ÉHAtlDEn flIEUWS Overdenking Groeten uit Zeeland Zeeuwse wandelingen uit de Heilige Schrift 99 I altijd voor I iedereen I A. Vroegindeweij nooit ontbreken I I 'i Vrijdag 8 augustus 1975 No. 4411 KIJKVENSTER It. 9f I GERO M< g 1 ruim en overzichtelijk g g in onze speciale 1 I showroom. g 1 Westdijli 46 - Middelharnis 1 Een bliksemafleider mag op de boerderij E MEEUWEN SCHREEUWEN GELUKGELUK ''tyri j vrijaag 0 augustus xvio in o. ■±'±i.x blik op kerk en samenleving Vöf vragen Gezakt Nog een andere stem Bij de redaktie kwam een brief van de volgende inhoud: Vragen aan Waarnemer In het Kilanden-nieuws van 4 juli 1975 citeert Waarnemer via Trouw een stuk- Tvan DS, L. L. van Vliet uit het Ger. Kerkblad voor Drenthe en Overijssel. Het gaat over doopouders die bij de doopaanvraag de voorwaarde stelden dat in de doopdienst gebruik zou wor den gemaakt van de nieuwe orde voor de bediening van de H.D. die ter be proeving aan de kerken isvoorgelegd. De ouders hadden bezwaren tegen de tot nu toe gebruikte formulieren en met name de eerste doopvraag. Wanneer hun voorwaarde niet werd Wéewilligd zouden ze vermoedelijk hun -"ld in een naburige gemeente laten len. aan dit stukje verbindt Waarnemer [g commentaar. Wie ervan op de igte is op welke wijze deze medewer- van het Eilanden-nieuws de Geref fken pleegt „waar te nemen" kan wel [en in welke zin dat commentaar uit- ,'oor een bespreking van dit commen- |r ontbreekt mij nu zo kort voor jn vakantie de tijd. Daarom volsta iet het stellen van de volgende vra- Het (oude) doopsformulier is in rke mate afhankelijk van het formu- dat in de kerkorde van de Paltz )rkomt. Vraag: Welke doopvraag Ird daarin aan de ouders gesteld? 2. De doopvragen van het (oude) for mulier sluiten aan bij die van a Lasco en Micron. Welke andere doopvragen werden in de Reformatorische kerken van de IGde eeuw gesteld? 3a Onder welke voorwaarden kan len de Ger. Kerken de doop bediend ^rden aan een kind uit een andere ge- knte? b) Welke is de taak van de 3sis hierbij? fA. Waaraan ontleent u de uitspraak dat de motivering daarvoor voor het ontwerpen van nieuwe proeven van li turgische formulieren was dat de taal en de stijl van de 16de eeuwse for- muliei'en dermate verouderd waren dat ze do mensen van de ,20ste eeuw niet meer konden aanspreken? 5. U neemt aan dat Ds. L. L. van der Vliet te goeder trouw gelooft dat ge noemde motive;ring de deputaten voor de eredienst tot het opstellen van andere formulieren heeft bewogen. (In het mid den kan blijven of deze motivering in derdaad weergeeft wat Ds. Van der Vliet lid van de Gen. Synode wist aan gaande de bedoelingen van deputaten). Uzelt weet echter beter! Want u schrijft in werkelijkheid moesten natuurlijk (Cursivering van mij, P.S.) „die nieuwe formulieren er komen omdat de inhoud van de oude formulieren veler instem ming niet meer had". Vraag; welke objektieve redenen hebt _u voor deze uitspraak? Wilt u bij de mtwoording van deze vraag de ant- Jorden op vraag 1 en 2 in rekening rengen? Ds. P. Schravendeel. -jV Vooraf een enkele opmerking. Ds. Schravendeel is blijkbaar niet tevreden over de wijze waarop de Ger. Kerken in deze rubriek worden „waargenomen". Mag ik hem eraan herinneren dat de ondertitel van deze rubriek luidt: „blik op kerk en samenleving"? Wie regel matig mijn stukjes leest, weet dat ieder weleens een beurt krijgt, van Hervormd tot Oud Gereformeerd. Maar misschien is de situatie in de Ger. Kerken zo vlek keloos dat kritiek al bij voorbaat uitge sloten is? En nu moet ik snel aan mijn huis werk. Want Ds. Schravendeel treedt te gen mij op alsof hij mijn examinator is en alsof ik zijn leerling ben. Een leer ling, die wel een grote mond heeft, maar er niets van weet. Hij zal me eens vijf vragen stellen op het gebied van kerk geschiedenis, liturgiek en kerkrecht. En wee mijn gebeente als ik er een onvol doende voor haal Nu, het antwoord op vraag 1 kan kort zijn. In het formulier van de Paltz werd gevraagd: „Begeert gij uit een waar geloof in de belofte Gods in Jezus Chris tus die ons en onze kinderen gegeven is, namelijk dat Hij niet alleen de onze maar ook de God van ons zaad wil zijn tot in het duizendste geslacht, dat dit kind op die grond gedoopt worde en de verzegeling van het kindschap Gods ontvange?" Over vraag 2 kan ik nog korter zijn. Er werden bij mijn weten geen andere doopvragen gesteld. Wat vraag 3 betreft ben ik een beetje onzeker. Ik heb namelijk geen Ger. kerkorde bij de hand. Maar ik denk toch niet dat men zomaar kan dopen waar men wil. Daar zal toch zeker toestem ming van de betreffende kerkeraad of classis voor nodig zijn. Maar de vragen 4 en 5 dat spijt me toch werkelijk die begrijp ik niet he lemaal. Ik zal me dan wel vergist heb ben, toen ik stelde dat velen niet meer akkoord -gingen met de inhoud van de oude vragen. Maar als men dan niets tegen de inhoud heeft, dan moet het toch vastzitten op de vorm! Enfin, mis schien wil Ds. Schravendeel me dat nogeens uitleggen? Een mens is nooit te oud om te leren. Ik denk eigenlijk, maar dat zal ik ook wel mis hebben, dat men met die nieu we formulieren terug wilde naar een oer-reformatorische traditie: de vragen van de Paltz, waarin immers ook geen sprake was van de totale verdorven heid van de mens? Maar dan snap ik ook niet meer waar Ds. Van der Vliet zelf Gereformeerd predikant zich zo druk over maakt. Want in alle ernst dat vind ik nu eigenlijk het laffe in dat schrijven van Ds. P. S. Hij legt me op een nogal hautaine manier enkele vragen voor, terwijl hij met geen woord rept over de strekking van mijn betoog. De be treffende ouders hebben nota bene zelf gezegd dat ze de oude doopvragen niet wilden omdat ze niet instemmen met het feit dat onze kinderen in zonde ont vangen en geboren zijn. Dat heeft Ds. Van "der Vliet gezegd en ik heb het al leen maar nagezegd. Maar Ds. Van der Vliet mag het zeggen, ik niet! De mij toegezonden brief was een copy van een brief die Ds. P.S. had verzonden aan het Centraal Weekblad. De reden daarvan ontgaat me. Maar ik verwacht nu wel in het eerstvolgende nummer van het C.W. een vette kop: „WAAR NEMER GEZAKT VOOR EXAMEN". Want ik heb natuurlijk een dikke on voldoende gehaald. Zulke moeilijke vra gen ook en dan bij een temperatuur van 30 graden! Ik hoop dat Ds. Schraven deel nog vakantie heeft. Dan kan hij er tenminste van genieten! Terwijl ik dit zit te schrijven komt de krant. En daar zie ik juist een ontboe zeming van Ds. W. C. van den Brink (Ger. predikant) over de nieuwe belij- denisvragen. Hij heeft'gezegd: „Wat die vernieuwingen betreft, het kan gewoon niet op. Steeds weer worden de kerken in de gelegenheid gesteld dingen te beproeven. Heel het geordende kerkelijk leven, met tucht, met verootmoediging, met strijd tegen de zonde en de wereld, van de oude en de nieuwe mens, ver maning, alles is de mist ingegaan. Laten ambtsdragers, ouders, gemeen teleden en belijdeniscatechisanten in deze moderne tijd zien hoe zij ge manipuleerd worden door mensen die niet weten wat ambtelijke dienst is Wat ben ik blij dat ik dat niet gezegd heb. Anders kreeg ik nu misschien wel tien vragen te beantwoorden. WAARNEMER. DE HEERE IS VREDE Toen bouwde Gidion aldaar den Heere een altaar en noemde het: De Heere is vrede! Rlchteren 6 24a De engel des Heeren had tot Gidion gesproken, dat Hij Israël verlossen zou uit de hand der Midianieten, God riep hem als de man die het volk zou aan voeren in de strijd tegen de vijanden. Gidion gevoelde de nood van zijn volk maar tevens zijn eigen onbekwaamheid om leiding te geven in de strijd tegen de Midianieten. Er waren in Israël wel mannen met meer wijsheid en dapper heid om het volk aan te voeren in de strijd tegen de vijand. Daarom maakte Gidion bezwaar te gen de roeping die hij ontving. Geloofde hij dan niet, dat God mach tig was om hem te helpen in de strijd tegen de vijanden? Daar twijfelde hij geen ogenblik aan, hij vreesde de Heere met een volkomen hart. Gidion legt zijn bezwaren om de lei- dins' te nemen in de oorlog tegen de Midianieten de Engel, dus de Heere voor. Hij zegt tot Hem: ,,Och mijn Hee re, waarmede zal ik Israël verlossen? Zie mijn duizend is de armste in Ma- nasse en ik ben de kleinste in mijns va ders huis". Bij het volk van Israël was grote vrees voor de Midianieten, ze leefden in holen en spelonken. Er was een algemene verslagenheid onder het volk, er werden haast geen dappere mannen meer gevonden. De broeders van Gidion waren reeds door de vijanden omgebracht en velen van het volk waren door de Midianieten gedood. Hoe zou Gidion met een versaagd en bevreesd volk de strijd aanbinden tegen een overmachtige vijand? Wanneer Gi dion op zichzelf zag moest hij getuigen: Heere ik ben de kleinste, hij beschouw de zich als de geringste van allen. De Heere roept juist mannen tot Zijn dienst die een kleine en een geringe gedachte van zichzelf hebben. God kan en wil geen mensen in Zijn koninkrijk gebrui ken die het zelf weten en kunnen. De Heere verkiest hen die in eigen ogen onbekwaam en onwaardig zijn om in Zijn wijngaard te arbeiden. Waarom bracht Gidion bezwaren naar voren toen God hem riep om Israël te verlossen? Was dat ongeloof van hem? Neen, Gidion was bevreesd om in eigen kracht op te treden en om te lopen zon der gezonden te zijn. Ons menselijk hart is zeer bedriegelijk, we willen van na ture gaarne wat meer zijn dan anderen. Er zijn mensen geweest, die zichzelf uitgaven voor profeten des Heeren en ze waren het niet. Ze bespraken een groot geloof en hadden het over een goddelijke roeping, de uitkomst leerde echter dat het bedrog was geweest. Alles wat geestelijk schijnt is geen geestelijk leven, allen die over bevin ding spreken zijn nog geen kinderen Gods. We moeten zeer voorzichtig zijn met mensen die altijd over godsdienst spreken en zichzelf uitgeven voor grote Christenen. Gidion had zeer vele bezwaren maar de Heere zeide tot hem: „Omdat Ik met u zal zijn". Wat een kracht ligt er in deze woorden voor Gidion. De Heere heeft geen leger dappere Is raëlieten nodig om het volk te verlos sen, neen Hij spreekt maar één woord en alle vijanden vluchten. Gidion moest afzien van alle eigen kracht en alleen op God vertrouwen. Het is voor de mens zo moeilijk om af te zien van alle eigen kracht en sterkte. De Heere schonk aan Gidion rijke ge nade en goddelijke troost. De God Is raels gaf hem een heilige belofte. Hij sprak tot zijn ziel en hemelse kracht daalde af in zijn hart. Gidions ziel werd vervuld met blijdschap en zaligheid. De Heere gaf vrede in zijn hart, het geloof was door de liefde werkende. Hij bouw de God een altaar uit dankbaarheid en noemde het: „de Heere is vrede". Wanneer de Heere tot onze ziel spreekt ontvangen we vrede des harten. Is de Heere ook onze vrede? Zalig het volk, dat de vrede Gods in Christus Jezus beleven mag, dat is een vrede die alle verstand te boven gaat. Middelburg. Ds. G. A. Zijderveld. Zo heet de tentoonstelling, die tot half augustus in een van de Abdijgebouwen te Middelburg wordt gehouden. Het zijn enkele honderden ansichtkaarten, ge selecteerd uit de ongeveer 21.000 die de Provinciale Bibliotheek er bezit. Een prachtige verzameling! Tegenwoordig zijn er veel rnensen die prentbriefkaarten verzamelen. Hebben ze wat verstand van geschiedenis of kunnen ze zo iemand inschakelen, dan is de kans groot dat er een boekje uitge geven wordt: „Die-of-die plaats in oude ansichten". De Europese Biblio theek in Zaltbommel heeft al honder den dergelijke kaartenboekjes gedrukt. Vroeger kreeg ik er nogal eens een toe gestuurd van de redactie en maakte er een „Zeeuwse wandeling" van. De laat ste jaren zie ik er geen meer. Wat ik wel zie is een korte aankondiging in ons blad, ondertekend door Th.d.W. Dat is de hoofdredacteur de heer De Waal als ik me niet vergis. Of moet ik schrijven: hoofdredacteur-in-ruste? Helemaal rus ten doet hij in ieder geval niet, want ik zie zijn initialen ook nogal eens onder theologische uitgaven, In Zeeland zijn er niet veel plaatsen, die nog niet aan de beurt zijn geweest voor een boekje met ansichtkaarten. Geschiedenis. Vroeger schreef mien alleen maar brieven. Ruim een eeuw geleden (1869) deed in Oostenrijk de briefkaart zijn in trede. Een jaar later ging men er af beeldingen op drukken, prenten, van daar de naam prent-briefkaart. Tegen woordig gebruikt ieder de Duitse naam ansichtkaart. Dat woord staat ook op de boekjes, die ik zoeven noemde. In Ne derland duurde het tot 1883 voor de eerste prent-briefkaarten in de handel kwamen. Het prentje erop stelde het Rijksmuseum in Amsterdam voor, waar in dat jaar juist een wereldtentoonstel ling werd gehouden. Het voorschrift was, dat de ene kant alleen mocht gebruikt worden om het adres op te schrijven. Daarom moest op de kant van het plaatje een stukje wit overgelaten worden voor naam en adres van de afzender. Later is dat veranderd en mocht dit ook aan de adreszijde ko men, maar links van de verticale streep midden op de adreszijde. Die is er te genwoordig nog. De eerste prentbriefkaarten moesten verzonden worden in een envelop. De portkosteh voor de eerste briefkaart waren 2V2 cent, de helft van die van een brief, die toen een stuiver kostte. In 1890 kwam er een eenheidsformaat voor de ansichtkaarten. De druktech niek verbeterde en, ze werden bij dui zenden en duizenden gedrukt. Er kwamen albums in de handel, van wege dezelfde grootte pasten ze er al lemaal in en bijna iedereen ging aan het verzamelen. Voor de verzamelaars van tegenwoordig zitten in die oude kaar- tenalbums uit het begin van deze eeuw weleens interessante vondsten. Nadien zijn er miljoenen, ik mag wel zeggen miljarden verstuurd. Vooral toen het reizen toenam. Vroeger een voorrecht van de elite, gaat tegenwoor dig zowat iedereen op reis, kort of lang, in eigen land of naar het buiten land. „En dan wil men aan familie of kennissen laten weten waar men ismen stuurt een kaart „Groet uit Tentoonstelling. De kaarten die tentoongesteld zijn ge ven een beeld van het leven in Zeeland gedurende de eerste helft van deze eeuw. Of nog nauwkeuriger uitgedrukt: tot 1940, het begin van de tweede we reldoorlog. Ze zijn niet zomaar in het wild weg opgeplakt, maar in verschil lende rubrieken verdeeld. Bijzonder in teressant om ze eens goed te bekijken en te vergelijken met tegenwoordig. Ik heb het al een paar keer gedaan. Wat vooral opvalt is het grote aantal klederdrachten, bij klein en groot. Nu hebben sommige delen van Zeeland geen bepaalde dracht meer, in andere streken zie je alleen maar mensen bo ven de 50 in dracht en dan zijn het vooral vrouwen. Mannen in een boeren- pakje is een schaars artikel. De rubriek boerenerven en interieurs" is vol van kleurige pakjes, vooral van Walcheren, er staan nog twee Axelse vrouwen bij met hun „vleugeldoeken". Toen reed men nog veel met honden- karren, oudere lezers zullen zich dat nog wel herinneren. Het is later verboden. Verdwenen zijn ook de badkoetsjes op het strand, waarin men zich kon uit kleden en dan in het water gereden werd. Een zeer kuise zwempartij, ook bij het pootje-baden was er met de voe ten maar een klein stukje been bloot. Zoveel als er toen bedekt was is er nu onbedekt, een paar ons textiel is het enige bedeksel. Vooral Zuid-Beveland geeft veel ker ken, waar de prachtig geklede boerin nen aandachtig luisteren. Mannen zijn er weinig. Ze zullen wel even trouw naar de kerk gegaan- zijn, maar de foto graaf zal ze niet zo mooi gevonden heb ben op een plaatje. De kerk van Melis kerke komt uit, weer allemaal vrouwen, die voorovergebukt lopen om niet ge fotografeerd te worden. De Willebrords- put in Zoutelande (nu verdwenen) bij de rubriek „kerken" moeten we zeker beschouwen als een „kerkdienst" van deze evangelieprediker. Bij het onderwijs zien we een paar scholen en wat schoolfoto's. Vroeger had Zeeland veel meer veer boten dan tegenwoordig. We zien er nog cle oude raderboten en diverse pontjes. „IJsvermaak" is er de laatste jaren niet veel geweest, de kaarten dateren van 1907 en 1929, toen de vesten van Middelburg bevroren waren. Het tentje met warme chocolademelk en koeken is niet vergeten. De watersnood van 12 maar 1906 laat vooral kaarten zien van het eiland Tholen, waar koningin Wilhelmina en prins Hendrik toen een bezoek brach ten. Ook Vlissingen en Hontenisse zijn vertegenwoordigd. De oorlog 1914 - '18 laat kaarten zien van Belgische vluchtelingen en gemo biliseerde soldaten. In die periode (1917) is Zierikzee gebombardeerd met als ge volg drie doden. Wij waren een neu traal land, het zal dus wel een vergis sing geweest zijn. Evenals de bommen op Goes, Scharendijke en Sluis. Vanzelf zijn in Zeeland de landbouw en veeteelt niet vergeten en in Yerseke (lerseke schreef men toen) de oester- teelt. Michiel de Ruyter heeft een aparte plaats gekregen met 10 gekleurde kaar ten, die verschillende episoden uit zijn Gedeelte van-de affiche. leven voorstellen. En verder wat kaar ten van zijn wiel en zijn standbeeld. Interessant om eens rond te kijken en te vergelijken met nu. In 1913 bestelde Minderhoud uit Westkapelle (zeker een herbergier) op de achterkant van een ansichtkaart bij een firma in Middel burg een vat jenever! En in 1908 schrijft J. Boonman aan notaris van Cleef te Heinkenszand: „het huis is niet te koop" Voor ons wat onbegrijpelijk, maar de notaris zal het wel gesnapt hebben. In die tijd had Zeeland 109 gemeen ten (nu 30). In de rubriek van A tot Z is er van al deze gemeenten een kaart aanwezig, van sommige zelfs twee, want ik telde er 123. Middelburg. L. van Wallenburg. 1 MIDDELHARNIS (naast Ford) s I Tel. (01870) 39 75 Reparatie en inruil van alle merken. Aan bovenstaand onderwerp wordt weinig aandaoht igeschonken, terwijl dit toch van zo groot belang is. Na spe len' met vuur en hooibroei is bliksem inslag de meest voorkomende brand oorzaak op het platteland. Er wofdt wel eens gezegd als er een onweer 'dreigt: „Er hangt een zwaard boven uw hoofd". Deze uitspraak is geheel juist. Immers, het gevaar van blikseminslag is pas aanwezig op een tijdstip dat er onweer dreigt. Dan is het dikwijls al te laat, want in één fa tale seconde kan alles in lichterlaaie worden tgezet. Toch is men dit gevaar vooral op de tooerderij, niet toewust. Vooral in een mooie zomer denkt men niet aan brand gevaar door onweer. Wanneer ergens de spreuk geldt: „Voorkomen is beter dan blussen", dan is deze hier zeker op zijn plaats. Ieder jaar opnieuw wordt de boer gekonfronteerd met zware onweders, welke in' één tel de arbeid van gene raties kunnen vernietigen. Men heeft dan spijt onvoldoende maatregelen te hebbenl getroffen. Brand door blikseminslag kan men voorkomen door het aanleggen van (bliksemafleiders door een erkend in stallateur. Man kan dan met een gerust hart het omveer tegemoetzien. Een bliksemaflei der werkt ook als er niemand thuis is. Juist op de tooerderij, waar het ge vaar van blikseminslag groter is dan in een stad, kan hierdoor veel onheil wor den voorkomen. I ERVOIiGVERHAAL door COR VAN HARTEN 61 En als het tegen zit troost je jezelf maar met de gedachte, dat eens in de zeven jaar de achterste koe vóóraan loopt. Het kan verkeren. Een visser moet geluk nebben. Leen zat in het achteronder en praat te wat met zwager Jan. Ze waren con- «■asten: zo ongedurig Leen was in al zijn doen en laten, zo rustig en kalm was zijn stuurman, 't Was geen vent van Wel woorden nou ja, wat dat betreft ,,|önden ze wel samengaan, want ook »6en kletste geen blaren op z'n tong. ■^aar hij was anders geaard. s Avonds gaf hij het gebruikelijke ï^epje naar huis, via de zender, op een vaste tijd. Dat had hij met Bertha af gesproken. En nu is het zo laat. Hij gaat naar boven, naar zijn hut, schakelt de zender in op de 129 meter band. „Hallo, hallo! Als je aan de wal luistert: hier is de „Adelaar". Alles is wel aan boord, het is goed weer en er is niks in de weg. Allemaal het beste en de groeten van de gasten. Over eri stop!" En daarna was het weer precies het zelfde als de vorige avond: eten, plicht doen en naar de kooi. Maar weer af wachten. Zouden we nu goed liggen of niet? Piekeren en prakkizeren zonder eind. Als het nou toch eens waar mocht worden; als die dromen over plenty herrings nou eens werkelijkheid wer denLeen wentelde zich om en om in zijn smalle kooi. Is dat nou schipper wezen? dacht hij. Is dit nu het baantje dat ik zo graag hebben wou? Het geroep van de wachtsman: „Pikheet!" was hem een verlossing. Hun tweede schot was raak. De net ten waren geladen met grote haring, rijp en vol. Aan de mijnen werd niet meer gedacht; die dingen zijn hier toch niet; halen, jongens! Haal in die KnoU haring! Dit is nou met recht een schot doen buiten een ander, want de haring vloot ligt sedert lang afgemeerd aan de palen en de ducdalven in de havens. De vissers lopen te kuieren langs het strand; of ze maken een ommetje in de bosjes; zij durven niet te varen, bang als ze zijn voor de mijnen. En wij liggen hier bij Smith Knoll ons schip af te la den, al de haring is voor ons en ze is duur, peperduur! Daar zit een rijk-ge- meubileerde boterham in voor ons, onze vrouwen en kinderen. MijnenWij hebben er niet één gezien. Wij zijn dwars overgestoken van de Nederland se- naar de Engelse kust en wij hebben geen kwaad ontmoet. Helemaal niks. Al dat geschrijf in de kranten is humbug: die persjongens moeten ook wat te doen hebben, anders worden ze ontslagen. En nou kletsen ze maar wat over mijnen en over de oorlog, waarin Nederland niet eens betrokken is. Dat is eten en drinken voor ze. Wij hebben meer dan honderdvijftig kantjes scheep op de halve vleet en in de andere helft zit vast nog meer haring, want die heeft nog geprofiteerd van de dagzwem. Kijk de Schotse blazen maar eens zwaar lig gen. Twintig last vingen ze en de daarop volgende dag nog eens twaalf last. Maar toen stak de wind op; de loggers gingen steken, de kop op de wind. 't Was geen weer om te vissen. En op eens moesten ze weer aan de mijnen denken, omdat ze niks anders meer te doen hadden. Tinus de tweede begon ermee. „Bij zulk weer slaan de mijnen los van hun ankers", zei hij. „Ze komen bo ven drijven en zakken voor de zee en het tij af". „Drijvende mijnen zijn ongevaarlijk", meende Giel van Anna. „Dat zegt mijn vader altijd en die heeft in de wereld oorlog bij de marine gediend. Op een destroyer". „Vertel jij me dan eens waarom er 's nachts twee man te wacht moet „Dat moet je aan de schipper vragen". „Het is voor de drijvende mijnen. In de uitsteeksels van die krengen zit een glazen buisje met daarin een ontste kingsmiddel. Als je van een drijvende mijn zo'n voelhoren raakt, zodat hij om buigt, dan breekt het buisje en dan ontsteekt de ontplofbare stof, die in de mijn zit". „Mijn vader heeft het toch zelf ge zegd „Dan weet jouw vader er niks van. En ik geloof vast dat hij, wanneer hij een drijvende mijn zou tegenkomen, er met een flinke boog omheen zou varen". „Je kunt ze natuurlijk beter de ruim te geven": „Dan zijn ze ook gevaarlijk". Tegen het vallen van de avond gin gen ze aan schot. Alleen de andere log gers bleven steken, doch Leen wilde geen visnacht missen. Zijn rusteloze geest was niet in staat zich neer te leg gen bij het vooruitzicht van een verlo ren nacht. Telkens was hij bezig met plannen die als hij ze verwezenlijken kon, hem het respect moesten geven van of misschien wel het overwicht op de andere schippers. Hij dacht er niet aan zijn vleet scheep te houden. Vissen moesten ze! Misschien konden ze, als het vannacht meezat, morgen wel naar huis gaan. Hij had als eerste van de vloot naar zee willen gaan; ^het was hem niet gelukt; maar als hij nu een spokjè kon treffen, zou hij een mooie kans maken om als eerste binnen te ko men. En nu lag de „Adelaar" achter de vleet. De motor draaide langzaam voor uit om de reep los te houden. De wind woei hard uit het zuid-zuidwest, de zee had witte schuimkoppen en was lastig. Op aandringen van Simon gingen ze die nacht vroeger halen dan anders. Hij maakte Leen attent op het gevaar dat ze, nu wind en stroom in dezelfde rich ting liepen, weleens op de droogten van de Lemangronden zouden kunnen ver dagen. De Lemmers, zoals de vissers die banken noemen. Op elke wacht moest gediept worden. Om één uur gingen ze halen. Er zat weinig haring in de vleet, maar van de honderdtien netten moesten ze er vijf tien tussenuit halen; ze waren grondig vernield door de onstuimige zee. De ganse dag waren ze bezig met het her stellen van de overige kapotte netten. „Je had gisteravond beter niet aan schot kunnen gaan", zei Jan. Leens gezicht stond donker. „Ik kon toch niet weten dat de haring verstek zou laten gaan? Niemand heeft zo'n bril". „Jij hebt het steeds alleen over ha ring. De vangst moet je altijd afwach ten, dat heb je nooit in de hand. Maar dat je met dit weer je vleet stuk zou ha len, was te voorzien". „Als we niet vissen, kunnen we ook niet vangen. Als we wél vissen, hebben we twee kansen: we kunnen een spokje treffen, of niet. Hadden we maar een last of acht gevangen, dan waren we naar huis gegaan en dan was die kapot te vleet niet zo erg geweest. Er liggen netten genoeg op zolder. Maar overi gens: we hebben een paar goede boeiers hier". „Je moet meer om je mensen denken. De zee is moeilijk, het water heeft kracht. Jij bent schipper, jij staat op de brug; maar je volk werkt in de last, in weer en wind. Eén verkeerd stuk water, en je bent in moeilijkheden". Leen haalde zijn schouders op. „Nou ja, er is niks gebeurd. Niemand heeft letsel gekregen. Er moesten een paar mensen zich verschonen omdat ze een klap water over zich heen kregen. Dat is al. Is dat zo erg? Ik vind het el lendig dat wij niet meer als eerste log ger de haven kunnen binnenlopen. De andere twee loggers zijn al thuis. Het bericht kwam een uurtje geleden over de radio". „Zij hebben verstandig gedaan. Ze hebben het slechte weer benut om naar huis te varen en de haring gelaten, waar ze was. De laatste trek doe je niet op zee, maar in de markt, aan de afslag, wanneer de haring duur is. Hij, die zijn lading voor veel geld verkopen kan, doet een beste trek". Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1975 | | pagina 5