ÉHAtlDEn flIEUWS
Overdenking
Groeten uit Zeeland
Zeeuwse wandelingen
uit de
Heilige Schrift
99
I altijd voor
I iedereen
I A. Vroegindeweij
nooit ontbreken I
I 'i
Vrijdag 8 augustus 1975
No. 4411
KIJKVENSTER
It.
9f
I GERO M< g
1 ruim en overzichtelijk g
g in onze speciale 1
I showroom. g
1 Westdijli 46 - Middelharnis 1
Een bliksemafleider
mag op de boerderij
E MEEUWEN
SCHREEUWEN
GELUKGELUK
''tyri j vrijaag 0 augustus xvio in o. ■±'±i.x
blik op kerk
en samenleving
Vöf vragen
Gezakt
Nog een andere stem
Bij de redaktie kwam een brief van de
volgende inhoud:
Vragen aan Waarnemer
In het Kilanden-nieuws van 4 juli 1975
citeert Waarnemer via Trouw een stuk-
Tvan DS, L. L. van Vliet uit het Ger.
Kerkblad voor Drenthe en Overijssel.
Het gaat over doopouders die bij de
doopaanvraag de voorwaarde stelden
dat in de doopdienst gebruik zou wor
den gemaakt van de nieuwe orde voor
de bediening van de H.D. die ter be
proeving aan de kerken isvoorgelegd.
De ouders hadden bezwaren tegen de
tot nu toe gebruikte formulieren en met
name de eerste doopvraag.
Wanneer hun voorwaarde niet werd
Wéewilligd zouden ze vermoedelijk hun
-"ld in een naburige gemeente laten
len.
aan dit stukje verbindt Waarnemer
[g commentaar. Wie ervan op de
igte is op welke wijze deze medewer-
van het Eilanden-nieuws de Geref
fken pleegt „waar te nemen" kan wel
[en in welke zin dat commentaar uit-
,'oor een bespreking van dit commen-
|r ontbreekt mij nu zo kort voor
jn vakantie de tijd. Daarom volsta
iet het stellen van de volgende vra-
Het (oude) doopsformulier is in
rke mate afhankelijk van het formu-
dat in de kerkorde van de Paltz
)rkomt. Vraag: Welke doopvraag
Ird daarin aan de ouders gesteld?
2. De doopvragen van het (oude) for
mulier sluiten aan bij die van a Lasco
en Micron. Welke andere doopvragen
werden in de Reformatorische kerken
van de IGde eeuw gesteld?
3a Onder welke voorwaarden kan
len de Ger. Kerken de doop bediend
^rden aan een kind uit een andere ge-
knte? b) Welke is de taak van de
3sis hierbij?
fA. Waaraan ontleent u de uitspraak
dat de motivering daarvoor voor het
ontwerpen van nieuwe proeven van li
turgische formulieren was dat de
taal en de stijl van de 16de eeuwse for-
muliei'en dermate verouderd waren dat
ze do mensen van de ,20ste eeuw niet
meer konden aanspreken?
5. U neemt aan dat Ds. L. L. van der
Vliet te goeder trouw gelooft dat ge
noemde motive;ring de deputaten voor
de eredienst tot het opstellen van andere
formulieren heeft bewogen. (In het mid
den kan blijven of deze motivering in
derdaad weergeeft wat Ds. Van der Vliet
lid van de Gen. Synode wist aan
gaande de bedoelingen van deputaten).
Uzelt weet echter beter! Want u schrijft
in werkelijkheid moesten natuurlijk
(Cursivering van mij, P.S.) „die nieuwe
formulieren er komen omdat de inhoud
van de oude formulieren veler instem
ming niet meer had".
Vraag; welke objektieve redenen hebt
_u voor deze uitspraak? Wilt u bij de
mtwoording van deze vraag de ant-
Jorden op vraag 1 en 2 in rekening
rengen?
Ds. P. Schravendeel.
-jV
Vooraf een enkele opmerking. Ds.
Schravendeel is blijkbaar niet tevreden
over de wijze waarop de Ger. Kerken in
deze rubriek worden „waargenomen".
Mag ik hem eraan herinneren dat de
ondertitel van deze rubriek luidt: „blik
op kerk en samenleving"? Wie regel
matig mijn stukjes leest, weet dat ieder
weleens een beurt krijgt, van Hervormd
tot Oud Gereformeerd. Maar misschien
is de situatie in de Ger. Kerken zo vlek
keloos dat kritiek al bij voorbaat uitge
sloten is?
En nu moet ik snel aan mijn huis
werk. Want Ds. Schravendeel treedt te
gen mij op alsof hij mijn examinator is
en alsof ik zijn leerling ben. Een leer
ling, die wel een grote mond heeft, maar
er niets van weet. Hij zal me eens vijf
vragen stellen op het gebied van kerk
geschiedenis, liturgiek en kerkrecht. En
wee mijn gebeente als ik er een onvol
doende voor haal
Nu, het antwoord op vraag 1 kan kort
zijn. In het formulier van de Paltz werd
gevraagd: „Begeert gij uit een waar
geloof in de belofte Gods in Jezus Chris
tus die ons en onze kinderen gegeven is,
namelijk dat Hij niet alleen de onze
maar ook de God van ons zaad wil zijn
tot in het duizendste geslacht, dat dit
kind op die grond gedoopt worde en de
verzegeling van het kindschap Gods
ontvange?"
Over vraag 2 kan ik nog korter zijn.
Er werden bij mijn weten geen andere
doopvragen gesteld.
Wat vraag 3 betreft ben ik een beetje
onzeker. Ik heb namelijk geen Ger.
kerkorde bij de hand. Maar ik denk toch
niet dat men zomaar kan dopen waar
men wil. Daar zal toch zeker toestem
ming van de betreffende kerkeraad of
classis voor nodig zijn.
Maar de vragen 4 en 5 dat spijt me
toch werkelijk die begrijp ik niet he
lemaal. Ik zal me dan wel vergist heb
ben, toen ik stelde dat velen niet meer
akkoord -gingen met de inhoud van de
oude vragen. Maar als men dan niets
tegen de inhoud heeft, dan moet het
toch vastzitten op de vorm! Enfin, mis
schien wil Ds. Schravendeel me dat
nogeens uitleggen? Een mens is nooit te
oud om te leren.
Ik denk eigenlijk, maar dat zal ik ook
wel mis hebben, dat men met die nieu
we formulieren terug wilde naar een
oer-reformatorische traditie: de vragen
van de Paltz, waarin immers ook geen
sprake was van de totale verdorven
heid van de mens? Maar dan snap ik
ook niet meer waar Ds. Van der Vliet
zelf Gereformeerd predikant zich zo
druk over maakt.
Want in alle ernst dat vind ik
nu eigenlijk het laffe in dat schrijven
van Ds. P. S. Hij legt me op een nogal
hautaine manier enkele vragen voor,
terwijl hij met geen woord rept over
de strekking van mijn betoog. De be
treffende ouders hebben nota bene zelf
gezegd dat ze de oude doopvragen niet
wilden omdat ze niet instemmen met
het feit dat onze kinderen in zonde ont
vangen en geboren zijn. Dat heeft Ds.
Van "der Vliet gezegd en ik heb het al
leen maar nagezegd. Maar Ds. Van der
Vliet mag het zeggen, ik niet!
De mij toegezonden brief was een copy
van een brief die Ds. P.S. had verzonden
aan het Centraal Weekblad. De reden
daarvan ontgaat me. Maar ik verwacht
nu wel in het eerstvolgende nummer
van het C.W. een vette kop: „WAAR
NEMER GEZAKT VOOR EXAMEN".
Want ik heb natuurlijk een dikke on
voldoende gehaald. Zulke moeilijke vra
gen ook en dan bij een temperatuur van
30 graden! Ik hoop dat Ds. Schraven
deel nog vakantie heeft. Dan kan hij er
tenminste van genieten!
Terwijl ik dit zit te schrijven komt de
krant. En daar zie ik juist een ontboe
zeming van Ds. W. C. van den Brink
(Ger. predikant) over de nieuwe belij-
denisvragen. Hij heeft'gezegd:
„Wat die vernieuwingen betreft, het
kan gewoon niet op. Steeds weer
worden de kerken in de gelegenheid
gesteld dingen te beproeven.
Heel het geordende kerkelijk leven,
met tucht, met verootmoediging, met
strijd tegen de zonde en de wereld,
van de oude en de nieuwe mens, ver
maning, alles is de mist ingegaan.
Laten ambtsdragers, ouders, gemeen
teleden en belijdeniscatechisanten
in deze moderne tijd zien hoe zij ge
manipuleerd worden door mensen
die niet weten wat ambtelijke dienst
is
Wat ben ik blij dat ik dat niet gezegd
heb. Anders kreeg ik nu misschien wel
tien vragen te beantwoorden.
WAARNEMER.
DE HEERE IS VREDE
Toen bouwde Gidion aldaar den
Heere een altaar en noemde het:
De Heere is vrede!
Rlchteren 6 24a
De engel des Heeren had tot Gidion
gesproken, dat Hij Israël verlossen zou
uit de hand der Midianieten, God riep
hem als de man die het volk zou aan
voeren in de strijd tegen de vijanden.
Gidion gevoelde de nood van zijn volk
maar tevens zijn eigen onbekwaamheid
om leiding te geven in de strijd tegen de
Midianieten. Er waren in Israël wel
mannen met meer wijsheid en dapper
heid om het volk aan te voeren in de
strijd tegen de vijand.
Daarom maakte Gidion bezwaar te
gen de roeping die hij ontving.
Geloofde hij dan niet, dat God mach
tig was om hem te helpen in de strijd
tegen de vijanden? Daar twijfelde hij
geen ogenblik aan, hij vreesde de Heere
met een volkomen hart.
Gidion legt zijn bezwaren om de lei-
dins' te nemen in de oorlog tegen de
Midianieten de Engel, dus de Heere
voor. Hij zegt tot Hem: ,,Och mijn Hee
re, waarmede zal ik Israël verlossen?
Zie mijn duizend is de armste in Ma-
nasse en ik ben de kleinste in mijns va
ders huis".
Bij het volk van Israël was grote
vrees voor de Midianieten, ze leefden in
holen en spelonken.
Er was een algemene verslagenheid
onder het volk, er werden haast geen
dappere mannen meer gevonden.
De broeders van Gidion waren reeds
door de vijanden omgebracht en velen
van het volk waren door de Midianieten
gedood.
Hoe zou Gidion met een versaagd en
bevreesd volk de strijd aanbinden tegen
een overmachtige vijand? Wanneer Gi
dion op zichzelf zag moest hij getuigen:
Heere ik ben de kleinste, hij beschouw
de zich als de geringste van allen. De
Heere roept juist mannen tot Zijn dienst
die een kleine en een geringe gedachte
van zichzelf hebben. God kan en wil
geen mensen in Zijn koninkrijk gebrui
ken die het zelf weten en kunnen.
De Heere verkiest hen die in eigen
ogen onbekwaam en onwaardig zijn om
in Zijn wijngaard te arbeiden.
Waarom bracht Gidion bezwaren naar
voren toen God hem riep om Israël te
verlossen? Was dat ongeloof van hem?
Neen, Gidion was bevreesd om in eigen
kracht op te treden en om te lopen zon
der gezonden te zijn. Ons menselijk hart
is zeer bedriegelijk, we willen van na
ture gaarne wat meer zijn dan anderen.
Er zijn mensen geweest, die zichzelf
uitgaven voor profeten des Heeren en
ze waren het niet. Ze bespraken een
groot geloof en hadden het over een
goddelijke roeping, de uitkomst leerde
echter dat het bedrog was geweest.
Alles wat geestelijk schijnt is geen
geestelijk leven, allen die over bevin
ding spreken zijn nog geen kinderen
Gods. We moeten zeer voorzichtig zijn
met mensen die altijd over godsdienst
spreken en zichzelf uitgeven voor grote
Christenen.
Gidion had zeer vele bezwaren maar
de Heere zeide tot hem: „Omdat Ik met
u zal zijn". Wat een kracht ligt er in
deze woorden voor Gidion.
De Heere heeft geen leger dappere Is
raëlieten nodig om het volk te verlos
sen, neen Hij spreekt maar één woord
en alle vijanden vluchten.
Gidion moest afzien van alle eigen
kracht en alleen op God vertrouwen.
Het is voor de mens zo moeilijk om af te
zien van alle eigen kracht en sterkte.
De Heere schonk aan Gidion rijke ge
nade en goddelijke troost. De God Is
raels gaf hem een heilige belofte. Hij
sprak tot zijn ziel en hemelse kracht
daalde af in zijn hart. Gidions ziel werd
vervuld met blijdschap en zaligheid. De
Heere gaf vrede in zijn hart, het geloof
was door de liefde werkende. Hij bouw
de God een altaar uit dankbaarheid en
noemde het: „de Heere is vrede".
Wanneer de Heere tot onze ziel
spreekt ontvangen we vrede des harten.
Is de Heere ook onze vrede?
Zalig het volk, dat de vrede Gods in
Christus Jezus beleven mag, dat is een
vrede die alle verstand te boven gaat.
Middelburg.
Ds. G. A. Zijderveld.
Zo heet de tentoonstelling, die tot half
augustus in een van de Abdijgebouwen
te Middelburg wordt gehouden. Het zijn
enkele honderden ansichtkaarten, ge
selecteerd uit de ongeveer 21.000 die de
Provinciale Bibliotheek er bezit. Een
prachtige verzameling!
Tegenwoordig zijn er veel rnensen die
prentbriefkaarten verzamelen. Hebben
ze wat verstand van geschiedenis of
kunnen ze zo iemand inschakelen, dan
is de kans groot dat er een boekje uitge
geven wordt: „Die-of-die plaats in
oude ansichten". De Europese Biblio
theek in Zaltbommel heeft al honder
den dergelijke kaartenboekjes gedrukt.
Vroeger kreeg ik er nogal eens een toe
gestuurd van de redactie en maakte er
een „Zeeuwse wandeling" van. De laat
ste jaren zie ik er geen meer. Wat ik
wel zie is een korte aankondiging in ons
blad, ondertekend door Th.d.W. Dat is
de hoofdredacteur de heer De Waal als
ik me niet vergis. Of moet ik schrijven:
hoofdredacteur-in-ruste? Helemaal rus
ten doet hij in ieder geval niet, want ik
zie zijn initialen ook nogal eens onder
theologische uitgaven, In Zeeland zijn
er niet veel plaatsen, die nog niet aan
de beurt zijn geweest voor een boekje
met ansichtkaarten.
Geschiedenis.
Vroeger schreef mien alleen maar
brieven. Ruim een eeuw geleden (1869)
deed in Oostenrijk de briefkaart zijn in
trede. Een jaar later ging men er af
beeldingen op drukken, prenten, van
daar de naam prent-briefkaart. Tegen
woordig gebruikt ieder de Duitse naam
ansichtkaart. Dat woord staat ook op de
boekjes, die ik zoeven noemde. In Ne
derland duurde het tot 1883 voor de
eerste prent-briefkaarten in de handel
kwamen. Het prentje erop stelde het
Rijksmuseum in Amsterdam voor, waar
in dat jaar juist een wereldtentoonstel
ling werd gehouden.
Het voorschrift was, dat de ene kant
alleen mocht gebruikt worden om het
adres op te schrijven. Daarom moest op
de kant van het plaatje een stukje wit
overgelaten worden voor naam en adres
van de afzender. Later is dat veranderd
en mocht dit ook aan de adreszijde ko
men, maar links van de verticale streep
midden op de adreszijde. Die is er te
genwoordig nog.
De eerste prentbriefkaarten moesten
verzonden worden in een envelop. De
portkosteh voor de eerste briefkaart
waren 2V2 cent, de helft van die van een
brief, die toen een stuiver kostte.
In 1890 kwam er een eenheidsformaat
voor de ansichtkaarten. De druktech
niek verbeterde en, ze werden bij dui
zenden en duizenden gedrukt.
Er kwamen albums in de handel, van
wege dezelfde grootte pasten ze er al
lemaal in en bijna iedereen ging aan het
verzamelen. Voor de verzamelaars van
tegenwoordig zitten in die oude kaar-
tenalbums uit het begin van deze eeuw
weleens interessante vondsten.
Nadien zijn er miljoenen, ik mag wel
zeggen miljarden verstuurd. Vooral
toen het reizen toenam. Vroeger een
voorrecht van de elite, gaat tegenwoor
dig zowat iedereen op reis, kort of
lang, in eigen land of naar het buiten
land. „En dan wil men aan familie of
kennissen laten weten waar men ismen
stuurt een kaart „Groet uit
Tentoonstelling.
De kaarten die tentoongesteld zijn ge
ven een beeld van het leven in Zeeland
gedurende de eerste helft van deze
eeuw. Of nog nauwkeuriger uitgedrukt:
tot 1940, het begin van de tweede we
reldoorlog. Ze zijn niet zomaar in het
wild weg opgeplakt, maar in verschil
lende rubrieken verdeeld. Bijzonder in
teressant om ze eens goed te bekijken
en te vergelijken met tegenwoordig. Ik
heb het al een paar keer gedaan.
Wat vooral opvalt is het grote aantal
klederdrachten, bij klein en groot. Nu
hebben sommige delen van Zeeland
geen bepaalde dracht meer, in andere
streken zie je alleen maar mensen bo
ven de 50 in dracht en dan zijn het
vooral vrouwen. Mannen in een boeren-
pakje is een schaars artikel. De rubriek
boerenerven en interieurs" is vol van
kleurige pakjes, vooral van Walcheren,
er staan nog twee Axelse vrouwen bij
met hun „vleugeldoeken".
Toen reed men nog veel met honden-
karren, oudere lezers zullen zich dat
nog wel herinneren.
Het is later verboden.
Verdwenen zijn ook de badkoetsjes
op het strand, waarin men zich kon uit
kleden en dan in het water gereden
werd. Een zeer kuise zwempartij, ook
bij het pootje-baden was er met de voe
ten maar een klein stukje been bloot.
Zoveel als er toen bedekt was is er nu
onbedekt, een paar ons textiel is het
enige bedeksel.
Vooral Zuid-Beveland geeft veel ker
ken, waar de prachtig geklede boerin
nen aandachtig luisteren. Mannen zijn
er weinig. Ze zullen wel even trouw
naar de kerk gegaan- zijn, maar de foto
graaf zal ze niet zo mooi gevonden heb
ben op een plaatje. De kerk van Melis
kerke komt uit, weer allemaal vrouwen,
die voorovergebukt lopen om niet ge
fotografeerd te worden. De Willebrords-
put in Zoutelande (nu verdwenen) bij
de rubriek „kerken" moeten we zeker
beschouwen als een „kerkdienst" van
deze evangelieprediker.
Bij het onderwijs zien we een paar
scholen en wat schoolfoto's.
Vroeger had Zeeland veel meer veer
boten dan tegenwoordig. We zien er nog
cle oude raderboten en diverse pontjes.
„IJsvermaak" is er de laatste jaren
niet veel geweest, de kaarten dateren
van 1907 en 1929, toen de vesten van
Middelburg bevroren waren. Het tentje
met warme chocolademelk en koeken is
niet vergeten.
De watersnood van 12 maar 1906 laat
vooral kaarten zien van het eiland
Tholen, waar koningin Wilhelmina en
prins Hendrik toen een bezoek brach
ten. Ook Vlissingen en Hontenisse zijn
vertegenwoordigd.
De oorlog 1914 - '18 laat kaarten zien
van Belgische vluchtelingen en gemo
biliseerde soldaten. In die periode (1917)
is Zierikzee gebombardeerd met als ge
volg drie doden. Wij waren een neu
traal land, het zal dus wel een vergis
sing geweest zijn. Evenals de bommen
op Goes, Scharendijke en Sluis.
Vanzelf zijn in Zeeland de landbouw
en veeteelt niet vergeten en in Yerseke
(lerseke schreef men toen) de oester-
teelt.
Michiel de Ruyter heeft een aparte
plaats gekregen met 10 gekleurde kaar
ten, die verschillende episoden uit zijn
Gedeelte van-de affiche.
leven voorstellen. En verder wat kaar
ten van zijn wiel en zijn standbeeld.
Interessant om eens rond te kijken en
te vergelijken met nu. In 1913 bestelde
Minderhoud uit Westkapelle (zeker een
herbergier) op de achterkant van een
ansichtkaart bij een firma in Middel
burg een vat jenever! En in 1908 schrijft
J. Boonman aan notaris van Cleef te
Heinkenszand: „het huis is niet te koop"
Voor ons wat onbegrijpelijk, maar de
notaris zal het wel gesnapt hebben.
In die tijd had Zeeland 109 gemeen
ten (nu 30). In de rubriek van A tot Z
is er van al deze gemeenten een kaart
aanwezig, van sommige zelfs twee, want
ik telde er 123.
Middelburg.
L. van Wallenburg.
1 MIDDELHARNIS (naast Ford) s
I Tel. (01870) 39 75
Reparatie en inruil van
alle merken.
Aan bovenstaand onderwerp wordt
weinig aandaoht igeschonken, terwijl
dit toch van zo groot belang is. Na spe
len' met vuur en hooibroei is bliksem
inslag de meest voorkomende brand
oorzaak op het platteland.
Er wofdt wel eens gezegd als er een
onweer 'dreigt: „Er hangt een zwaard
boven uw hoofd". Deze uitspraak is
geheel juist. Immers, het gevaar van
blikseminslag is pas aanwezig op een
tijdstip dat er onweer dreigt. Dan is
het dikwijls al te laat, want in één fa
tale seconde kan alles in lichterlaaie
worden tgezet.
Toch is men dit gevaar vooral op de
tooerderij, niet toewust. Vooral in een
mooie zomer denkt men niet aan brand
gevaar door onweer. Wanneer ergens
de spreuk geldt: „Voorkomen is beter
dan blussen", dan is deze hier zeker
op zijn plaats.
Ieder jaar opnieuw wordt de boer
gekonfronteerd met zware onweders,
welke in' één tel de arbeid van gene
raties kunnen vernietigen. Men heeft
dan spijt onvoldoende maatregelen te
hebbenl getroffen.
Brand door blikseminslag kan men
voorkomen door het aanleggen van
(bliksemafleiders door een erkend in
stallateur.
Man kan dan met een gerust hart het
omveer tegemoetzien. Een bliksemaflei
der werkt ook als er niemand thuis
is.
Juist op de tooerderij, waar het ge
vaar van blikseminslag groter is dan in
een stad, kan hierdoor veel onheil wor
den voorkomen.
I
ERVOIiGVERHAAL
door COR VAN HARTEN
61
En als het tegen zit troost je jezelf maar
met de gedachte, dat eens in de zeven
jaar de achterste koe vóóraan loopt. Het
kan verkeren. Een visser moet geluk
nebben.
Leen zat in het achteronder en praat
te wat met zwager Jan. Ze waren con-
«■asten: zo ongedurig Leen was in al zijn
doen en laten, zo rustig en kalm was
zijn stuurman, 't Was geen vent van
Wel woorden nou ja, wat dat betreft
,,|önden ze wel samengaan, want ook
»6en kletste geen blaren op z'n tong.
■^aar hij was anders geaard.
s Avonds gaf hij het gebruikelijke
ï^epje naar huis, via de zender, op een
vaste tijd. Dat had hij met Bertha af
gesproken. En nu is het zo laat.
Hij gaat naar boven, naar zijn hut,
schakelt de zender in op de 129 meter
band. „Hallo, hallo! Als je aan de wal
luistert: hier is de „Adelaar". Alles is
wel aan boord, het is goed weer en er
is niks in de weg. Allemaal het beste en
de groeten van de gasten. Over eri stop!"
En daarna was het weer precies het
zelfde als de vorige avond: eten, plicht
doen en naar de kooi. Maar weer af
wachten. Zouden we nu goed liggen of
niet? Piekeren en prakkizeren zonder
eind. Als het nou toch eens waar mocht
worden; als die dromen over plenty
herrings nou eens werkelijkheid wer
denLeen wentelde zich om en om in
zijn smalle kooi. Is dat nou schipper
wezen? dacht hij. Is dit nu het baantje
dat ik zo graag hebben wou? Het geroep
van de wachtsman: „Pikheet!" was hem
een verlossing.
Hun tweede schot was raak. De net
ten waren geladen met grote haring,
rijp en vol. Aan de mijnen werd niet
meer gedacht; die dingen zijn hier toch
niet; halen, jongens! Haal in die KnoU
haring! Dit is nou met recht een schot
doen buiten een ander, want de haring
vloot ligt sedert lang afgemeerd aan de
palen en de ducdalven in de havens. De
vissers lopen te kuieren langs het
strand; of ze maken een ommetje in de
bosjes; zij durven niet te varen, bang
als ze zijn voor de mijnen. En wij liggen
hier bij Smith Knoll ons schip af te la
den, al de haring is voor ons en ze is
duur, peperduur! Daar zit een rijk-ge-
meubileerde boterham in voor ons, onze
vrouwen en kinderen. MijnenWij
hebben er niet één gezien. Wij zijn
dwars overgestoken van de Nederland
se- naar de Engelse kust en wij hebben
geen kwaad ontmoet. Helemaal niks. Al
dat geschrijf in de kranten is humbug:
die persjongens moeten ook wat te doen
hebben, anders worden ze ontslagen.
En nou kletsen ze maar wat over mijnen
en over de oorlog, waarin Nederland
niet eens betrokken is. Dat is eten en
drinken voor ze. Wij hebben meer dan
honderdvijftig kantjes scheep op de
halve vleet en in de andere helft zit
vast nog meer haring, want die heeft
nog geprofiteerd van de dagzwem. Kijk
de Schotse blazen maar eens zwaar lig
gen.
Twintig last vingen ze en de daarop
volgende dag nog eens twaalf last.
Maar toen stak de wind op; de loggers
gingen steken, de kop op de wind.
't Was geen weer om te vissen. En op
eens moesten ze weer aan de mijnen
denken, omdat ze niks anders meer te
doen hadden. Tinus de tweede begon
ermee.
„Bij zulk weer slaan de mijnen los
van hun ankers", zei hij. „Ze komen bo
ven drijven en zakken voor de zee en
het tij af".
„Drijvende mijnen zijn ongevaarlijk",
meende Giel van Anna. „Dat zegt mijn
vader altijd en die heeft in de wereld
oorlog bij de marine gediend. Op een
destroyer".
„Vertel jij me dan eens waarom er 's
nachts twee man te wacht moet
„Dat moet je aan de schipper vragen".
„Het is voor de drijvende mijnen. In
de uitsteeksels van die krengen zit een
glazen buisje met daarin een ontste
kingsmiddel. Als je van een drijvende
mijn zo'n voelhoren raakt, zodat hij om
buigt, dan breekt het buisje en dan
ontsteekt de ontplofbare stof, die in de
mijn zit".
„Mijn vader heeft het toch zelf ge
zegd
„Dan weet jouw vader er niks van. En
ik geloof vast dat hij, wanneer hij een
drijvende mijn zou tegenkomen, er met
een flinke boog omheen zou varen".
„Je kunt ze natuurlijk beter de ruim
te geven":
„Dan zijn ze ook gevaarlijk".
Tegen het vallen van de avond gin
gen ze aan schot. Alleen de andere log
gers bleven steken, doch Leen wilde
geen visnacht missen. Zijn rusteloze
geest was niet in staat zich neer te leg
gen bij het vooruitzicht van een verlo
ren nacht. Telkens was hij bezig met
plannen die als hij ze verwezenlijken
kon, hem het respect moesten geven
van of misschien wel het overwicht
op de andere schippers. Hij dacht er
niet aan zijn vleet scheep te houden.
Vissen moesten ze! Misschien konden ze,
als het vannacht meezat, morgen wel
naar huis gaan. Hij had als eerste van
de vloot naar zee willen gaan; ^het was
hem niet gelukt; maar als hij nu een
spokjè kon treffen, zou hij een mooie
kans maken om als eerste binnen te ko
men.
En nu lag de „Adelaar" achter de
vleet. De motor draaide langzaam voor
uit om de reep los te houden. De wind
woei hard uit het zuid-zuidwest, de zee
had witte schuimkoppen en was lastig.
Op aandringen van Simon gingen ze die
nacht vroeger halen dan anders. Hij
maakte Leen attent op het gevaar dat
ze, nu wind en stroom in dezelfde rich
ting liepen, weleens op de droogten van
de Lemangronden zouden kunnen ver
dagen. De Lemmers, zoals de vissers die
banken noemen. Op elke wacht moest
gediept worden.
Om één uur gingen ze halen. Er zat
weinig haring in de vleet, maar van de
honderdtien netten moesten ze er vijf
tien tussenuit halen; ze waren grondig
vernield door de onstuimige zee. De
ganse dag waren ze bezig met het her
stellen van de overige kapotte netten.
„Je had gisteravond beter niet aan
schot kunnen gaan", zei Jan.
Leens gezicht stond donker.
„Ik kon toch niet weten dat de haring
verstek zou laten gaan? Niemand heeft
zo'n bril".
„Jij hebt het steeds alleen over ha
ring. De vangst moet je altijd afwach
ten, dat heb je nooit in de hand. Maar
dat je met dit weer je vleet stuk zou ha
len, was te voorzien".
„Als we niet vissen, kunnen we ook
niet vangen. Als we wél vissen, hebben
we twee kansen: we kunnen een spokje
treffen, of niet. Hadden we maar een
last of acht gevangen, dan waren we
naar huis gegaan en dan was die kapot
te vleet niet zo erg geweest. Er liggen
netten genoeg op zolder. Maar overi
gens: we hebben een paar goede boeiers
hier".
„Je moet meer om je mensen denken.
De zee is moeilijk, het water heeft
kracht. Jij bent schipper, jij staat op de
brug; maar je volk werkt in de last, in
weer en wind. Eén verkeerd stuk water,
en je bent in moeilijkheden".
Leen haalde zijn schouders op.
„Nou ja, er is niks gebeurd. Niemand
heeft letsel gekregen. Er moesten een
paar mensen zich verschonen omdat ze
een klap water over zich heen kregen.
Dat is al. Is dat zo erg? Ik vind het el
lendig dat wij niet meer als eerste log
ger de haven kunnen binnenlopen. De
andere twee loggers zijn al thuis. Het
bericht kwam een uurtje geleden over
de radio".
„Zij hebben verstandig gedaan. Ze
hebben het slechte weer benut om naar
huis te varen en de haring gelaten,
waar ze was. De laatste trek doe je niet
op zee, maar in de markt, aan de afslag,
wanneer de haring duur is. Hij, die zijn
lading voor veel geld verkopen kan,
doet een beste trek".
Wordt vervolgd.