EiiAnDEn - niEuws
Doorlaatsluis
Brouwersdam klaar
Heksen voor de rechtbank
Overdenking
Dames genoten van breimode-show
ANNEKE JONSZ
Zeeuwse wandelingen
uit de
Heilige Schrift
2e blad
Vrijdag 8 oktober 1976
No. 4529
Uw huis verkopen
TAMBOER
„DENK EN ZET''
VERVOLGVERHAAL
Op 12 oktober zal Rijkswaterstaat het
verwijderen van de ringdijk bij de Bron-
wersdam aanbesteden. Deze ringdijk
was nodig om in de Brouwersdam een
doorlaatsluis te kunnen bouvt^en. Deze
sluis is nu vrijwel klaar. Zij bestaat uit
twee betonnen kokers die naast elkaar
onder in het damlichaam zijn aangelegd.
Deze kokers, elk 195 meter lang, liggen
met de bodem 11 meter beneden NAP,
dus ver beneden de zeespiegel.
Om deze werkzaamheden te kunnen
uitvoeren, moest de Brouwersdam tot op
de zeebodem worden doorgegraven.
Eerst moest een ringdijk worden aan
gelegd om een bouwput voor het werk
te verkrijgen. De ringdijk is aan de zee
zijde van de Brouwersdam ongeveer 800
meter lang en aan de kant van het Gre-
velingenmeer 900 meter. Vorig jaar werd
met de bouw van de doorlaatsluis be
gonnen.
De twee doorlaatkokers liggen in het
zuidelijk deel van de Brouwersdam niet
ver van de kust van Schouwen. Zij die
nen om water in of uit het Grevelingen-
meer te laten, afhankelijk van de be-
heersvorm die men voor het water in
de Grevelingen zal kiezen. Het Greve-
lingenmeer is thans een bekken met
stilstaand zout water, aan de westzijde
afgesloten door de Brouwersdam, aan
de oostzijde door de Grevelingendam.
Via de loorlaatkokers kan dit meer wor
den aangevuld met zout water vanuit
zee en is een goed peilbeheer mogelijk.
De doorlaatkokers zijn in venturivorm
gebouwd, d.w.z. dat zij aan weerszijden
trechtervormige openingen hebben. In
het smalste gedeelte in het midden zijn
ze 6 meter breed en 4,5 meter hoog.
Daar kunnen ze met schuiven worden
afgesloten. Afhankelijk van de water
peilen aan weerszijden van de dam kan
er gemiddeld 100 tot 120 m^ water per
seconde doorstromen. Deze venturivorm
is gekozen omdat daardoor de snelheid
van het doorstromende water toeneemt.
Men kan er dus relatief veel water door
in- of uitlaten. Naast deze doorlaatsluis
is een vissluis aangelegd in de vorm van
een ronde pijp met een diameter van
twee meter en een lengte van 200 meter.
Deze sluis heeft een hoge koker die
voornamelijk dient voor het inlaten van
glasaal vanuit zee en een lage koker
voo^ het inlaten van platvis.
Nu de sluis gereed is alleen de vis
sluis moet nog worden afgewerkt
moet de bouwput weer met zand wor
den aangevuld. Behalve het afgraven
van de ringdijk moeten er ook toelei-
dingsgeulen worden aangelegd aan
weerszijden van de doorlaatkokers. De
lengte van deze geulen is aan de zeezij
de ongeveer 600 meter en aan de bin
nenzijde van de dam 400 meter. In deze
toeleidingsgeulen moet de bodem extra
worden beschermd tegen uitschuring
door snelstromend water. Bovendien
moet het doorgegraven damlichaam
weer worden opgevuld en in het juiste
profiel worden gebracht. De twee door
laatkokers zijn dan helemaal in het
damlichaam opgenomen.
Uit de te graven toeleidingsgeulen
naar de doorlaatsluis komt ongeveer 1,2
miljoen m^ zand vrij. Men zal dit zand
gebruiken om de zandverliezen aan de
kop van het nabijgelegen Goeree te
compenseren. Het aanleggen van de toe
leidingsgeulen en de kustsuppletie op
Goeree zullen in de zomermaanden van
volgend jaar worden uitgevoerd. Het
gehele werk moet uiterlijk 1 december
volgend jaar zijn voltooid. Dan volgt
ook de weg over de Brouwersdam weer
zijn normale tracé. Tijdens de werk
zaamheden is de weg over de ringdijk
van de bouwput geleid.
Voor de rechters ontkenden de hek
sen natuurlijk alles waarvan ze beschul
digd werden. Omdat ze inderdaad on
schuldig waren. Wie gaat nu bekennen
schuldig te zijn aan storm, hagelslag,
pest, ziekte onder het vee of slechte
oogst?
Maar daar wisten de rechters wel
raad op, dan ■was er de pijnbank nog. De
duimschroeven werden aangezet, het
lichaam uitgerekt, de ledematen ver
vormd en verwrongen. In letterlijke zin
werden ze geradbraakt. Dan gebeurde
het wel dat volkomen onschuldigen
„schuld" -bekenden en verklaarden de
gekste dingen gedaan te hebben om
maar van de pijnbank verlost te wor
den. Ze hadden het nu zelf bekend, wa
ren dus schuldig en konden veroordeeld
worden.
Wie kalm bleef onder de martelingen,
was ook schuldig. Want die kalmte was
het bewijs, dat men in verbinding stond
met de duivel, die kracht en hulp gaf te
midden van de vreselijkste pijnen!
Men had ook nog andere middelen
van onderzoek. Bij de vuurproef moest
een zogenaamde heks een gloeiende bout
negen schreden wegdragen. Wanneer na
een paar dagen aan de brandwonde iets
buitengewoons te zien was dan was men
schuldig. Had de genezing echter een
gewoon verloop, dan was dit een be
wijs van onschuld.
Dan was er nog de waterproef. De
duimen werden kruiswijs vastgebonden
aan de grote tenen en zo werd iemand
met een touw te water gelaten. Als men
bleef drijven was men schuldig, want
een heks had nu eenmaal geen of weinig
gewicht. Zonk men dan was men geen
heks maar een gewoon mens. Hier hing
veel af van de rechters, van hun ma
nier om aan het touw, te trekken of het
te laten vieren, 't Zal in 1823 wel voor
de laatste keer geweest zijn (te Delden),
dat deze proef werd genomen. Een
vrouw, van toverij beschuldigd, vroeg
er zelf om. Ze werd onschuldig bevon
den en won zo haar goede naam weer
terug.
Ook was er de naaldenproef. Zoals ik
reeds zei was een litteken of moeder
vlek een teken van de duivel. Voor 't
gerecht gebracht, prikte de rechter er
in. Kwam er ge enbloed uit of v,?as de
onderzochte bij deze prik ongevoelig.
DE WERKMEESTER DES GELOOFS
„Dewijl wy nu denzelfden Geest
des geloofs hebben
2 Cor. 4 vs. 13
De Heilige Geest werkt het geloof in
de harten der uitverkorenen, maar de
Heilige Geest doet dat niet afgescheiden
van de Vader en van de Zoon. Het ge
loof is een gave Gods, des Drieënigen.
God is de Bron, de eeuwige diepte waar
het geloof deszelfs oorsprong uit heeft.
Toch wordt de Heilige Geest in het bij
zonder genoemd: de Geest des geloofs.
Welk een uitnemende Werkmeester
dus! En dat wel om de gave, waarover
Hij beschikt. Hij toch is de Alwetende
Geest. Die de voorwerpen van Gods
gunst kent en gadeslaat, waar zij zich
ook bevonden of nog bevinden. Kind, al
hebt ge u weggezondigd tot aan de rand
der hel en des doods, dan nog slaat Zijn
oog u gade. Wel volk, wat heeft Hij ons
in ons eertijds bespied. Hij is toch die
Alomtegenwoordige Geest van Wien
David eenmaal uitriep: „Waar zou ik
henengaan voor Uwe Geest en waar zou
ik henen vlieden vóór Uw aangezicht?
Al bedde ik mij in de hel, zie Gij zijt
daar, enz." Hoe is dit ervaren door de
verloren zoon. Was Hij niet in de ge
vangenis te Filippi? En vergezelde Hij
Onesimus niet, waar hij dwaalde in het
grote Rome?
Ja, Hij is tegenwoordig bij u, jonge
ling, waar gij doolt op de paden der zon
den en daar, waar gij, jonge dochter,
het haar van uw moeder doet vergrijzen.
Maar Hij is ook in uw binnenkamer, op
uw legerstede, in bos en veld, ja overal
waar ge Hem smeekt, of tot Hem zucht
om een kruimeltje genade, om een kor
reltje geloof.
Hij is ook zo'n uitnemende Werkmees
ter, want Hij is die Barmhartige en
Zachtmoedige Geest, die vergeleken
wordt in de Heilige Schrift bij zalf, olie,
de dauw, enz. En welk een lankmoedig
heid heeft Hij u al betoond in Zijn her
haald kloppen, door zegeningen en door
oordelen. En hebt ge u reeds aan Zijn
leiding onderworpen? Of altijd nog stug,
gelijk een paard, weerstreven?
Hij is gelukkig ook die Almachtige
Geest, Wiens arbeid Gode zij dank
on wederstandelij k is.
Welnu, die lieve en uitmuntende Hei
lige Geest, Hij is de Werkmeester van
het zaligmakend geloof.
Waarom Hij de Werkmeester is?
Hij is de Werkmeester des geloofs,
omdat wij uit onszelven niet iiunnen
geloven, door een kloek besluit, zoals
de modernen dat noemen. Wij kunnen
dat niet, omdat wij daartoe onmachtig
zijn. Wij zijn slaven, geketend in het
ongeloof. Eer zal de slaaf zijn ijzeren
ketens verbreken, dan wijons zouden
kunnen ontdoen van het ongeloof. Daar
om kunnen wij uit onszelven' niet gelo
ven.
Maar ook willen wij niet geloven. De
mens ziet van nature niet de heerlijk
heid van Christus en Zijn dienst. En
daarom wil hij zich ook niet in dien
dienst begeven. Nu is hij vrij man,
meent hij, en hij is blijmoedig en opge
ruimd. Hij meent, dat als hij in Chris
tus gelovig werd, hij al zijn vrijheid en
blijheid verliezen zou. En het Evangelie
is hem ook te vernederend; het ont
neemt hem alle roem in zichzelven; daar
protesteert zijn hoogmoed tegen. Hij wil
liever een natuurgodsdienst. Alles komt
uit de natuur voort. Dan komt hij als
hoogbegaafd, als hooggeëerd, als een
deugdzaam mens, ja als een half-god er
uit. En ziet, dat duldt het Evangelie
niet. En daarom wil hij niet geloven.
Maar hij durft ook niet te geloven. En
vraagt u: „waarom niet?" Omdat de
bange vrees, de onafscheidelijke met
gezellin van het kwade geweten, hem
dringt om Gods lieve heilsbelofte te
wantrouwen; ja, om te vluchten van
Gods aangezicht, inplaats van zich on
voorwaardelijk aan de Heere over te
geven.
Zo ziet gij, dat het zalig worden door
het geloof bij de mens onmogelijk is;
eer zal de kemel gaan door het oog van
de naald, dan dat een mens van zich
zelven kan, wil of durft geloven.
En vraagt u nu nog eens: waarom de
Heilige Geest de Werkmeester is? Wel
nu, Hij is het, omdat mensenkrachten
en Engelenvermogen te kort schieten
om ons het geloof te geven. Mensen
kunnen u de waarheid verkondigen,
maar de Geest moet u het gehoorde te
verstaan geven.
Mensen kunnen een geloofsbegrip in
uw hoofd prenten, maar het echte ge
loofsleven dat moet de Geest inplanten.
Wij kunnen het soms zo ver brengen,
dat we een tegenstander zo beschamen,
dat hij geen woord meer tegen de waar
heid kan inbrengen. Maar die tegen
stander winnen voor Christus, omzetten
in een hartelijke liefhebber der waar
heid, hem tot het geloof bewegen, dat
gaat alle menselijke vermogen te boven.
Dat moet de Heilige Geest doen! En
daarom is Hij de Werkweester van het
geloof.
wijlen ds. G. van Reenen
dan was dit onnatuurlijk, een bewijs
dus van schuld.
Vóór o£ tegen.
Wat voor mensen waren die zoge
naamde heksen eigenlijk? Meestal per
sonen, die een afwijking van de geest
hadden: zwakzinnigen, krankzinnigen.
Of zij die in vlagen van dronkenschap
wat onzin hadden uitgekraamd. Zenuw
achtige mensen, vooral hysterische
vrouwen hadden veel kans als heks te
worden beschouwd.
Waren er dan geen mensen, die zich
durfden verzetten tegen de hekserij en
de processen, die er zelf niet in geloof
den. Inderdaad waren ze er.
De Jezuïet Spee schreef i 1625 een
boek: „Waarschuwing om geen kwaad
halsgerecht te doen over beschuldigden
van toverij".
Johannes Wier (1515 - 1588) schreef
ook een uitgebreid werk over deze
kwestie. Geboren uit een Zeeuws ge
slacht werd hij geneesheer te Arnhem
en later lijfarts van de hertog van Gulik
en Kleef. Zijn beroep bracht hem meer
malen met geesteszieken in aanraking.
De meeste verhalen over toveren en
heksen beschouwde hij als onzin. Zo zei
hij eens deze typische woorden: „De dui
vel was wel gek om zich altijd bezig te
houden met oude, arme, lelijke vrou
wen".
Het meest bekend is de Amsterdamse
predikant Balthasar Bekker. In 1690
verscheen van hem een dik boek „De
betoverde wereld". Met een rnassa voor
beelden toont hij aan dat al die verha
len over spoken en toveren en heksen
een verschrikkelijk bijgeloof zijn.
Ook de bekende dichter Jacob Cats
ageerde tegen de heksenprocessen. Pas
advocaat geworden, heeft hij eens ge
pleit voor een vrouw uit Goeree, die
Ds. Balthasar Bekker
van tovenarij werd beschuldigd. Ze
werd vrijgesproken.
Deze schrijvers en anderen hebben er
aan meegewerkt, dat in 1597 te Schoon
hoven voor het laatst een heks werd ter
dood gebracht, terwijl in andere landen
de processen en terechtstellingen nog
jaren voortduurden. In Zwitserland tot
1782, in Spanje in 1783 voor het laatst.
Maar ik las ook nog dat in 1877 in Mexi
co vijf vrouwen als heks verbrand zijn
met instemming van de menigte. En dat
in 1895 een man in Ierland zijn vrouw
als een heks beschouwde en haar dood
de. Hij kreeg levenslange gevangen
schap.
De hervormers Luther en Calvijn ge
loofden ook in heksen en tovenaars.
Toen er 1540 een pest-epidemie uit
brak in Geneve, meende Calvijn dat die
veroorzaakt was door tovenaars. En op
een raadsvergadering in die stad (19
nov. 1545) beweerde hij dat zulke lieden
moesten worden uitgeroeid. Zeker op
grond van Exodus 22 18 „Een tovena
res zult ge niet iil leven laten".
De bekende theoloog Voetius was erg
voorzichtig in zijn beoordeling. Over de
heksenprocessen zei hij: „We achten het
beter vele schuldigen ongestraft te la
ten dan één onschuldige te veroordelen".
Oudewater.
Onze landsheer Karel V wilde lang
zamerhand een eind aan de heksenpro
cessen maken. Daarom gaf hij aan
Oudewater het privilege om heksen en
tovenaars op de stadswaag te mogen
wegen. Algemeen verbreid was het ge
loof dat een heks zeer licht woog, van
daar de waterproef om te zien of ze op
het water dreef. Wanneer nu bij het
wegen het gewicht overeen kwam met
de natuurlijke proportie van het li
chaam, dan was men vrij. Men kreeg
daarvan een certificaat, dat geldig was
voor het hele land en alle andere proe
ven uitsloot. Dit wegen ging eerlijk en
voor velen was Oudewater een toe
vluchtsoord te midden van de ellende.
Tal van personen (zelfs uit Duitsland)
gingen vrijwillig hierheen om na hun
terugkomst het bewijs van hun on
schuld te kunnen tonen. Ik meen dat
hier nooit iemand te licht werd bevon
den.
We moeten niet al deze verhalen als
onzin beschouwen. Tussen hemel en
aarde gebeuren er misschien wel meer
dingen, vreemde verborgen dingen dan
wij weten. Het staat ook in de bijbel.
(Deuteronomium 18 10 en 11) en in ons
Avondmaalsformulier. Wat voor vrouw
was dat in Endor die koning Saul be
zocht? Wat is spiritisme? De bijbel ver
biedt ons met zulke dingen bezig te zijn.
Want in Deut. 29 29 lees ik: „De ver
borgen dingen zijn voor de Heere onze
God, maar de geopenbaarde zijn voor
ons en onze kinderen". Laten we met
Gods openbaring tevreden zijn, daaraan
hebben we voldoende.
SOMMELSDIJK - MIDDELHARNIS:
Middelburg.
L, van Wallenburg.
THOLEN
Kerknieuws. De kerkeraad van de
Hervormde Gemeente heeft een beroep
uitgebracht op ds., Arkeraats te Zegveld.
Vol bewondering heeft een goedge
vulde zaal van „Vita-Nova" te Som-
melsdijk maandagavond gekeken naar
de toen gehouden „Neveda Breimode-
show", georganiseerd door de Firma's
Mlep Boeter, Modehuis Borgdorff en
Diny van Katwijk, in samenwerking
met de Neveda breiwolfabrieken, om
Flakkees' nijvere breisters van al het
nieuwe op de hoogte te stellen. De ges
te wordt jaarlijks bijzonder op prijs ge
steld en dat was ook nu weer het geval!
„Het zal even wennen worden, maar
men gaat voor het komende seizoen op
de grof-gebreide toer", zo werd de da
mes al direct aan het begin van de leer
zame avond duidelijk gemaakt. Een
groot aantal modellen uit de nieuwste
breigids werden getoond, waarbij met
een opviel dat Neveda niet alleen zorgt
voor de nieuwste modellen maar ook
voor de nieuwste breiwol!
Veel waardering was er o.m. voor het
nieuwe artikel „Puto", een garen met
een handgesponnen karakter die ge
breid wordt op naalden nr. 7. Dikke
garens zijn dit seizoen duidelijk toon
aangevend, wat ook blijkt uit de mo
dellen, gebreid uit van „Combo" en
„Combo-Set". Wanneer die twee samen
worden verwerkt ontstaat een geweldig
leuk effect doordat „Combo-Set" ge
vlamd is.
Zelfs bleken óp de show de gebreide
mantels aan hun trekken te komen,
maar liefst 4 mannequins kwamen er
aan het eind van de show mee de plan
ken op! De dames kregen veel applaus
voor hun handgetareide mantels waar-
In een stoere sportieve trui
mee ze de kou best aan kunnen.
Een bijzonder geslaagde avond werd
het en de dames, noch de speaker, de
modellen noch de organisators hebben
zich ook maar één moment behoeven te
vervelen. „Blij dat ik brei",was dan
ook het motto waarmee de dames weer
op huis aan gingen, waarschijnlijk ge
ïnspireerd door zoveel moois dat ze ge
zien hadden.
DAMVERENIGING
Uitslagen maandag 4 oktober 1976
Afdeling 1:
KI. Vis J. Dekker 2—0
J. Smalheer A. Knape 2O
H. Groenendijk M. v. Lente 2—0
A. Verolme B. Vis 0—2
J. van Hoorn J. Lodder 11
Afdeling 2:
J. Polder C. Zoon 0—2
J. van Es A. v. d. Sluijs 11
I. Koese B. Roetman 11
A. Krijgsman F., Noordijk 11
C. Polder H. Verolme 0—2
Afdeling 3:
N. Quispel T. van Brussel 11
H. Noordijk C. Spee 1—1
G. V. d. Sluijs I. Mackloet 1—1
Afdeling 4:
M. Klink L. van Erkel 2-0
J. Verbiest A. v. d. Valk 1—1
H. Schellevis J. v. d. Kooij 2-0
Historisch verhaal uit de eerste tijd
der hervorming
door
M. VAN DER STAAL
25
„Wij zijn in Gods Hand", was, met
overtuiging uitgesproken, haar ant
woord. „Maar kom, Maerten", liet
zij er op volgen, „laten we Isinnen-
gaan. Er zijn daar nog enkele vrienden,
waaronder een paar, die ge reeds ont
moet hebt, naar ik hoor".
Maerten wilde tegenstreven. Hij
hoorde toch immers niet in een verbo
den samenkomst thuis! Doch Anneke
was hem reeds voorgegaan en had de
deur der grote achterkamer geopend,
waar hij te midden van enige Brielse
mannen en vrouwen Arend Jansi zag
zitten en Meynardt en David Joris.
„Ha! Daar is onze veeiman! Ik ben
blij, dat ge toch nog gekomen zijt".
Het was Meynardt, die hem met deze
woorden verwelkomde.
Maar Maerten schudde het hoofd.
„Neen", zeide hij, „ik kwam niet.
omdat gij mij uitgenodigd hebt, maar
omdat ik ernstige berichten heb".
„Betreffen die Juan Perez de Save-
dra?" vroeg David Joris haastig.
„Ja", antwoordde hij somber.
„Die man is straks met de dokter in
Brielle gekomen en ik vrees, dat ze niet
veel goeds in de zin voeren. Ze deden
anders niet onderweg dan zeer geheim
zinnig fluisteren. En dat het boosaardige
mannen zijn, die niets om een mensen
leven geven, dat heb ik onderweg ook
kunnen zien".
Hij vertelde nu van Egbert, die met
hem mee was gegaan en op zo droe
vige, wijze om het leven was gekomen. -
„De dokter en die Savedra", be
sloot hij zijn mededeUngen, „hebben
verhinderd, dat 4k de arme jongen red
de. Als zij mij niet hadden tegengehou
den, zou Egbert nog leven".
„Moordenaars zijn het!" viel David
Joris uit. „Moordenaars, die hetzelfde
lot verdienen, als nu die jongen getrof
fen heeft".
„Wij. mogen niet richten, David",
zei Meynardt en Maerten zag, dat de
Meester met een hoofdbeweging zijn
instemming met die woorden te kennen
gaf. „Aan Gode komt het toe, de ma
te der straf te bepalen, die de overtre
ders Zijner Wetten toekomt".
„Maar
David'Joris wilde op heftige toon ant
woorden. Meynardt echter voorkwam
hem, door te zeggen:
„David, ik wil u niet bestraffen. Maar
moeten wij niet veeleer voor onze vij
anden bidden dan hen een bittere dood
toewensen?"
„En ik wil op een avond als deze niet
twisten", zei David Joris, zich in een
hoek terugtrekkend. „Maar dit zeg
ik toch, dat wij haten mogen en haten
moeten, die onze'God haten".
Maerten Willems keek van de een
naar de ander. Hij begreep niet, wat hij
hoorde en zag. Wel kende hij 's Mees
ters zachtmoedigheid, maar toch had hij
verwacht, dat ook hij zijn afschuw over
de houding der twee mannen in de boot
zou hebben getoond. Doch dit gebeurde
niet. De enige, die een mening uitte, ge
lijk hij die had, was David Joris. Al de
anderen zwegen en waren, het dus
blijkbaar met Meynardt eens.
„Neen, vrienden", zei nu Anneke
Jansz, „van twisting mag geen spra
ke zijn. Ik ben overtuigd, dat ook David
Joris gaarne met Meynardt en ons zal
meebidden voor de dokter en voor die
Savedra. Is 't zo niet, David?"
„Ja"', stemde deze toe. Doch het
kwam Maerten voor, alsof dit toestem
men niet van ganser harte ging.
De aanwezigen letten evenwel niet op
de toon van Davids stem. Ze hoorden
alleen zijn ja en verheugden zich klaar
blijkelijk, dat aldus spoedig en in vrede
het meningsverschil weer was bijgelegd.
„Mag ik iets zeggen?" onderbrak
de veerman de stilte, die er nu enige
ogenblikken heerste. En op het toestem
mend knikken van de Meester vervolg
de hij: „Dan moet gij deze samenkomst
vanavond niet houden. Want ik geloof,
dat de dokter en al de anderen weten
wat hier gebeuren gaat".
„Neen!" riep Anneke Jansz schier
verschrikt uit. „Laten we de samen
komst niet uitstellen! Wij begeren bei
den zeer, gedoopt te worden
„Maar uw veiligheid", onderbrak
Maerten haar „en die van de Mees
ter".
„Zo God met ons is, kunnen de men
sen ons niets doen", mengde nu
Arend Jansz zich in het gesprek.
„Maar we hebben vandaag niet sfil ge
zeten, Maerten", voegde hij er aan
toe, blijkbaar om de bezorgde veerman
gerust te stellen. „Uw waarschuwing
hebben we niet in de wind geslagen.
Mocht er iets gebeuren, dan zullen de
broeders en zusters Meester Adriaen
volgen. Is 't zo niet afgesproken?"
Maerten zag de kring rond. Meester
Adriaen? O, dat was de smid, die een
paar huizen verder in de Coppaenstraat
woonde. Hij kende deze man als bui
tengewoon sterk. En vastberaden was
Meester Adriaen ook. Toen, een tijd ge
leden, Ibij de Kaaipoort een hevige brand
was uitgebroken en heel wat mensen in
grote angst verkeerden, omdat er zich
in het brandende huis nog een kin'd be
vond, was het Meester Adriaen geweest,
die, kortberaden, een in de Goote nat
gemaakte deken om zijn lichaam sloeg,
door rook en vlammen heendrong en
enkele ogenblikken later het kind in de
armen der radeloze moeder legde.
Het was inderdaad voor de veerman
een geruststelling, dat deze wakkere
man zich bij de Meester bevond. Als ze
nu mochten komen, de verraders, zou
den ze met Meester Adriaen ook te doen
krijgen! En als ze dan niet moesten af-
deinzen
Maerten wendde zich nu naar de deur.
„Wat gaat ge doen? Ge gaat toch niet
weer heen?" vroeg Anneke Jansz.
„Ja", antwoordde hij. „Maar ik
blijf in de omtrek, 'k Ga de wacht hou
den, onderwijl gij vergadert".'
„Neen, dat behoeft niet, Maerten",
zei Anneke. „Blijf bij ons".
„Maar als zé dan komen, kan ik u
waarschuwen", wierp hij haar tegen.
„Dan zullen de broeder en zusters
toch nog wel in tijds de wijk kunnen
nemen';, zei Anneke weer, die in
weerwil van het gevaar overtuigd
scheen van de doeltreffendheid der be
raamde maatregelen.
Maerten weifelde. De begeerte, om
voor des Meesters veiligheid te waken
en de innerlijke vrees, dat hij door 't
bijwonen dezer bijeenkomst zijn ziel
schade zou aandoen, dreven hem naar
buiten. Maar ook: de gebeurtenissen van
gisteren en heden, tengevolge waarvan
er een geheimzinnige band tussen deze
menden en hem was gelegd, deden hem
verlangen de doopplechtigheid zijner
vrienden bij te wonen.
„Ja Maerten, blijf", drong nu ook
Arend Jansz. aan.
De uitnodiging van de Meester be
sliste. De veerman zette zich neder,
maar bleef in de nabijheid van de deur,
om ieder ogenblik ter. verdediging ge
reed te zijn.
Op verzoek van Meynardt vormden
even daarna de aanwezigen een kring
om Arend Jansz. en zijn Anneke. En nu
begon Meynardt te spreken. Maerten
zag, hoe ze aan zijn lippen hingen. In
zonderheid de Meester scheen alles om
zich heen vergeten te zijn: om het ge
vaar gaf hij niet; aan de vijanden, die
hem belaagden, dacht hij niet hij zag
slechts de man, aan wie hij, volgens zijn
getuigenis, zoveel te danken had. Want
dat Meynardt die man moest zijn, stond
bij Maerten vast. Zo groot de tegenstel
ling was tussen David Joris en 'de Mees
ter, zo groot was de overeenkomst tus
sen deze en de man, die daar stond te
spreken.
Wat zei hij? De veerman lette er in
't eerst weinig op. Maar de ernst en de
bezieling, waarvan Meynardts woorden
getuigden, zijn eerbiedwaardige en eer
biedwekkende houding deden ook hem
tenslotte naar deze man luisteren.
(Wordt vervolgd)