EiiAnoEn - n lEuws
PIAFF
Overdenking
Biervliet viert feest
Zeeuwse wandelingen
LAAGVELD
2e blad
Vrijdag 11 mei 1973
No. 41861
KIJKVENSTER
W. RIKKEN B.V.
INBREKERS
uit de
Heilige Schrift
blik op kerk
en samenleving
25 jaar Israël
Een wonder Gods
Beloften voor de toekomst
Op 15 mei a.s. zal het 25 jaar geleden
zijn dat de staat Israël werd gesticht.
Een gebeurtenis van zó verstrekkende
betekenis dat we er niet stilzwijgend
aan voorbij kunnen gaan^
Nadat het Joodse volk de eeuwen
door vervolgd, verjaagd, geplunderd en
beroofd was, en nadat het met name in
de Tweede Wereldoorlog onbeschrijfe
lijk had geleden, begon er na de oorlog
een illegale immigratie naar Palestina,
waarbij een strijd op leven en dood ont
stond tussen de Joden enerzijds en de
Engelsen en de Arabieren anderzijds. Op
29 nov. 1947 toesloten de Verenigde Na
ties, terwille van de rust in dat deel van
de wereld, Palestina te verdelen in een
Arabische en een Joodse staat, waarbij
Jeruzalem geïnternationaliseerd werd.
De Joden namen genoegen met dit be
sluit, doch de Arabieren wezen het af en
bestookten de Joden heftiger dan ooit
tevoren. Engeland besloot toch zich ge
heel uit Palestina terug te trekken. Dat
gebeurde op 14 mei 1947.
Op dat toesluit hadden de Joden ge-
wacrit. In allerijl had een „Vergade
ring van Gedeputeerden", uit verschil
lende lagen van de bevolking samenge
steld, maatregelen genomen, en zo kon,
onder leiding van David Ben Goerion op
15 mei een provisorische Raad van Sta
te bijeenkomen, die onmiddellijk de
nieuwe staat Israël uitriep. In deze pro
clamatie werd aan alle bewoners van
het door de U.N.O. aangewezen Joodse
gebied, zonder onderscheid van ras of
godsdienst, gelijke rechten als staats
burgers gegarandeerd. De nieuwe staat
Israël wilde vreedzaam samenleven en
samenwerken met alle volkeren rondom
Israël en zou openstaan voor alle Jood
se ballingen die naar het heilige land
wilden terugkeren.
Het antwoord op de proclamatie was
een oorlogsverklaring van Libanon, Sy
rië, Irak, Jordanië, Egypte en Saoedi-
Arabië! Tot ieders verbazing zegevier
den de Joden in een verbitterde strijd,
zodat begin 1949 een wapenstilstand kon
worden gesloten. Het bleek echter door
de onwil van de Aratoische leiders niet
mogelijk tot een werkelijk vredesover
leg te komen of de grillige grenzen van
Israël te herzien. Inmiddels stroomden
van alle kanten de Joden Palestina bin
nen, vooral uit de Arabische landen.
Met steun van Rusland werd vervol
gens vanuit Egypte een nieuwe aanval
op Israël voorbereid. Toen de spanning
ten top gestegen was, hakte Israël op 29
okt. 1956 de knoop door en begon zelf
met de beroemd geworden veldtocht,
waarbij in 7 dagen tijds heel het Egyp
tische schiereiland werd veroverd
Het jaar daarop trok Israël zich weer
binnen z'n oude grenzen terug.
De Arabische landen konden echter
geen vrede hebben met het bestaan van
Israël en wapenden zich opnieuw tot de
oorlog. Israël, dat geleerd had dat de
eerste klap een daalder waard is, gaf in
de vroege morgen van 5 juni 1967 in
derdaad die eerste klap: het begin van
de zesdaagse oorlog, die opnieuw een
grote overwinning voor Israël brachtj
En in weerwil van alle dreigingen en
aanvallen en incidenten bleef Israël be
staan en mag het dan volgende week
z'n 25-jarig bestaan als staat vieren.
Dat het Midden-Oosten, met Israël als
inzet, een hoogst-belangrijke rol speelt
in de wereldgeschiedenis, is voor ieder
duidelijk. En dat feit heeft ook de theo
logische bezinning op het volk Israël
opnieuw op gang gebracht.
.Vroeger meende men dat Israël als
volk had afgedaan. In de Middeleeu
wen heeft de Kerk het volk Israël sma
delijk beharideld door allerlei afzonde
ringswetten' en valse beschuldigingen.
Zo werden de Joden aangewezen als
schenders van de heilige hostie en als
aanstichters van rituele moorden. Het
bijgeloof gaf hen de schuld van besmet
telijke ziekten als de pest (de zwarte
dood!) en tn vele landen vergreep meri
zich aan het toezit en het leven van dé
Joden.
De Reformatie bracht weinig veran
dering in deze gevoelens van anti-se-
mletisme. Ook in de werken van Lu
ther en Calvijn worden de Joden nogal
zwart geschilderd, hoewel ze toen niet
meer zo werden vervolgd. Opmerkelijk
is de visie van Wilhelmus a Brakel, die
in zijn „Redelijke Godsdienst" met vele
bewijsplaatsen uit de Heilige Schrift
aantoont dat „de Joodse natie uit alle
gewesten van de wereld en onder alle
volkeren des aardbodems, waaronder
zij verstrooid zijn, wederom bij elkan
der vergaderd zullen worden".
Niemand heeft ooit goed raad gewe
ten met deze profetische woorden,
maar het begint erop te lijken dat ze in
vervulling gaan! En met Romeinen 9
t.m. 11 in de hand vroeger louter
geestelijk verstaan! mogen we niet
alleen een wederkeer naar het heilige
land, maar ook een touigen voor de God
der Vaderen en voor de Christus der
Schriften verwachten.
Op dat laatste lijkt het voorlopig nog
niet. Maar de genadegiften en de roe
ping Gods zijn onberouwelijk. De staat
Israël is er het eerste bewijs van.
WAARNEMER.
PFAFF NAAIMACHINEHUIS
Bergen op Zoom,
Korte Meestraat 17
Tel. (01640) 35878
BON: voor gratis folders zenden
aan PFAFF, Antwoordnum
mer. 102, Bergen op Zoom.
Naam:
Adres:
Plaats:
Er zijn tegen-woordig zeer veel men
sen die een oude dwaling overigens
zeer medelijdend tegenover de mis
dadigers zijn. In wezen zijn het, zo leren
zij volgens marxistisch recept allemaal
doodgoeie mensen, die slechts bedorven
zijn door de kapitalistische maatschap
pij. Als de structuur daarvan verande
ren zou U herkent het vertrouwde
verhaaltje al? dan zouden deze zie
lige stakkers als een Wad aan een boom
veranderen in brave oppassende bur
gers. Gezwets dat men ook van hoog
leraren kan horen. Welnu Het Parool
heeft een interview met een inbreker
gehad. Hij is nu op vrije voeten en ge
niet voor zijn nietsdoen een rijksuitke-
ring van 145,per week.i Bij een uit
zendbureau zou hij 168,kunnen ver
dienen, maar zo gek om voor 23,
per week te gaan werken is hij niet.
Voor 500,per week zou hij wel wil
len gaan werken, maar met minder kan
hij niet rond komen. Hij heeft nu „een
leuk ploegje van vijf man" die geza
menlijk roven en intoreken. Tengevolge
DE WEG NAAR HET LICHT
„Ik zal de duisternis voor hun
aangezicht licht maken".
Jesaja 42 16 m
De Paasdagen liggen weer achter ons.
De Paasjubel heeft weer geklonken:
„De Heere is waarlijk opgestaan!" Van-
ciaag zien we nog eens om naar die ge
denkwaardige zondagmorgen, waarop de
Heere het graf verliet.
Enkele vrouwen waren op weg ge
gaan om het lichaam van Jezus te bal
semen.: Zij bereikten het graf toen de
zon opging. Maar het licht in de natuur
was in tegenspraak met wat hun hart
vervulde. Van binnen was het donker.
Zij wandelden in de duisternis en niet
m het licht van Pasen.
Zij waren hun Heere kwijt en daar
mee misten ze alles. Ze zochten hun
Heiland in de schaduw van de dood.
Jezus Zelf moest de vrouwen opzoeken.
Hij moest overkomen om het licht in
hun hart te doen doorbreken.
Zo is het nog altijd. Wanneer de Hee
re Zich verborgen houdt is het donker
om ons heen en in ons hart. Maar wie
Hem volgt zal in de duisternis niet
wandelen, maar het licht des levens
hebben. De Heere Jezus is de weg naar
het licht.
God belooft: „Ik zal de duisternis voor
hun aangezicht ten licht maken". Uit
deze belofte leven Zijn kinderen. Voor
hen baande Christus de weg naar het
licht; we mogen ook zeggen: naar God
de Vader. We belijden, dat Hij de Vader
der lichten is. Op grond van de Schrift
spreken we uit, dat God een Licht is en
gans geen duisternis in Hern is voor Zijn
volk niet alleen de bron van vreugd,
maar ook de bron van troost en licht. In
één van de psalmen lezen we, dat de
Heere Zich met het licht bedekt als met
een kleed.
En nu heeft God dit licht, dat af
straalt van Zijn vriendelijk aangezicht
niet voor Zichzelf willen houden. Hij
schonk het ook aan de aarde. Het licht
is de eerste scheppingsgave geweest.
Toen de duisternis nog heerste boven
de afgrond heeft Hij gesproken: „er zij
licht",! Hierna moest het donker wijken.
Er kwam een scheiding tussen licht en
duisternis. We mogen dit licht nog al
tijd hebben. Dat is een wonder. Want
in het Paradijs is er veel gebeurd. Toen
wandelden de mensen aanvankelijk in
het licht met hun Heere. Maar ze lieten
zich verleiden door de duivel, die we de
vorst der duisternis noemen.
Wij hebben als zondaren de duister
nis liever gehad dan het licht. Wij heb
ben in het donker van de zonde onze
toevlucht gezocht. De duivel doet niets
liever dan mensen trekken uit het licht
en hen liohtschuw te maken. En wat
volgden we hem gewillig! Het is enkel
genade dat God Zijn zon nog doet op
gaan over bozen en goeden. Het licht
der genade mag nog stralen. Dat is de
boodschap van Pasen. Het licht is door
gebroken. De weg naar het licht is ge
baand, maar daarvoor moest het Licht
der wereld, Jezus Christus, eerst door
de duisternis omgeven worden.
Als Hij aan het kruis hangt onder
schept God midden op de dag het licht.
Drie volle uren hangt Hij in het donker.
God neemt het Ucht van Zijn gunst weg
en geeft het donker van Zijn ongunst
ervoor in de plaats. Het licht van Gods
genade en liefde wordt aan Jezus ont
houden. Alleen moet Hij de buitenste
duisternis binnengaan. Zijn God ver
laat Hem. Vader verbergt Zichj De
duisternis, die Gods kinderen had moe
ten omvangen, sluit zich nu om Jezus
heen. Hij is alleen met het donker van
zonde, schuld, lijden en dood. Hij is al
leen met de godverlatenheid. Als Borg;
als Plaatsbekleder.
De Heere is echter niet in de duister
nis gebleven. Hij is opgestaan in het
licht van de eeuwigheid. Het is Pasen
geworden. Gods genade spreidt haar
morgenrood. Op zijn tijd is er een weg
naar het licht gekomen. Dat was op
Golgotha al voorspeld. Na drie uur duis
ternis kust de zon de aarde weer. Dan
zien de omstanders hoe de schaduw
van het kruis over de aarde valt. De
Heere maakte door Zijn kruisdood een
leven in het eeuwige licht mogelijk. Dat
zien we duidelijker in de hof van Jozef.
Dan wordt de voorzegging door Jesaja
werkelijkheid voor allen, die de Heere
vrezen:
,,Ik zal de duisternis voor hun aan
gezicht ten licht maken". God beloofde
niet alleen het licht; Hij schonk ook
Zijn Kmd, Dat het licht verv/ierf.
Pasen ligt weer achter ons. God had
een boodschap voor u. Hij riep u toe:
„Geeft ere aan de Heere uw God, eer
dat Hij het duister maakt en eer uw
voeten zich stoten aan de schemerende
bergen; dat gij op licht wacht en Hij
dat tot een scliaduw des doods stelt en
tot een donkerheid". Het stralende licht
van de vergeving der zonden in Jezus'
bloed werd ons voorgesteld,! Mag u reeds
leven in het licht. Mag u weten dat uw
Losser leeft? Ga deze vragen niet uit
de weg. Er is een eeuwig leven in het
licht, maar ook een eeuwige dood in de
duisternis. Hanna zong in haar lofzang,
dat de goddelozen zullen zv/ijgen in
duisternis. Maar voor Zijn kinderen
maakt God de duisternis ten licht. Als
hun weg door het donker gaat, laat Hij
het licht der genade nog schijnen. Hij
roept de Zijnen uit de duisternis tot zijn
wonderbaar licht. Zij bekennen ieder
voor zich;
„'k Zal Zijn lof zelfs in de nacht zin
gen daar ik Hem verwacht". Ze weten
en vertrouwen, dat eens het licht ten
volle voor hen zal doorbreken. De
heerlijkheid, waarin God met de Zijnen
gemeenschap houdt, komt naderbij. ,,En
aldaar zal geen nacht zijn en zij zullen
geen licht der zon van node hebben;
want de Heere God verlicht ze en zij
zullen als koningen heersen in alle
eeuwigheid".
Hun blijdschap zal dan onbepaald,
door 't lioht dat van Zijn
aanzicht straalt,
ten hoogsten toppunt stijgen!
Polsbroek. Ds. G. C. KUNZ
V/aarom is er eind mei en begin juni
een paar dagen feest in Biervliet? Het j
antwoord is: omdat het 400 jaar geleden
is, dat de stad door de Geuzen bevrijd
is van het Spaanse juk. U weet het al:
op 1 april 1572 veroverden de Water
geuzen Den Briel, op de zesde april
wilde Vlissmgen geen Spaanse inkwar
tiering hebben en koos daarom dus de
zijde van de Prins. Weldra volgden an
dere steden in ons land en een maand
later Veere. Alleen Middelburg bleef
Spaans tot februari 1574.
In het voorjaar van 1573 zeilden de
iGeuzen met hun vlieboten en een en
kele kromsteven langs ,de oevers van de
Schelde, waar 'ze de Spanjaarden schrik
aanjoegen. In februari schreef een' ze
kere Jan de Croy aan de landvoogd Al
va, dat ze in Terneuzen waren geland
en het dorp in brand hadden gestoken.
Op hun verdere plundertochten hebben
ze ook Biervliet bevrijd.
Een oude stad
In 1183 had het stadsrechten gekregen
van Filips van de Elzas, graaf van
Vlaanderen. Biervliet was vroeger een
belangrijke handelsstad, waar behalve
kooplieden ook veel vissers woonden,
die als woeste zeeschuimers ver in 't
rond gevreesd waren. Het lag toen aan
open water, wat later de Braakman ge
noemd werd, de grens tussen het oos
telijk en westelijk deel van Zeeuws-
Vlaanderen. Nu is deze Braakman al
verscheidene jaren ingepolderd en ligt
Biervliet midden in het land, door geen
schip te bereiken.
Vooral in de 12e en 13e eeuw be
reikte de welvaart haar hoogtepunt, de
stad had toen vrijdom van tol door
Vlaanderen. Het heette toen Bierfletum
en is misschien later wel genoemd naar
de zeearm Beveerna, een voorloper van
de Braakman. Het was een van de 28
steden van Vlaanderen.
In 1290 was de bekende graaf Floris
V hier, voor een bespreking met zijn
schoonvader Guy van Dampierre, die
hem gevangen nam. Tien jaar later
(1300) sloot Jan II, de eerste graaf uit
het Henegouwse huis, het verdrag van
Biervliet met Jan van Renesse, het
hoofd van de opstandige Zeeuwse edelen.
van zijn inbreken zijn wel mensen fail
liet gegaan, die niet verzekerd waren,
maar dat interesseert hem niet. Des
noods is hij ook well bereid iemand
neer te schieten, al wil hij het wel pro
beren te vermijden omdat de risico
factor daardoor zo groot wordt.
En onze rechters moeten voor der
gelijke schurken vooral veel begrip
opbrengen op advies van psychiaters,
die de neiging hebben in alle misdadi
gers patiënten te zien. Reden waarom
de misdaad hier zo welig tiert, vooral
nu de buitenlandse boeven hier liever
■komen opereren. Want hier wordt zo
mild en vol begrip gestraft. Ten koste
van slachtoffers èn schatkist.
(Uit „Burgerrecht")
De staid is enkele keren tevergeefs be
legerd door de Fransgezinden uit het
naburige Gent. Een sterk kasteel moest
het beveiliger! tegen de vijand, vier poor
ten gaven toegang tot de stad. Er moe
ten twee kerken en drie kloosters ge
weest zijn, kerkelijk behoorde Biervliet
tot het bisdom Utrecht.
Men is algemeen van oordeel dat het
wapen der stad afkomstig is van graaf
Boudewijn VIII ter herinnering aan de
4e kruistocht en de inneming van Con-
stantinopel in 1203, waarbij de dappere
burgers van Biervliet als eersten de
banier van Vlaanderen op de belegerde
stadsmuren hebben geplant. De ene helft
is een gouden kruis :met 4 keer 5 zilve
ren penningen, het andere deel is een
zilveren leeuv/. Jacob Cats, die in
Zeeuws-Vlaanderen veel ondergelopen
land heeft ingepolderd, doelt hierop als
hij zegt: „Een schild, dat weerdig is om
eeuwiglij k te leven. Is om zo vrome
daad aan Biervliet toen gegeven".
De novemberstorm van 1377, gevolgd
door vele an!dei-e, heeft aan het bestaan
der stad een eind gemaakt. Na de Al- i
lerheiligenvloed van 1570 woonden er j
nog slechts 18 gezinnen. Cats zegt ervan:
„Een klein gehucht, dat Biervliet
is geheten.
Hier voortijds hoog geroemd, maar
nu bijna vergeten."
Van het oude Biervliet is niets meer
over. Wat er nu nog te zien is van het
stadje, is hoogstens 400 jaar oud, ont
staan als 'bouwsels tegert het oude fort.
Willem Beukelssoon
In de meeste geschiedenis- of jaartal-
lenboekjes kunt u lezen dat in het jaar
dertienhonderd en zoveel Willem Beu-
kelszoon uit Biervliet het haringkaken
uitvond. Het is een heel eenvoudige be
werking, die tot nu toe nog steeds wordt
toegepast: met behulp van een scherp
mes (het kaakmesje) worden gal en een
gedeelte ider ingewanden er uitgehaald.
Dat moet direct na de vangst gebeuren,
dan bloedt de „levende" haring be
hoorlijk uit. De nog in het lichaam
achtergelaten ingewanden gaan gisten' en
geven de lekkere smaak eraan. De vis
werd daarna gezouten en in een ton
gepakt. Door deze behandeling bleef de
vis veel langer goed, ook de kwaliteit
was prima. Vroeger, vóór de uitvinding
van het haringkaken,, moest de gevangen
haring zo spoedig mogelijk aan land
gebracht worden, anders was ze bedor
ven. Dit bedoelt ook de dichter Cats
als hij zegt:
„De haring, die men ving, en kon
niet langer duren.
En scheen maar kost te zijn voor
onze nageburen;
Want zo men deze vis houdt weinig
dagen lank.
Zo wordt hij gans onnut en is
maar enkel stank."
In zijn boek „De grootvisserij op de
Noordzee" zegt A. Hoogendijk: „Beu-
kelszoon blijft voor ons de man, die het
kaklngsproces heeft uitgevonden. Het
bestaat hierin, dat een gedeelte van de
ingewanden van de haring er wordt uit
genomen. Het kaakmesje wordt daartoe
in de rechterhand genomen, steunende
met de helft op een leertje, teneinde
het inschieten te voorkomen. De ha
ring wordt imet de buik naar boven in
de linkerhand gehouden. Terwijl nu het
kaakmesje vlak onder de kaken aan de
linkerkant wordt gestoken', dwingt de
kaker met de duim van de linkerhand
de kop naar links en wordt nu de gal of
het gelletje met bijbehoren met een
draaiende beweging vrijgemaakt en uit
gelicht."
En onze vader Cats zingt een loflied
op de uitvinder en zijn vinding:
„Maar Beukelsz. heeft vooreerst de
haring leren kaken.
Dat is, van alle slijm de vis gezuiverd
maken.
En als dat was gedaan, zo nam hij
matig zout,
Dat alle ding bewaart en in zijn
wezen houdt.
Dat strooide hij in een vat, en
daaruit is begonnen
Te pakkeh deze vis in welgemaakte
tonnen.
Een stuk van groot gebruik, want
daaruit is geschied.
Dat ook het verste land zijn
nutte vond geniet.
Haring.
Wel Beukelsz., wees gegroet, uw
graf dat dient verheven,
Opdat Uw goede naam hierna zou
mogen leven!
Het is een oud gebruik: hij dient te
zijn vereerd,
Die een onkundig volk bekwame
dingen leert."
In het volgende artikel nog wat meer
over deze uitvinder en over de haring
vangst.
Middelburg
L. van Wallenburg
van slijm zuiveren de ingewan
den wegnemen.
DAMMEN OUDDORP
Eindstand afdeling I:
1.
Pj van Dam
18
27
2.
J. Visbeen
18
26
3.
KI. Tanis
18
25
4.
G. Tanis
18
23
5.
K. Verhage
18
19
6.
Joh. Moerkerk
18
16
7.
A. Meijer
18
13
8.
L. Moerkerk
18
12
9.
K. Westhoeve
18
11
10.
K. Tanis
18
8
LERVOLGVER HAAL
door Jan Lourense
Verhaal uit de dertiger jaren.
Gretha weet, hoe zij de mensen moet
aanpakken: zij praat over zijn dagelijks
werk en Verdonk komt direct los. De
Deide heren De Bruin komen op de
proppen. De toestanden in de fabriek
wigen. Dan die in het dorp. Geleidelijk
Komt Gretha nu, waar zij wezen wil. En
Plotseling zegt zij: „Kunnen we niet
eens even praten zonder de kinderen?"
Dat kan. Broer zal op zus letten. En
Verdonk en zijn vrouw gaan direct
Wetha voor naar een ander vertrek.
"Op advies van mijnheer Botterweg
moet ik eens met u praten. Ik toen er
met voor naar hier gekomen, maar nu
er tóch ben. Hoort u eens even en
egt u mij eerlijk en precies uw gedach
ten er over".
Dan verteit Gretha haar plan, opge-
omen, toen zij op bezoek was bij do-
ninee Hengema en verder besproken
«1 Botterweg. Zij deelt ook mede, wat
lüetieiden hebben opgemerkt.
;'f,- rooest kunnen, Adriaan", zegt
wttrouw Verdonk geestdriftig.
*ii3 voelt het ook zo.i Maar er zijn be
zwaren. Misschien wel grotere dan de
juffrouw denkt. Bij verreweg de mees
ten in het dorp is er latente onverschil-
ligheid._ Men denkt niet aan hogere din
gen, zélfs begrafenissen vinden plaats
zonder dominee, wat in de meeste ge
vallen toch niet zo is. Bij de dood wil
men nog wel een predikant. Hier is dat
niet zo. Verder is er bij anderen be
paald vijandschap.
„De fabrikant De Bruin?" vraagt
Gretha.
„Ja, mijnheer De Bruin ook. De ouwe
tenminste. De jonge is geen vijand, heb
ik wel gemerkt. Hij vindt godsdienst
alleen ballast. Maar tenslotte behoeven
we ons niet te storen aan mijnheer De
Bruin. De tijd, dat de arbeiders feitelijk
de slaven van de fabriek waren, is ge-
lukliig voorbij.! We zijn vrije mannen.
Mijnheer De lïruin zal dan ook niet te
genwerken, al moet hij er niets van
hebben. Hoe denkt u het eigenlijk te
doen, juffrouw?"
Natuurlijk zijn er moeilijkheden, legt
Gretha uit. Maar die zijn wel om te
overkomen. Ze moet een plaats hebben,
waar ze de kinderen behoorlijk ontvan
gen kan. De kinderen van Laagveld, die
op de school in Hoogveld gaan, zouden
de kern moeten vormen. En dan pro
beren, andere kinderen -uit Laagveld te
krijgen. Een circulaire aan de mensen
sturen, die daarvoor in aanmerking ko
men.
„Ik heb een idee", zegt Verdonk plot
seling. „Mag ik er nog eens even over
denken en er met mijn vrouw over
praten? Zondag na kerktijd kunnen we
er over spreken, als u het goed vindt".
Dat wordt dus afgesproken. En Gre
tha fietst naar Hoogveld terug, wat
haastig, want zij heeft zich verlaat.
Buiten de bebouwde kom nadert uit
een zijweg een heer op de fiets. Het is
Fred de Bruin. Gretha herkent hem
onmiddellijk uit de verte. Zij voelt, dat
zij bloost en moppert op zichzelf.
Als zij vlak bij elkaar zijn, is haar
blos weer verdwenen en met een groet
wil zij verder rijden.
„Juffrouw Verlaan, mag ik zo onbe
leefd zijn, te vragen, met u mee te mo
gen? U moet natuurlijk naar Hoogveld.
Ik toevallig ook. U vindt het misschien
vrijpostig van mij, maar zo langzamer
hand weet u wel, dat we hier niet in
een stad zijn. We zijn eigenlijk één
groot gezin met elkaar".
Gretha kan geen enkel steekhoudend
motief vinden, om juist mijnheer De
Bruin te weigeren, met haar te rijden.
Dus gebeurt het.
Hij blijkt een gezellig causeur te zijn.
Hij praat over zijn studententijd, over
de fabriek. Markt dan plotseling op: „U
is toch geen Hollandse wel? Uw tongval
kan ik niet thuisbrengen, maar een Hol
landse, neen, vast niet".
„U hebt volmaakt gelijk. Ik ben een
echte Groningse. Uit de stad Groningen
nader gepreciseerd".
„Uit Groningen. Geen wonder, dat ik
die tongval niet ken, want daar ben ik
nog nooit geweest".
„Dat zal wel niet. Hollanders menen,
da't boven Z-woUe geen mensen meer
wonen. Het valt wel iets mee, mijnheer
De Bruin. Gaat u maar eens in Gronin
gen kijken. Mogelijk krijgt u dan een
heel ander idee van de stad en haar
bewoners".
„U is een beste propagandiste", lacht
hij.
„Nietwaar? Ik kan moeilijk hebben,
dat minachtend over mijn geboortestad
wordt gesproken. Neen, u deed het
niet, maar ik ken zo'n weinig de men
taliteit van vele Hollanders. In Gronin
gen wonen fatsoenlijke mensen en er is
ook wel zaken mee te doen".
„Inderdaad, wij doen zaken met Gro
ningers en mijn vader beweert, dat men
die lui uitstekend zaken is te doen. Er
zullen w^el verkeerden onder zitten,
maar over het algemeen moet men op
Groningers kunnen bouwen, volgens
mijn vader, die ervaring heeft met tal
van mensen".
„Ik wil mijn mensen niet prijzen bo
ven anderen, maar ik geloof, dat uw
vader gelijk heeft", zegt Gretlia.
„We hebben pas een Groninger op be
zoek gehad", merkt Fred de Bruin op.
Gretha lacht stil voor zich heen. „Een
aardige kerel. Een, die van wanten weet
in zaken. Misschien kent u hem welj
Mijnheer Vanvelden".
„Die is mij niet geheel onbekend",
antwoordt Gretha droogjes. „Ik ken
hem, zowel als zijn vrouw".
Hij informeert niet verder, maar
vraagt: „Wat kwam u toch in Laagveld
doen? Er is daar weinig vertier".
„Dat zocht ik ook niet. Er wonen bij
u kinderen, die bij mij op school gaan.
Een meisje van Verdonk, u welbekend,
is ziek en die ging ik bezoeken. Anders
niets".
„Och ja, u is onderwijzeres. Ik kan
mij met die gedachte maar niet verzoe
nen".
Gretha lacht 'hartelijk.
„Vindt u dat iets minderwaardigs?"
„Neen. Volstrekt niet. Maar, neemt u
mij niet kwalijk, naar het mij voorkomt,
komt u uit een müieu, waaruit als regel
geen onder'wijzeressen komen, 't Is mo
gelijk, dat ik mij vergis, maar dat be
twijfel ik".
Gretha veit)aast zich over zijn scher
pe blik. Hoe-weet hij dat? Hoe ziet hij,
dat zij uit zo gegoede stsmd is?"
„Onderwijzeressen kunnen uit alle
kringen komen", zegt zij.
„Inderdaad, dat kan. Maar zo is het
niet, als regel. Overigens belioeft u mij
niet in te lichtenj Misschien vindt u mij
wel erg onbescheiden".
Ze zijn de eerste huizen van Hoog
veld genaderd.
„Nu niet, mijnheer De Bruin", zegt
Gretha effen, haar gang matigend, om
dat zij afslaan wil.
„Nu niet? Wanneer dan wel?"
„U hebt daareven gevraagd, of ik
mijnheer Vanvelden in Groningen ken.
Welnu, ik ben wees, al jaren. Ruim acht
jaren was ik in de woning van die mijn
heer Vanvelden, want hij is mijn oom.
Mijn tante was een zuster van mijn
vader. Ik heb ook nog een paar maan
den op het kantoor gewerkt. En ook
eens met u getelefoneerd, mogelijk her
innert u zich dat? Nu, toen vond ik u
erg onbescheiden, toen, in dat telefoon
gesprek. Vindt u bij nader inzien ook
niet, dat u toen over de schreef bent
gegaan?"
Stom van verbazing ziet De Bruin
haar aan. Tot haar blijdschap bemerkt
Gretha, dat hij kleurt: een bewijs, dat
hij toch eergevoel heeft.
„U hebt gelijk, juffrouw Verlaan. Ik
handelde toen verkeerd met een mij
geheel onbekende dame".
„Het verblijdt mij, dat u er zo over
denkt, mijnheer De Bruin. En nu schei
den onze wegen zich. Ik wens u verder
Ie reis".
Eer De Bruin van zijn verbazing be
komen is, is Gretha in een zijweg ver
dwenen
Hij fietst nog even door, maar keert
dan langs een laan terug naar de Laag-
veldseweg. Want hij heeft in het dorp
niets te doen. Hij had Gretha gezien in
Laagveld en besloten, haar in de gaten
te houden, om haar gezelschap te zoe
ken.