EiiAnoEn niEUWS
Overdenking
Latere eigenaars
van Westhove
ORBEID nDELT
Zeeuwse wandelingen
uit de
Heilige Schrift
blad
Vrijdag 26 september 1975
No. 4425
KIJKVENSTER
C. KIEVIT ZN.
Centrale Verwarming
SOMMELSDIJE
Telefoon (01870) 26 09
GOEDEREEDE
OUDE-TONGE
Prachtig wandkleed in conversatiezaal
verzorgingshuis „Ebbe en Vloed''
blik op kerk
en samenleving
Surinamers Stavenisse
Onbegrflpeltjk
Talrijk zijn de mopjes die momenteel
de ronde doen over de invasie van Su
rinamers in ons land. Het is altijd weer
de vraag waar dit soort humor zo gauw
z'n oorsprong vindt en wie voor de ver
breiding zorg draagt. Ook hier geldt
echter: humor is een lach en een traan.
We kunnen met z'n allen eens smake
lijk om zo'n grap lachen, maar de on
dergrond is diep-emstig. We zitten al
met het probleem van ons dichtbevolkte
land. Voeg daar eens bij de duizenden
buitenlandse werknemers en dan straks
nog eens de duizenden Surinamers.
Het kleine Zeeuwse dorp Stavenisse
haalde de voorpagina's van de dagbla
den. Voor de tweede keer binnen een
tijdsbestek van 25 jaar. In februari 1953
was het dorp tengevolge van de water
snood één van de zwaarstgetroffen
plaatsen in de zuid-westhoek. Overal in
ons land was er medelijden en medele
ven met de slachtoffers en vele Stave-
nissenaars bewaren de meest aangena-
me herinneringen aan hun evacuatie
adressen, waar zij spontaan en met
grote liefde werden opgevangen en op
genomen.
Tegenover al die blijken van naasten
liefde steekt de affaire met de Surina
mers op het eerste gezicht bijzonder on
gunstig af. Commentatoren hebben zich
dan ook dadelijk afgevraagd of de
mensen daar, op de noord-westpunt van
het eiland Tholen, vergeten zijn dat ze
eens zelf geen dak meer boven hun
hoofd hadden en aangewezen waren op
de hulp en de gastvrijheid van anderen.
Sommige lieden uit de bevolking hebben
ook wel aanleiding gegeven tot deze
ongevraagde vergelijking. Kreten als
„demp de Kaai maar met die Surina-
mers" of „Stapel ze maar op in de RAI"
getuigen nu niet bepaald van naasten
liefde en medemenselijkheid, om die
modewoorden nu maar eens te gebrui
ken, laat staan van de bereidheid om
aan de naaste in nood wedervergelding
te doen
Intussen zou het toch van onbillijk
heid getuigen, deze twee gebeurtenissen
zonder meer naast elkaar te zetten. In
1953 hadden we te maken met een na
tuurramp, die in ieder geval niet aan
menselijke factoren was toe te schrijven.
De toevloed van Surinamers is een ge
volg van een onvoorzichtige, om niet te
zeggen, onjuiste politiek van de rege
ring. Dat laatste doet uiteraard niets af
van het feit dat onze naasten in nood
geholpen moeten worden. Maar of het
een oplossing is, 500 rijksgenoten van
overzee onder te brengen in een dorp
van nog geen 1500 inwoners is een vraag
die Stavenisse zich met recht heeft ge
steld en in grote meerderheid ontken
nend beantwoord. Wat voor gevaren dit
alles zou kunnen inhouden voor het
leefklimaat van een betrekkelijk homo
gene bevolking laat zich gemakkelijk
raden.
Bovendien was het niet enkel naas
tenliefde waardoor de regering met z'n
voorstellen gedreven werd. Een hon
derdtal leegstaande en niet-rendabele
recreatie-bungalows moest worden ge
vuld. Daar zaten meer economische en
lucratieve motieven achter dan ideële.
Dat de regering het geprobeerd heeft is
al een dubieuze zaak. Dat Stavenisse
„nee" gezegd heeft en helaas al te
duidelijk is het goed recht van deze
kleine gemeenschap. Op grond daarvan
de bevolking te beschuldigen van ra
cisme is natuurlijk hoogstkwalijk.
ir TÜr
Met de negatieve reaktie van Stave
nisse is het probleem echter niet opge
lost. Zelfs met een spreiding van de 500
Surinamers in kwestie over het hele
eiland Tholen, zoals van sommige zijden
werd voorgesteld, zouden we er niet ge-
weest zijn.
Het is de grote vraag of de Surina
mers ergens in Nederland op hun plaats
zijn. Gezien de aard van d« bevolking
horen ze hier eenvoudig niet. De rege
ring maakt zich zorgen over de groei
van de bevolking, zulke zorgen zelfs dat
er stemmen zijn opgegaan om er van
bovenaf iets aan te doen. Zo'n vaart zal
dat niet lopen, omdat dat zou betekenen
een direkt ingrijpen in de persoonlijke
vrijheid van de burger. Maar het feit
dat erover gesproken is, geeft te denken.
En dan tegelijk ongelimiteerd buiten
landse werknemers en Surinamers toe
laten, dat kan ik niet met elkaar rijmen.
Maar er zijn wel meer staaltjes van
de regeringspolitiek, die ik niet begrijp.
WAARNEMER
Ledenwerfaktie Oranjever. Het best.
van de Oranjevereniging Goedereede is
voornemens in de week van 29 sept. tot
4 okt. a.s. een ledenwerfaktie te organi
seren in verband met behoud van de
vereniging.
DE ZONDE VAN ONTUCHT
Omdat ze een dwaasheid in Israël
gedaan heeft, hoererende in haars
vaders huis, zo zult gij het boze
uit het midden van u wegdoen.
Deut. 22 21 b.
De wijze koning Salomo zegt in het
Spreukenboek: „Gerechtigheid verhoogt
een volk, maar de zonde is een schand
vlek der naties".
Wat is de zonde van onze tijd?
De zedeloosheid. De ontucht neemt
hand over hand toe zelfs in Christelijke
kringen. Gedwongen huweUjken zijn
aan de o^de van de dag. Zelfs het heb
ben van onechte kinderen wordt door
velen niet meer als zonde gehouden en
als een schande beschouwd.
Weet u, dat vele negerinnen het heel
gewoon vinden om kinderen te hebben
zonder getrouwd te zijn. Dit heidens
voorbeeld wordt in onze tijd onder
blanke volken getolereerd en zelfs op
Christelijk terrein niet meer als een
grote schande beschouwd.
Is het niet vreselijk en ten hemel
schreiend als er in Christelijke gezinnen
kinderen zijn die geen wettige vader
hebben.
Van afval gesproken! Dit is wereld-
gelijkvormigheid in de hoogste graad en
op de ergste wijze.
Wat zegt Gods Woord van deze zede
loze toestanden? Het Woord des Heeren
is toch onze levensregel, hetwelk we
eerbiedigen als het onfeilbaar getuige
nis Gods. We zijn tegen de moderne ver
talingen van de bijbel en dat zeer te
recht.
Gods Woord laat ons niet in twijfel
omtrent het zedelijke leven van de mens
integendeel, het veroordeelt zeer sterk
de zedeloosheid.
Wat zegt ons debijbel over een meisje
dat zich overgeeft aan zedeloosheid? Dat
zulk een jonge dochter gedood moet
worden om haar los sexueel leven.
Waarom? Omdat ze een dwaasheid in
Israël gedaan heeft, hoererende in haars
vaders huis.
Het bevel desHeeren was, dat zulk
een boos en zondig meisje uit het mid
den van Israels volksleven zou wegge
daan worden.
Ja maar, zo spreekt men in onze tijd,
we leven nu in de 20ste eeuw, er zijn nu
andere zeden en gewoonten dan toen
Mozes leefde.
Is het Woord des Heeren veranderd
of is de mens veranderd in zijn gedach
ten over het medelijk leven? Vele men
sen, die rechtzinnig zijn in de belijdenis
van Gods woord, hebben een ethische
Schriftbeschouwing omtrent het zede
lijke leven. Ze zijn zeer streng in het
onderhouden van de vorm der wet maar
los van zeden, wantde mens is
maar een mens.
De zedeloosheid is het vergif dat de
kracht der volken breekt en de zielen
der mensen naar de hel voert.
De zedeloosheid wordt in onze tijd
openlijk bedreven, men richt altaren
voor haar op, de jongeling verspilt zijn
edelste kracht en zelfs kinderen wijden
andere kinderen in de geheimen der
schande in.
De zedeloosheid is de gevaarlijkste
zonde, ze stelt zich voor onder de schone
naam van liefde, maar ze maakt haar
dienaren slaven van de duivel.
De apostel waarschuwt ons zeer ern
stig tegen deze verleidelijke zonde:
„Maar die hoererij bedrijft zondigt te
gen zijn eigen lichaam, hij verderft zijn
ziel, die dat doet". Ons lichaam is een
tempel des Heiligen Geestes, ieder die
zich aan de wellust overgeeft stelt zijn
lichaam tot een werkplaats des duivels.
Ongodsdienstigheid en lichtzinnigheid
zijn de vruchten van een zedeloos leven.
Het zedenbederf van Sodom en Go-
morra is door God gestraft met vuur en
zwavel.
De Heere geeft ons een lichaam om
dat heilig en rein te bewaren, dat we in
het uur van de dood moeten teruggeven.
Beklagenswaardige jeugd, die uw on
schuld hebt verloren en u overgeeft aan
allerlei vreselijk genot. Bij velen wordt
reeds vroeg het rood der schaamte weg
gevaagd door de adem van de dierlijke
lust. Denk eens aan de provo's en hip
pies van Nederland, de schandjongens
en meisjes die rijp zijn voor de hel.
Deze jeugd spreekt hun zonde vrijuit
als de inwoners van Sodom, de groeven
in hun gezicht vertellen dat ze leven in
geheime zonde. De bleekgele wangen
en matte ogen getuigen van hun zede
loos leven en voorspellen een spoedige
dood. De zonde heeft haar stempel op
het voorhoofd gedrukt en de gehele ge
stalte van de zondaar getuigt van het
zedeloze leven.
Wat een smart is het voor Christelijke
ouders als hun zoon of dochter ten
prooi valt aan de dierlijke wellust, en
het slachtoffer van de verleiding wordt.
Zie daar het meisje dat hoereert in
haars vaders huis, ze bezwijkt onder de
last van de openbare schande en de spot
van die haar kennen en de tranen van
haar moeder. De familie, zo ze nog een
weinig burgei-Iijk fatsoen heeft, schaamt
zich over haar, want de krans van de
maagdelijke eer is haar van het hoofd
gerukt.
Is er een verstandig man die in het
huwelijk wil treden met een meisje, dat
zich overgegeven heeft aan tomeloze
wellucht, zal hij een geschandvlekte tot
de eer van zijn huis maken?
Wat een ellende en schande brengt
een moeder over haar kind, dat buiten
het huwelijk geboren wordt. Hoe be
klagenswaardig is het 'lot van deze
kleinen, die een schandvlek moeten
dragen zonder eigen schuld.
Ze zijn reeds een wees voordat ze tot
bewustzijn komen dat ze in de wereld
zijn.
God straft de zonden van de zedeloos
heid tot in het derde en vierde geslacht
van die Hem niet vrezen.
De vreselijke bedreiging Gods wordt
dagelijks vervuld, aan die in dierlijke
wellust leven. Het jongeheren kind
draagt dikwijls reeds in de jeugd de
sporen vanhet door de uitspattingen
vergiftigd bloed van de ouders.
Jeugd, wapent uw hart tegen de
machi; der verleiding en de lichtzinnig
heid van onze tijd, die in allerlei vor
men tot u komen. Verwijdert uit uw
gedachten alle beelden van onkuisheid
en zedeloosheid, welke door boeken,
foto's, kranten, radio en televisie tot u
komen. Vliedt de eenzaamheid der ver
leiding en bidt God om bewaring. Denk
aan uw ouders, doe hen geen droefheid
aan, zodat ze zich voor u moeten scha
men.
Sidder voor de alomtegenwoordigheid
van de heilige God. Vliedt de begeerlijk
heid der zonde en smeekt de Heere om
Zijn liefde in uw hart te mogen erva
ren.
1
De Heere ziet ons overal!
Middelburg.
ds. G. A. Zijderveld
De verschillende eigenaars van het
kasteel Westhove wil ik niet alle op de
voet volgen, maar slechts enkele van de
voornaamste Zeeuwse families noemen.
In het begin van de 17e eeuw was Ja
cob Boreel, burgemeester van Middel
burg, heer van Westhove. Hij v/as
iemand uit een rijk Zeeuws geslacht.
Op het eind van die eeuw verkocht zijn
zoon, die schepen van Amsterdam was
en daar woonde, hQt kasteel aan Johan
van Reygersbergh. Hij en zijn opvolger
Mr. Jacob van Reygersbergh hebben
het kasteel hersteld en verfraaid. Ze
hebben er tuinen en boomgaarden aan
gelegd en naar de gewoonte van die tijd
het versierd met rechtgeschoren hagen,
gesnoeide bomen, stenen beelden en
fonteinen. U hebt misschien zulke iet
wat stijf aandoende tuinen wel eens op
een plaatje gezien. Een reiger als wind
wijzer op de klokketoren moet een her
innering zijn aan de naam van dit oude
Zeeuwse geslacht.
Van der Perre.
Een eeuw later, in de tijd van stad
houder Willem V, was mr. Johan Adri-
aan v. d. Perre eigenaar. Hij was Nieu-
werve, Welsinge en Everswaard. Tevens
Eerste Edele van Zeeland, d.w.z. verte
genwoordiger van de stadhouder in de
Staten van Zeeland.
Hij verhief het slot tot een van de
deftigste en aanzienlijkste buitenplaat
sen, die Walcheren geen kleine luister
bijzetten". In 1786 vertoefde prins Wil
lem V hier. Zijn huisprediker was de
bekende letterkundige en latere profes
sor J. H. V. d. Palm, een vurig patriot.
Zijn jager heette Poelman,, de man
die het kasteel van een „spook" heeft
bevrijd. Volgens de overlevering spook
te het op het kasteel, nadat er eens een
brand had gewoed. Nu en dan verscheen
er een witte vrouw op de torentrans,
waar ze een zacht klaaglied zong. Een
heel gewoon verhaal, een echt kasteel
behoort eigenlijk een spook te huisves
ten. In de kastelen van Engeland spookt
het zelfs in onze dagen nog!
In de tijd van Van der Perre zocht het
spook het in lagere sferen en zwierf 's
avonds en 's nachts over het erf. Jager
Poelman was niet bang en met zijn ge
weer over de schouder ging hij op de
spokenjacht.
Bij een stapel brandhout zag hij de
witte gedaante. Bij nadere kennismaking
bleek de witte figuur geen vrouw, maar
Kasteel Westhove.
een man te zijn: de kleermaker uit
Domburg, die op deze spookachtige ma
nier zijn tekort aan brandhout placht
aan te vullen!
Herstellingsoord.
Door een novemberstorm in het jaar
1800 moesten 800 bomen uit het bos rond
Westhove het ontgelden, las ik ergens
We slaan nu een halve eeuw over. In
1862 was onze koning Willem III tijdens
zijn bezoek aan Zeeland ook een poosje
op het kasteel als gast van de toenmalige
eigenaar Jhr. mr. Jacques Phoenix Bod-
daert, rechter te Middelburg. Deze heeft
veel aan het kasteel en de beplanting er
omheen verbeterd.
Omstreeks 1880 brak er weer een
storm los, nog erger dan die van 80 jaar
geleden. Een storm die al jarenlang
woedde over Zeeland, over heel ons va
derland trouwens: de afbraakstorm,
niet door windkracht zoveel, maar door
slopershanden. Om deze brekende han
den van het kasteel af te houden, kocht
de zuster der vorige eigenaar het: jonk
vrouw Pauline Peronne 'Cornelie Bod-
daert, weduwe van J. C, dé Bruyn. Ze
liet het kasteel wel onderhouden, maar
bewoonde het niet zelf, dat was te kost
baar.
Toch was het (vanaf 1889) 's zomers
bewoond: het werd een herstellingsoord
voor zwakke kinderen uit Middelburg
en Vlissingen. Van zulke ouders die geen
buitenplaatsen bezitten en die finan
cieel niet in staat zijn met hun kinde
ren een badplaats te bezoeken.
Haar enige dochter Vrouwe Wilhel-
mina Johanna de Bruyn, douariére van
graaf W. A. van Lynden, heeft dit werk
voortgezet, heeft er een wettige basis
aan gegeven. Toen ze in 1926 stierf was
hierover het volgende in haar testament
te lezen: „Op het ogenblik van mijn
overlijden in het leven roepen, oprich
ten en vestigen een stichting onder de
naam „Herstellingsoord Westhove", om
gedurende 3 tot 4 zomermaanden geheel
kosteloos te verplegen tenminste 20
zwakke niet zieke kinderen van 6
tot 12 jaar van arme ouders, zonder on
derscheid van godsdienstige gezindte, in
Middelburg en Vlissingen woonachtig".
De kosten hiervan konden niet altijd
voldoende gedekt worden door de op
brengst van de verkochte wandelkaar-
ten door de bossen. Daarom moeten de
gemeenten Middelburg en Vlissingen
ook wel eens bijspringen.
Tijdens de jongste oorlog stond deze
kinderuitzending stil. Eerst was het be
zet door Duitse militairen, daarna dicht
bevolkt door evacué's, die voor het wa
ter van ondergelopen Walcheren naar
deze hoog gelegen streek waren ge
vlucht.
Toen dit alles voorbij was, moest het
kasteel flink onder handen genomen
worden. Dat gebeurde onder leiding van
ir. H. de Lusanet de la Sablonière.
Toen heeft inen nog een oude trap
ontdekt, die naar een kelder liep met 2
zware ijzeren ringen tn de zolder, be
stemd om er de gevangenen aan vast te
maken.
Maar in 1954 was men zover klaar,
dat de van binnen enigszins gemoderni-
seerde burcht de kinderen weer kon
ontvangen. De schoolarts geeft advies
welke kinderen er voor een verblijf in
aanm_erklng komen. ledere zomer kun
nen er twee groepen van 20 kinderen
(10 jongens en 10 meisjes) enkele weken
logeren. En het doet de bleekneusjes
goed: zwak en teer gaan ze er heen, ver
sterkt en bruingebrand gaan ze, soms
met grote tegenzin naar huis terug.
Een paar jaar geleden heb ik het be
keken, ook van binnen. Een groep kin
deren was juist vertrokken en de onge
rechtigheden waren nog niet allemaal
opgeruimd. Het zag er niet „kasteelach
tig" uit. Leek met de grote eetzaal en
de slaapzalen meer op een oude jeugd
herberg.
Toch is het gelukkig dat het een eeuw
geleden niet is afgebroken.
„Hef naar het ver azuur
uw fiere tinne,
gij groots gebouw uit lang
vervlogen tijd!"
Vooral ook deze kinderen hopen dat
het gebouw nog lang de tinnen van de
torentjes ten hemel zal heffen.
Middelburg.
L. van Wallenburg.
In de conversatiezaal van het j.l.
zaterdag officieel in gebruik genomen
verzorgingshuis „Ebbe en Vloed" te
Oude Tonge wordt veler ook onweer
staanbaar getrokken naar een schitte
rend wandkleed. Het is verrassend mooi,
qua kleurschakering en qua voorstel
ling, in zgn. „patch-work" gemaakt door
de Rotterdamse wandkledenmaker Les
lie Gabriëlse.
Dhr. Gabriëlse is bijzonder kunstzin
nig aan het werk geweest maar ge
lukkig! zijn de voorstellingen herken
baar gebleven. Het beeld wordt beheerst
door een man en een vrouw in Flak-
keese klederdracht waarin de kunste
naar toch heel fijne details heeft aan
gebracht. Samen leunen ze tegen een
landelijk hek. Linksboven zijn wat vis
serschepen afgebeeld en rechtsboven is
een boer met zijn paard aan het werk
tegen het decor van Oude Tonge. Jam
mer dat dhr. Gabriëlse dezer dagen niet
bereikbaar was voor een nadere uitleg,
maar ook zonder die uitleg is het duide
lijk dat hij het beeld heeft willen op
roepen dat de huidige bewoners van
,,Ebbe en Vloed" uit hun jongere jaren
nog met zich dragen. Hij is daar zeer
bijzonder in geslaagd!
VERVOLG VERHAAL
door M. DE KRUIS.
7
„Nou, net wat jij wil, maar geef ze
maar 's 'n grote bakkes terug. Daar zal
ze van opknappe".
„Dat doe ik onder geen voorwaarde'',
IS het bescheid van Greta zeer beslist.
Ik hou m'n fatsoen en dat moet jij ook
doen".
Die zit.
En na een poosje: „Kenne we niet 's
naar 'n ander huis kijke?" 'k Heb 't
nooit gezegd, maar hier op dat boven
huis, as je de ruimte gewend ben".
Steven kan haar geen ongelijk geven.
Trouwens, wan
neer heeft ze ongelijk? Als hij zelf naar
boven klimt, heeft hij altijd het idee
een duivekooi binnen te gaan.
En dan altijd weer: denk om de bu
ren. Ssst! Ssst! Ze horen jè beneden.
Nee, Steven gaat zich niet te buiten aan
«gekheid", maas as je nou nooit eens
kan stoeien zonder Ssst, dan is dat
eigenlijk niks. Wat hem betreft kan dat
wijf met haar jongens de lucht in.
Maar ja, dat is gemakkelijk gezegd,
maar wie gaat er op 'n ander huis uit?
En is er 'n ander huis?
„Naar 'n ander huis kijke, mot jij
maar doen", vindt het hoofd van de
echtvereniging. „Jij komt nog al 's er
gens en jij ken meer mensen en d'r
komt nog bij, dat je lekker praten ken".
Greta lacht, maar is inderdaad blij
met die taakoverdracht.
Ze polst de mensen hier en daar. We
ten ze soms iets?
„Je ben 't daar zeker zat?" veronder
stelt de vrouw van slager Kruijne, ter
wijl ze met de duim in^de richting van
de huisbazin wijst.
„Je hoeft geen „ja" te zeggen", gaat
ze verder, „want we kenne die lastige
tante wel. 't Is geen wonder, dat haar
man de benen heeft genomen".
„Wat zeggu daar nou?" vraagt Greta
verwonderd, „ik dacht dat ze weduwe
was".
„Ja, ken je denke", vervolgt Juffrouw
Kruijne, „zal je die vent wel 's aanwij-
ze, want zo nou en dan komt hij in Den
Briel".
Ziezo, bij het zoeken naar een ander
huis gaat gelijk de chronique scanda-
leuse van Den Briel voor haar open.
„Nou ja", derikt ze, „'t is hier al niet
beter as in Beierland. De mensen lezen
het liefst uit het boekje van een ander.
Zetten.
Dit woord zal vanaf 1899 betekenis'
krijgen in Stevens leven.
Maandagmorgen 26 februari.
Zelfs Jan Prins doet een beetje onge
duldig.
Het is een koude morgen en nog don
ker. Zes uur, wat wou je?
„Jongens, we gaan vanmorgen zette",
zegt Hein Kaptein. „In de „droge schuit"
staken laden bij de stakenhoop. Ik wijs
ze wel aan. As dat klaar is, kun je de
schutting hier laden. Die komt er bo
venop. In de twee andere schuiten ko
men de fuiken. Zorg dat de pomp an
boord is met de slangen. Vergeet de
schrankhaken en de wissen niet. Affijn,
je kent alle spullen. Zorg ervoor, dat we
buiten niet voor gek staan. Opschieten,
want over een half uur gaat de eb 't Is
nou zowat „stille water".
Korte staken worden geladen voor
dicht bij de wal, langere en lange voor
kort bij het diep. Vlak voor de ouwe
schuur worden de fuiken, de schutting
en de vleugelstaken geladen. Die sleept
met dit, een ander met dafe
Met drie kwartier is de hele boel aan
boord.
Dan de haven uit.
De westenwind en de eb voeren de
drie schuiten naar beneden.
Hein heeft gezegd, dat ze vandaag
met „Stenen Baken" beginnen. Dat is de
naam van pen kleine steek vlak bijhet
oude vuurbaken. Alle steken hebben
een naam, net als alle mensen en na
tuurlijk om ze uit elkaar te houden. Als
„Stenen Baken" staat, beginnen ze aan
de „Vang niet" en als dat is gebeurd,
komt de „Grote Steek" aan de beurt.
Steven weet dit van Jan Prins, zijn
leermeester. Daar heeft hij meer aan
dan aan Hein Kaptein. Die lacht altijd
maar vanachter zijn baard, heeft alleen
belangstelling voor de zaak, niet voor
de mensen. Vandaar dat Steven niks
aan hem heeft.
Om terug te komen op die Grote
Steek, daar komen twintig fuiken aan
te staan. Kalm aan dus maar, want als
het gaat vriezen, moet alles er weer uit.
„Stenen Baken" heeft twee fuiken,
maar net boven het zuidwestgat is al
gauw wat te vangen. Dit is alles wijs
heid, die Steven van Jan heeft. Hijzelf
moet alles nog leren, maar dat doet hij
dan ook.
Steven staat op die morgen als schip
per voor de mast bij Prins. Zij varen
met de „droge schuit", die staken en
schutting heeft geladen.
Wanneer ze bij de plek komen roept
Jan: „Fok weg! Gei op!". En als de
schuit tegen de stroom op is gedraaid,
komt het commando: „Dreg weg!"
Dit is zo gebeurd en de schuit drijft
enkele meters met de stroom terug en
dan houdt de dreg. De schuit danst op
het zeetje. De andere schuiten, door hun
bun minder snel, komen nu ook. Een
ervan wordt naast de „groge schuit"
vastgemaakt. Op het bun Van die schuit
staat een zuig-pers-pomp. -De schuiten
worden zo kort mogelijk naast elkaar
bij de wal gemanoeuvreerd en dan be
gint het.
„Jij an de pomp. Steven!" roept Jan
Prins, „dan ken je gelijk zien wat we
gaan doen. As-ie teminste niet vergeet
te pompen".
Steven is nieuwsgierig naar wat er
gaat gebeuren.
Daar gaat tussen de twee schuiten in
een staak overboord.
„Pompen!" schreeuwt Jan.
En terwijl de pomp werkt en de slang
met de buis overboord gaat, ziet steven
wat er gedaan wordt. Althans hij be
grijpt het.
In de bodem wordt een gat gespoten,
in ieder geval wordt de grond losge-
woeld. De staken worden met de punt in
dat gat gewrikt. Bestaat de rivierbodem
uit klei, of uit schelpen, dan moet het
heiblok eraan te pas komen. In die ge
vallen wordt het werk dubbel zwaar.
Binnen het half uur weet Steven, dat
zetten een zwaar werk is. Alleen het
pompen is al inspannend. Zodra je even
verslapt, hoor je: ;,Hé, komt er nog
wat?" En dan die twee kerels, een in
iedere schuit, die de staken er in moeten
wrikken, of slaan! Soms staan ze op de
boorden, als volle kracht moet worden
gegeven.
Hoeveel staken er de grond in gaan,
hangt van de grootte van de steek af.
En dat houdt weer verband met de
breedte en de diepte van het te bezetten
stuk. Aan „Stenen Baken" komen twee
fuiken, een eb- en een vloedfuik. Er
komentelkens twee palen naast elkaar
te staan, zowat een halve meter van
elkaar.
Wanneer de lengte van de steek, die
dus haaks op de wal komt te staan, is
bereikt, dan wordt elk tweetal palen
geschrankt, d.w.z. met de toppen bij el
kaar gebracht en door een wis verbon
den, tenminste als eerst de schutting
tussen de palen door is getrokken, zó
dat er dwars op de stroom een soort
„heining" is ontstaan, die de zalm moet
tegenhouden.
Steven heeft goed toegekeken, Als er
niet meer te pompen valt, tenminste
voorlopig niet, helpt hij mee om de
schutting door te trekken.
Wanneer alle staken staan, beslist
Jan Prins: „Eerst 'n bakkie doen". Een
grote ijzeren ketel wordt met hout ge
vuld. Daar gaat de brand in.
Een zwartberookte koperen ketel met
water wordt opgezet. Het water kookt
in korte tijd. Dan gaat de koffie erin. En
dan is er binnen de minuut koffie. Vraag
niet hoe het smaakt. Het vocht is bruin
en heet. Dat is genoeg.
Ze zitten allemaal in een bunschuit.
De stikkenzakken gaan open.
(Wordt vervolgd)