze
werd toen stadsherberg genoemd en is
als zodanig en als hotel nog altijd in ge
bruik. Om aan de eisen van een modem
hotel te kunnen voldoen is er de laatste
jaren nogal een en ander aan verbouwd.
Vroeger bezocht men Veere met rijtuigen
en waren er paardenstallen. Die zijn nu
verbouwd tot hotelkamers. Ook heeft
men op het platte dak een spits dak ge
bouwd, zoals het ook op oude gravures
is afgebeeld.
De Prins in Veere.
Hier nu hield Prins Willem I in 1383
een overvloedige maaltijd. Hij hield wel
van een lekker maal en een stevige pot
bier. Het banket werd hem aangeboden
door het stadsbestuur, het is niet be
kend by gelegenheid van welke gebeur
tenis.
Het was niet de eerste keer dat hij
hier kwam eten. In 1575 gebruikte hij
er ook de maaltijd in gezelschap van
zijn derde vrouw Charlotte van Bourbon
met wie hij een paar weken te voren ge
trouwd was.
En in 1580 kwam hij weer terug.
Nu is het 1 september 1583 en zijn
vierde vrouw Louise de Coligny is bij
hem. Het vorige jaar heeft Jean Jaure-
qui een aanslag op hem gepleegd. De
kogel had hem onder het rechteroor ge
troffen en had zijn kaak en gehemelte
doorboord. Later is de wond openge
sprongen. Volgens de geschiedschrijver
Hooft gaf de dokter de raad „dat ver
scheidene personen, elkaar aflossende,
gestadig de duim op de wond zouden
houden". Zo overleefde de Prins deze
aanslag. Maar zijn vrouw Charlotte van
Bourbon is door de uitputting van het
lange waken aan het ziekbed gestorven.
De Prins trouwde het volgend jaar met
Louise de Coligny, dochter van admi
raal de Coligny, die in 1572 tijdens de
Bartholomeusnacht (de Franse bloed
bruiloft) in Parijs werd vermoord. Ze is
in verwachting van een kind, de latere
stadhouder Frederik Hendrik.
Het is een groot feest geworden daar
in Veere. In archieven heeft men de re
kening ervan temg gevonden, zodat we
er alles van afweten. De rekening van
de vorige maaltijd uit 1580 is trouwens
ook bekend. Deze kostte ruim 39 pond
Vlaams. Een pond Vlaams is 6,en
bestaat uit 20 schillingen (30 cent) en
iedere schelling telt 12 groten, één groot
is dus een halve stuiver (2V2 cent) waard
De maaltijd.
De maaltijd in 1583 kostte 36 pond, 9
schellingen en IOV2 groten, dus bijna
220 gulden.
Hoeveel personen er aanzaten weten
we niet.
Het was geen diner zoals we dat te
genwoordig kennen, met aardappels er
bij want die at men toen nog niet. Van
een herbergier lezen we niet, er was een
waardin; Pemelle Freyaert. Misschien
wel dezelfde als in 1580, die Pemelle
Cats heette en later met een zekere me
neer Freyaert getrouwd is.
Ze brengt het stadsbestuur in reke
ning de kosten van alle etenswaren,
maar rekent voor haar moeite en het
gebruik van servetten en tafellakens 4
pond. Dan staat er ook in de rekening:
Aan Duufken voor haren dienst ende
hulpe 3 schellingen 4 groten. En verder
voor de jonckwijffs 5 schellingen. Ik
vermoed dat met deze personen help
sters bedoeld zijn.
Ook „den stadboden is toegeleyt voor
haerlieder moeite" 10 schellingen.
Inplaats van aardappels at men brood,
taarten en ander gebak. En vooral veel
vlees in allerlei variatie: schapevlees,
braadvarkens, ham en spek. Ook wild-
braad: konijnen, kippen, kalkoenen. Vis
was er eveneens: gerookte tong en pe
kelharing. En verder fruit en groente,
eieren, suiker, boter, olie, azijn, mosterd.
Het was een schitterend banket,
waarbij veel gedronken werd, voor het
dienstpersoneel bier en verder wijn,
veel wijn, voor ruim 10 pond, nog meer
dan het derde deel van wat de maaltijd
kostte.
In Veere was niet alles verkrijgbaar,
daarom werd er ook uit Middelburg ge
haald: „Aan wagenhuur 's avonds naar
Middelburg te rijden en wederkeren om
goed te halen 6 schellingen." 's Avonds
ging de poort dicht, maar voor een
fooitje mocht men door het kleine deur
tje (klinket) nog wel binnen. De wacht
aan de poort heeft er 3 schellingen voor
gekregen.
Met hout en turf werd de zaal ver
warmd en kaarsen zorgden voor de ver
lichting.
Reeds op de 4e september krijgt de
herbergierster haar geld en tekent ze de
kwitantie. „Ontfangen bij mij Pemelle
Freyaert, weerdinne op den Camph-
veerschen thoren der stede van der Vere
uyt handen van Jacob Campe, tresorier
der zelfver stede, de somme van zessen-
dertich ponden negen schellinghen thien
groeten Vlms, over diversche spijse,
dranck ende anderssins bij mij gedaen
Campveerse toren met haveningang.
POSTBCN(22-ENKHUIZEN-HOUJM>-'mi.02280-274t
ende gelevert tottet bancket bij die van
der weth. gepresenteert aen Zijne For
stelij cke Genade ende zijne huysvrouwe
de princesse op den voorn, thoren op
ten eersten september laestleden
Nog altijd kan men hier logeren en
dus ook eten en drinken. Boven de in
gang hangt een groot bord:
„De Campveersche Tooren
Veerhuys Stadsherberge".
Tot 1961 was er van hier een veer
dienst naar de overkant van het Veerse
gat, naar Kamperland op Noord-Beve
land. Wie van daar naar Veere moest
hees een mand omhoog, dat kon men
vanuit de Campveerse toren zien. Dan
voer de veerman Schippers er heen.
Toen was er nog geen vaste dienstre
geling, die later wel is ingevoerd. In bo
vengenoemd jaar is het Veerse gat afge
sloten en Walcheren door een dam met
Noord-Beveland verbonden. Toen is de
veerdienst opgeheven en kreeg het wa
ter de naam Veerse meer.
Middelburg.
L. van Wallenburg.
Uitslagen 15 november 1976
Groep 1:
J. C. Hollander M. Verolme O1
P. Lesuis M. L. v. d. Waal 0—1
Chr. Littel G. Doedens 0—1
C. J. Smit J. Boeter V2-V2
Groep 2:
J. Albrechts J. F. W. Smallegange 0-1
J. Non C. Groenendijk O1
J. Noordijk C. Bakelaar afgebr.
A. T. Robijn A. Roon afgebr.
A. Stolk A. Visser 1—0
Groep 3:
J. D. Costeris H. Visser 0—1
C. v.d. Groef - D. A. Spahr v.d. Hoek 1-0
J. Kruik H. K. Smit 1—0
B. Roetman E. Schoonbeek afgebr.
D. Stekelenburg N. v. Bracht 1O
P. J. Vergunst D. J. Tieleman V2-V2
Ladder:
W. V. d. Hoog A. Verhage O1
Historisch verhaal uit de eerste tijd
der hervorming
door
M. VAN DER STAAL
37
Maertens aarzeling, om aan haar ver
zoek te voldoen, ontging Anneke niet.
En met een onwillekeurige beweging,
als voorvoelde ze, dat achter zijn zwij
gen een betekenisvolle oorzaak lag,
bracht ze de hand aan het hoofd, om die
gedachte te verdrijven.
„Ik zal u zeggen", zeide Maerten,
eindelijk sprekend, maar de Meester
noch Anneke durvende aanzien, „wat
door de drie vrienden te Heenvliet be
sproken is. Misschien verzet gij u; mis
schien oordeelt gij het niet nodig te
doen, wat zij wenselijk achten. Ik heb
er mij ook eerst tegen verzet, maar ik
ben geëindigd met te erkennen, dat hun
raad moet worden opgevolgd
Pastoor Meruia heeft de zekerheid
gekregen, dat er een zeer scherp plak
kaat tegen de Wederdopers zal worden
uitgevaardigd. Wie iemand herdoopt
heeft, zal verbrand worden. Het zelfde
zal geschieden met hen, die de naam van
profeten, apostelen of bisschoppen ge
dragen hebben. En zij, die herdoopt zijn,
of die een Wederdoper geherbergd heb
ben zullen, wanneer ze niet berouw to
nen, met het zwaard gestraft en de
vrouwen zullen levend in een put be
dolven worden
Een snijdend-scherpe kreet onderbrak
Maertens woorden. Verschrikt sprong
hij op en keek naar de Meester, die hij
gend achterover in zijn stoel lag neerge
zonken. Op zijn gelaat, dat als met een
doodskleur overtogen was, parelden
grote zweetdroppelen. Wijd-open-ge-
sperd hield hij zijn ogen en krampach
tig sloeg hij de armen uit, als wilde hij
zich tegen een wrede, onzichtbare vij
and verweren.
Anneke was eveneens opgesprongen.
Zij ijlde op haar man toe en nam hem
in haar armen.
„Wa-ter!" bracht deze eindelijk
met moeite uit.
Maerten bracht schielijk het verlang
de. Gretig, met grote teugen dronk de
Meester het glas uit. Toen Anneke hem
het voorhoofd en de slapen eh de polsen
gewassen had, slaakte hij een diepe
zucht.
„Een kleine bezwijming", trachtte
hij met een zwak glimlachje zijn Anne
ke gerust te stellen. „Maar 't is al
weer voorbij. Ik schrok, melieve, toen
Maerten vertelde, dat de vrouwen levend
begraven zouden worden".
„Ik schrok daarvan in 't geheel niet",
was haar antwoord. „Ik heb gister
avond mijn geloof beleden en ik zal dat
doen tegenover wie ook. Weet gij het
nog, Arend, wat wij gelezen hebben, de
'eerste avond in dit huis?
En al wandelde ie al Int midden der
scaduwe der doot, ick en sal geen
quaet vreesen, want ghi zijt met mi.
Wat kunnen ons dan de mensen voor
kwaad doen, als God met ons is?"
„Gij zijt een heldin, Anneke", fluis
terde Arend Jansz en als beschaamd
over eigen zwakheid sloeg hij de ogen
neer.
„Neen", weerde zij af. „Noem
mij zo niet. Ik ben maar een zwakke
vrouw. Maar Weet gij, wat mij in dit
ogenblik zo bemoedigt, waarom ik in het
geheel niet verschrikt ben?Ik heb
gisteravond toch niet om niet de doop
ontvangen? Zeide Meynardt het niet en
grondde zich zijn woord niet op Gods
eigen Woord, dat wij nu gewassen wa
ren van zonde en ongerechtigheid? Al
begroef men mij onder bergen van zand,
dan toch zou ik niet meer vuil worden!
En gij ook niet, Arend! Gij zult nu
ook alleen den wil des Vaders, des Zoons
en des Heiligen Geestes gehoorzaam
zijn, niet waar?"
„Ja!" antwoordde hij, terwijl hij
weer met de oude kloekmoedige vast
beradenheid zijn oog opsloeg. „Ja, dat
zal ik! Gode en het Lam, dat mij heeft
vrijgekocht, ter eere!"
Hand in hand zaten nu beiden en in
hun ogen glansde een heilige geestdrift.
Als de vervolger in dezen ogenblik hun
woning binnengedrongen was, zouden
zij met een glimlach hem tegemoet zijn
getreden en juichend hebben uitgeroe
pen: „Hier zijn wij. Neem ons, Gij zoekt
een man en een vrouw, die herdoopt
zijn? Dat zijn wij! Voer ons mee. Leg
ons op de pijnbank we zullen Psal
men zingen. Straf ons met het zwaard,
begraaf ons in de aarde onze laatste
ademtocht hier op aarde zal zich ver
enigen met onze eerste in de hemel tot
een danktoon, dat wij waardig geacht
werden, voor Zijn Naam te lijden!"...
Maerten zat, de handen voor de ogen
geslagen, onder zware zelfbeschuldigin-
gen ter neer.
Dat zijn Meester door die onmacht ge
troffen werd, was zijn schuld: hij had
zich slecht van de hem toebetrouwde
taak gekweten en op onvoorzichtige
wijze die kranke man met de afschu
welijke voornemens der Inquisitie in
kennis gesteld. En zie, thans was de mo
gelijkheid, dat de Meester en zijn vrouw
naar de raad hunner vrienden zouden
horen, verder dan ooit verwijderd. Ja,
nu zouden horen, verder dan ooit ver
wijderd. Ja, nu zouden ze komen, die
Savedra en zijn handlangers, en ze zou
den deze zieke man pijnigen, de vrouw
folteren
Nog één poging wilde hij wagen. Hij
tastte in de zak en haalde er de brief uit,
die pastoor Meruia hem had meegege
ven en reikte hem de Meester over.
„Lees die", verzocht hij. „Pas
toor Meruia gaf hem mij voor u".
Arend Jansz gaf zijn vrouw de brief.
„Lees gij hem voor mij", vroeg hij.
Luid las zij daarop, wat Meruia in fijn
regelmatig schrift had geschreven:
„Maerten zal u reeds hebben gezegd,
wat wij u aanbevelen.
„Volg onze raad op. Het is tot uw
eigen bestwil. Ik ben verheugd, dat ik
mogeUjke bezwaren uit de weg kan
ruimen. De huizen, die Anneke mocht
bezitten, koop ik van haar. En mijn
oude vrienden zal ik schrijven, dat zij
moeten kopen, wat gij niet mee kunt
nemen. Verder deelt Maerten u al het
andere wel mee. Ook van de tijd, waar
op het schip voor de Maas zal komen,
zult gij door hem of door een ander van
uw vrienden bericht ontvangen
„Is dat alles?" vroeg Meester Jansz.
Neen, hij ondertekent nog met: „uw
broeder Engel Willemsz van Merle". Hij
wil daarmee vast zeggen, dat hij niet als
Rooms priester maar als een broeder in
Christus ons deze raad geeft en zijn hulp
aanbiedtWat zullen wij hem ant
woorden. Arend?"
„Maerten zal hem het antwoord wel
willen brengen, dat hij daar straks uit
ons beider mond heeft gehoord", zei
Arend Jansz vastberaden.
„Maar dat zal uw dood zijn. Meester,
en die van uw vrouw!"
„Wat God over ons besloten heeft,
willen wij niet ontlopen, Maerten. Ge
loof mij, mijn vriend, uw vriendschap
is mij, is ons een verkwikking. Zo ik een
broeder had, hij zou met niet groter lief
de op ons behoud bedacht kunnen zijn,
dan gij. Ik dank er God voor, dat hij
ons in u zulk een vriend geschonken
heeft. Mocht de ure komen, dat men mij
zal willen pijnigen, dan zal de genade
des Heeren mij sterken en uw vriend
schap mij tot een troost zijn, dat niet
allen uit de oude dwalende kerk hun
zielen in vijandschap tegen Gods kin
deren hebben verstrikt. En ik zal mijn
hemelse Vader bidden, dat hij ook een
maal u opening der ogen geve, opdat gij
de volmaakte heerlijkheid van onze lie
ve Zaligmaker moogt zien
„O, Meester!" bracht de veerman
uit met een snik. „De ogen zijn mij
alreeds geopend. Ik heb tot God gebe
den en Hij heeft mij een vreugde doen
smaken, die heerlijk was
„Maerten, Maerten! Vertel, wanneer
dat gebeurd is en waar!" zei Arend
Jansz, bijna bevelend. En hij verrees
uit zijn stoel en plaatste zich naast
Maerten.
En toen hij uit Maertens mond diens
bevinding op de weg had vernomen,
stroomden de tranen hem over de wan
gen. Ja, de blijdschaps-ontroering werd
zo overweldigend over hem, dat hij
schier wankelde.