IIAnDEII niEUWS
Overdenking
Het jaar van de vrouw
m
Zeeuwse wandelingen
'kijkvenster
C.H.U. Kamerlid
spreekt in DIrksland
uit de
Heilige Schrift
v*^*[ DU MEEUWEN
SCHREEUWEN
GELUKGELUK
Mogelijkheden voor
rij instructeurs in
moeilijkheden
Vrijdag 31 januari 1975
No. 4359
C. KIEVIT ZN.
Centrale Verwarming
SOMMELSDIJK
Telefoon (01870) 26 09
Algemene
Jaarvergadering
Staatk. Geref. Partij
DAIVIMEN „D. en Z"
ireu
oog
jl
Jk op kerk
Isamenlevins
Homofiele predikanten
Het kwaad goedgepraat
Verontrusting
in tijd waarin vrijwel alle taboes
loken worden en de normloosheid
viert schrik je niet meer zo
[wanneer het kromme recht en
?ade goed gepraat wordt. iVIaar
y^ het veertiendaagse orgaan voor
tmd kerkewerk „Woord en Dienst"
ES jan. j.l. in handen kreeg en
Baderde, wreef ik toch wel even
ogerï uit. In dat blad stond een
J van Drs P. Oskamp, getiteld
leen homofiel dominee zijn?" Om-
wel vermoedde uit welke hoek
jid waaide begon Ik het te lezen
in verbazing steeg met het ogen-
Ischrijver begint met te betogen
f in onze cultuur steeds meer open-
komt rondom de homofilie: de ho
pe mens wordt met veel meer be-
Jdan voorheen tegemoet getreden.
Ide vraag moet onder ogen gezien
^n: een homofiele dominee, kan
Ds. Oskamp stelt die vraag naar
«ding van een beroep dat op een'
fdaat werd uitgebracht, maar dat
1 ingetrokken toen bleek dat de
Jpene samenwoonde met een ho-
Ke vriend.
(schrijver gaat ervan uit dat iemand
Ifiel is of hij is het niet. Ben je zo
len, dan is dat een gegeven waar-
te moet leven.
Igegeven wordt dat de bijbel zich
pef uitspreekt over homofilie. Maar
noet wel rekening gehouden wor-
net hèt feit dat de bijbelschrijvers
|)mosexualiteit alleeri gekend heb-
het verband van het heidendom
jjn cultus. Aan de heidense tem-
fwaren knapen en vrouwen ver-
pn en door met hen gemeenschap
bben had je gemeerischap met de
bid. De homosexualiteit stond dus
llsraël in het teken van de gewijde
Btutie en daarom werd ze ver
leid.
vergelijking met de hedendaagse
|en van homofilie gaat dan ook
ens de schrijvet niet óp. En
ft-komt het:
IVoor mij is dit één van de nieuwe
Bgen die de Heilige Geest ons in de
}<jpp van de geschiedenis heeft laten
^n; zoals ons de ogen zijn openge-
Man (zij het laat!) voor de onmoge-
lfl,kheid van de islavernij of voor de
gelijke rechten van de vrouw. Zo
moeten we naar mijn overtuiging nü
fn dat de homofiele mens gelijk is
onszelf. Met een variant op wat
apostel Paulus schrijft, zou ik wil-
zeggen: in Christus is noch Jood
tch Griek, noch slaaf noch vrije,
ch man noch vrouw, noch hetero,
imch homo
hoeft, in het licht van het boven-
e, natuurlijk geen nader betoog
dat Ds. Oskamp er zonder meer
voet pleit dat een predikant die homo
fiel is zijn anders-zijn ook mag prakti-
sesn. Met andere woorden: een ker-
keraad moet het doodgewoon vinden
d%tzijn predikant samenleeft met een'
even gewoon als dat hij zou
inleven met zijn vrouw! Bezwaren
^lebben tegen een homofiele predi
kaat zou betekenen dat „kostbare ta-
leiiten voor de kerk verloren' gaan" en
is ,ionbarmhartig tegenover de betrok-
kèïsen".
„Je zult je maar geroepen weten door
de_ Heer der kerk en je zinnen gezet
en op het ambt van predikant om
[olgens overal in de kerk je neus
;oten".
ft heb echt niet veel zin, het boven-
de uitvoerig te gaan weerleggen.
•skamp heeft in elk geval een ruim
[etisch geweten door alle teksten
over homofielie handelen zomaar
als niet terzake van de tafel te vegen.
Ik weet niet of dit geschrijf ooit onder
zijn ogen zal komen, maar zo ja, dan
zou ik hem willen aanraden het m.ooie
boelcje „Homofilie" van Dr. J. Douma
en Dr. W. H. Velema eens te lezen. Dan
komt hij misschien tot het inzicht dat
homofilie in de bijbel nog wel iets meer
is dan alleen gewijde prostitutie
En de tekst uit Col. 3 11, waarin
Paulus zegt dat in Christus noch man
noch vrouw is, zomaar uit te breiden
tot „noch hetero noch homo", daar zijn
helemaal geen woorden voor. Zo kun
je de Heilige Schrift alles wel laten
zeggen
Het is een huiveringwekkende zaak
dat een zondige relatie zonder ove
rigens op de zondaren' te willen neer
zien niet alleen goedgepraat maar ook
openlijk gepropageerd wordt in een of
ficieel blad van de Herv. Kerk.
Ds. Oskamp besluit met een vraag:
„Kunt u zich van uw kant mijn veront
rusting voorstellen over een stuk on
barmhartigheid die ik in de kerk waar
neem ten opzichte van die (aankomen
de) collega's die het ook niet kunnen
helpen dat zij homofiel zijn?"
Ik zou een wedervraag willen stellen':
„Kan Ds. Oskamp zioh de verontrus
ting voorstellen van velen in de kerk,
die wUen leven bij het Woord van
God, dat homofilie als zonde veroor
deelt, wanneer dienaren van het Woord
openlijk verkondigen dat het helemaal
geen zonde is?"
Waarnemer.
Op uitnodiging van de P.C.P. kiesver.
te Dirksland zal het C.H.U. Tweede Ka
merlid dhr. Tolman naar Dirksland ko
men. Hij hoopt op 4 februari, 's avonds
om 8 uur te spreken in het verenigings
gebouw „Onder de Wiek".
Dhr. Tolman is landbouwdeskundige,
maar hij zal ook de overige actuele pro
blemen bespreken.
De algemene jaarvergadering van de
Staatkundig Geref. Partij wordt D.V.
zaterdag 22 febr. 1975 te Utrecht ge
houden. Agenda's voor deze vergade
ring (incl. toegangskaart) zijn verkrijg
baar a één gulden; uitsluitend te be
stellen per giro nr. 11.95.60 ten name
van de penningmeester der S.G.P. te
's-Gravenhage.
MIDDELHARNIS - SOMMELSDIJK
Uitslagen 28 januari 1975
Afd. 1:
J. Lodder W. van Dongen 1-
M. van Lente H. Holleman 1-
A. yerolme C. Polder 1-
J. Dekker J. Smalheer 1-
H. Groenendijk K. Vis 1-
Afd. 2:
L. v. d. Stad I. Koese 1—1
J. van Hoorn J. v. d. Ouden 2O
G. Knöps A. Knape 0—2
A. Krijgsman J. van Es 11
Afd. 3:
A. van Gulik B. Roetman 11
N. Quispel I. Mackloet 2—0
J. Verbiest G. Noteboom 11
Afd. 4:
G. Koese D. v. d. Vlugt 1—1
J. Witvliet H. Schellevis 2—0
L. van Erkel A. v. d. Valk 0—2
S. Vis B. Dupree 1—1
DE IWUREN VAN JERICHO
II.
Door het geloof zijn de muren van
Jericho gevallen, als zij tot zeven
dagen toe omringd waren geweest.
(Hebreeën 11 30).
Hoort het geklank van de hoornen.
Hebt gij, moedeloos ter neder geboge-
nen, de klank niet gehoord? Wel er zou
alle reden voor uw grote moedeloosheid
zijn, ware het niet dat de Heere Zelf
mede optrekt en dat het heilige teken
van Zijn tegenwoordigheid in de pre
diking van Zijn dierbaar Evangelie ge
durig gegeven wordt.
Door het geloof zijn de muren van
Jericho gevallen, ert dan geven wij er
wel onze aandacht aan, dat niet Israël
juichte toen de muren reeds gevallen
waren. Ware dat zo geweest, het zou
geen juichen door het geloof geweest
zijn. Hoe rnenigmaal ontmoet ge hen
niet, die pas juichen willen, wanneer
de muren, gevallen zijn en dat zij dat
met hun ogen hebben' aanschouwd.
Zij zoeken de grond van hun leven
in de ervaringen zelf en willen geloven
op grond van ontmoetingen, ervarin
gen enz. Hier lezen wij, dat het volk
juichte toen de muren nog recht over
eind stonden en' toen deze krachtige
muren hun juichen tot een bespotting
wilden maken. Maar zij juichten door
het geloof.
Dat geloof, dat zich verlaat op die
Held, bij Wie hulp besteld is en Die
machtig is om te verlossen. Het geloof
grijpt Hem alleen aan en zoekt geen
sterkte meer buiten Hem, wetend, dat
bij Hem alle macht is in de hemel en' op
de aarde. Dat is het geloof, dat de we
reld overwint, omdat het Voorwerp van
dat geloof de Overwinnaar van dood,
graf en hel is. Die triomfeerde over alle
vijanden.
Hij trekt mede op, volk des Heeren.
Laat uw ziel dan niet ontmoedigd op
de sterke muren zien, die u de ingang
van Kanaar) schijnen te verhinderen,
maar dat ge door het geloof Hem aan-
schouwe, Die getrimfeerd heeft over de
zonde, over de dood en over het graf
en in Wiens kracht gij ook meer dan
overwinnaar zijn zult. Het geloof juicht,
zelfs al staan de muren nog, -maar
deze juichers zullen niet beschaamd
worden.
Er wordt veel gejuicht in deze wereld,
hetwelk niet door het geloof plaats
vindt. De wereld juicht bij baar schijn
bare overwinning over Gods kerk en
kinderen. Hoe dikwijls heeft de wereld
niet reeds gejuicht, toen zij meende,
dat de kerk des Heeren onderging voor
altoos en dat bet volk van God ver
treden zou worden op de aarde. Ja,
gewis, ze hebben al zo dikwijls ge
juicht, namelijk die spotters van bin
nen, 'die al spottend vroegen: Waar isi
God, die gij verwacht. Maar dat jui
chen is veranderd in een angst en wee
dom, zoals deze het deel van Jericho's
inwoners geweest is.
Het juichen van Israels leger echter,
het was door het geloog en dat gelovig
juichen zal niet beschaamd worden,
want de Voleinder des geloofs staat
daar borg voor.
Zoals in elk van de voorbeelden ons
in dit hoofdstuk voorgesteld, wil de
apostel ons de uitnemendheid, maar
ook 'de noodzakelijkheid van dit geloof
doen verstaan. En gewis, dat is nodig.
Laten wij toch verstaan, dat wij met
niets minder zullen toe kunnen dan
met dit geloof, dat de wereld overwint.
Er is zoveel, dat men in de plaats van
dit geloof stellen wil, om daarop te
steunen, maar a!,lle steunsels gevonden
buiten Christus en Zijn volmaakte ge
rechtigheid zullen' ons begeven in de
ure des govaars en zullen ons in het
aangezicht van de vijanden zekerlijk
beschamen, maar het geloof alleen over
wint de wereld, de zonde, de vijand
schap.
Dat geloof alleen kent het onvoor
waardelijke aankleven aan God, ook in
de weg der onmogelijkheden. Dat ge
loof kent dat heilig luisteren naar het
langzame geluid van de ramshoorn, ons
meldende de tegenwoordigheid van de
ark des verbonds, ja de tegenwoordig
heid van de Heere Jehova Zelf. Dat
geloof juicht, wanneer de bazuin schalt
ert predikt, dat Christus alle macht heeft
in hemel en op de aarde, en al staan
die muren van Jericho nog voor een
wijle, zij zullen aanstonds ter neder
storten en het zal een eeuwige val zijn,
waarmede zij zullen zijn temeder ge
stort.
Daarom, volk des Heeren, door het
geloof zingt de kerk, ook zijnde in de
strijd:
De Heer' zal opstaan tot de strijd;
Hij zal Zijn haters, wijd en zijd,
Verjaagd, verstrooid doen zuchten;
Hoe trots Zijn vijand wezen moog'.
Hij zal voor Zijn ontzag'lijk oog,
Al sidderende vluchten.
Gij zult voor hen, daar G' in glans
verschijnt.
Als rook en damp, die ras verdwijnt,
Verdrijven en doen dolen.
't Godd'Ioze volk wordt haast tot as;
't Zal voor U^v oog vergaan als was.
Dat smelt voor gloei'nde kolen.
Veen (N.B.)
Ds. A. Vergunst.
I
Het jaar 1975 is wel een bijzonder
jaar. Het is uitgeroepen als monumen
tenjaar, hierover heb ik een artikel ge
schreven {17 jan.). Dan heeft de paus
dit jaar verklaard als het heilig jaar,
zoals dat iedere 25 jaar gebeurt. Hij
verwacht miljoenen pelgrims naar Ro
me, wel 2 miljoen per maand. Voor
ons protestanten is de gedachte aan
zoiets als een heilig jaar volkomen
vreemd. Ik ben' in 1973 nog enkele da
gen in Rome geweest, maar niet als
een pelgrim om aflaat te ontvangen.
Heel gewoon om bekende plaatsen van
de stad te bezoeken.
En dan is dit jaar het jaar van de
vrouw. Ze wil dezelfde rechten hebben
als de man. Waarnemer heeft er „Het
Kijkvenster" van 10 januari aan ge
wijd.
In de geschiedenis van Zeeland ont
moeten we verscheidene bekende vrou
wen. Hierover -wil'ik in een paar arti
kelen een' en ander vertellen.
Jacoba van Beieren
We moeten vele eeuwen terug in de
geschiedenis. Naar de Middeleeuwen
met zijn 5 gravenhuizen. In onze jeugd
hebben we ze moeten leren, met de
jaartallen erbij. En de vele graven, die
Dirk, Floris of Willem heetten. Nu zijn
we bezig met eeri gravin, de laatste uit
het Beierse huis.
In 1417 heeft ze haar vader Willem
VI opgevolgd. In datzelfde jaar is ze
al weduwe, een meisje van 16 jaar. Ze
was getrouwd met de kroonprins van
Frankrijk, zou later koningin van dat
land worden. Maar de dood van de jon
ge prins 'maakte een eind aan dat ide
aal.
Veel tijd om te treuren had ze niet:
de Hoekse en Kabeljauwse twisten wa
ren weer uitgebroken. Jacoba behoorde
tot de partij der Hoeksen. Haar grote
tegenstander was de Kabeljauw Jan van
Beieren, een 'broer van haar vader. Hij
was bisschop van Luik, een wrede man,
die beter vechten dan preken kon, van
daar zijn bijnaam Jan zonder Genade.
Na 'diens dood had ze het te kwaad met
'haar neef Füips van Bourgondië, aan
wie ze zich tenslotte moest onderwer
pen (1428). Van de twee mannen met
wie ze later trouwde uit politieke over
wegingen kreeg ze niet de steun waar
op ze gehoopt had.
De 'gelukkigste jaren zijn wel geweest
de laatste vijf van haar korte leven,
toen ze met Frank van Borsselen ge
trouwd was. Soms woonden ze op haar
kasteel in Goes, het slot Oostende. Daar
konden ze zich temidden van een een
voudige landbevolking ver van krijgs-
rumoer bezig houden met de jacht. Ze
had er vroeger wel meegedaan aan het
vogelschieten of gaaischieten, dat op
Zuid-Beveland nog altijd beoefend
wordt. Eeeris was het haar zelfs gelukt
de vogel van de hoge paal af te schieten,
waardoor ze de koningin van het schut-
terfeest werd.
Soms woonde het gelukkige paar op
het kasteel van Frank te St. Maartens
dijk op het eiland Tholen. Meestal
echter op het slot Feilingen bij Leiden.
Daar is ze ook gestorven in 1436, nog
maar 35 jaar oud. De tering was „het
sluipend vuur" dat haar krachten ver
teerde. Beroemde dokters die erbij ge
haald werden konden het zeldzame
kruid ter genezing niet vinden.
Johanna de Waanzinnige
Ze was geen Zeeuwse vrouw, toch is
haar levensgeschiedenis verbonden met
ons land, dus ook met Zeeland. Door
haar man en haar zoon. We zijn nog
bezig met de vijf gravenhuizen en zijn
nu aan het laatste gekomen, het Oosten
rijkse. Filips was er 'de eerste graaf
van. Hij kreeg de bijnaam de -Schone,
want hij was „een man verm.aard om
zijn knap innemend uiterlijk, voorna
me beminnelijke manieren en zijn zucht
naar vermaak, schittering en kunstzin
nig vertoon".
In 1495 trouwde 'hij met Johanna, de
dociiter van Ferdinand van Arragon en
Isbella van Castilië, de twee 'grootste
delen van Spanje. Toen kort na elkaar
een broer en oudere zuster stierven was
ze voorbestemd koningin van Spanje te
worden. Bruid en bruidegom waren
beide 17 jaar oud.
Na een moeilijke zeereis kwam de
jonge bruid in Zeeland aan, in Ame-
muiden. Füips is er niet, hij is in Tirol.
Eerst twee weken later ontmoeten ze
elkaar voor het eerst in Rijssel, ze ken
den elkaar niet, ze hadden elkaar nog
nooit gezien. Het is liefde op het eerste
gezicht, ze voelen zich zo tot elkaar
aangetrokken, dat hun huwelijk nog
dezelfde 'dag voltrokken wordt. De of
ficiële plechtigheden' volgen eerst later.
Hun eerste zoon die geboren wordt
^RVOLGVERHAAIi
door COR VAN HARTEN
Dat komt", verklaarde Gré, „omdat
(lem thuis steeds maar aan z'n kop
ten, zegt Jan. Dit mag niet en dét is
6 toegestaan en dit is verboden om-
Ihet werelds is en dat is taboe omdat
jniet past. 't Is alles streng en zwaar
pverchristelijk. Maar 't is de buiten-
pt, hoor, want ze knijpen de kat in het
ker, zegt Jan; en daarom gaat hij
meer naar de kerk".
Boeder Tina was opeens wonderlijk
pS. Ze legde haar hand op Gré's
Kuder en zei: „Hoe kom jij zo op-
^dig, kind? Dat heb je van mij toch
geleerd? Komt dat door hèm? Die
^ang met Jan is niet goed voor jou.
ak het uit, toe...-..."
Jat doe ik nooit", zei Gré beslist.
P en ik blijven bij elkaar. Voor al-
i,ad
p „Verwachting" sukkelde eenzaam
voort in de mist. Schipper Jan, voor
zichtig navigerend langs de kust, liet
twee man voortdurend loden, terwijl hij
steeds nauwlettend acht gaf op de koers.
De vaart van de logger werd geremd
door de vloed, die nu in het water
kwam. Doch zonder stoornis werd de
Scheveningse haven benaderd.
Een somber klinkende, klagende toon
van de misthoorn op de pier geleidde
hen naar de as van de haven. Maar het
klonk bepaald onheilspellend toen zij
het onzichtbare havenhoofd passeerden.
Ze meerden, opgelucht, af in de oude
haven, om half drie in de nacht. De op
varenden verspreidden zich, gelijk
schimmige figuren, in de natte nevel.
Maar, gek was dat, even landinwaarts
was de mist opeens verdwenen, hij was
opgelost in de ruimte; hij heerste slechts
tot aan het strand. Hier was het weer
behoorlijk, met voldoende zicht.
Leen liep het poortje door; een zwak
schijnsel loerde door een kier tussen de
gordijnen. Zijn moeder zat te lezen. Op
de tafel brandde, ietwat onzeker, een
olielampje. Het vlammetje beefde.
„Dag Moe! Zit u al die tijd op mij te
wachten?"
Ze gaven elkaar een zoen, en Leen
ging vertellen. Hedenlief, wat kan een
zee jongen toch veel meemaken! Vooral
over de paar laatste schoten raakte hij
niet uitgepraat. „Een massa haring,
Moe, en allemaal kuitziekers. We ma
ken vast en zeker een prachtige reis!"
Maar over het gebeurde op het Zand-
voortse strand repte hij met gegn woord.
Schipper Jan had zijn bemanning ver
boden erover te praten.
Zij schonk koffie in, 't was een pittig
bakje troost.
„Heb je je vader nog gezien?" vroeg ze,
Leens gezicht verstrakte. O ja, hij had
nog een vader
„We hebben hem gepraald, eergiste
ren. Wij gingen net naar huis".
„Was alles goed daar aan boord?"
„Zal wel. Hij had niet veel gevangen".
Dan, op zachtere toon: „Hij zei niet
eens gedag. Hij gaf geen groeten mee,
niks, en hij wuifde ook niet. Ik was
lucht voor hem. Begrijpt u dat nou? De
matrozen van ons spraken er schande
van. Ze hebben er een tijdlang over ge
praat, als ik aan lek was. De afhouder
zei het mij".
Moeder Tina zuchtte. Zouden die twee
ooit met elkander kunnen stroken? Zou
het nog gebeuren dat de vrede getekend
werd en de verhouding normaal werd,
net als in een ander gezin? Na al het
geharrewar met Gré, gisterenavond,
kwam dit er ook nog bij. Gelaten zei ze:
„Komaan, ik zal het water klaarmaken,
dan kun je je wassen en naar bed. Het
is laat". Ze haalde de grote, zinken teil
die, buiten op het plaatsje, aan een spij
ker in de muur hing; ze zette hem neer
op de grond in het achterhuis. Op het
gasstel stonden twee ketels water te
koken. Ze nam twee handdoeken. Twee
washandjes, een stuk sunlightszeep om
zijn gezicht te wassen en een pot groene
zeep voor de rest van zijn lichaam; toen
legde zij zijn verschoning klaar.
Leen kleedde zich uit. Hij rook be
paald niet fris.
„Vuil van vier-en-een-halve week,
Moe", zei hij lachend.
„Ik zie het en ik ruik het. Ga maar
gauw in de teil zitten, dan zal ik je rug
wassen".
„De moeder van onze afhouder ge
bruikt altijd een staalborstel, als zij z'n
rug boent".
„Malle jongen. Dat kan immers niet.
Hij zou geen rug overhouden".
„Ik zei het ook zó maar".
Hij keek naar haar gezicht, dat nu
vlak bij hem was, terwijl ze hem waste.
Hij zag de rimpels in haar huid, de zor
gelijke trek om haar mond, en het grij
zende haar. Haar vermoeide ogen. Wat
wordt ze oud, dacht hij.
„Is er wat, Moe? U ziet er slecht uit,
^>ind ik", zei hij hartelijk.
„Nee", loog ze. „Ik heb alleen maar
erg veel slaap. Ik heb lang zitten lezen,
daar word je moe van. Ik ben helemaal
gezond. „Waarom zou ze aan hem ver
tellen over wat eerder, gisteravond, was
voorgevallen?"
„Ga dan naar bed. Ik red mij wel".
„Goed, jongen".
Ze slofte naar de kamer waar, in een
hoek, de bedstee was. Hij keek haar na.
De pendule op de schoorsteen sloeg vier
is de bekende Karel V (1500). Later
heer der Nederlanden en koning van
Spanje. Door 'het huwelijk van Filips en
Johanna zijn dus ons land en -Spanje
onder één vorst gekomen.
Filips en Johanna vertoeven beurte
lings in ons land en in Spanje. In 1501
was Filips nog in Middelburg en Zie-
rikzee. Hij is het liefste hier. Maar ter-
wille van Johanna moet hij ook wel
eens in Spanje zijn, voor de erfopvol
ging moet hij daar ook wel eens zaken
doen'.
Johanna voelt zich hier niet thuis
temidden van het prachtlievende en
lichtzinnige Vlaamse hof. Ze was het
thuis altijd sober gewend.
Haar kleding is somber en ze wil
maar weinig mensen ontmoeten. Vooral
van vrouwen heeft ze een afkeer, om
dat ze verschrikkelijk jaloers is. Geen
wonder, want geschiedschrijvers zeg
gen van Filips, dat hij Uefst iedere dag
een ander liefje faad. Johanna 'heeft
hem met hart en ziel lief, ze wil hem
alleen' bezitten. Dat ze hem delen moet
met anderen is voor de streng en sober
opgevoede Johanna de grootste kwelling
van haar leven, misschien wel de oor
zaak van haar latere geestesziekte.
In 1506 sterft Filips de Schone te
Burgos in Spanje. Kou gevat na een
kaatsspel? Of vergiftigd door zijn
schoonvader? Het zal wel nooit bekend
worden. Tijdens die week van ziekte
is Johanna altijd bij 'hem geweest, „Als
zwangere vrouw achtergebleven, zit ze
daar, met haar kin gesteund op haar
hand, zwijgend en het liefste vetoe-
vend in 'de duisternis en in afzonde
ring," zegt een tijdgenoot.
Filips wordt voorlopig begraven in
een klooster, in afwachting van de de
finitieve bijzetting in de kathedraal van
Granada, Drie maanden later (20 dec.
1506) wordt het lijk opgegraven en be
ginnen de nachtelijke omzwervingen
met het lijk van haar man, die haar 'de
naam „de waanzinnige" hebben gege
ven. Na zijn dood wil ze hem nog niet
afstaan.
De loden en houten kist wordt open
gemaakt om te zien of 'hij -het werkelijk
Is, Gaat dikwijls open op die spookach
tige tocht van 2V2 jaar door Spanje.
Een span van vier prachtig opgetuigde
Friese paarden voor een wagen. Op de
wagen een lijkkist. Achter 'de wagen een
koningin, die haar zesde kind ver
wacht, de enige vrouw in de stoet.
Verder zingende monniken. Het tafe
reel wordt verlicht door flambouwen,
want er wordt alleen 's nachts gereisd,
overdag blijft men in een klooster. Soms
geeft ze bevel stil te houden, de kist
wordt 'geopend, de fakkels verlichten
het lijk, waarover ze zich heenbuigt.
Eens komt men 'bij vergissing aan
een nonnenklooster. Dat kan niet, ze
trekken verder. Filips is voor haar al
leen, ze wU hem niet blootstellen aan
blikken van vrouwen.
Na 2V2 jaar komt er een' einde aan
de zwerftocht. In Tordesillos wordt Jo-
'hanna als een krankzinnige opgesloten.
Daar wordt Filips begraven, zo dat er
vanuit een venster van haar gevangenis
de graftombe kan zien. Het dochtertje
Cat'harina, geboren na 'de dood van
haar man, is haar enige metgezellin.
Pas in 1555 komt het einde voor Jo-
'hanna. Soms was haar geest volkomen
helder, dan weer verwaarloosde ze zich
zelf, weigerde voedsel en trok zich in
een donker vertrek terug.
In de kathedraal van Granada zijn ze
samen -begraven. Verenigd in 'de dood.
Middelburg
L. van Wallenburg.
Wanneer de Wet Rijonderricht Mo
torrijtuigen tot gevolg heeft dat auto
rijschoolhouders of autorij instructeurs
niet meer een voldoende inkomen heb
ben, kunnen zij gebruik maken van
dezelfde sociale voorzieningen die er
voor andere Nederlanders zijn in zulke
omstandigheden.- Minister Westerterp
(Verkeer en Waterstaat) heeft dit
mede namen's zijn ambtgenoot van So
ciale Zaken en de staatssecretarissen
van Economische Zaken en Cultuur,
Recreatie en Maatschappelijk Werk
meegedeeld aan de Tweede Kamer naar
aanleiding van vragen bij de behande
ling van de WRM.
Werknemers kunnen -bij ontslag een
beroep doen op de Werkloosheidswet,
de Wet Werkloosheidsvoorziening en
bij zeer langdurige werkloosheid 'de
Rij ksgroepre geling werkloze werkne
mers. Zelfstandige rijschoolhouders en
rijinstructeurs, die 'hun -bedrijf of be
roep hebben moeten staken' en daarna
werk moeten zoeken in loondienst, kun
nen 'bij B en W of de gemeentelijke
sociale dienst direct om bijstand vragen
volgens de Rijksgroepsregeling werklo
ze werknemers.
Ondernemers 'die zich door*omscha
keling naar een ander beroep als zelf
standige kunnen handhaven, kunnen'
een beroep doen op de Rijksgroepsre
geling zelfstandigen, 'die eveneens wordt
uitgevoerd door de gemeenten. Onder
bepaalde voorwaarden kan voor die om
schakeling bedrijfskapitaal worden ver
strekt, wanneer dit niet -mogelijk is bij
een kredietinstelling. Ook kan eventu
eel een tijdelijke overbruggende uitke
ring voor levensonderhoud worden ver
leend. De Rijksgroepsregeling zelfstan
digen kan zo nodig tevens worden toe
gepast op in moeilijkheden gerakende
ondernemers die zich wèl in hun be
drijf weten te handhaven. Zowel werk
nemers als werkgevers kunnen -bij de
gewestelijke arbeidsbureaus inlichtingen
krijgen over de omscholingsmogelijkhe-
den'.
Minister Westerterp 'heeft 'de Twee
de Kamer verder meeegedeeld dat een
vestigingsregeling voor autorijscholen
niet mogelijk is omdat het eisen van
een vergunning voor een rijschool in
strijd is met de grondwettelijke vrij
heid van onderwijs.
Bovendien voorziet de Wet Rijonder
richt Motorrijtuigen al in een onder
zoek naar de bekwaamheid van de rij
instructeurs.
Autorijschoolhouders die er niet in
slagen te voorzien in een behoefte aan
krediet, kunnen een beroep do-en' op de
Kredietbeschikking Midden - en Klein
bedrijf. Deze kredietverlening moet wel
economisch verantwoord zijn.
Tenslotte heeft 'de minister de Ka
mer nog meegedeeld dat wordt 'beke
ken of het Rijtijdenbesluit, dat momen
teel wordt herzien, zich ook zal kun
nen uitstrekken tot de rijinstructeurs.
De inhoud van een dergelijke regeling
zal nog moeten worden besproken' in
overleg met werkgevers- en werkne
mersorganisaties.
uur. Leen repte zich, droogde zich vlug
af, schoot in zijn hemd en in zijn onder
broek; werkte de teil naar buiten, op het
plaatsje, kiepte hem leeg in het putje
naast de deur. Hij vergat hem schoon te
spoelen. Hij ruimde de vuile was op,
wierp alles in de teil. Toen sloot hij de
deur, blies het petroleumlampje uit en
ging naar boven, waar Evert sliep in
het tweepersoonsledikant, vlak bij de
trap. Verder weg, aan het andere einde
van de zolder, sliepen zijn zussen.
Evert snurkte een knoestige boom
stam doormidden; een zagend geluid
steeg moeizaam op uit de binnenste
krochten van zijn keel.
Leen sloeg de dekens terug, stapte in
bed, naast zijn broer. Die werd wakker
door het koude lichaam, zo- dicht -bij
hem.
„Hallo, Leen, ben jij het?" bromde hij
slaperig. „Is 't nog wat?"
„In het begin van de reis niet veel,
maar later plenty herrings. Jong, wat
een spokken! En wij hebben gisteren op
het strand gestaan, bij Zandvoort. O,
niet lang hoor, het kwam door de dikke
mist en toen hoorde ik plotseling een
hond blaffen, en
Evert draaide zich op zijn bakboords
zij de.
„Ach wat", zei hij. „Jij met je sprook
jes, fantast. Jij kan geen haring vangen
en je kan geen schip bestuj-en. Wacht
maar eens af, volgend jaar, als ik ga
varen, dan zul je eens wat zien".
„Ik ga slapen", zei Leen gepikeerd.
„Maf ze".
Zijn broer antwoordde niet. Maar in
het ledikant van Jans en Gré klonk ge
ritsel.
Hoofdstuk 4
Het haringseizoen was voor de vissers
niet ongunstig geweest. De zomermaan
den waren wel wat tegengevallen, maar
de Engelse walvisserij, in het najaar
had veel goed gemaakt. Een machtige
tijd was dat, vond Leen, die almeer met
de visserij verzoend raakte.
De Engelse wal, de buitenlek, zei
den de vissers gaf overvloedig visse
rij. Mooie, volle exportharing, die een
goede prijs opbracht. Dat was pas vis
sen! Korte reizen, grote vangsten, en,
dientengevolge, een goede verdienste.
Om die tijd, oktober en november, bloeit
de welvaart in de vissersplaatsen. Het
is dan altijd een nijvere bedoening aan
de havens, waar de kaden volgetast lig
gen met kantjes haring.
Doch in de laatste helft van slacht
maand worden de vangsten minder, de
tijd breekt aan om naar andere visgron-
den op te stomen, en die worden, sedert
mensenheugenis, tegen het einde van
het jaar steevast in het Kanaal gevon
den.
(Wordt vervolgd)
■'Wi'
l'i.