EiiAnDEn - niEuws Doorlaatsluis Brouwersdam klaar Heksen voor de rechtbank Overdenking Dames genoten van breimode-show ANNEKE JONSZ Zeeuwse wandelingen uit de Heilige Schrift 2e blad Vrijdag 8 oktober 1976 No. 4529 Uw huis verkopen TAMBOER „DENK EN ZET'' VERVOLGVERHAAL Op 12 oktober zal Rijkswaterstaat het verwijderen van de ringdijk bij de Bron- wersdam aanbesteden. Deze ringdijk was nodig om in de Brouwersdam een doorlaatsluis te kunnen bouvt^en. Deze sluis is nu vrijwel klaar. Zij bestaat uit twee betonnen kokers die naast elkaar onder in het damlichaam zijn aangelegd. Deze kokers, elk 195 meter lang, liggen met de bodem 11 meter beneden NAP, dus ver beneden de zeespiegel. Om deze werkzaamheden te kunnen uitvoeren, moest de Brouwersdam tot op de zeebodem worden doorgegraven. Eerst moest een ringdijk worden aan gelegd om een bouwput voor het werk te verkrijgen. De ringdijk is aan de zee zijde van de Brouwersdam ongeveer 800 meter lang en aan de kant van het Gre- velingenmeer 900 meter. Vorig jaar werd met de bouw van de doorlaatsluis be gonnen. De twee doorlaatkokers liggen in het zuidelijk deel van de Brouwersdam niet ver van de kust van Schouwen. Zij die nen om water in of uit het Grevelingen- meer te laten, afhankelijk van de be- heersvorm die men voor het water in de Grevelingen zal kiezen. Het Greve- lingenmeer is thans een bekken met stilstaand zout water, aan de westzijde afgesloten door de Brouwersdam, aan de oostzijde door de Grevelingendam. Via de loorlaatkokers kan dit meer wor den aangevuld met zout water vanuit zee en is een goed peilbeheer mogelijk. De doorlaatkokers zijn in venturivorm gebouwd, d.w.z. dat zij aan weerszijden trechtervormige openingen hebben. In het smalste gedeelte in het midden zijn ze 6 meter breed en 4,5 meter hoog. Daar kunnen ze met schuiven worden afgesloten. Afhankelijk van de water peilen aan weerszijden van de dam kan er gemiddeld 100 tot 120 m^ water per seconde doorstromen. Deze venturivorm is gekozen omdat daardoor de snelheid van het doorstromende water toeneemt. Men kan er dus relatief veel water door in- of uitlaten. Naast deze doorlaatsluis is een vissluis aangelegd in de vorm van een ronde pijp met een diameter van twee meter en een lengte van 200 meter. Deze sluis heeft een hoge koker die voornamelijk dient voor het inlaten van glasaal vanuit zee en een lage koker voo^ het inlaten van platvis. Nu de sluis gereed is alleen de vis sluis moet nog worden afgewerkt moet de bouwput weer met zand wor den aangevuld. Behalve het afgraven van de ringdijk moeten er ook toelei- dingsgeulen worden aangelegd aan weerszijden van de doorlaatkokers. De lengte van deze geulen is aan de zeezij de ongeveer 600 meter en aan de bin nenzijde van de dam 400 meter. In deze toeleidingsgeulen moet de bodem extra worden beschermd tegen uitschuring door snelstromend water. Bovendien moet het doorgegraven damlichaam weer worden opgevuld en in het juiste profiel worden gebracht. De twee door laatkokers zijn dan helemaal in het damlichaam opgenomen. Uit de te graven toeleidingsgeulen naar de doorlaatsluis komt ongeveer 1,2 miljoen m^ zand vrij. Men zal dit zand gebruiken om de zandverliezen aan de kop van het nabijgelegen Goeree te compenseren. Het aanleggen van de toe leidingsgeulen en de kustsuppletie op Goeree zullen in de zomermaanden van volgend jaar worden uitgevoerd. Het gehele werk moet uiterlijk 1 december volgend jaar zijn voltooid. Dan volgt ook de weg over de Brouwersdam weer zijn normale tracé. Tijdens de werk zaamheden is de weg over de ringdijk van de bouwput geleid. Voor de rechters ontkenden de hek sen natuurlijk alles waarvan ze beschul digd werden. Omdat ze inderdaad on schuldig waren. Wie gaat nu bekennen schuldig te zijn aan storm, hagelslag, pest, ziekte onder het vee of slechte oogst? Maar daar wisten de rechters wel raad op, dan ■was er de pijnbank nog. De duimschroeven werden aangezet, het lichaam uitgerekt, de ledematen ver vormd en verwrongen. In letterlijke zin werden ze geradbraakt. Dan gebeurde het wel dat volkomen onschuldigen „schuld" -bekenden en verklaarden de gekste dingen gedaan te hebben om maar van de pijnbank verlost te wor den. Ze hadden het nu zelf bekend, wa ren dus schuldig en konden veroordeeld worden. Wie kalm bleef onder de martelingen, was ook schuldig. Want die kalmte was het bewijs, dat men in verbinding stond met de duivel, die kracht en hulp gaf te midden van de vreselijkste pijnen! Men had ook nog andere middelen van onderzoek. Bij de vuurproef moest een zogenaamde heks een gloeiende bout negen schreden wegdragen. Wanneer na een paar dagen aan de brandwonde iets buitengewoons te zien was dan was men schuldig. Had de genezing echter een gewoon verloop, dan was dit een be wijs van onschuld. Dan was er nog de waterproef. De duimen werden kruiswijs vastgebonden aan de grote tenen en zo werd iemand met een touw te water gelaten. Als men bleef drijven was men schuldig, want een heks had nu eenmaal geen of weinig gewicht. Zonk men dan was men geen heks maar een gewoon mens. Hier hing veel af van de rechters, van hun ma nier om aan het touw, te trekken of het te laten vieren, 't Zal in 1823 wel voor de laatste keer geweest zijn (te Delden), dat deze proef werd genomen. Een vrouw, van toverij beschuldigd, vroeg er zelf om. Ze werd onschuldig bevon den en won zo haar goede naam weer terug. Ook was er de naaldenproef. Zoals ik reeds zei was een litteken of moeder vlek een teken van de duivel. Voor 't gerecht gebracht, prikte de rechter er in. Kwam er ge enbloed uit of v,?as de onderzochte bij deze prik ongevoelig. DE WERKMEESTER DES GELOOFS „Dewijl wy nu denzelfden Geest des geloofs hebben 2 Cor. 4 vs. 13 De Heilige Geest werkt het geloof in de harten der uitverkorenen, maar de Heilige Geest doet dat niet afgescheiden van de Vader en van de Zoon. Het ge loof is een gave Gods, des Drieënigen. God is de Bron, de eeuwige diepte waar het geloof deszelfs oorsprong uit heeft. Toch wordt de Heilige Geest in het bij zonder genoemd: de Geest des geloofs. Welk een uitnemende Werkmeester dus! En dat wel om de gave, waarover Hij beschikt. Hij toch is de Alwetende Geest. Die de voorwerpen van Gods gunst kent en gadeslaat, waar zij zich ook bevonden of nog bevinden. Kind, al hebt ge u weggezondigd tot aan de rand der hel en des doods, dan nog slaat Zijn oog u gade. Wel volk, wat heeft Hij ons in ons eertijds bespied. Hij is toch die Alomtegenwoordige Geest van Wien David eenmaal uitriep: „Waar zou ik henengaan voor Uwe Geest en waar zou ik henen vlieden vóór Uw aangezicht? Al bedde ik mij in de hel, zie Gij zijt daar, enz." Hoe is dit ervaren door de verloren zoon. Was Hij niet in de ge vangenis te Filippi? En vergezelde Hij Onesimus niet, waar hij dwaalde in het grote Rome? Ja, Hij is tegenwoordig bij u, jonge ling, waar gij doolt op de paden der zon den en daar, waar gij, jonge dochter, het haar van uw moeder doet vergrijzen. Maar Hij is ook in uw binnenkamer, op uw legerstede, in bos en veld, ja overal waar ge Hem smeekt, of tot Hem zucht om een kruimeltje genade, om een kor reltje geloof. Hij is ook zo'n uitnemende Werkmees ter, want Hij is die Barmhartige en Zachtmoedige Geest, die vergeleken wordt in de Heilige Schrift bij zalf, olie, de dauw, enz. En welk een lankmoedig heid heeft Hij u al betoond in Zijn her haald kloppen, door zegeningen en door oordelen. En hebt ge u reeds aan Zijn leiding onderworpen? Of altijd nog stug, gelijk een paard, weerstreven? Hij is gelukkig ook die Almachtige Geest, Wiens arbeid Gode zij dank on wederstandelij k is. Welnu, die lieve en uitmuntende Hei lige Geest, Hij is de Werkmeester van het zaligmakend geloof. Waarom Hij de Werkmeester is? Hij is de Werkmeester des geloofs, omdat wij uit onszelven niet iiunnen geloven, door een kloek besluit, zoals de modernen dat noemen. Wij kunnen dat niet, omdat wij daartoe onmachtig zijn. Wij zijn slaven, geketend in het ongeloof. Eer zal de slaaf zijn ijzeren ketens verbreken, dan wijons zouden kunnen ontdoen van het ongeloof. Daar om kunnen wij uit onszelven' niet gelo ven. Maar ook willen wij niet geloven. De mens ziet van nature niet de heerlijk heid van Christus en Zijn dienst. En daarom wil hij zich ook niet in dien dienst begeven. Nu is hij vrij man, meent hij, en hij is blijmoedig en opge ruimd. Hij meent, dat als hij in Chris tus gelovig werd, hij al zijn vrijheid en blijheid verliezen zou. En het Evangelie is hem ook te vernederend; het ont neemt hem alle roem in zichzelven; daar protesteert zijn hoogmoed tegen. Hij wil liever een natuurgodsdienst. Alles komt uit de natuur voort. Dan komt hij als hoogbegaafd, als hooggeëerd, als een deugdzaam mens, ja als een half-god er uit. En ziet, dat duldt het Evangelie niet. En daarom wil hij niet geloven. Maar hij durft ook niet te geloven. En vraagt u: „waarom niet?" Omdat de bange vrees, de onafscheidelijke met gezellin van het kwade geweten, hem dringt om Gods lieve heilsbelofte te wantrouwen; ja, om te vluchten van Gods aangezicht, inplaats van zich on voorwaardelijk aan de Heere over te geven. Zo ziet gij, dat het zalig worden door het geloof bij de mens onmogelijk is; eer zal de kemel gaan door het oog van de naald, dan dat een mens van zich zelven kan, wil of durft geloven. En vraagt u nu nog eens: waarom de Heilige Geest de Werkmeester is? Wel nu, Hij is het, omdat mensenkrachten en Engelenvermogen te kort schieten om ons het geloof te geven. Mensen kunnen u de waarheid verkondigen, maar de Geest moet u het gehoorde te verstaan geven. Mensen kunnen een geloofsbegrip in uw hoofd prenten, maar het echte ge loofsleven dat moet de Geest inplanten. Wij kunnen het soms zo ver brengen, dat we een tegenstander zo beschamen, dat hij geen woord meer tegen de waar heid kan inbrengen. Maar die tegen stander winnen voor Christus, omzetten in een hartelijke liefhebber der waar heid, hem tot het geloof bewegen, dat gaat alle menselijke vermogen te boven. Dat moet de Heilige Geest doen! En daarom is Hij de Werkweester van het geloof. wijlen ds. G. van Reenen dan was dit onnatuurlijk, een bewijs dus van schuld. Vóór o£ tegen. Wat voor mensen waren die zoge naamde heksen eigenlijk? Meestal per sonen, die een afwijking van de geest hadden: zwakzinnigen, krankzinnigen. Of zij die in vlagen van dronkenschap wat onzin hadden uitgekraamd. Zenuw achtige mensen, vooral hysterische vrouwen hadden veel kans als heks te worden beschouwd. Waren er dan geen mensen, die zich durfden verzetten tegen de hekserij en de processen, die er zelf niet in geloof den. Inderdaad waren ze er. De Jezuïet Spee schreef i 1625 een boek: „Waarschuwing om geen kwaad halsgerecht te doen over beschuldigden van toverij". Johannes Wier (1515 - 1588) schreef ook een uitgebreid werk over deze kwestie. Geboren uit een Zeeuws ge slacht werd hij geneesheer te Arnhem en later lijfarts van de hertog van Gulik en Kleef. Zijn beroep bracht hem meer malen met geesteszieken in aanraking. De meeste verhalen over toveren en heksen beschouwde hij als onzin. Zo zei hij eens deze typische woorden: „De dui vel was wel gek om zich altijd bezig te houden met oude, arme, lelijke vrou wen". Het meest bekend is de Amsterdamse predikant Balthasar Bekker. In 1690 verscheen van hem een dik boek „De betoverde wereld". Met een rnassa voor beelden toont hij aan dat al die verha len over spoken en toveren en heksen een verschrikkelijk bijgeloof zijn. Ook de bekende dichter Jacob Cats ageerde tegen de heksenprocessen. Pas advocaat geworden, heeft hij eens ge pleit voor een vrouw uit Goeree, die Ds. Balthasar Bekker van tovenarij werd beschuldigd. Ze werd vrijgesproken. Deze schrijvers en anderen hebben er aan meegewerkt, dat in 1597 te Schoon hoven voor het laatst een heks werd ter dood gebracht, terwijl in andere landen de processen en terechtstellingen nog jaren voortduurden. In Zwitserland tot 1782, in Spanje in 1783 voor het laatst. Maar ik las ook nog dat in 1877 in Mexi co vijf vrouwen als heks verbrand zijn met instemming van de menigte. En dat in 1895 een man in Ierland zijn vrouw als een heks beschouwde en haar dood de. Hij kreeg levenslange gevangen schap. De hervormers Luther en Calvijn ge loofden ook in heksen en tovenaars. Toen er 1540 een pest-epidemie uit brak in Geneve, meende Calvijn dat die veroorzaakt was door tovenaars. En op een raadsvergadering in die stad (19 nov. 1545) beweerde hij dat zulke lieden moesten worden uitgeroeid. Zeker op grond van Exodus 22 18 „Een tovena res zult ge niet iil leven laten". De bekende theoloog Voetius was erg voorzichtig in zijn beoordeling. Over de heksenprocessen zei hij: „We achten het beter vele schuldigen ongestraft te la ten dan één onschuldige te veroordelen". Oudewater. Onze landsheer Karel V wilde lang zamerhand een eind aan de heksenpro cessen maken. Daarom gaf hij aan Oudewater het privilege om heksen en tovenaars op de stadswaag te mogen wegen. Algemeen verbreid was het ge loof dat een heks zeer licht woog, van daar de waterproef om te zien of ze op het water dreef. Wanneer nu bij het wegen het gewicht overeen kwam met de natuurlijke proportie van het li chaam, dan was men vrij. Men kreeg daarvan een certificaat, dat geldig was voor het hele land en alle andere proe ven uitsloot. Dit wegen ging eerlijk en voor velen was Oudewater een toe vluchtsoord te midden van de ellende. Tal van personen (zelfs uit Duitsland) gingen vrijwillig hierheen om na hun terugkomst het bewijs van hun on schuld te kunnen tonen. Ik meen dat hier nooit iemand te licht werd bevon den. We moeten niet al deze verhalen als onzin beschouwen. Tussen hemel en aarde gebeuren er misschien wel meer dingen, vreemde verborgen dingen dan wij weten. Het staat ook in de bijbel. (Deuteronomium 18 10 en 11) en in ons Avondmaalsformulier. Wat voor vrouw was dat in Endor die koning Saul be zocht? Wat is spiritisme? De bijbel ver biedt ons met zulke dingen bezig te zijn. Want in Deut. 29 29 lees ik: „De ver borgen dingen zijn voor de Heere onze God, maar de geopenbaarde zijn voor ons en onze kinderen". Laten we met Gods openbaring tevreden zijn, daaraan hebben we voldoende. SOMMELSDIJK - MIDDELHARNIS: Middelburg. L, van Wallenburg. THOLEN Kerknieuws. De kerkeraad van de Hervormde Gemeente heeft een beroep uitgebracht op ds., Arkeraats te Zegveld. Vol bewondering heeft een goedge vulde zaal van „Vita-Nova" te Som- melsdijk maandagavond gekeken naar de toen gehouden „Neveda Breimode- show", georganiseerd door de Firma's Mlep Boeter, Modehuis Borgdorff en Diny van Katwijk, in samenwerking met de Neveda breiwolfabrieken, om Flakkees' nijvere breisters van al het nieuwe op de hoogte te stellen. De ges te wordt jaarlijks bijzonder op prijs ge steld en dat was ook nu weer het geval! „Het zal even wennen worden, maar men gaat voor het komende seizoen op de grof-gebreide toer", zo werd de da mes al direct aan het begin van de leer zame avond duidelijk gemaakt. Een groot aantal modellen uit de nieuwste breigids werden getoond, waarbij met een opviel dat Neveda niet alleen zorgt voor de nieuwste modellen maar ook voor de nieuwste breiwol! Veel waardering was er o.m. voor het nieuwe artikel „Puto", een garen met een handgesponnen karakter die ge breid wordt op naalden nr. 7. Dikke garens zijn dit seizoen duidelijk toon aangevend, wat ook blijkt uit de mo dellen, gebreid uit van „Combo" en „Combo-Set". Wanneer die twee samen worden verwerkt ontstaat een geweldig leuk effect doordat „Combo-Set" ge vlamd is. Zelfs bleken óp de show de gebreide mantels aan hun trekken te komen, maar liefst 4 mannequins kwamen er aan het eind van de show mee de plan ken op! De dames kregen veel applaus voor hun handgetareide mantels waar- In een stoere sportieve trui mee ze de kou best aan kunnen. Een bijzonder geslaagde avond werd het en de dames, noch de speaker, de modellen noch de organisators hebben zich ook maar één moment behoeven te vervelen. „Blij dat ik brei",was dan ook het motto waarmee de dames weer op huis aan gingen, waarschijnlijk ge ïnspireerd door zoveel moois dat ze ge zien hadden. DAMVERENIGING Uitslagen maandag 4 oktober 1976 Afdeling 1: KI. Vis J. Dekker 2—0 J. Smalheer A. Knape 2O H. Groenendijk M. v. Lente 2—0 A. Verolme B. Vis 0—2 J. van Hoorn J. Lodder 11 Afdeling 2: J. Polder C. Zoon 0—2 J. van Es A. v. d. Sluijs 11 I. Koese B. Roetman 11 A. Krijgsman F., Noordijk 11 C. Polder H. Verolme 0—2 Afdeling 3: N. Quispel T. van Brussel 11 H. Noordijk C. Spee 1—1 G. V. d. Sluijs I. Mackloet 1—1 Afdeling 4: M. Klink L. van Erkel 2-0 J. Verbiest A. v. d. Valk 1—1 H. Schellevis J. v. d. Kooij 2-0 Historisch verhaal uit de eerste tijd der hervorming door M. VAN DER STAAL 25 „Wij zijn in Gods Hand", was, met overtuiging uitgesproken, haar ant woord. „Maar kom, Maerten", liet zij er op volgen, „laten we Isinnen- gaan. Er zijn daar nog enkele vrienden, waaronder een paar, die ge reeds ont moet hebt, naar ik hoor". Maerten wilde tegenstreven. Hij hoorde toch immers niet in een verbo den samenkomst thuis! Doch Anneke was hem reeds voorgegaan en had de deur der grote achterkamer geopend, waar hij te midden van enige Brielse mannen en vrouwen Arend Jansi zag zitten en Meynardt en David Joris. „Ha! Daar is onze veeiman! Ik ben blij, dat ge toch nog gekomen zijt". Het was Meynardt, die hem met deze woorden verwelkomde. Maar Maerten schudde het hoofd. „Neen", zeide hij, „ik kwam niet. omdat gij mij uitgenodigd hebt, maar omdat ik ernstige berichten heb". „Betreffen die Juan Perez de Save- dra?" vroeg David Joris haastig. „Ja", antwoordde hij somber. „Die man is straks met de dokter in Brielle gekomen en ik vrees, dat ze niet veel goeds in de zin voeren. Ze deden anders niet onderweg dan zeer geheim zinnig fluisteren. En dat het boosaardige mannen zijn, die niets om een mensen leven geven, dat heb ik onderweg ook kunnen zien". Hij vertelde nu van Egbert, die met hem mee was gegaan en op zo droe vige, wijze om het leven was gekomen. - „De dokter en die Savedra", be sloot hij zijn mededeUngen, „hebben verhinderd, dat 4k de arme jongen red de. Als zij mij niet hadden tegengehou den, zou Egbert nog leven". „Moordenaars zijn het!" viel David Joris uit. „Moordenaars, die hetzelfde lot verdienen, als nu die jongen getrof fen heeft". „Wij. mogen niet richten, David", zei Meynardt en Maerten zag, dat de Meester met een hoofdbeweging zijn instemming met die woorden te kennen gaf. „Aan Gode komt het toe, de ma te der straf te bepalen, die de overtre ders Zijner Wetten toekomt". „Maar David'Joris wilde op heftige toon ant woorden. Meynardt echter voorkwam hem, door te zeggen: „David, ik wil u niet bestraffen. Maar moeten wij niet veeleer voor onze vij anden bidden dan hen een bittere dood toewensen?" „En ik wil op een avond als deze niet twisten", zei David Joris, zich in een hoek terugtrekkend. „Maar dit zeg ik toch, dat wij haten mogen en haten moeten, die onze'God haten". Maerten Willems keek van de een naar de ander. Hij begreep niet, wat hij hoorde en zag. Wel kende hij 's Mees ters zachtmoedigheid, maar toch had hij verwacht, dat ook hij zijn afschuw over de houding der twee mannen in de boot zou hebben getoond. Doch dit gebeurde niet. De enige, die een mening uitte, ge lijk hij die had, was David Joris. Al de anderen zwegen en waren, het dus blijkbaar met Meynardt eens. „Neen, vrienden", zei nu Anneke Jansz, „van twisting mag geen spra ke zijn. Ik ben overtuigd, dat ook David Joris gaarne met Meynardt en ons zal meebidden voor de dokter en voor die Savedra. Is 't zo niet, David?" „Ja"', stemde deze toe. Doch het kwam Maerten voor, alsof dit toestem men niet van ganser harte ging. De aanwezigen letten evenwel niet op de toon van Davids stem. Ze hoorden alleen zijn ja en verheugden zich klaar blijkelijk, dat aldus spoedig en in vrede het meningsverschil weer was bijgelegd. „Mag ik iets zeggen?" onderbrak de veerman de stilte, die er nu enige ogenblikken heerste. En op het toestem mend knikken van de Meester vervolg de hij: „Dan moet gij deze samenkomst vanavond niet houden. Want ik geloof, dat de dokter en al de anderen weten wat hier gebeuren gaat". „Neen!" riep Anneke Jansz schier verschrikt uit. „Laten we de samen komst niet uitstellen! Wij begeren bei den zeer, gedoopt te worden „Maar uw veiligheid", onderbrak Maerten haar „en die van de Mees ter". „Zo God met ons is, kunnen de men sen ons niets doen", mengde nu Arend Jansz zich in het gesprek. „Maar we hebben vandaag niet sfil ge zeten, Maerten", voegde hij er aan toe, blijkbaar om de bezorgde veerman gerust te stellen. „Uw waarschuwing hebben we niet in de wind geslagen. Mocht er iets gebeuren, dan zullen de broeders en zusters Meester Adriaen volgen. Is 't zo niet afgesproken?" Maerten zag de kring rond. Meester Adriaen? O, dat was de smid, die een paar huizen verder in de Coppaenstraat woonde. Hij kende deze man als bui tengewoon sterk. En vastberaden was Meester Adriaen ook. Toen, een tijd ge leden, Ibij de Kaaipoort een hevige brand was uitgebroken en heel wat mensen in grote angst verkeerden, omdat er zich in het brandende huis nog een kin'd be vond, was het Meester Adriaen geweest, die, kortberaden, een in de Goote nat gemaakte deken om zijn lichaam sloeg, door rook en vlammen heendrong en enkele ogenblikken later het kind in de armen der radeloze moeder legde. Het was inderdaad voor de veerman een geruststelling, dat deze wakkere man zich bij de Meester bevond. Als ze nu mochten komen, de verraders, zou den ze met Meester Adriaen ook te doen krijgen! En als ze dan niet moesten af- deinzen Maerten wendde zich nu naar de deur. „Wat gaat ge doen? Ge gaat toch niet weer heen?" vroeg Anneke Jansz. „Ja", antwoordde hij. „Maar ik blijf in de omtrek, 'k Ga de wacht hou den, onderwijl gij vergadert".' „Neen, dat behoeft niet, Maerten", zei Anneke. „Blijf bij ons". „Maar als zé dan komen, kan ik u waarschuwen", wierp hij haar tegen. „Dan zullen de broeder en zusters toch nog wel in tijds de wijk kunnen nemen';, zei Anneke weer, die in weerwil van het gevaar overtuigd scheen van de doeltreffendheid der be raamde maatregelen. Maerten weifelde. De begeerte, om voor des Meesters veiligheid te waken en de innerlijke vrees, dat hij door 't bijwonen dezer bijeenkomst zijn ziel schade zou aandoen, dreven hem naar buiten. Maar ook: de gebeurtenissen van gisteren en heden, tengevolge waarvan er een geheimzinnige band tussen deze menden en hem was gelegd, deden hem verlangen de doopplechtigheid zijner vrienden bij te wonen. „Ja Maerten, blijf", drong nu ook Arend Jansz. aan. De uitnodiging van de Meester be sliste. De veerman zette zich neder, maar bleef in de nabijheid van de deur, om ieder ogenblik ter. verdediging ge reed te zijn. Op verzoek van Meynardt vormden even daarna de aanwezigen een kring om Arend Jansz. en zijn Anneke. En nu begon Meynardt te spreken. Maerten zag, hoe ze aan zijn lippen hingen. In zonderheid de Meester scheen alles om zich heen vergeten te zijn: om het ge vaar gaf hij niet; aan de vijanden, die hem belaagden, dacht hij niet hij zag slechts de man, aan wie hij, volgens zijn getuigenis, zoveel te danken had. Want dat Meynardt die man moest zijn, stond bij Maerten vast. Zo groot de tegenstel ling was tussen David Joris en 'de Mees ter, zo groot was de overeenkomst tus sen deze en de man, die daar stond te spreken. Wat zei hij? De veerman lette er in 't eerst weinig op. Maar de ernst en de bezieling, waarvan Meynardts woorden getuigden, zijn eerbiedwaardige en eer biedwekkende houding deden ook hem tenslotte naar deze man luisteren. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1976 | | pagina 5