EIIATIDEn - niEUWS
Motor-club „Flakkee" floreert als nooit tevoren
Overdenking
ONMËÜIaNSZ
I iedereeEi
uit de
Heilige Schrift
2e blad
Vrijdag 27 augustus 1976
No. 4517
HET
KIJKVENSTER
€iERO
1 ruim en overzichtelijk 1
g in onze spéciale
1 showroom. i
I A. VroeglBideweij
i Westdijk 46 - Middelharms
IrainiiiHiiHHHiaiiHraiuiiuBawiHHiyuaM^^
Het kan u misschien gestolen
worden, de motorsport! U zetelt
zich liever comfortabel in uw wa
gentje als u de baan op gaat. Vier
wielen voor u en niet maar twee,
want „grip" wilt u hebben. Uw
idee maar er zijn anderen, dat
weet u best! De motorenhousi-
asten, één met huii stalen ros, door
dik en dun. Verwar ze niet met de
motorgekken die een droef eind te
wachten staat. De echte motor-
man wil 't plezierig houden, heus!
Zijn leven is hem lief, zijn motor
evenzeer.
C. lۤEViT ZN.
Centrale Verwarming
SOMMELSDIJK
Telefoon (01870) 26 09
Jubileumc®re€ert
VERVOLGVERHAAL
blik op kerk
en samenievirtg
Peter is homofiel
Het kwade goed noemen
Het Woord verworpen
In het jongste nummer van Woord en
Dienst, het blad voor ambtsdragers in
de Ned. Herv. Kerk, vond ik een bij
drage van de hand van mevr. drs. L.
W. van Reijendam-Beek, predikante in
Beverwijk en naar ik meen ook syno-
delid, onder de titel: „Peter is homo
fiel". In dat artikel wordt het probleem
aan de orde gesteld van ambtsdragers
die op huisbezoek de mededeling te
verwerken krijgen dat één van de ge
zinsleden, een zoon bijvoorbeeld, „an
ders" is. Hoe moet een predikant, hoe
moeten ouderlingen zo'n probleem be
handelen?
Twee mogelijkheden laat mevr. Van
Reijendam- de revue passeren om ze
direkt daarna ook weer te verwerpen.
De eerste mogelijkheid is, het gegeven
gewoon te aanvaarden. „Is Peters ho
mofilie niet een omstandigheid, even
zedelijk indifferent als het feit dat hij
sociale aardrijkskunde studeert? Peter
is homofiel, wel, laat hij naar zijn ge
aardheid leven, samen met een vriend
van wie hij houden kan".
Het is duidelijk dat dit wel het stand
punt van mevr. Van Reijendam is.
Maar, zo geeft zij toe, op deze manier
kan men zich niet van de zaak afma
ken. Er moet, vooral ook tegenover de
gezinsleden, wel over gesproken wor
den. „Serieus, maar zonder zwaarwich
tigheid, en zonder te dramatiseren".
Daarna kijkt mevr. Van Reijendam
naar de andere zijde. Er zal ook wel
eens een huisbezoeker zijn „die rilt van
zulke zondigheden". Zij gaat daar ver
der niet op in, maar uit haar woorden
blijkt wel dat dit voor haar een ach
terhaalde zaak is. Natuurlijk, homofilie
is geen zonde, zelfs geen afwijking. Het
is gewoon „anders-zijn", dat nu einde
lijk maar eens door iedereen aanvaard
moet worden.
U kunt haast wel raden welke kant
het artikel verder uitgaat: Ik citeer:
„Staat de gerichtheid op sexegeno-
ten eenmaal vast, wat is er dan pre
cies zo erg aan? De vraag of een ho
mofiel naar zijn gerichtheid leven
mag komt als ethisch probleem in de
bijbel nergens aan de orde. Ook wordt
nergens in de bijbel het huwelijk als
alleen-zaligmakend voorgesteld. Wel
spreekt Gen. 2 over het sterk en diep
geluk als twee mensen een verbond
sluiten, de mens en zijn tegenover.
Maar dat tegenover duidt niet aller
eerst op het verschil in sexe! De an
der is altijd anders. Essentieel in een
liefdesverbond zijn de trouw en de
betrouwbaarheid, en de liefde als con
crete aandacht en zorg. Dit nu kan
in een diepe vriendschap precies
zo beleefd worden als in een huwe
lijk. Beslissend bij het denken over
homofilie is misschien dat Christus
mensen aanvaardt met hun eigenaar
digheden en hun tekort".
Dat is dan de visie van een vrouwe
lijke ambtsdrager in de Herv. Kerk, een
visie die in het officiële blad voor de
ambtsdragers als de meest normale
zaak ter wereld wordt voorgeschoteld!
Mevr. Van Reijendam heeft blijkbaar
weinig bijbelkennis (niet zo best voor
een theologe) öf zij bezit een andere
bijbel dan ikWant zij mag dan
zeggen dat de bijbel zich nergens uit
spreekt over de vraag of een homofiel
zijn „anders zijn" mag praktiseren,
maar in mijn bijbel staan nog altijd Ge
nesis 19 en Romeinen 1. En nu moet
niemand zeggen dat deze schriftplaat-
sen verkeerd zijn geëxgetiseerd, want
dat verhaaltje ken ik ook wel. Dat is
trouwens op uitstekende wijze weerlegd
door Prof. Dr. J. Douma in zijn boekje
Homofilie", dat ik iedereen ter lezing
zou willen aanbevelen.
En dat het huwelijk nergens in de
bijbel als „alleenzaligmakend" (wat een
naar gebruik van dat woord in dit ver
band!) wordt voorgesteld is ook niet
waar. Want ik lees in het begin van
Genesis: „Man en vrouw schiep Hij
hen". Als dat niet duidt op een verschil
in sexe, dan weet ik het niet meer.
Ik weet natuurlijk wel, dat hiermee
het probleem van de homofilie niet is
opgelost. Er zijn mensen die „anders"
zijn, en hier ligt een stuls nood, waar
aan we niet achteloos mogen voorbij
gaan. Maar dat wil nog niet zeggen dat
we het kwade goed mogen noemen, en
de duisternis mogen voorstellen als het
licht.
Alle bezwaren tegen het artikel van
mevr. Van Reijendam zijn terug te
brengen tot één hoofdbezwaar: zij gaat
uit van de mens en zijn situatie en niet
van het Woord van de levende God.
En dan kan er maar één ding meer ge
zegd worden: „Zij hebben Mijn Woord
verworpen, wat wijsheid zouden ze dan
hebben?"
Waarnemer.
Eeuwen geleden zou hij zo'z'n paard
gekoesterd hebben. Z'n paard is nu van
staal, z'n roskam werd een poetslap. De
waterbak is nu benzinetank en de ijzers
geprofileerde banden. Het 'drafje van
toen heet nu toeren en dat houdt 'ie
dagen vol maar 't paard kreeg ook wel
eens de sporen! Dat 'was een woeste
rit, dat was een brok gew^eld. Nu heet
dat crossen, afmattend als toen voor
't ros als voor de ruiter! Een ruiter-
toernooi heet nu motor-cross en dat
maakt het beeld compleet behalve dan
de lansen waarmee toen werd doorge
prikt
Toen waren er al amazones en ook
nu zijn er meisjes die liever benzine
ruiken dan de meest „mannelijke" af-
ter-shave. Zij staan langs de lijn als
hun gades ten strijde trekken, in een
wolk van stof en uitlaatgassen. Zater
dagmiddag, bij Herkingen, ver van 't
dorp, zelfs buiten de Grevelingendijk
heeft zich dat opnieuw voltrokken.
„Het behoort tot de daverende dingen
dezer dagen!" zei burgemeester H.
Bos van Dirksland kort voor hij het
motorgeweld de vrije teugel gaf. Het is
het bestuur van de motorclub Flakkee
die dat alles in goede banen tracht te
houden en dat is geen geringe zaak.
P.K.'s hou je nog gemakkelijker in be
dwang dan gespannen zenuwen, zo
blijkt dan weer. Maar voorzitter Jan
Markensteijn uit Oude Tonge weet dan
te praten als ene Brugman totdat de
gemoederen zijn bedaard en iedereen,
in 't zadel zit.
De motorclub „Flakkee" telt al ruim
140 leden Viraarvan er zo'n honderd
twintig van Flakkee komen; de overi
gen uit Vlissingen, Zierikzee, Bleiswijk
en andere plaatsen. De club houdt zich
voornamelijk met crossen bezig, zo'n
tien wedstrijden in een seizoen dat loopt
van april tot september. In oktober, na
afloop van de crosses, wanneer de pun
ten zijn geteld, staan de flakkeese kam
pioenen in de diverse klassen gekroond
te worden. Er wordt meegesputterd in
de bromfietsklasse, en de direct daar
op volgende 50 cc klasse, vervolgens
wordt meegeknetterd in de 125 cc klas
se en met een zwaarder wordend ge
luid in de 250, de 350 en 500 cc klasse.
Niet alleen maar door jonge knapen
die zich de waarlijk niet geringe in
spanning en kosten willen getroosten,
maar ook door eerzame huisvaders wier
vrouw en kinderen in het „renners
kwartier" elkaar treffen en ook daar
Met, een fors gangetje door
de bocht.
hun plezier beleven.
Wie zich tot alles aangetrokken voelt
kan zaterdagmiddag weer een kijkje
nemen als „Flakkee" een club-cross
houdt, een gemoedelijker gebeuren wel
licht dan de „najaarscross" die j.l. za
terdag verreden werd en waarin om
't hardst om de beschikbare bekers
werd gestreden. De jongste deelneem
ster was nog maar 9! Nieuwe leden
kunnen zich opgeven via de penning-
meesteresse mevr. E. Passchier-Hee-
ringa, van Gorcum Dwarsstraat te Som-
melsdijk. De contributie bedraagt nog
slechts 20,per jaar. Voor de mees
ten zal dat een minder groot probleem
zijn dan het aanschaffen en het onder
houd van het cross-machientje dat
weliswaar pittig behoort te zijn maar
evenzeer een pittig prijsje kost terwijl
de cross beukt als een slopershamer
Niettemin, de M.C. Flakkee, 4 jaar
geleden opgericht, floreert als nooit te
voren. „We houden de jongens van de
weg", vindt dhr. Markensteijn, zelf
geen crosser maar wel oud-motorrij-
der. Blij is hij en zijn mede bestuurders
voor de enorme medewerking die van
alle kanten ondervonden wordt, op
de Rijkspolitie mag steeds gerekend
worden, eveneens op de brandweer en
burg. Bos gaf j.l. zaterdag zijn mede-
W'erking en gaf het startsein. Heel dank
baar is M.C. Flakkee dhr. D. Struijk
die een stuk van zijn buitendijks gele
gen gors aan de crossers beschikbaar
stelt waardoor de bewoonde wereld
geen enkele hinder ondervindt.
„Onbegrijpelijkzegt dhr. Mar
kensteijn over de crossers en dat slaat
op de manier waarop ze hun machines
in bedwang houden, „'n Tikkeltje gaS'
bijheeft hij één keer tegen eenf
deelnemer durven zeggen, maar daar is'
hij nu voorgoed van genezen. De knaap
had zijn spul al op de aanhanger gela
den maar die laadde hij snel weer af,
plantte dhr. Markensteijn op de zit en
daar ging 'ie, nou ja, ging'ie
Ook dat komt voor, een stoere
renner geveld.
DE VERLOSSING
VAN DE ELLENDIGE
Wij dwaalden allen als schapen,
wij keerden ons een iegelijk naar
zijnen weg; doch de Heere heeft
onzer aller ongerechtigheid op
Hem doen aanlopen.
Jesaja 33 6.
De ware troost bestaat in de kennis
van drie stukken. Duidelijk leert de
Heidelbergse catechismus: „Hoe groot
mijn zonden en ellende zijn, hoe ik van
mijn zonden en ellende verlost word en
hoe ik Gode voor zulke verlossing zal
dankbaar zijn".
Van deze heilsorde kan niets vrorden
overgeslagen. Het is de orde welke de
Heere heeft uitgedacht om een gevallen
en verloren mens weer in Zijn gemeen
schap te herstellen.
Welke gedachten wij ook mogen den
ken en welke wegen wij ook mogen be
spreken, als het niet beantwoordt aan
de leiding des Heeren, duidelijk in Zijn
Woord beschreven, zal het in de grote
dag blijken ongenoegzaam te zijn voor
de eeuwigheid.
De mens is de vader der leugenen
toegevallen en hij gelooft maar al te
gaarne wegen, welke naar zijn vlees
worden voorgesteld en welke de han
delingen Gods met de mens komen te
verdoezelen.
De verlossing van de mens wijst dui
delijk op de staat waaruit hij verlost
moet worden. Zijn ellendestaat als ge
volg van zijn erf- en dadelijke zonden
zal gekend moeten worden, wil ooit de
verlossing noodzakelijk zijn.
Ellende en verlossing zijn geen begrip
pen, maar ze worden door de Heilige
Geest geleerd en door het geschonken
geloof ervaren.
Jesaja noemt de mens in zijn staat
voor God een dwalend schaap. Zonder
onderscheid zijn wij dat. Wij dwaalden
allen als schapen, wij keerden ons een
iegelijk naar zijnen weg.
Een schaap kan niet zonder leiding,
het dwaalt gemakkelijk af.
Een schaap is vreesachtig en heeft
geen verweer. Een schaap is een ge
makkelijke prooi van het wild gedierte.
Een schaap kan alleen maar blaten en
de weg terug niet vinden.
Deze beeldspraak gebruikt Jesaja in
de tekstwoorden. Hij heeft het dan over
de van God afgevallen mens.
Wij zijn als een dwaalziek schaap, af
geweken van het rechte spoor en zijn
zonder God op de wereld.
De lokkingen van de satan, de begeer
lijkheid van de ogen, de grootheid van
ons leven, de koestering van ons vlees
voeren ons al verder af van de bron
van ons leven. Wij zijn een gemakkelijk
prooi voor de vijanden van onze ziel.
Duizenden leven zo op de aarde, ze zijn
van God en zijn beminnelijke dienst
vervreemd. Wij keerden ons een iegelijk
naar zijnen weg.
Met de weg wordt bedoeld de wijze
van ons leven. Zonder herder dwaalt
het schaap en zoekt een eigen weg,
waar het eindelijk zal terecht komen
weet het niet. Zo is het leven van de
mens. Wij gaan onze zelfgekozen wegen
in en leven naar het goeddunken van
ons hart. Van deze wegen zijn er vele
aan te wijzen al ziet de dwalende mens
ze niet.
Onze wegen, zijn wegen van duister
nis, ja paden des doods. Zonder licht en
omringt door doodgevaren gaat de mens
daar henen. De wegen zijn krom en on
overzichtelijk, wat er in de toekomst
komen zal is verborgen voor de ogen.
De wegen zijn vol van doornen, ste
nen en kuilen. De doornen steken en
verwonden; over de stenen struikelt de.
mens menigmaal en de kuilen doen hem
vallen in nare diepten. De vraag zal ze
ker bij U opkomen, is dit alles niet te
zwart getekend, is het nu zo erg met de
mens? Ik meen dat het slechts een zeer
geringe opsomming is van de werkelijk
heid. De wetenschap van deze zaken
zijn te vinden in het leven van levend-
gemaakte schapen. Van mensen die tot
God werden bekeerd. Door de weder-
barende werking van de Heilige Geest
zijn ze ontdekt aan hun bestaan voor
God en leerden ze wie ze waren in al
hun wegen. Wat een ontzaglijke ontdek
king was dat toch! Hoe hebben zij ge
beefd voor de levende God en geblikt in
hun vorig leven.
Hoe dwaalziek was hun bestaan, hoe
verkeerd waren de wegen. Als een ver
dwaald schaap wisten ze de weg terug
niet te vinden en meenden in een hui
lende wildernis om te komen.
Hoe groot wordt het wonder als de
Heere hen gaat leiden en doet ervaren
dat Hij de herderstaf over hen uitstrekt.
Jesaja schrijft in de tekst hoe de Hee
re dat doet. „Doch de Heere heeft on
zer aller ongerechtigheid op Hem doen
aanlopen".
Onze ongerechtigheden! Wie kent ze
en wat maakt het ons voor God? Die de
Heere de ogen heeft geopend, die weet
het: de bezoldiging van de zonde is de
dood.
Vloekwaardig en strafwaardig is de
dwalende mens voor God. Doch de Hee
re heeft de zonde en de schuld en de
vloek gelegd op Hem, Die de tekst ons
wordt aangewezen.
Op Christus is de zonde van Gods kin
deren gelegd. Hij stelde Zijn leven voor
Zijn schapen. Om de zonden Zijns volks
is de plage op Hera geweest. Op Hem,
Die Zich voor Zijn schapen in het ge
richt heeft begeven, op Hem, Die zich
op het vloekhout in de dood overgaf om
voor een ter dood veroordeelde het eeu
wige leven te verwerven. Gelijk in de
schaduwdienst de zonde van het volk
gelegd werd op de zondebok en deze
met de zonde beladen in de woestijn
werd gejaagd, alzo is de zonde van Gods
kinderen op Christus gelegd en heeft Hij
ze gedragen, ja weggedragen van voor
het aangezicht des Heeren. Hoe won
derlijk is toch de verlossing van Chris
tus' schapen. Zij worden behouden door
de verlossing welke in Christus Jezus is.
Bij hun is de schuld, bij God de ver
geving. Bij hun is het oordeel, bij God
de vrijspraak. Bij hun is de verloren
heid, bij God is de behoudenis. Hoe zien
de ware schapen uit naar de toepassing
van het verworven heil in Christus.
David kende zijn verlorenheid, maar
ook de behoudenis. Hij wist van de ver
werving, maar ook van de toepassing.
Hij heeft gezongen door de kracht van
het geloof:
Welzalig is de mens, wien 't
mag gebeuren.
Dat God naar recht hem niet
wil schuldig keuren.
En die, in 't vroom en
ongeveinsd gemoed.
Geen snood bedrog, maar blank
oprechtheid voedt.
Ps. 32 1.
Dirksland.
Ds. P. Blok.
STELLENDAM
Ter gelegenheid van het 80-jarig ju
bileum van muziekver. „De Hoop" te
Stellendam zal a.s. zaterdag een con
cert gegeven worden op de tent bij het
Haagse Huus. Medewerkenden zijn:
Harmonie „Volharding" uit Oostvoorne
en: Fanfare „Voorne en Putten" uit-
Nieuwenhoorn. Het concert begint om
8 uur. Vooraf wordt een muzikale rond
gang gemaakt. We hopen, dat alle ech
te muziekliefhebbers dit concert niet
zullen verzuimen.
Historisch verhaal uit de eerste tijd
der hervorming
door
M. VAN DER STAAL
13
En zo
moest het blijven, was het gebed hun
ner ziel, totdat de schaduwen des doods
ook over hen zouden komen
HOOFDSTUK III.
BEGIN VAN DE STRIJD
Het gelukte Maerten Willems niet,
de Meester nog voor de stad in te ha
len. Nu stond hij voor de poort, die
zich daar even achter den door hem
zo beledigde gesloten had. En aldoor
werd de afstand groter, die hen van
elkander scheidde.
Even was de veerman besluiteloos,
wat te doen. Terugkeren? Maar neen,
dan zou hele de lange avond en nacht
de angst hem kwellen, dat zijn woest
en ruw optreden het leven van de
Meester misschien wel in ogenblikke
lijk gevaar had gebracht. Hij zou het
niet in zijn kleine huisje kunnen uit
houden.
Neen, hij wilde diezelfde avond
Meester Jansz nog zien en het hem
zeggen, hoe groot zijn berouw was over
het gebeurde. De stad in, naar de
Coppaenstraat moest hij.
De veerman sloeg weinig acht op de
grommende woorden van de poort
wachter, die zich zeer ontstemd toonde
over het feit, dat hij voor de tweede
maal in zo luttel tij ds van het lustig-
opvlammend vuurtje in het wachthuis
werd weggeroepen. Zelfs niet volgde
hij de gewoonte, om even met de man
te blijven pratenvóórt ging het,
langs de nu geheel verlaten straten
der stad.
„Neen," sprak het binnen in hem.
„Meester Jansz bedoelde heel geen
kwaad met zijn vraag. Wat had ik dan
zo op te stuiven! Heeft die drint van
me al niet genoeg kwaads gedaan? Ik
ben toch dat broekje niet meer van
voor een jaar of twintig, dat bakke
leien ging met ieder vreemdeling, die
ons Holland te na kwam? O, ik dacht,
dat ik toch eindelijk die woeste natuur
er onder gekregen had. 't Is een mis
daad van me, om zo uit te varen tegen
die manEn de Meester is ziek, zegt
moeder. Maar 't is toch nog wel mo
gelijk, dat zij zich vergist. Hoe treu
rig anders voor die twee mensen, dat
zo spoedig aan hun jong huwelijksge
luk een einde komen moest. Als moeder
gelijk heeft en als die kwaal hem wer
kelijk aangetast heeft, ben ik door die
geschiedenis van deze avond de oor
zaak, dat het einde verhaast wordt."
Zó beschuldigde Maerten Willems
zich zonder ophouden, terwijl hij zich
haastte om de woning van Arend Jansz
te bereiken. Maar van lieverlede ver
minderde de snelheid van zijn gang.
Hoe dichter hij bij de Coppaenstraat
kwam, hoe meer hij zijn schreden in
hield. Ja, eindelijk in die straat geko
men, stond hij zelfs stil.
„'k Zie er geducht tegen op." mom
pelde hij. „Ik moet nu in Anneke's
tegenwoordigheid óók spreken. En wie
weet, wat die mij niet verwijten zal
doen. Ik heb ze wel verdiend, maar
ik vertrouw me niet meer. 'k Zou best
opnieuw weer kunnen uitvaren. En als
ze niets zegt, maar met haar ketterse
meningen voor de dag komt, zal 't nog
kwader voor me worden. Neen, hon
derdmaal liever vooht ik, als vanmid
dag, tegen storm en stroom."
Toch, eindelijk, verkloekte hij zich
en met een „Alle Heiligen mogen mij
bijstaan", en een stil gebed tot zijn pa
troon. Sint Maerten, ging hij de Cop
paenstraat door en op het huis van
Meester Jansz af, v>raar hij nu weldra
de klopper liet vallen.
„Wie is daar?" hoorde hij spoedig
daarop een stem, die van Anneke, ach
ter de deur.
„Ik ben het; ik, Maerten!" gaf hij
ten antwoord.
Enkele ogenblikken later liet Anneke
Jansz hem de kamer binnen, waar hij
voor een groot haardvuur de Meester
zitten zag. Maerten lette er niet op, dat
langs de wand in rekjes en boven de
schoorsteen fijn aardewerk uit de Delft-
se platteel-bakkerijen te bewonderen
was; hij merkte 't niet, dat zijn voeten
op een ruig tapijt stonden, dat over
een planken vloer was gelegd; hij had
geen oog voor het fraaie spinnewiel
ginds in de hoek evenmin als voor die
keurige spiegel van plat glas, noch voor
al de andere mooie meubelen in de ka
mer al welk fraais getuigenis gaf van
Anneke's goede smaak en yan haar
rijke afkomstHij zag niets en nie
mand dan Meester Jansz.
Een schok voer door Maertens leden,
nu hij, al was 't ook maar een kort
ogenblik, nauwlettend dat bleke gelaat
opnam, rossig verlicht door de flikke
rende vlam van het vuur. Ja, moeder
had gelijk! Zó ook- had hij Weijntgen
gezien, zijn zuster, toen hij haar de
ziekte tot uiting kwam; diezelfde bleek
heid, diezelfde fijnrode plekjes op de
magere wangen, diezelfde koortstige
schittering in het oog.
Arend Jansz, verrast door Maertens
binnenkomst, wilde opstaan.
„Blijf zitten. Meester," verzocht
Maerten en zijn woorden stokten hem
in de keel, toen hij er in één adem op
volgen liet: „Ik kom u vergeving vragen
voor mijn
„Stil, Maerten!"
Arend Jansz wendde afkerig zijn
hoofd af en hief zijn arm op.
De veerman vatte deze beweging zo
op, dat hij de Meester te diep beledigd
had, dan dat deze terstond zo maar de
betuigingen van zijn leedwezen wilde
aanvaarden. En toch, hij kon niet lan
ger dat hem folterend verwijt ver
dragen, te meer niet, nu hij zélf tot de
herkenning van diens ziekte gekomen
was.
„Inderdaad," zei hij op overredden
toon, „uit de grond van mijn hart
vraag ik u vergeving. Ik hen dwaas
geweest; mijn woestheid en mijn drift."
„Ik had u al vergeven, voor ge 't mij
vroeg," viel Arend Jansz hem in de
rede. „Ik was wat te haastig mis
schien en gij hebt 't zo niet bedoeld.
Doch spreek daar nu niet meer van."
Een zware last viel van Maertens
hart, nu de Meester zo sprak. En in
zijn blijschap ontging het hem, dat die
stem zo zwak, zo vermoeid klonk. Toen,
na enige ogenblikken van stilzwijgen,
het besef hiervan tot hem doordrong
en hij de ineengedoken gestalte daar
voor liem zag, vervulde de oude vriend
schap hem met diep, innig medelijden.
„Ge zijt vermoeid. Meester", zei
hij „en ik heb verkeerd gedaan, met
nu te komen."
„Juist andersom, Maerten. 't Is goed
voor u. Ge zoudt immers geen rust ge
had hebben? Wat mij aangaat, ja, ik
ben wel ietwat vermoeid, maar 't was
ook een zware reis, zo tegen de storm
in
Een hoestbui onderbrak 's Meesters
woorden.
„O!" ging het door Maertens hoofd,
jdeze man heb ik zo kunnen beje
genen! Hij spreekt niet over mijn schuld
en is om mijnentwille blij met mijn
komst
„Ik ben ook blij, dat ge vanavond
gekomen zijt, Maerten," zei hem
nu Anneke's zachte stem, waarnaar hij
luisteren moest en die hem ontrukte
aan een nieuwe reeks zelfbeschuldi-
gingen. „Ge moest dat wat meer
doen, vind ik. Voor we getrouvird waren,
waart gij samen zulke goede vrien
den
„We zijn nóg vrienden!" zei Mees
ter Jansz met nadruk.
„Ja," stemde Anneke toe, „dat
geloof ik wel. Maar nu kunt gij niet'
zo veel meer naar Maerten toe gaan.
En daarom moest hij hier komen."
De veerman knikte verlegen met het
hoofd. Hij durfde niet zeggen, dat hij
om de rijke Anneke weggebleven was.
Eindelijk vermande hij zich en zag hij
de spreekster aan, die haar woorden
met een lichte hoofdbeweging kracht
bijzette.
(Wordt vervolgd)