IIAnDEII niEUWS Overdenking Het jaar van de vrouw m Zeeuwse wandelingen 'kijkvenster C.H.U. Kamerlid spreekt in DIrksland uit de Heilige Schrift v*^*[ DU MEEUWEN SCHREEUWEN GELUKGELUK Mogelijkheden voor rij instructeurs in moeilijkheden Vrijdag 31 januari 1975 No. 4359 C. KIEVIT ZN. Centrale Verwarming SOMMELSDIJK Telefoon (01870) 26 09 Algemene Jaarvergadering Staatk. Geref. Partij DAIVIMEN „D. en Z" ireu oog jl Jk op kerk Isamenlevins Homofiele predikanten Het kwaad goedgepraat Verontrusting in tijd waarin vrijwel alle taboes loken worden en de normloosheid viert schrik je niet meer zo [wanneer het kromme recht en ?ade goed gepraat wordt. iVIaar y^ het veertiendaagse orgaan voor tmd kerkewerk „Woord en Dienst" ES jan. j.l. in handen kreeg en Baderde, wreef ik toch wel even ogerï uit. In dat blad stond een J van Drs P. Oskamp, getiteld leen homofiel dominee zijn?" Om- wel vermoedde uit welke hoek jid waaide begon Ik het te lezen in verbazing steeg met het ogen- Ischrijver begint met te betogen f in onze cultuur steeds meer open- komt rondom de homofilie: de ho pe mens wordt met veel meer be- Jdan voorheen tegemoet getreden. Ide vraag moet onder ogen gezien ^n: een homofiele dominee, kan Ds. Oskamp stelt die vraag naar «ding van een beroep dat op een' fdaat werd uitgebracht, maar dat 1 ingetrokken toen bleek dat de Jpene samenwoonde met een ho- Ke vriend. (schrijver gaat ervan uit dat iemand Ifiel is of hij is het niet. Ben je zo len, dan is dat een gegeven waar- te moet leven. Igegeven wordt dat de bijbel zich pef uitspreekt over homofilie. Maar noet wel rekening gehouden wor- net hèt feit dat de bijbelschrijvers |)mosexualiteit alleeri gekend heb- het verband van het heidendom jjn cultus. Aan de heidense tem- fwaren knapen en vrouwen ver- pn en door met hen gemeenschap bben had je gemeerischap met de bid. De homosexualiteit stond dus llsraël in het teken van de gewijde Btutie en daarom werd ze ver leid. vergelijking met de hedendaagse |en van homofilie gaat dan ook ens de schrijvet niet óp. En ft-komt het: IVoor mij is dit één van de nieuwe Bgen die de Heilige Geest ons in de }<jpp van de geschiedenis heeft laten ^n; zoals ons de ogen zijn openge- Man (zij het laat!) voor de onmoge- lfl,kheid van de islavernij of voor de gelijke rechten van de vrouw. Zo moeten we naar mijn overtuiging nü fn dat de homofiele mens gelijk is onszelf. Met een variant op wat apostel Paulus schrijft, zou ik wil- zeggen: in Christus is noch Jood tch Griek, noch slaaf noch vrije, ch man noch vrouw, noch hetero, imch homo hoeft, in het licht van het boven- e, natuurlijk geen nader betoog dat Ds. Oskamp er zonder meer voet pleit dat een predikant die homo fiel is zijn anders-zijn ook mag prakti- sesn. Met andere woorden: een ker- keraad moet het doodgewoon vinden d%tzijn predikant samenleeft met een' even gewoon als dat hij zou inleven met zijn vrouw! Bezwaren ^lebben tegen een homofiele predi kaat zou betekenen dat „kostbare ta- leiiten voor de kerk verloren' gaan" en is ,ionbarmhartig tegenover de betrok- kèïsen". „Je zult je maar geroepen weten door de_ Heer der kerk en je zinnen gezet en op het ambt van predikant om [olgens overal in de kerk je neus ;oten". ft heb echt niet veel zin, het boven- de uitvoerig te gaan weerleggen. •skamp heeft in elk geval een ruim [etisch geweten door alle teksten over homofielie handelen zomaar als niet terzake van de tafel te vegen. Ik weet niet of dit geschrijf ooit onder zijn ogen zal komen, maar zo ja, dan zou ik hem willen aanraden het m.ooie boelcje „Homofilie" van Dr. J. Douma en Dr. W. H. Velema eens te lezen. Dan komt hij misschien tot het inzicht dat homofilie in de bijbel nog wel iets meer is dan alleen gewijde prostitutie En de tekst uit Col. 3 11, waarin Paulus zegt dat in Christus noch man noch vrouw is, zomaar uit te breiden tot „noch hetero noch homo", daar zijn helemaal geen woorden voor. Zo kun je de Heilige Schrift alles wel laten zeggen Het is een huiveringwekkende zaak dat een zondige relatie zonder ove rigens op de zondaren' te willen neer zien niet alleen goedgepraat maar ook openlijk gepropageerd wordt in een of ficieel blad van de Herv. Kerk. Ds. Oskamp besluit met een vraag: „Kunt u zich van uw kant mijn veront rusting voorstellen over een stuk on barmhartigheid die ik in de kerk waar neem ten opzichte van die (aankomen de) collega's die het ook niet kunnen helpen dat zij homofiel zijn?" Ik zou een wedervraag willen stellen': „Kan Ds. Oskamp zioh de verontrus ting voorstellen van velen in de kerk, die wUen leven bij het Woord van God, dat homofilie als zonde veroor deelt, wanneer dienaren van het Woord openlijk verkondigen dat het helemaal geen zonde is?" Waarnemer. Op uitnodiging van de P.C.P. kiesver. te Dirksland zal het C.H.U. Tweede Ka merlid dhr. Tolman naar Dirksland ko men. Hij hoopt op 4 februari, 's avonds om 8 uur te spreken in het verenigings gebouw „Onder de Wiek". Dhr. Tolman is landbouwdeskundige, maar hij zal ook de overige actuele pro blemen bespreken. De algemene jaarvergadering van de Staatkundig Geref. Partij wordt D.V. zaterdag 22 febr. 1975 te Utrecht ge houden. Agenda's voor deze vergade ring (incl. toegangskaart) zijn verkrijg baar a één gulden; uitsluitend te be stellen per giro nr. 11.95.60 ten name van de penningmeester der S.G.P. te 's-Gravenhage. MIDDELHARNIS - SOMMELSDIJK Uitslagen 28 januari 1975 Afd. 1: J. Lodder W. van Dongen 1- M. van Lente H. Holleman 1- A. yerolme C. Polder 1- J. Dekker J. Smalheer 1- H. Groenendijk K. Vis 1- Afd. 2: L. v. d. Stad I. Koese 1—1 J. van Hoorn J. v. d. Ouden 2O G. Knöps A. Knape 0—2 A. Krijgsman J. van Es 11 Afd. 3: A. van Gulik B. Roetman 11 N. Quispel I. Mackloet 2—0 J. Verbiest G. Noteboom 11 Afd. 4: G. Koese D. v. d. Vlugt 1—1 J. Witvliet H. Schellevis 2—0 L. van Erkel A. v. d. Valk 0—2 S. Vis B. Dupree 1—1 DE IWUREN VAN JERICHO II. Door het geloof zijn de muren van Jericho gevallen, als zij tot zeven dagen toe omringd waren geweest. (Hebreeën 11 30). Hoort het geklank van de hoornen. Hebt gij, moedeloos ter neder geboge- nen, de klank niet gehoord? Wel er zou alle reden voor uw grote moedeloosheid zijn, ware het niet dat de Heere Zelf mede optrekt en dat het heilige teken van Zijn tegenwoordigheid in de pre diking van Zijn dierbaar Evangelie ge durig gegeven wordt. Door het geloof zijn de muren van Jericho gevallen, ert dan geven wij er wel onze aandacht aan, dat niet Israël juichte toen de muren reeds gevallen waren. Ware dat zo geweest, het zou geen juichen door het geloof geweest zijn. Hoe rnenigmaal ontmoet ge hen niet, die pas juichen willen, wanneer de muren, gevallen zijn en dat zij dat met hun ogen hebben' aanschouwd. Zij zoeken de grond van hun leven in de ervaringen zelf en willen geloven op grond van ontmoetingen, ervarin gen enz. Hier lezen wij, dat het volk juichte toen de muren nog recht over eind stonden en' toen deze krachtige muren hun juichen tot een bespotting wilden maken. Maar zij juichten door het geloof. Dat geloof, dat zich verlaat op die Held, bij Wie hulp besteld is en Die machtig is om te verlossen. Het geloof grijpt Hem alleen aan en zoekt geen sterkte meer buiten Hem, wetend, dat bij Hem alle macht is in de hemel en' op de aarde. Dat is het geloof, dat de we reld overwint, omdat het Voorwerp van dat geloof de Overwinnaar van dood, graf en hel is. Die triomfeerde over alle vijanden. Hij trekt mede op, volk des Heeren. Laat uw ziel dan niet ontmoedigd op de sterke muren zien, die u de ingang van Kanaar) schijnen te verhinderen, maar dat ge door het geloof Hem aan- schouwe, Die getrimfeerd heeft over de zonde, over de dood en over het graf en in Wiens kracht gij ook meer dan overwinnaar zijn zult. Het geloof juicht, zelfs al staan de muren nog, -maar deze juichers zullen niet beschaamd worden. Er wordt veel gejuicht in deze wereld, hetwelk niet door het geloof plaats vindt. De wereld juicht bij baar schijn bare overwinning over Gods kerk en kinderen. Hoe dikwijls heeft de wereld niet reeds gejuicht, toen zij meende, dat de kerk des Heeren onderging voor altoos en dat bet volk van God ver treden zou worden op de aarde. Ja, gewis, ze hebben al zo dikwijls ge juicht, namelijk die spotters van bin nen, 'die al spottend vroegen: Waar isi God, die gij verwacht. Maar dat jui chen is veranderd in een angst en wee dom, zoals deze het deel van Jericho's inwoners geweest is. Het juichen van Israels leger echter, het was door het geloog en dat gelovig juichen zal niet beschaamd worden, want de Voleinder des geloofs staat daar borg voor. Zoals in elk van de voorbeelden ons in dit hoofdstuk voorgesteld, wil de apostel ons de uitnemendheid, maar ook 'de noodzakelijkheid van dit geloof doen verstaan. En gewis, dat is nodig. Laten wij toch verstaan, dat wij met niets minder zullen toe kunnen dan met dit geloof, dat de wereld overwint. Er is zoveel, dat men in de plaats van dit geloof stellen wil, om daarop te steunen, maar a!,lle steunsels gevonden buiten Christus en Zijn volmaakte ge rechtigheid zullen' ons begeven in de ure des govaars en zullen ons in het aangezicht van de vijanden zekerlijk beschamen, maar het geloof alleen over wint de wereld, de zonde, de vijand schap. Dat geloof alleen kent het onvoor waardelijke aankleven aan God, ook in de weg der onmogelijkheden. Dat ge loof kent dat heilig luisteren naar het langzame geluid van de ramshoorn, ons meldende de tegenwoordigheid van de ark des verbonds, ja de tegenwoordig heid van de Heere Jehova Zelf. Dat geloof juicht, wanneer de bazuin schalt ert predikt, dat Christus alle macht heeft in hemel en op de aarde, en al staan die muren van Jericho nog voor een wijle, zij zullen aanstonds ter neder storten en het zal een eeuwige val zijn, waarmede zij zullen zijn temeder ge stort. Daarom, volk des Heeren, door het geloof zingt de kerk, ook zijnde in de strijd: De Heer' zal opstaan tot de strijd; Hij zal Zijn haters, wijd en zijd, Verjaagd, verstrooid doen zuchten; Hoe trots Zijn vijand wezen moog'. Hij zal voor Zijn ontzag'lijk oog, Al sidderende vluchten. Gij zult voor hen, daar G' in glans verschijnt. Als rook en damp, die ras verdwijnt, Verdrijven en doen dolen. 't Godd'Ioze volk wordt haast tot as; 't Zal voor U^v oog vergaan als was. Dat smelt voor gloei'nde kolen. Veen (N.B.) Ds. A. Vergunst. I Het jaar 1975 is wel een bijzonder jaar. Het is uitgeroepen als monumen tenjaar, hierover heb ik een artikel ge schreven {17 jan.). Dan heeft de paus dit jaar verklaard als het heilig jaar, zoals dat iedere 25 jaar gebeurt. Hij verwacht miljoenen pelgrims naar Ro me, wel 2 miljoen per maand. Voor ons protestanten is de gedachte aan zoiets als een heilig jaar volkomen vreemd. Ik ben' in 1973 nog enkele da gen in Rome geweest, maar niet als een pelgrim om aflaat te ontvangen. Heel gewoon om bekende plaatsen van de stad te bezoeken. En dan is dit jaar het jaar van de vrouw. Ze wil dezelfde rechten hebben als de man. Waarnemer heeft er „Het Kijkvenster" van 10 januari aan ge wijd. In de geschiedenis van Zeeland ont moeten we verscheidene bekende vrou wen. Hierover -wil'ik in een paar arti kelen een' en ander vertellen. Jacoba van Beieren We moeten vele eeuwen terug in de geschiedenis. Naar de Middeleeuwen met zijn 5 gravenhuizen. In onze jeugd hebben we ze moeten leren, met de jaartallen erbij. En de vele graven, die Dirk, Floris of Willem heetten. Nu zijn we bezig met eeri gravin, de laatste uit het Beierse huis. In 1417 heeft ze haar vader Willem VI opgevolgd. In datzelfde jaar is ze al weduwe, een meisje van 16 jaar. Ze was getrouwd met de kroonprins van Frankrijk, zou later koningin van dat land worden. Maar de dood van de jon ge prins 'maakte een eind aan dat ide aal. Veel tijd om te treuren had ze niet: de Hoekse en Kabeljauwse twisten wa ren weer uitgebroken. Jacoba behoorde tot de partij der Hoeksen. Haar grote tegenstander was de Kabeljauw Jan van Beieren, een 'broer van haar vader. Hij was bisschop van Luik, een wrede man, die beter vechten dan preken kon, van daar zijn bijnaam Jan zonder Genade. Na 'diens dood had ze het te kwaad met 'haar neef Füips van Bourgondië, aan wie ze zich tenslotte moest onderwer pen (1428). Van de twee mannen met wie ze later trouwde uit politieke over wegingen kreeg ze niet de steun waar op ze gehoopt had. De 'gelukkigste jaren zijn wel geweest de laatste vijf van haar korte leven, toen ze met Frank van Borsselen ge trouwd was. Soms woonden ze op haar kasteel in Goes, het slot Oostende. Daar konden ze zich temidden van een een voudige landbevolking ver van krijgs- rumoer bezig houden met de jacht. Ze had er vroeger wel meegedaan aan het vogelschieten of gaaischieten, dat op Zuid-Beveland nog altijd beoefend wordt. Eeeris was het haar zelfs gelukt de vogel van de hoge paal af te schieten, waardoor ze de koningin van het schut- terfeest werd. Soms woonde het gelukkige paar op het kasteel van Frank te St. Maartens dijk op het eiland Tholen. Meestal echter op het slot Feilingen bij Leiden. Daar is ze ook gestorven in 1436, nog maar 35 jaar oud. De tering was „het sluipend vuur" dat haar krachten ver teerde. Beroemde dokters die erbij ge haald werden konden het zeldzame kruid ter genezing niet vinden. Johanna de Waanzinnige Ze was geen Zeeuwse vrouw, toch is haar levensgeschiedenis verbonden met ons land, dus ook met Zeeland. Door haar man en haar zoon. We zijn nog bezig met de vijf gravenhuizen en zijn nu aan het laatste gekomen, het Oosten rijkse. Filips was er 'de eerste graaf van. Hij kreeg de bijnaam de -Schone, want hij was „een man verm.aard om zijn knap innemend uiterlijk, voorna me beminnelijke manieren en zijn zucht naar vermaak, schittering en kunstzin nig vertoon". In 1495 trouwde 'hij met Johanna, de dociiter van Ferdinand van Arragon en Isbella van Castilië, de twee 'grootste delen van Spanje. Toen kort na elkaar een broer en oudere zuster stierven was ze voorbestemd koningin van Spanje te worden. Bruid en bruidegom waren beide 17 jaar oud. Na een moeilijke zeereis kwam de jonge bruid in Zeeland aan, in Ame- muiden. Füips is er niet, hij is in Tirol. Eerst twee weken later ontmoeten ze elkaar voor het eerst in Rijssel, ze ken den elkaar niet, ze hadden elkaar nog nooit gezien. Het is liefde op het eerste gezicht, ze voelen zich zo tot elkaar aangetrokken, dat hun huwelijk nog dezelfde 'dag voltrokken wordt. De of ficiële plechtigheden' volgen eerst later. Hun eerste zoon die geboren wordt ^RVOLGVERHAAIi door COR VAN HARTEN Dat komt", verklaarde Gré, „omdat (lem thuis steeds maar aan z'n kop ten, zegt Jan. Dit mag niet en dét is 6 toegestaan en dit is verboden om- Ihet werelds is en dat is taboe omdat jniet past. 't Is alles streng en zwaar pverchristelijk. Maar 't is de buiten- pt, hoor, want ze knijpen de kat in het ker, zegt Jan; en daarom gaat hij meer naar de kerk". Boeder Tina was opeens wonderlijk pS. Ze legde haar hand op Gré's Kuder en zei: „Hoe kom jij zo op- ^dig, kind? Dat heb je van mij toch geleerd? Komt dat door hèm? Die ^ang met Jan is niet goed voor jou. ak het uit, toe...-..." Jat doe ik nooit", zei Gré beslist. P en ik blijven bij elkaar. Voor al- i,ad p „Verwachting" sukkelde eenzaam voort in de mist. Schipper Jan, voor zichtig navigerend langs de kust, liet twee man voortdurend loden, terwijl hij steeds nauwlettend acht gaf op de koers. De vaart van de logger werd geremd door de vloed, die nu in het water kwam. Doch zonder stoornis werd de Scheveningse haven benaderd. Een somber klinkende, klagende toon van de misthoorn op de pier geleidde hen naar de as van de haven. Maar het klonk bepaald onheilspellend toen zij het onzichtbare havenhoofd passeerden. Ze meerden, opgelucht, af in de oude haven, om half drie in de nacht. De op varenden verspreidden zich, gelijk schimmige figuren, in de natte nevel. Maar, gek was dat, even landinwaarts was de mist opeens verdwenen, hij was opgelost in de ruimte; hij heerste slechts tot aan het strand. Hier was het weer behoorlijk, met voldoende zicht. Leen liep het poortje door; een zwak schijnsel loerde door een kier tussen de gordijnen. Zijn moeder zat te lezen. Op de tafel brandde, ietwat onzeker, een olielampje. Het vlammetje beefde. „Dag Moe! Zit u al die tijd op mij te wachten?" Ze gaven elkaar een zoen, en Leen ging vertellen. Hedenlief, wat kan een zee jongen toch veel meemaken! Vooral over de paar laatste schoten raakte hij niet uitgepraat. „Een massa haring, Moe, en allemaal kuitziekers. We ma ken vast en zeker een prachtige reis!" Maar over het gebeurde op het Zand- voortse strand repte hij met gegn woord. Schipper Jan had zijn bemanning ver boden erover te praten. Zij schonk koffie in, 't was een pittig bakje troost. „Heb je je vader nog gezien?" vroeg ze, Leens gezicht verstrakte. O ja, hij had nog een vader „We hebben hem gepraald, eergiste ren. Wij gingen net naar huis". „Was alles goed daar aan boord?" „Zal wel. Hij had niet veel gevangen". Dan, op zachtere toon: „Hij zei niet eens gedag. Hij gaf geen groeten mee, niks, en hij wuifde ook niet. Ik was lucht voor hem. Begrijpt u dat nou? De matrozen van ons spraken er schande van. Ze hebben er een tijdlang over ge praat, als ik aan lek was. De afhouder zei het mij". Moeder Tina zuchtte. Zouden die twee ooit met elkander kunnen stroken? Zou het nog gebeuren dat de vrede getekend werd en de verhouding normaal werd, net als in een ander gezin? Na al het geharrewar met Gré, gisterenavond, kwam dit er ook nog bij. Gelaten zei ze: „Komaan, ik zal het water klaarmaken, dan kun je je wassen en naar bed. Het is laat". Ze haalde de grote, zinken teil die, buiten op het plaatsje, aan een spij ker in de muur hing; ze zette hem neer op de grond in het achterhuis. Op het gasstel stonden twee ketels water te koken. Ze nam twee handdoeken. Twee washandjes, een stuk sunlightszeep om zijn gezicht te wassen en een pot groene zeep voor de rest van zijn lichaam; toen legde zij zijn verschoning klaar. Leen kleedde zich uit. Hij rook be paald niet fris. „Vuil van vier-en-een-halve week, Moe", zei hij lachend. „Ik zie het en ik ruik het. Ga maar gauw in de teil zitten, dan zal ik je rug wassen". „De moeder van onze afhouder ge bruikt altijd een staalborstel, als zij z'n rug boent". „Malle jongen. Dat kan immers niet. Hij zou geen rug overhouden". „Ik zei het ook zó maar". Hij keek naar haar gezicht, dat nu vlak bij hem was, terwijl ze hem waste. Hij zag de rimpels in haar huid, de zor gelijke trek om haar mond, en het grij zende haar. Haar vermoeide ogen. Wat wordt ze oud, dacht hij. „Is er wat, Moe? U ziet er slecht uit, ^>ind ik", zei hij hartelijk. „Nee", loog ze. „Ik heb alleen maar erg veel slaap. Ik heb lang zitten lezen, daar word je moe van. Ik ben helemaal gezond. „Waarom zou ze aan hem ver tellen over wat eerder, gisteravond, was voorgevallen?" „Ga dan naar bed. Ik red mij wel". „Goed, jongen". Ze slofte naar de kamer waar, in een hoek, de bedstee was. Hij keek haar na. De pendule op de schoorsteen sloeg vier is de bekende Karel V (1500). Later heer der Nederlanden en koning van Spanje. Door 'het huwelijk van Filips en Johanna zijn dus ons land en -Spanje onder één vorst gekomen. Filips en Johanna vertoeven beurte lings in ons land en in Spanje. In 1501 was Filips nog in Middelburg en Zie- rikzee. Hij is het liefste hier. Maar ter- wille van Johanna moet hij ook wel eens in Spanje zijn, voor de erfopvol ging moet hij daar ook wel eens zaken doen'. Johanna voelt zich hier niet thuis temidden van het prachtlievende en lichtzinnige Vlaamse hof. Ze was het thuis altijd sober gewend. Haar kleding is somber en ze wil maar weinig mensen ontmoeten. Vooral van vrouwen heeft ze een afkeer, om dat ze verschrikkelijk jaloers is. Geen wonder, want geschiedschrijvers zeg gen van Filips, dat hij Uefst iedere dag een ander liefje faad. Johanna 'heeft hem met hart en ziel lief, ze wil hem alleen' bezitten. Dat ze hem delen moet met anderen is voor de streng en sober opgevoede Johanna de grootste kwelling van haar leven, misschien wel de oor zaak van haar latere geestesziekte. In 1506 sterft Filips de Schone te Burgos in Spanje. Kou gevat na een kaatsspel? Of vergiftigd door zijn schoonvader? Het zal wel nooit bekend worden. Tijdens die week van ziekte is Johanna altijd bij 'hem geweest, „Als zwangere vrouw achtergebleven, zit ze daar, met haar kin gesteund op haar hand, zwijgend en het liefste vetoe- vend in 'de duisternis en in afzonde ring," zegt een tijdgenoot. Filips wordt voorlopig begraven in een klooster, in afwachting van de de finitieve bijzetting in de kathedraal van Granada, Drie maanden later (20 dec. 1506) wordt het lijk opgegraven en be ginnen de nachtelijke omzwervingen met het lijk van haar man, die haar 'de naam „de waanzinnige" hebben gege ven. Na zijn dood wil ze hem nog niet afstaan. De loden en houten kist wordt open gemaakt om te zien of 'hij -het werkelijk Is, Gaat dikwijls open op die spookach tige tocht van 2V2 jaar door Spanje. Een span van vier prachtig opgetuigde Friese paarden voor een wagen. Op de wagen een lijkkist. Achter 'de wagen een koningin, die haar zesde kind ver wacht, de enige vrouw in de stoet. Verder zingende monniken. Het tafe reel wordt verlicht door flambouwen, want er wordt alleen 's nachts gereisd, overdag blijft men in een klooster. Soms geeft ze bevel stil te houden, de kist wordt 'geopend, de fakkels verlichten het lijk, waarover ze zich heenbuigt. Eens komt men 'bij vergissing aan een nonnenklooster. Dat kan niet, ze trekken verder. Filips is voor haar al leen, ze wU hem niet blootstellen aan blikken van vrouwen. Na 2V2 jaar komt er een' einde aan de zwerftocht. In Tordesillos wordt Jo- 'hanna als een krankzinnige opgesloten. Daar wordt Filips begraven, zo dat er vanuit een venster van haar gevangenis de graftombe kan zien. Het dochtertje Cat'harina, geboren na 'de dood van haar man, is haar enige metgezellin. Pas in 1555 komt het einde voor Jo- 'hanna. Soms was haar geest volkomen helder, dan weer verwaarloosde ze zich zelf, weigerde voedsel en trok zich in een donker vertrek terug. In de kathedraal van Granada zijn ze samen -begraven. Verenigd in 'de dood. Middelburg L. van Wallenburg. Wanneer de Wet Rijonderricht Mo torrijtuigen tot gevolg heeft dat auto rijschoolhouders of autorij instructeurs niet meer een voldoende inkomen heb ben, kunnen zij gebruik maken van dezelfde sociale voorzieningen die er voor andere Nederlanders zijn in zulke omstandigheden.- Minister Westerterp (Verkeer en Waterstaat) heeft dit mede namen's zijn ambtgenoot van So ciale Zaken en de staatssecretarissen van Economische Zaken en Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk meegedeeld aan de Tweede Kamer naar aanleiding van vragen bij de behande ling van de WRM. Werknemers kunnen -bij ontslag een beroep doen op de Werkloosheidswet, de Wet Werkloosheidsvoorziening en bij zeer langdurige werkloosheid 'de Rij ksgroepre geling werkloze werkne mers. Zelfstandige rijschoolhouders en rijinstructeurs, die 'hun -bedrijf of be roep hebben moeten staken' en daarna werk moeten zoeken in loondienst, kun nen 'bij B en W of de gemeentelijke sociale dienst direct om bijstand vragen volgens de Rijksgroepsregeling werklo ze werknemers. Ondernemers 'die zich door*omscha keling naar een ander beroep als zelf standige kunnen handhaven, kunnen' een beroep doen op de Rijksgroepsre geling zelfstandigen, 'die eveneens wordt uitgevoerd door de gemeenten. Onder bepaalde voorwaarden kan voor die om schakeling bedrijfskapitaal worden ver strekt, wanneer dit niet -mogelijk is bij een kredietinstelling. Ook kan eventu eel een tijdelijke overbruggende uitke ring voor levensonderhoud worden ver leend. De Rijksgroepsregeling zelfstan digen kan zo nodig tevens worden toe gepast op in moeilijkheden gerakende ondernemers die zich wèl in hun be drijf weten te handhaven. Zowel werk nemers als werkgevers kunnen -bij de gewestelijke arbeidsbureaus inlichtingen krijgen over de omscholingsmogelijkhe- den'. Minister Westerterp 'heeft 'de Twee de Kamer verder meeegedeeld dat een vestigingsregeling voor autorijscholen niet mogelijk is omdat het eisen van een vergunning voor een rijschool in strijd is met de grondwettelijke vrij heid van onderwijs. Bovendien voorziet de Wet Rijonder richt Motorrijtuigen al in een onder zoek naar de bekwaamheid van de rij instructeurs. Autorijschoolhouders die er niet in slagen te voorzien in een behoefte aan krediet, kunnen een beroep do-en' op de Kredietbeschikking Midden - en Klein bedrijf. Deze kredietverlening moet wel economisch verantwoord zijn. Tenslotte heeft 'de minister de Ka mer nog meegedeeld dat wordt 'beke ken of het Rijtijdenbesluit, dat momen teel wordt herzien, zich ook zal kun nen uitstrekken tot de rijinstructeurs. De inhoud van een dergelijke regeling zal nog moeten worden besproken' in overleg met werkgevers- en werkne mersorganisaties. uur. Leen repte zich, droogde zich vlug af, schoot in zijn hemd en in zijn onder broek; werkte de teil naar buiten, op het plaatsje, kiepte hem leeg in het putje naast de deur. Hij vergat hem schoon te spoelen. Hij ruimde de vuile was op, wierp alles in de teil. Toen sloot hij de deur, blies het petroleumlampje uit en ging naar boven, waar Evert sliep in het tweepersoonsledikant, vlak bij de trap. Verder weg, aan het andere einde van de zolder, sliepen zijn zussen. Evert snurkte een knoestige boom stam doormidden; een zagend geluid steeg moeizaam op uit de binnenste krochten van zijn keel. Leen sloeg de dekens terug, stapte in bed, naast zijn broer. Die werd wakker door het koude lichaam, zo- dicht -bij hem. „Hallo, Leen, ben jij het?" bromde hij slaperig. „Is 't nog wat?" „In het begin van de reis niet veel, maar later plenty herrings. Jong, wat een spokken! En wij hebben gisteren op het strand gestaan, bij Zandvoort. O, niet lang hoor, het kwam door de dikke mist en toen hoorde ik plotseling een hond blaffen, en Evert draaide zich op zijn bakboords zij de. „Ach wat", zei hij. „Jij met je sprook jes, fantast. Jij kan geen haring vangen en je kan geen schip bestuj-en. Wacht maar eens af, volgend jaar, als ik ga varen, dan zul je eens wat zien". „Ik ga slapen", zei Leen gepikeerd. „Maf ze". Zijn broer antwoordde niet. Maar in het ledikant van Jans en Gré klonk ge ritsel. Hoofdstuk 4 Het haringseizoen was voor de vissers niet ongunstig geweest. De zomermaan den waren wel wat tegengevallen, maar de Engelse walvisserij, in het najaar had veel goed gemaakt. Een machtige tijd was dat, vond Leen, die almeer met de visserij verzoend raakte. De Engelse wal, de buitenlek, zei den de vissers gaf overvloedig visse rij. Mooie, volle exportharing, die een goede prijs opbracht. Dat was pas vis sen! Korte reizen, grote vangsten, en, dientengevolge, een goede verdienste. Om die tijd, oktober en november, bloeit de welvaart in de vissersplaatsen. Het is dan altijd een nijvere bedoening aan de havens, waar de kaden volgetast lig gen met kantjes haring. Doch in de laatste helft van slacht maand worden de vangsten minder, de tijd breekt aan om naar andere visgron- den op te stomen, en die worden, sedert mensenheugenis, tegen het einde van het jaar steevast in het Kanaal gevon den. (Wordt vervolgd) ■'Wi' l'i.

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1975 | | pagina 5