EIIAriDEtl - niEUWS
Arnemuiden krijgt
stadsrechten
Overdenking
KIHDEREN IN NOOD
VM6EN OM UW HULP
KINDERTEHUIS JHEMBISO"
STUKWERK
Zeeuwse wandelingen
het IS volBRacht
uit de
Heilige Schrift
2e blad
Vrijdag 12 april 1974
No. 4279
Een uitzonderlijk
voorfaar
Totaal onvoorstelbaar is voor ons verwende Nederlanders de
ontzaglijke nood en ellende waarin vele duizenden zwarte Afri
kaanse kinderen verkeren. Prijsgegeven aan honger en verwaar
lozing leven zij ook in de duisternis van heidense onwetendheid,
onbekend met de allergrootste nood, van een leven buiten
Gods gunst.
Hierin kunt U allen verbetering en verandering helpen brengen.
Door middel van Uw offer kan aan deze verschoppelingen der
samenleving, naast Christelijke barmhartigheid een opvoeding
gegeven worden onder het gezag van Gods Woord, naar de be
lijdenis geschriften der Reformatie.
HET WOORD as NU AAN U.
GIRO Nr. 477S98
t.n,v. Peimingm. STICHTING RHODESIA ZENDING
Ziedewijdsedijk 59 te BAEENDEECHT
i^issmmm
Wat zullen ze daar in Arnemuiden
gelachen hebben, toen ze van een dorp
tot een stad werden verheven! Dat is
400 jaar geleden, op 9 maart 1574. De
inwoners van Arnemuiden' willen er nog
eens blij over zijn, in mei gaan ze het
herdenken met een historische optocht,
heb ik gelezen.
Van dorp tot stad
Als u het jaartal goed bekijkt, ziet
u dat we een paar jaar bezig waren
met de 80-jarige oorlog tegen Spanje.
Jn 1572 kwam er wat licht in de duis
ternis van Alva's landvoogdij. Den
Brie!, Vlissingen, Veere en nog enkele
andere steden keerden Alva de rug toe
en kozen de zijde van Prins Willem.
In Zeeland was dat geheel Walche
ren behalve Middelburg. IVIaar na een
beleg van bijna twee jaar moest de
Spaansgezinde Zeeuwse hoofdstad zich
aan de Geuzen overgeven (18 febr. 1574).
Enkele weken geleden heb ik hierover
een paar artikelen geschreven. Vanwe
ge het langdurig verzet moest het 100.000
gulden schadevergoeding aan de Prins
betalen. Maar Arnemuiden kreeg stads
rechten!
Waarom juist Arnemuiden?
Dat zit zo. Na Vlissingen (april 1572)
had het dadelijk de zijde van de Prins
gekozen. Dat is hun löijzonder kwalijk
genomen door Middelburg, de grote con
current van Arnemuiden. Een troep
Spaanse soldaten verlaten de hoofdstad
en het weerloze dorp wordt ingenomen
(8 mei 1572). Niet zonder slag of stoot,
soldaten van de Prins en dorpelingen
bieden hevig tegenstand, maar tegen de
overmacht kunnen ze niet op. De mees
te inwoners vluchten, rond en in het
dorp liggen er 400 doden.
Tot aan de overgave van Middelburg
(18 febï-. 1574) bleef Arnemuiden in
Spaanse handen. De soldaten hebben er
vreselijk huis gehouden. De geschied
schrijver Van Meteren zegt, dat er
toen nog maar één huis behoorlijk in
tact was: dat van de Spaanse bevel
hebber. Uit de andere huizen was al
het hout weggebroken, gebruikt als
brandhout.
De zoutketen, lijnbanen, het gasthuis
en' de sohuttershoven waren vernield.
Men kon nu met de wederopbouw be
ginnen en dat was heel wat.
Toen heeft de Prins drie weken later
(9 maart 1574) als beloning voor de
dappere tegenstand tegen de Spanjaar
den, uit waardering voor hun keuze
van Oranje en als „smartegeld" voor
de geleden schade het dorp Arnemui
den stadsrechten geschonken.
Het mocht verdedigingswerken (wal
len) rond de stad aanleggen' (er is nog
iets van te zien), er kwamen 4 poor
ten, men mocht een weekmarkt (dins
dag) en een jaarmarkt houden, allemaal
voorrechten die aan het stadszicht ver
bonden waren.
Middelburg jaloers
Het (boterde al lang niet tussen deze
twee plaatsen. Wel enigszins te begrijpen
als we even de situatie opnemen. De
Arne is enkele eeuwen de Middelburg
se haven geweest. Ze ontstond in de
buurt van Oostkapelle, stroomde door
Walcheren, misschien wel ongeveer op
dezelfde plaats waar nu nog de Dom-
burgse watergang loopt. Langs Middel
burg en de buitenplaats Arnestein be-
reili:te de Arne het grote vaarwater
Lemmer, Jonker Fransengat en nog
een paar, die later onder de algemene
naam Sloe worden samengevat. Aan de
mond ervan lag Arnenruiden, de naam
zegt het al.
Als deze plaats dus kwaad wilde en
moeilijkheden in de haven veroorzaak
te, zag het er voor Middelburg slecht
uit. Iemand heeft deze toestand eens
vergeleken met een zak, waarvan Mid
delburg het lichaam en Arnemuiden de
hals is. „De hals van de zak afgeschei
den, ware de rest inutiel" waarde
loos).
Dat moest voorkomen worden. Mid
delburg wilde niet afhankelijk zijn van
Arnemuiden, integendeel, het wilde
het gezag over Arnemuiden' in handen
krijgen, de baas erover spelen.
Het is gelukt ook. In 1493 kocht Mid
delburg van Filips van Bourgondië, heer
van Veere, en diens echtgenote Anna
van Borssele, hun ainbacht in de paro
chie Nieuwerkerke. Die behoorde bij
Arnemuiden. De grenssteen midden in
het land dicht bij de spoorbrug over het
Arnekanaal staat er nog steeds en is
vanaf de weg en uit de trein goed te
zien.
Middelburg ging verder. In 1508 kocht
het van Boudewijn, bastaard van Bour
gondië, heer van Zoutelande, diens
ambacht daaromtrent bij Nieuwer
kerke) gelegen, zijnde dit de grond
waarop Arnemuiden gebouwd was.
Ziezo, dat was voor mekaar. Mid
delburg was nu de baas, het kon aller
lei bepalingen rnaken om Arnemuiden
er onder te krijgen en de eigen handel
te bevorderen. Heeft dit ook gedaan. De
Arnemuidenaars mochten b.v. geen
groothandel drijven, er was precies voor
geschreven wat ze aan de schepen moch
ten leveren en hoeveel. Tot plagens toe
soms. Dikwijls werden de voorschriften
ontdoken en moesten ze opnieuw uitge-
waardigd worden.
Wat al processen hebben deze twee
plaatsen niet gevoerd! Vaak om onbe
nullige dingen'. Zo gaat het als twee
buren niet goed met elkaar kunnen
opschieten.
Welvaart in Arnemuiden
Ondanks dit alles namen handel en
bedrijvigheid in Arnemuiden steeds
toe. Het was een verbazende drukte in
de haven en op de rede, soms lagen er
Het is volbracht voor U en mij.
Wij schuldigen, wij worden vrij.
Het is volbracht! Hij roept het uit.
De bange nacht die Hem omsluit
Gaat wijken op dit machtig woord
Wijd open gaat de hemelpoort
En van Gods vriend'lijk aangezicht.
Straalt nu het blij verzoeningslicht.
De vijand zegt, het is mislukt
Als Jezus' moede hoofd zich bukt
Als van Hem wijkt de laatste kracht.
Maar Jezus roept, het is volbracht!
En elk die aan de voet van 't kruis
Zijn schuld belijdt komt eenmaal thuis.
De dood jaagt dan geen angst meer aan
Want alles, alles is voldaan.
Lanerta.
3 rijen grote koopvaardijschepen, voor
een groot deel voor Middelburg bestemd
Maar de inwoners verdienden eraan:
ze bouwden en repareerden schepen,
rustten ze uit ter vaart, verkochten
touwwerk en wat op de grote reizen
verder nodig was, voorzover dat door
de Middelburgse voorschriften geoor
loofd was.
Vooral de zoutziederij, het zout ma
ken uit serrie of darrink (een soort
veen) en de handel in zout was „een
profijtelijke negotie en van grote es-
time". In de bloeitijd stonden er 30
zoutketen, er zou een lang verhaal over
te schrijven zijn.
In 1496 lagen er 135 schepen op de
rede, die de Spaanse prinses Johanna
van Arragon als bruid hadden gebracht
voor onze landsheer graaf Filips de
Schone.
In 1522 zeilden er meer dan 150 sche
pen naar Engeland om daar Karel V
af te halen.
Haast altijd waren er vreemdelingen,
er waren dus ook veel herbergen waar
ze moesten eten en' drinken en soms lo
geren, meer zelfs dan in Middelburg.
Ik las dat van elke 3 huizen er 2 een
herberg waren, maar dat lijkt me wel
wat overdreven.
Ten gevolge van de zandbanken in
het Sloe is er een eind gekomen aan de
scheepvaart. Wat grotere schepen kon
den tenslotte helemaal niet meer weg.
Dichter de la Rue zegt ervan:
„'k Was bloeiende, voorheen door
koopmanschap en vaart,
De grootste schepen zag ik liggen op
mijn stromen.
Doch door 't verzanden van mijn ree
ben ik veraard.
En tot die lage val als men nu ziet,
gekomen."
Middelburg heeft er niet zo erg veel
last van gehad. Toen de kooplieden
daar zagen, dat het misging met de
scheepvaart door de Arne, hebben ze
een' klacht ingediend bij onze landsheer
Karel V. Hij heeft voor een nieuw ka
naal gezorgd: van Middelburg door
Welzinge, bij het fort Rammekens
kwam het uit uit de Schelde. Na drie
jaar graven was het in 1535 klaar.
U moet niet denken, dat het toen
„pais en vree" was tussen beide plaat
sen. Middelburg heeft nog dikwijls ge
probeerd Arnemuiden dwars te zitten.
Een voorbeeld ui het jaar 1732: Aan de
ingezetenen van Arnemuiden' werd door
de regering van Middelburg verboden
om in de stad hun vis, mossels en kreu
kels te verkopen en zelfs om er mee
door de stad naar andere plaatsen te
trekken.
Middelburg
L. van Walleniburg
„Hij ii's ?iier niet, maar Hij is
opgestaan". (Lukas 24 6a).
Op de eerste Paasdag gebeurde een
groot wonder. De Heere Jezus Christus,
Gods Zoon stond op uit het graf.
Enkele vrouwen waren al vroeg in de
morgen op weg gegaan naar het graf.
Zij hadden specerijen bij zich om het
lichaam van hun Meester te balsemen.
Als ze echter bij het graf komen, blijkt
het dat de steen weggerold is. Het graf
is leeg. Ze staan verbijsterd. Dachten ze
dan niet aan Christus' woord dat Hij
op de derde dag zou opstaan? Neen, dat
waren ze vergeten. Was het lege graf
dan niet genoeg om hen te verzekeren
dat Christus was opgestaan?
Och, laten we hen maar niet overval
len met verwijten. Ongetwijfeld hebben
zij zich daarna beschuldigd over hun
ongeloof. Zij hebben zich later zeker
geschaamd. Laten we die vrouwen niet
op een harde manier beschuldigen. Let
u eens op het goede dat bij hen te zien
is. Hun diepe droefheid over het gemis
van Christus. Zij zochten Hem met hun
ganse hart,
U ook?
Op een andere plaats lezen we in
Gods Woord: „Eer zij roepen, zal Ik
antwoorden." Dat is op de eerste Paas
dag bevestigd. De steen was al afge
wenteld. Die vrouwen behoefden er niets
aan te doen. Bovendien was het zo:
Zonder woorden bracht die afgewentel
de steen een' blijde boodschap, namelijk
de bevestiging van het verkondigde
woortd: „Ten derde dage zal Ik weer op
staan."
Maar die vrouwen begrepen het nog
niet. Ze wisten niet wat ze ervan den
ken .moesten. Ze meenden dat ze nu alles
kwijt waren.
Maar ziet u het nu goed: Ondanks
hun ongeloof vergeet de Heere hen
niet. Hij zorgt zo nauwgezet voor Zijn
volk. Al hebben zij veel zonden en ge
breken, ze v/orden niet verworpen
wantChristus leeft!
In gedachten zien we die vrouwen
bij het lege graf staan. Het is nu de tijd
voor de opgestane Levensvorst om hen
te vertroosten. Dat doet Hij op een wij
ze manier. Hij toont Zich nog niet in
Zijn opstandingsheerlijkheid.
Dat konden zij blijkbaar nog niet ver
dragen. Christus zendt een paar enge
len. Plotseling staan zij daar in blinken
de kleding. Wonderlijk. Hemelse heer
lijkheid bij het graf. Het is te begrij
pen dat die vrouwen' schrikken. Ze
waren toch al zo in de war. Verbaast u
zich daar echter niet over. Zij zagen
daar immers wat van Gods heerlijkheid,
zonder Christus te zien.
Het is ongeveer hetzelfde, als wan
neer -we gesteld worden voor Gods
heilige wet. Dan wordt ook w^at gezien
van Gods heerlijkheid en majesteit, ter
wijlhet geloofsoog nog niet gericht
is op Christus.
Dan moeten we wel schrikken. Zo
ook bij die vrouwen. Als Christus hen
niet geestelijk had gesteund, waren ze
gillend weggevlucht. Maar nublij
ven ze staan.
Die twee engelen' spreken die vrouwen
toe: „Wat zoekt gij de levende bij de do
den?"
Het was een zachte terechtwijzing, en
een blijde boodschap tegelijk. De Hei
land had Zich toch altijd bewezen als
de Levensvorst. Hij kon beschikken
over leven en dood. Hij kon Zijn leven
afleggen en het weer nemen. Meerma
len' had de Zaligmaker daarvan gespro
ken. Juist dat hadden zij bijna nog niet
verstaan. Evenals de discipelen en
ook velen onder ons.
Of denkt u dat deze kwaal onder ons
niet voorkomt? En zijn immers zoveel
zoekende mensen, die Christus op de
verkeerde plaats zoeken zelfs daar,
waarvan ze kunnen weten, dat ze Hem
daar niet vinden. Er is verlangen naar
Hem. Maar toch gaan ze steeds voort,
gebogen onder hun zondenlast. Het lijkt
wel of er geen levend Verlosser is.
Nooit is Christus immers te vinden op
de plaats, waar wij onze eigengerechtig
heid en onze vroomheid opstapelen.
Nooit kunnen we Hem vinden in ons
van nature dode hart. Daar vinden we
de dood en niet het leven.
Moeten wij niet belijden, dat wij Hem
ook daar niet vaak zoeken? Maar dan
zoeken ook wij de levende bij de doden.
Daar is Hij niet. Denk aan de bood
schap van de engelen: „Hij is hier niet,
maar Hij is opgestaan".
Dat Is de rijke boodschap van Pasen.
De dood en het graf konden Hem niet
houden. Het graf is leeg. God de Vader
heeft Zijn Zoon opgewekt. Hij heeft
volkomen aan Gods recht voldaan. Hij
heeft volkomen voor de Zijnen betaald.
Anderzijds moeten we zeggen: Hij is
opgestaan door eigen Goddelijke kracht
„Hij is krachtig bewezen te zijn de
Zoon van God naar de Geest der heilig
making uit de opstanding der doden."
Hij is de Overwinnaar. Hij heeft de
sleutels van hel en' van dood tot in alle
eeuwigheid.
De engele leggen dat nog uit aan die
vrouwen. Dan geloven zij, „Zij werden
indachting aan Zijn woorden." Chris
tus' woorden kwamen weer in hun ge
dachten terug. Toen begonnen zij te be
grijpen.
Het is te hopen dat velen onder ons
Christus zoeken. Omdat u Hem niet
kunt missen', net zoals die vrouwen. Dan
moet u wel klagen over uw verkeerd
zoeken, over uw dvraalziek hart, over
uw vergeetachtigheid. Dan zult u last
hebben van al die zonden en uw on-
loof.
Het kan zelfs gebeuren dat u zegt:
,,Zou de Heere nu aan zo'n zondaar wel
genade willen geven?". Weet u dan dit:
Gods genade is veel groter dan uw zon
den. Zie het bevestigd in het paas-
evangelie. En klem u vast aan Christus
eigen woord: „Ik ben de Opstanding en
het leven, wie in Mij gelooft zal niet
sterven, maar leven".
Stellendam
M, B, V. d. Akker,
WEERPRAATJE:
„Let op, er volgt een maart met ha
gel- en sneeuwbuien begeleid door
nachtvorsten". Dat verkondigden ama
teur-weervoorspellers op het moment,
dat februari zich van zijn zachtste kant
toonde.
Het is echt niet om borstklopperij te
bedrijven, wanneer we hier even onze
reaktie op dergelijke voorspellingen
memoreren: „Het kan ook anders lo
pen. De natuur zou ook wel eens kun
nen volharden in zijn milde aanpak".
Inmiddels hebben we gezien, dat het
inderdaad mooi weer gebleven is. Maart
was, ondanks een vrij koude eerste
helft, gemiddeld zachter dan normaal.
De afgelopen 2V2 eeuw was driekwart
van alle maanden maart kouder en
maar een kwart warmer. Op 17 maart
werden in het Noorden de kwikstaartjes
weer gezien en op de 20e de grutto het
eerst gehoord. Negen dagen later zag
men voor de eerste keer vleermuizen
vliegen.
April deed er nog een schepje boven
op. De eerste aprildagen waren met
maximum-temperaturen van 20 tot 21
graden uitzonderlijk warm. Alleen in
1926 en 1946 is het in de eerste pentade
(5 dagen) van de grasmaand nog war
mer geweest. Zo noteerde men op 4
april 1926 in Sittard 25 graden, Maas
tricht 27 graden en op 4 april 1946 in
Heerenveen en Groningen 25 graden,
Maastricht 26 graden.
De derde dekade van maart was het
eerste tijdvak, dat dit voorjaar kurk-
droog uitviel. Er ontwikkelde zich een
krachtig en stabiel hogedrukgebied bo
ven Rusland, dat zich uitbreidde over
Skandinavië en Schotland. Tussen dit
gebied en lagedruksystemen boven het
Middellandse Zeegebied kwam een Oos
telijke circulatie tot leven. Hiermee
werd droge continentale lucht aange
voerd, waarin regenwolken geen kans
hadden. De depressie-invloed reikte
veelal niet hogerop dan Zuid-Duitsland
en de Ardennen, waar op verschillende
dagen prille lokale onweersbuitjes vie
len. En toen in een latere fase over
West-Frankrijk eens een lagedrukge
bied van iets meer allure met zware re
gens (40 mm in 18 uur) „omhoog kroop",
stootte dit minimum geducht zijn hoofd
tegen de Britse hogedrukbarrière.
Gevolg: de regen en het onweer ble
ven op afstand en Zuid-Frankrijk en
Spanje zaten met de gebakken peren.
Terwijl het bij ons 20 graden was,
moesten Palma op Mallorca en Ibiza
het doen met 12 a 13 graden.
Wanneer een Skandinaafs hogedruk
gebied zich langer dan een week goed
Betaalt U liever per Bank? Dan naar de RABO Bank te Barendrecht
met de vermelding t.g.v. Penningm. Stichting Rhodesia Zending.
Abonneert U tegelijk op het Maandblad van de Rhodesia Zending a 4,
per jaar. Wilt U deze abonnementsopgave dan tevens op uw giro for
mulier vermelden? Dan krijgt U daarin tegelijk een volledige verant-
woording van alle giften, schenkingen en legaten.
handhaaft, is er meestal wat bijzonders
aan de hand met het weer. Dat is vooral
zo, wanneer het zich in westelijke rich
ting en dus tegen de draad in, uitbreidt.
Dat gebeurde in deze lente en dit geeft
deze maand uitzicht op nog meer
moois. De persistentie (volharding) van
een eenmaal ingetreden luchtdrukverde
ling, spreekt dan belangrijk mee. Het is
onze Amelander medewerker opgeval
len, dat de Oostelijke wind dit voorjaar
veel sympathieker aandoet dan gewoon
lijk bij „oostelijke weertypen" in maart
of begin april.
De lucht is wat minder droog, stof-
stormen, bij zulke gelegenheden anders
vaak een plaag, doen zich niet voor en
bovendien gedraagt de Oostenwind zich
wat gedisciplineerder. Daardoor waait
ook de Waddenzee niet zo gauw leeg.
V E RVOLGVERHAAL
Verhalen van Jan Lourense.
„Al ons denken is maar stukwerk"
4
Hij klopte vertrouwelijk op haar
schouder, wat Els niet prettig vond, al
Het zij het niet merken.
De volgende dagen gaven haar stof
tot nadenken. Zij werd er onrustig on-
dei*. O neen, mijnheer Broodman deed
niets onbehoorlijks. Hij praatte alleen
gezellig, veel en veel langer dan zakelijk
nodig was. De intuïtie van een vrouw is
scherp. Els gevoelde: hij zoekt toenade
ring. En als zij dan 's avonds bij het
naar bed gaan of in bed er over nadacht,
Was steeds haar conclusie: het mag niet!
Zij opende de brief van dhr. Smit uit
Amsterdam, die berichtte, dat de be
spreking met de „drie andere heren"
eerst kon plaats vinden aan de vóór
avond van de morgen, waarop de be
slissende conferentie was vastgesteld.
Plaats: weer Parkhotel.
„Goeie morgen", dacht zij, „'s avonds
naar Amsterdam, in de nacht of zo te
rug en dan 's morgens vroeg weer naar
Amsterdam. Want die morgen begon de
conferentie om negen uur. Zij voelde er
niets voor. Maar ja, ze moest weer mee.
Dat had zij goed begrepen van mijnheer
Broodman,
Toen even tien uur Broodman zijn
post doornam en de brief van Smit las,
belde hij onmiddellijk Els en zei: „Je
hebt („u" kwam hem niet meer over de
lippen) de brief van mijnheer Smit ge
lezen. Een vervelende boel, dat heen en
weer getrek. Ik stel voor, dat je het
Parkhotel belt en voor die nacht twee
éénpersoonskamers reserveert. Dan
blijven we in Amsterdam slapen. Of
heb je er bezwaar tegen?"
Els antwoordde, dat zij dat liever
deed dan naar huis gaan, om enkele
uren later weer naar de hoofdstad te
trekken. Dus besprak zij twee kamers.
Hoewel mijnheer Broodman op de
heenreis had opgemerkt, dat de vóór
conferentie wel niet veel tijd in beslag
zou nemen bleek hij zich vergist te heb
ben. Het was ruim elf uur eer men ge
reed was.
De directeur en Els gingen nog even
naar het restaurant. Broodman bestelde
een vermouth, maar Els nam een kop
koffie. Op koffie was zij dol, thee kon
haar niet schelen, behalve des morgens
na het opstaan. Ze spraken nog wat
over de conferentie, de vooruitzichten
voor de morgenbespreking waren zo
gunstig mogelijk. Toen zij hij„We gaan
naar boven", de receptie meedelend, dat
zij om acht uur gewekt moesten wor
den. Broodman had kamer 17, Els kamer
18. Op de stille corridor, waar geen ster
veling te bespeuren was, raakte hij haar
arm aan en zei zacht: „Voorlopig kan ik
toch niet slapen; houden we elkaar nog
wat gezelschap op mijn kamer of op de
jouwe?"
„Neen, mijnheer Broodman", ant
woordde Els koel. „Ik ga slapen. Wel
terusten. „En zij wipte kamer 18 binnen.
Als een geslagen hond ging Broodman
naar 17, er naast. Els had een koel zeer
onpersoonlijk antwoord gegeven, maar
haar hart hamerde. Het eerste uur week
de slaap verre van haar.
De volgende morgen aan het ontbijt
(na een heel gewone „goeden morgen")
werden zo goed als geen woorden ge
wisseld. Maar Els bemerkte, dat haar
patroon haar zo nu en dan gadesloeg.
Maar geen tien minuten later was de
bespreking in volle gang. Om elf uur
was de zaak beklonken.
„We gaan naar huis", zei Broodman.
„Onderweg kunnen we wel lunchen in
een restaurant of motel".
Na een half uurtje gereden te hebben,
er werd geen woord tussen beiden ge
wisseld, minderde Broodman vaart.
„Ben je boos op mij?" vroeg hij bruusk.
Els antwoordde: „Neen, mijnheer Brood
man. Maar ik zal eerlijk zijn, wat u mij
gisteravond vroeg, beviel mij niet. Dat
is het alleen".
„Denk je soms, dat ik een vrouwen
jager ben?" De auto stond bijna stil op
de niet drukke weg.
„Neen, mijnheer Broodman, dat denk
ik niet. Ik geloof het ook niet. Maar u
zoudt het kunnen worden?"
„Ben ik niet van plan", antwoordde
hij grimmig. „Ik wil alleen toenadering
tot jou. 'k Zeg het eerlijk en oprecht".
„Dan is u aan het verkeerde adres",
zei Els, die haar hart voelde en hoorde
kloppen. „U is getrouwd. U mag zoiets
niet zeggen".
„'t Is me het huwelijk wel", zei hij
bitter, „begrijp je dan niet, dat zo'n man
naar iets anders snakt?"
„Misschien begrijp ik het, maar dat
wil niet zeggen, dat het mag!"
„Ik denk er sterk aan, scheiding aan
te vragen, al is dat een heel gezeur".
„Dat moet u weten, al lijkt me dat niet
zo eenvoudig in uw geval".
Hij antwoordde niet, maar gaf plotse
ling meer gas, steeds meer. De wagen
vloog onverantwoordelijk over de weg.
Hij dacht niet meer aan een lunch en
reed linia recta naar huis. „Ik zet je bij
huis af", zeide hij, toen zij de stad bin
nenreden. „Kom vanmiddag maar wat
later". Els, geheel in de war, gaf geen
antwoord. Zij was, na te hebben gege
ten, niet veel later dan gewoonlijk op
het kantoor.
Tegen half zes kwam Broodman op
haar kamer en vroeg, smeekte bijna:
„We blijven toch goede vrienden?"
„Misschien wel, mijnheer Broodman.
Maar in elk geval niet méér. Dat ligt
geheel aan u".
Onderweg naar huis schreide het in
haar. Zij had medelijden met haar di
recteur. Maar medelijden kon, zij ver
heelde het zich niet, iets anders wor
denEn dat mocht niet. „O, God,"
bad zij, „leid mij niet in verzoeking".
De volgende dagen werd zij steeds
onrustiger. Broodman, hoewel hij af
stand in acht nam, gaf duidelijk blijk,
dat hij zijn pogingen niet opgaf.
De moeder van Els had het al opge
merkt: haar dochter was de oude niet:
rusteloos, nerveus, soms kribbig, dan
weer in gepeins verzonken, totaal afwe
zig. Resoluut vroeg zij op een avond:
„Wat heb je toch, Els? Ongenoegen in
de zaak? Wordt het werk je te zwaar?"
„Nee, mams. Maar ik denk, dat het
beter is, bij Broodman mijn ontslag te
nemen".
„Waarom in vredesnaam, als er niets
is?" was de verbaasde vraag.
„Er is natuurlijk wel wat". En Els ver
telde alles, alles.
„Je hebt gelijk, kind. Niet met vuur
spelen. Zeg morgen je ontslag aan. Het
is overmorgen de laatste van de maand.
Over een maand ben je vrij. Je krijgt
wel wat anders, al zal het salaris allicht
minder zijn. Maar dat is het voornaam
ste niet. Een rein hart en goed geweten
voor God en de mensen, dat zegt alles".
Voor het eerst sinds enkele weken
sliep Else rustig. De volgende morgen
stond zij naast de schrijftafel van Brood
man. „Mijnheer Broodman, ik neem, na
rijp beraad, mijn ontslag tegen de eerste
van de volgende maand".
Met een ruk wendde hij zich, bleek
wordend, om en keek haar aan. „Waar
om doe je dat? Ik begrijp niet
„U weet heel goed waarom, mijnheer.
Wat u wilt kan ik niet, mag ik niet.
Laten we er niet langer over praten.
„Ga niet weg", smeekte hij als het
ware. „Ik beloof
„Mijnheer Broodman, mijn besluit
staat vast. U behoeft er niet aan te
wrikken".
Zij verliet het privékantoor en ging
naar haar werkvertrek
„Gelijk ook wö
't Was in de bezettingstijd 1940-1945.
In het dorp Lindenwoud, niet ver van
de stad Lansburg (u begrijpt: gefingeer
de namen) woonden twee families. Het
gezin Groothof en het gezin Van Dui
nen.
De familie Groothof was, wat men
noemt, in goede doen. Een prettig gezin.
Enkele jongens en meisjes. Eén van de
meisjes heette Marchien. Vader Groot
hof was lid van de kerkeraad. Een ker
kelijk meelevend gezin.
(Wordt vervolgd)