EIIATIDEn - niEUWS Motor-club „Flakkee" floreert als nooit tevoren Overdenking ONMËÜIaNSZ I iedereeEi uit de Heilige Schrift 2e blad Vrijdag 27 augustus 1976 No. 4517 HET KIJKVENSTER €iERO 1 ruim en overzichtelijk 1 g in onze spéciale 1 showroom. i I A. VroeglBideweij i Westdijk 46 - Middelharms IrainiiiHiiHHHiaiiHraiuiiuBawiHHiyuaM^^ Het kan u misschien gestolen worden, de motorsport! U zetelt zich liever comfortabel in uw wa gentje als u de baan op gaat. Vier wielen voor u en niet maar twee, want „grip" wilt u hebben. Uw idee maar er zijn anderen, dat weet u best! De motorenhousi- asten, één met huii stalen ros, door dik en dun. Verwar ze niet met de motorgekken die een droef eind te wachten staat. De echte motor- man wil 't plezierig houden, heus! Zijn leven is hem lief, zijn motor evenzeer. C. l€§EViT ZN. Centrale Verwarming SOMMELSDIJK Telefoon (01870) 26 09 Jubileumc®re€ert VERVOLGVERHAAL blik op kerk en samenievirtg Peter is homofiel Het kwade goed noemen Het Woord verworpen In het jongste nummer van Woord en Dienst, het blad voor ambtsdragers in de Ned. Herv. Kerk, vond ik een bij drage van de hand van mevr. drs. L. W. van Reijendam-Beek, predikante in Beverwijk en naar ik meen ook syno- delid, onder de titel: „Peter is homo fiel". In dat artikel wordt het probleem aan de orde gesteld van ambtsdragers die op huisbezoek de mededeling te verwerken krijgen dat één van de ge zinsleden, een zoon bijvoorbeeld, „an ders" is. Hoe moet een predikant, hoe moeten ouderlingen zo'n probleem be handelen? Twee mogelijkheden laat mevr. Van Reijendam- de revue passeren om ze direkt daarna ook weer te verwerpen. De eerste mogelijkheid is, het gegeven gewoon te aanvaarden. „Is Peters ho mofilie niet een omstandigheid, even zedelijk indifferent als het feit dat hij sociale aardrijkskunde studeert? Peter is homofiel, wel, laat hij naar zijn ge aardheid leven, samen met een vriend van wie hij houden kan". Het is duidelijk dat dit wel het stand punt van mevr. Van Reijendam is. Maar, zo geeft zij toe, op deze manier kan men zich niet van de zaak afma ken. Er moet, vooral ook tegenover de gezinsleden, wel over gesproken wor den. „Serieus, maar zonder zwaarwich tigheid, en zonder te dramatiseren". Daarna kijkt mevr. Van Reijendam naar de andere zijde. Er zal ook wel eens een huisbezoeker zijn „die rilt van zulke zondigheden". Zij gaat daar ver der niet op in, maar uit haar woorden blijkt wel dat dit voor haar een ach terhaalde zaak is. Natuurlijk, homofilie is geen zonde, zelfs geen afwijking. Het is gewoon „anders-zijn", dat nu einde lijk maar eens door iedereen aanvaard moet worden. U kunt haast wel raden welke kant het artikel verder uitgaat: Ik citeer: „Staat de gerichtheid op sexegeno- ten eenmaal vast, wat is er dan pre cies zo erg aan? De vraag of een ho mofiel naar zijn gerichtheid leven mag komt als ethisch probleem in de bijbel nergens aan de orde. Ook wordt nergens in de bijbel het huwelijk als alleen-zaligmakend voorgesteld. Wel spreekt Gen. 2 over het sterk en diep geluk als twee mensen een verbond sluiten, de mens en zijn tegenover. Maar dat tegenover duidt niet aller eerst op het verschil in sexe! De an der is altijd anders. Essentieel in een liefdesverbond zijn de trouw en de betrouwbaarheid, en de liefde als con crete aandacht en zorg. Dit nu kan in een diepe vriendschap precies zo beleefd worden als in een huwe lijk. Beslissend bij het denken over homofilie is misschien dat Christus mensen aanvaardt met hun eigenaar digheden en hun tekort". Dat is dan de visie van een vrouwe lijke ambtsdrager in de Herv. Kerk, een visie die in het officiële blad voor de ambtsdragers als de meest normale zaak ter wereld wordt voorgeschoteld! Mevr. Van Reijendam heeft blijkbaar weinig bijbelkennis (niet zo best voor een theologe) öf zij bezit een andere bijbel dan ikWant zij mag dan zeggen dat de bijbel zich nergens uit spreekt over de vraag of een homofiel zijn „anders zijn" mag praktiseren, maar in mijn bijbel staan nog altijd Ge nesis 19 en Romeinen 1. En nu moet niemand zeggen dat deze schriftplaat- sen verkeerd zijn geëxgetiseerd, want dat verhaaltje ken ik ook wel. Dat is trouwens op uitstekende wijze weerlegd door Prof. Dr. J. Douma in zijn boekje Homofilie", dat ik iedereen ter lezing zou willen aanbevelen. En dat het huwelijk nergens in de bijbel als „alleenzaligmakend" (wat een naar gebruik van dat woord in dit ver band!) wordt voorgesteld is ook niet waar. Want ik lees in het begin van Genesis: „Man en vrouw schiep Hij hen". Als dat niet duidt op een verschil in sexe, dan weet ik het niet meer. Ik weet natuurlijk wel, dat hiermee het probleem van de homofilie niet is opgelost. Er zijn mensen die „anders" zijn, en hier ligt een stuls nood, waar aan we niet achteloos mogen voorbij gaan. Maar dat wil nog niet zeggen dat we het kwade goed mogen noemen, en de duisternis mogen voorstellen als het licht. Alle bezwaren tegen het artikel van mevr. Van Reijendam zijn terug te brengen tot één hoofdbezwaar: zij gaat uit van de mens en zijn situatie en niet van het Woord van de levende God. En dan kan er maar één ding meer ge zegd worden: „Zij hebben Mijn Woord verworpen, wat wijsheid zouden ze dan hebben?" Waarnemer. Eeuwen geleden zou hij zo'z'n paard gekoesterd hebben. Z'n paard is nu van staal, z'n roskam werd een poetslap. De waterbak is nu benzinetank en de ijzers geprofileerde banden. Het 'drafje van toen heet nu toeren en dat houdt 'ie dagen vol maar 't paard kreeg ook wel eens de sporen! Dat 'was een woeste rit, dat was een brok gew^eld. Nu heet dat crossen, afmattend als toen voor 't ros als voor de ruiter! Een ruiter- toernooi heet nu motor-cross en dat maakt het beeld compleet behalve dan de lansen waarmee toen werd doorge prikt Toen waren er al amazones en ook nu zijn er meisjes die liever benzine ruiken dan de meest „mannelijke" af- ter-shave. Zij staan langs de lijn als hun gades ten strijde trekken, in een wolk van stof en uitlaatgassen. Zater dagmiddag, bij Herkingen, ver van 't dorp, zelfs buiten de Grevelingendijk heeft zich dat opnieuw voltrokken. „Het behoort tot de daverende dingen dezer dagen!" zei burgemeester H. Bos van Dirksland kort voor hij het motorgeweld de vrije teugel gaf. Het is het bestuur van de motorclub Flakkee die dat alles in goede banen tracht te houden en dat is geen geringe zaak. P.K.'s hou je nog gemakkelijker in be dwang dan gespannen zenuwen, zo blijkt dan weer. Maar voorzitter Jan Markensteijn uit Oude Tonge weet dan te praten als ene Brugman totdat de gemoederen zijn bedaard en iedereen, in 't zadel zit. De motorclub „Flakkee" telt al ruim 140 leden Viraarvan er zo'n honderd twintig van Flakkee komen; de overi gen uit Vlissingen, Zierikzee, Bleiswijk en andere plaatsen. De club houdt zich voornamelijk met crossen bezig, zo'n tien wedstrijden in een seizoen dat loopt van april tot september. In oktober, na afloop van de crosses, wanneer de pun ten zijn geteld, staan de flakkeese kam pioenen in de diverse klassen gekroond te worden. Er wordt meegesputterd in de bromfietsklasse, en de direct daar op volgende 50 cc klasse, vervolgens wordt meegeknetterd in de 125 cc klas se en met een zwaarder wordend ge luid in de 250, de 350 en 500 cc klasse. Niet alleen maar door jonge knapen die zich de waarlijk niet geringe in spanning en kosten willen getroosten, maar ook door eerzame huisvaders wier vrouw en kinderen in het „renners kwartier" elkaar treffen en ook daar Met, een fors gangetje door de bocht. hun plezier beleven. Wie zich tot alles aangetrokken voelt kan zaterdagmiddag weer een kijkje nemen als „Flakkee" een club-cross houdt, een gemoedelijker gebeuren wel licht dan de „najaarscross" die j.l. za terdag verreden werd en waarin om 't hardst om de beschikbare bekers werd gestreden. De jongste deelneem ster was nog maar 9! Nieuwe leden kunnen zich opgeven via de penning- meesteresse mevr. E. Passchier-Hee- ringa, van Gorcum Dwarsstraat te Som- melsdijk. De contributie bedraagt nog slechts 20,per jaar. Voor de mees ten zal dat een minder groot probleem zijn dan het aanschaffen en het onder houd van het cross-machientje dat weliswaar pittig behoort te zijn maar evenzeer een pittig prijsje kost terwijl de cross beukt als een slopershamer Niettemin, de M.C. Flakkee, 4 jaar geleden opgericht, floreert als nooit te voren. „We houden de jongens van de weg", vindt dhr. Markensteijn, zelf geen crosser maar wel oud-motorrij- der. Blij is hij en zijn mede bestuurders voor de enorme medewerking die van alle kanten ondervonden wordt, op de Rijkspolitie mag steeds gerekend worden, eveneens op de brandweer en burg. Bos gaf j.l. zaterdag zijn mede- W'erking en gaf het startsein. Heel dank baar is M.C. Flakkee dhr. D. Struijk die een stuk van zijn buitendijks gele gen gors aan de crossers beschikbaar stelt waardoor de bewoonde wereld geen enkele hinder ondervindt. „Onbegrijpelijkzegt dhr. Mar kensteijn over de crossers en dat slaat op de manier waarop ze hun machines in bedwang houden, „'n Tikkeltje gaS' bijheeft hij één keer tegen eenf deelnemer durven zeggen, maar daar is' hij nu voorgoed van genezen. De knaap had zijn spul al op de aanhanger gela den maar die laadde hij snel weer af, plantte dhr. Markensteijn op de zit en daar ging 'ie, nou ja, ging'ie Ook dat komt voor, een stoere renner geveld. DE VERLOSSING VAN DE ELLENDIGE Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijnen weg; doch de Heere heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen. Jesaja 33 6. De ware troost bestaat in de kennis van drie stukken. Duidelijk leert de Heidelbergse catechismus: „Hoe groot mijn zonden en ellende zijn, hoe ik van mijn zonden en ellende verlost word en hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn". Van deze heilsorde kan niets vrorden overgeslagen. Het is de orde welke de Heere heeft uitgedacht om een gevallen en verloren mens weer in Zijn gemeen schap te herstellen. Welke gedachten wij ook mogen den ken en welke wegen wij ook mogen be spreken, als het niet beantwoordt aan de leiding des Heeren, duidelijk in Zijn Woord beschreven, zal het in de grote dag blijken ongenoegzaam te zijn voor de eeuwigheid. De mens is de vader der leugenen toegevallen en hij gelooft maar al te gaarne wegen, welke naar zijn vlees worden voorgesteld en welke de han delingen Gods met de mens komen te verdoezelen. De verlossing van de mens wijst dui delijk op de staat waaruit hij verlost moet worden. Zijn ellendestaat als ge volg van zijn erf- en dadelijke zonden zal gekend moeten worden, wil ooit de verlossing noodzakelijk zijn. Ellende en verlossing zijn geen begrip pen, maar ze worden door de Heilige Geest geleerd en door het geschonken geloof ervaren. Jesaja noemt de mens in zijn staat voor God een dwalend schaap. Zonder onderscheid zijn wij dat. Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijnen weg. Een schaap kan niet zonder leiding, het dwaalt gemakkelijk af. Een schaap is vreesachtig en heeft geen verweer. Een schaap is een ge makkelijke prooi van het wild gedierte. Een schaap kan alleen maar blaten en de weg terug niet vinden. Deze beeldspraak gebruikt Jesaja in de tekstwoorden. Hij heeft het dan over de van God afgevallen mens. Wij zijn als een dwaalziek schaap, af geweken van het rechte spoor en zijn zonder God op de wereld. De lokkingen van de satan, de begeer lijkheid van de ogen, de grootheid van ons leven, de koestering van ons vlees voeren ons al verder af van de bron van ons leven. Wij zijn een gemakkelijk prooi voor de vijanden van onze ziel. Duizenden leven zo op de aarde, ze zijn van God en zijn beminnelijke dienst vervreemd. Wij keerden ons een iegelijk naar zijnen weg. Met de weg wordt bedoeld de wijze van ons leven. Zonder herder dwaalt het schaap en zoekt een eigen weg, waar het eindelijk zal terecht komen weet het niet. Zo is het leven van de mens. Wij gaan onze zelfgekozen wegen in en leven naar het goeddunken van ons hart. Van deze wegen zijn er vele aan te wijzen al ziet de dwalende mens ze niet. Onze wegen, zijn wegen van duister nis, ja paden des doods. Zonder licht en omringt door doodgevaren gaat de mens daar henen. De wegen zijn krom en on overzichtelijk, wat er in de toekomst komen zal is verborgen voor de ogen. De wegen zijn vol van doornen, ste nen en kuilen. De doornen steken en verwonden; over de stenen struikelt de. mens menigmaal en de kuilen doen hem vallen in nare diepten. De vraag zal ze ker bij U opkomen, is dit alles niet te zwart getekend, is het nu zo erg met de mens? Ik meen dat het slechts een zeer geringe opsomming is van de werkelijk heid. De wetenschap van deze zaken zijn te vinden in het leven van levend- gemaakte schapen. Van mensen die tot God werden bekeerd. Door de weder- barende werking van de Heilige Geest zijn ze ontdekt aan hun bestaan voor God en leerden ze wie ze waren in al hun wegen. Wat een ontzaglijke ontdek king was dat toch! Hoe hebben zij ge beefd voor de levende God en geblikt in hun vorig leven. Hoe dwaalziek was hun bestaan, hoe verkeerd waren de wegen. Als een ver dwaald schaap wisten ze de weg terug niet te vinden en meenden in een hui lende wildernis om te komen. Hoe groot wordt het wonder als de Heere hen gaat leiden en doet ervaren dat Hij de herderstaf over hen uitstrekt. Jesaja schrijft in de tekst hoe de Hee re dat doet. „Doch de Heere heeft on zer aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen". Onze ongerechtigheden! Wie kent ze en wat maakt het ons voor God? Die de Heere de ogen heeft geopend, die weet het: de bezoldiging van de zonde is de dood. Vloekwaardig en strafwaardig is de dwalende mens voor God. Doch de Hee re heeft de zonde en de schuld en de vloek gelegd op Hem, Die de tekst ons wordt aangewezen. Op Christus is de zonde van Gods kin deren gelegd. Hij stelde Zijn leven voor Zijn schapen. Om de zonden Zijns volks is de plage op Hera geweest. Op Hem, Die Zich voor Zijn schapen in het ge richt heeft begeven, op Hem, Die zich op het vloekhout in de dood overgaf om voor een ter dood veroordeelde het eeu wige leven te verwerven. Gelijk in de schaduwdienst de zonde van het volk gelegd werd op de zondebok en deze met de zonde beladen in de woestijn werd gejaagd, alzo is de zonde van Gods kinderen op Christus gelegd en heeft Hij ze gedragen, ja weggedragen van voor het aangezicht des Heeren. Hoe won derlijk is toch de verlossing van Chris tus' schapen. Zij worden behouden door de verlossing welke in Christus Jezus is. Bij hun is de schuld, bij God de ver geving. Bij hun is het oordeel, bij God de vrijspraak. Bij hun is de verloren heid, bij God is de behoudenis. Hoe zien de ware schapen uit naar de toepassing van het verworven heil in Christus. David kende zijn verlorenheid, maar ook de behoudenis. Hij wist van de ver werving, maar ook van de toepassing. Hij heeft gezongen door de kracht van het geloof: Welzalig is de mens, wien 't mag gebeuren. Dat God naar recht hem niet wil schuldig keuren. En die, in 't vroom en ongeveinsd gemoed. Geen snood bedrog, maar blank oprechtheid voedt. Ps. 32 1. Dirksland. Ds. P. Blok. STELLENDAM Ter gelegenheid van het 80-jarig ju bileum van muziekver. „De Hoop" te Stellendam zal a.s. zaterdag een con cert gegeven worden op de tent bij het Haagse Huus. Medewerkenden zijn: Harmonie „Volharding" uit Oostvoorne en: Fanfare „Voorne en Putten" uit- Nieuwenhoorn. Het concert begint om 8 uur. Vooraf wordt een muzikale rond gang gemaakt. We hopen, dat alle ech te muziekliefhebbers dit concert niet zullen verzuimen. Historisch verhaal uit de eerste tijd der hervorming door M. VAN DER STAAL 13 En zo moest het blijven, was het gebed hun ner ziel, totdat de schaduwen des doods ook over hen zouden komen HOOFDSTUK III. BEGIN VAN DE STRIJD Het gelukte Maerten Willems niet, de Meester nog voor de stad in te ha len. Nu stond hij voor de poort, die zich daar even achter den door hem zo beledigde gesloten had. En aldoor werd de afstand groter, die hen van elkander scheidde. Even was de veerman besluiteloos, wat te doen. Terugkeren? Maar neen, dan zou hele de lange avond en nacht de angst hem kwellen, dat zijn woest en ruw optreden het leven van de Meester misschien wel in ogenblikke lijk gevaar had gebracht. Hij zou het niet in zijn kleine huisje kunnen uit houden. Neen, hij wilde diezelfde avond Meester Jansz nog zien en het hem zeggen, hoe groot zijn berouw was over het gebeurde. De stad in, naar de Coppaenstraat moest hij. De veerman sloeg weinig acht op de grommende woorden van de poort wachter, die zich zeer ontstemd toonde over het feit, dat hij voor de tweede maal in zo luttel tij ds van het lustig- opvlammend vuurtje in het wachthuis werd weggeroepen. Zelfs niet volgde hij de gewoonte, om even met de man te blijven pratenvóórt ging het, langs de nu geheel verlaten straten der stad. „Neen," sprak het binnen in hem. „Meester Jansz bedoelde heel geen kwaad met zijn vraag. Wat had ik dan zo op te stuiven! Heeft die drint van me al niet genoeg kwaads gedaan? Ik ben toch dat broekje niet meer van voor een jaar of twintig, dat bakke leien ging met ieder vreemdeling, die ons Holland te na kwam? O, ik dacht, dat ik toch eindelijk die woeste natuur er onder gekregen had. 't Is een mis daad van me, om zo uit te varen tegen die manEn de Meester is ziek, zegt moeder. Maar 't is toch nog wel mo gelijk, dat zij zich vergist. Hoe treu rig anders voor die twee mensen, dat zo spoedig aan hun jong huwelijksge luk een einde komen moest. Als moeder gelijk heeft en als die kwaal hem wer kelijk aangetast heeft, ben ik door die geschiedenis van deze avond de oor zaak, dat het einde verhaast wordt." Zó beschuldigde Maerten Willems zich zonder ophouden, terwijl hij zich haastte om de woning van Arend Jansz te bereiken. Maar van lieverlede ver minderde de snelheid van zijn gang. Hoe dichter hij bij de Coppaenstraat kwam, hoe meer hij zijn schreden in hield. Ja, eindelijk in die straat geko men, stond hij zelfs stil. „'k Zie er geducht tegen op." mom pelde hij. „Ik moet nu in Anneke's tegenwoordigheid óók spreken. En wie weet, wat die mij niet verwijten zal doen. Ik heb ze wel verdiend, maar ik vertrouw me niet meer. 'k Zou best opnieuw weer kunnen uitvaren. En als ze niets zegt, maar met haar ketterse meningen voor de dag komt, zal 't nog kwader voor me worden. Neen, hon derdmaal liever vooht ik, als vanmid dag, tegen storm en stroom." Toch, eindelijk, verkloekte hij zich en met een „Alle Heiligen mogen mij bijstaan", en een stil gebed tot zijn pa troon. Sint Maerten, ging hij de Cop paenstraat door en op het huis van Meester Jansz af, v>raar hij nu weldra de klopper liet vallen. „Wie is daar?" hoorde hij spoedig daarop een stem, die van Anneke, ach ter de deur. „Ik ben het; ik, Maerten!" gaf hij ten antwoord. Enkele ogenblikken later liet Anneke Jansz hem de kamer binnen, waar hij voor een groot haardvuur de Meester zitten zag. Maerten lette er niet op, dat langs de wand in rekjes en boven de schoorsteen fijn aardewerk uit de Delft- se platteel-bakkerijen te bewonderen was; hij merkte 't niet, dat zijn voeten op een ruig tapijt stonden, dat over een planken vloer was gelegd; hij had geen oog voor het fraaie spinnewiel ginds in de hoek evenmin als voor die keurige spiegel van plat glas, noch voor al de andere mooie meubelen in de ka mer al welk fraais getuigenis gaf van Anneke's goede smaak en yan haar rijke afkomstHij zag niets en nie mand dan Meester Jansz. Een schok voer door Maertens leden, nu hij, al was 't ook maar een kort ogenblik, nauwlettend dat bleke gelaat opnam, rossig verlicht door de flikke rende vlam van het vuur. Ja, moeder had gelijk! Zó ook- had hij Weijntgen gezien, zijn zuster, toen hij haar de ziekte tot uiting kwam; diezelfde bleek heid, diezelfde fijnrode plekjes op de magere wangen, diezelfde koortstige schittering in het oog. Arend Jansz, verrast door Maertens binnenkomst, wilde opstaan. „Blijf zitten. Meester," verzocht Maerten en zijn woorden stokten hem in de keel, toen hij er in één adem op volgen liet: „Ik kom u vergeving vragen voor mijn „Stil, Maerten!" Arend Jansz wendde afkerig zijn hoofd af en hief zijn arm op. De veerman vatte deze beweging zo op, dat hij de Meester te diep beledigd had, dan dat deze terstond zo maar de betuigingen van zijn leedwezen wilde aanvaarden. En toch, hij kon niet lan ger dat hem folterend verwijt ver dragen, te meer niet, nu hij zélf tot de herkenning van diens ziekte gekomen was. „Inderdaad," zei hij op overredden toon, „uit de grond van mijn hart vraag ik u vergeving. Ik hen dwaas geweest; mijn woestheid en mijn drift." „Ik had u al vergeven, voor ge 't mij vroeg," viel Arend Jansz hem in de rede. „Ik was wat te haastig mis schien en gij hebt 't zo niet bedoeld. Doch spreek daar nu niet meer van." Een zware last viel van Maertens hart, nu de Meester zo sprak. En in zijn blijschap ontging het hem, dat die stem zo zwak, zo vermoeid klonk. Toen, na enige ogenblikken van stilzwijgen, het besef hiervan tot hem doordrong en hij de ineengedoken gestalte daar voor liem zag, vervulde de oude vriend schap hem met diep, innig medelijden. „Ge zijt vermoeid. Meester", zei hij „en ik heb verkeerd gedaan, met nu te komen." „Juist andersom, Maerten. 't Is goed voor u. Ge zoudt immers geen rust ge had hebben? Wat mij aangaat, ja, ik ben wel ietwat vermoeid, maar 't was ook een zware reis, zo tegen de storm in Een hoestbui onderbrak 's Meesters woorden. „O!" ging het door Maertens hoofd, jdeze man heb ik zo kunnen beje genen! Hij spreekt niet over mijn schuld en is om mijnentwille blij met mijn komst „Ik ben ook blij, dat ge vanavond gekomen zijt, Maerten," zei hem nu Anneke's zachte stem, waarnaar hij luisteren moest en die hem ontrukte aan een nieuwe reeks zelfbeschuldi- gingen. „Ge moest dat wat meer doen, vind ik. Voor we getrouvird waren, waart gij samen zulke goede vrien den „We zijn nóg vrienden!" zei Mees ter Jansz met nadruk. „Ja," stemde Anneke toe, „dat geloof ik wel. Maar nu kunt gij niet' zo veel meer naar Maerten toe gaan. En daarom moest hij hier komen." De veerman knikte verlegen met het hoofd. Hij durfde niet zeggen, dat hij om de rijke Anneke weggebleven was. Eindelijk vermande hij zich en zag hij de spreekster aan, die haar woorden met een lichte hoofdbeweging kracht bijzette. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1976 | | pagina 5