EiiAnoEn - n lEuws PIAFF Overdenking Biervliet viert feest Zeeuwse wandelingen LAAGVELD 2e blad Vrijdag 11 mei 1973 No. 41861 KIJKVENSTER W. RIKKEN B.V. INBREKERS uit de Heilige Schrift blik op kerk en samenleving 25 jaar Israël Een wonder Gods Beloften voor de toekomst Op 15 mei a.s. zal het 25 jaar geleden zijn dat de staat Israël werd gesticht. Een gebeurtenis van zó verstrekkende betekenis dat we er niet stilzwijgend aan voorbij kunnen gaan^ Nadat het Joodse volk de eeuwen door vervolgd, verjaagd, geplunderd en beroofd was, en nadat het met name in de Tweede Wereldoorlog onbeschrijfe lijk had geleden, begon er na de oorlog een illegale immigratie naar Palestina, waarbij een strijd op leven en dood ont stond tussen de Joden enerzijds en de Engelsen en de Arabieren anderzijds. Op 29 nov. 1947 toesloten de Verenigde Na ties, terwille van de rust in dat deel van de wereld, Palestina te verdelen in een Arabische en een Joodse staat, waarbij Jeruzalem geïnternationaliseerd werd. De Joden namen genoegen met dit be sluit, doch de Arabieren wezen het af en bestookten de Joden heftiger dan ooit tevoren. Engeland besloot toch zich ge heel uit Palestina terug te trekken. Dat gebeurde op 14 mei 1947. Op dat toesluit hadden de Joden ge- wacrit. In allerijl had een „Vergade ring van Gedeputeerden", uit verschil lende lagen van de bevolking samenge steld, maatregelen genomen, en zo kon, onder leiding van David Ben Goerion op 15 mei een provisorische Raad van Sta te bijeenkomen, die onmiddellijk de nieuwe staat Israël uitriep. In deze pro clamatie werd aan alle bewoners van het door de U.N.O. aangewezen Joodse gebied, zonder onderscheid van ras of godsdienst, gelijke rechten als staats burgers gegarandeerd. De nieuwe staat Israël wilde vreedzaam samenleven en samenwerken met alle volkeren rondom Israël en zou openstaan voor alle Jood se ballingen die naar het heilige land wilden terugkeren. Het antwoord op de proclamatie was een oorlogsverklaring van Libanon, Sy rië, Irak, Jordanië, Egypte en Saoedi- Arabië! Tot ieders verbazing zegevier den de Joden in een verbitterde strijd, zodat begin 1949 een wapenstilstand kon worden gesloten. Het bleek echter door de onwil van de Aratoische leiders niet mogelijk tot een werkelijk vredesover leg te komen of de grillige grenzen van Israël te herzien. Inmiddels stroomden van alle kanten de Joden Palestina bin nen, vooral uit de Arabische landen. Met steun van Rusland werd vervol gens vanuit Egypte een nieuwe aanval op Israël voorbereid. Toen de spanning ten top gestegen was, hakte Israël op 29 okt. 1956 de knoop door en begon zelf met de beroemd geworden veldtocht, waarbij in 7 dagen tijds heel het Egyp tische schiereiland werd veroverd Het jaar daarop trok Israël zich weer binnen z'n oude grenzen terug. De Arabische landen konden echter geen vrede hebben met het bestaan van Israël en wapenden zich opnieuw tot de oorlog. Israël, dat geleerd had dat de eerste klap een daalder waard is, gaf in de vroege morgen van 5 juni 1967 in derdaad die eerste klap: het begin van de zesdaagse oorlog, die opnieuw een grote overwinning voor Israël brachtj En in weerwil van alle dreigingen en aanvallen en incidenten bleef Israël be staan en mag het dan volgende week z'n 25-jarig bestaan als staat vieren. Dat het Midden-Oosten, met Israël als inzet, een hoogst-belangrijke rol speelt in de wereldgeschiedenis, is voor ieder duidelijk. En dat feit heeft ook de theo logische bezinning op het volk Israël opnieuw op gang gebracht. .Vroeger meende men dat Israël als volk had afgedaan. In de Middeleeu wen heeft de Kerk het volk Israël sma delijk beharideld door allerlei afzonde ringswetten' en valse beschuldigingen. Zo werden de Joden aangewezen als schenders van de heilige hostie en als aanstichters van rituele moorden. Het bijgeloof gaf hen de schuld van besmet telijke ziekten als de pest (de zwarte dood!) en tn vele landen vergreep meri zich aan het toezit en het leven van dé Joden. De Reformatie bracht weinig veran dering in deze gevoelens van anti-se- mletisme. Ook in de werken van Lu ther en Calvijn worden de Joden nogal zwart geschilderd, hoewel ze toen niet meer zo werden vervolgd. Opmerkelijk is de visie van Wilhelmus a Brakel, die in zijn „Redelijke Godsdienst" met vele bewijsplaatsen uit de Heilige Schrift aantoont dat „de Joodse natie uit alle gewesten van de wereld en onder alle volkeren des aardbodems, waaronder zij verstrooid zijn, wederom bij elkan der vergaderd zullen worden". Niemand heeft ooit goed raad gewe ten met deze profetische woorden, maar het begint erop te lijken dat ze in vervulling gaan! En met Romeinen 9 t.m. 11 in de hand vroeger louter geestelijk verstaan! mogen we niet alleen een wederkeer naar het heilige land, maar ook een touigen voor de God der Vaderen en voor de Christus der Schriften verwachten. Op dat laatste lijkt het voorlopig nog niet. Maar de genadegiften en de roe ping Gods zijn onberouwelijk. De staat Israël is er het eerste bewijs van. WAARNEMER. PFAFF NAAIMACHINEHUIS Bergen op Zoom, Korte Meestraat 17 Tel. (01640) 35878 BON: voor gratis folders zenden aan PFAFF, Antwoordnum mer. 102, Bergen op Zoom. Naam: Adres: Plaats: Er zijn tegen-woordig zeer veel men sen die een oude dwaling overigens zeer medelijdend tegenover de mis dadigers zijn. In wezen zijn het, zo leren zij volgens marxistisch recept allemaal doodgoeie mensen, die slechts bedorven zijn door de kapitalistische maatschap pij. Als de structuur daarvan verande ren zou U herkent het vertrouwde verhaaltje al? dan zouden deze zie lige stakkers als een Wad aan een boom veranderen in brave oppassende bur gers. Gezwets dat men ook van hoog leraren kan horen. Welnu Het Parool heeft een interview met een inbreker gehad. Hij is nu op vrije voeten en ge niet voor zijn nietsdoen een rijksuitke- ring van 145,per week.i Bij een uit zendbureau zou hij 168,kunnen ver dienen, maar zo gek om voor 23, per week te gaan werken is hij niet. Voor 500,per week zou hij wel wil len gaan werken, maar met minder kan hij niet rond komen. Hij heeft nu „een leuk ploegje van vijf man" die geza menlijk roven en intoreken. Tengevolge DE WEG NAAR HET LICHT „Ik zal de duisternis voor hun aangezicht licht maken". Jesaja 42 16 m De Paasdagen liggen weer achter ons. De Paasjubel heeft weer geklonken: „De Heere is waarlijk opgestaan!" Van- ciaag zien we nog eens om naar die ge denkwaardige zondagmorgen, waarop de Heere het graf verliet. Enkele vrouwen waren op weg ge gaan om het lichaam van Jezus te bal semen.: Zij bereikten het graf toen de zon opging. Maar het licht in de natuur was in tegenspraak met wat hun hart vervulde. Van binnen was het donker. Zij wandelden in de duisternis en niet m het licht van Pasen. Zij waren hun Heere kwijt en daar mee misten ze alles. Ze zochten hun Heiland in de schaduw van de dood. Jezus Zelf moest de vrouwen opzoeken. Hij moest overkomen om het licht in hun hart te doen doorbreken. Zo is het nog altijd. Wanneer de Hee re Zich verborgen houdt is het donker om ons heen en in ons hart. Maar wie Hem volgt zal in de duisternis niet wandelen, maar het licht des levens hebben. De Heere Jezus is de weg naar het licht. God belooft: „Ik zal de duisternis voor hun aangezicht ten licht maken". Uit deze belofte leven Zijn kinderen. Voor hen baande Christus de weg naar het licht; we mogen ook zeggen: naar God de Vader. We belijden, dat Hij de Vader der lichten is. Op grond van de Schrift spreken we uit, dat God een Licht is en gans geen duisternis in Hern is voor Zijn volk niet alleen de bron van vreugd, maar ook de bron van troost en licht. In één van de psalmen lezen we, dat de Heere Zich met het licht bedekt als met een kleed. En nu heeft God dit licht, dat af straalt van Zijn vriendelijk aangezicht niet voor Zichzelf willen houden. Hij schonk het ook aan de aarde. Het licht is de eerste scheppingsgave geweest. Toen de duisternis nog heerste boven de afgrond heeft Hij gesproken: „er zij licht",! Hierna moest het donker wijken. Er kwam een scheiding tussen licht en duisternis. We mogen dit licht nog al tijd hebben. Dat is een wonder. Want in het Paradijs is er veel gebeurd. Toen wandelden de mensen aanvankelijk in het licht met hun Heere. Maar ze lieten zich verleiden door de duivel, die we de vorst der duisternis noemen. Wij hebben als zondaren de duister nis liever gehad dan het licht. Wij heb ben in het donker van de zonde onze toevlucht gezocht. De duivel doet niets liever dan mensen trekken uit het licht en hen liohtschuw te maken. En wat volgden we hem gewillig! Het is enkel genade dat God Zijn zon nog doet op gaan over bozen en goeden. Het licht der genade mag nog stralen. Dat is de boodschap van Pasen. Het licht is door gebroken. De weg naar het licht is ge baand, maar daarvoor moest het Licht der wereld, Jezus Christus, eerst door de duisternis omgeven worden. Als Hij aan het kruis hangt onder schept God midden op de dag het licht. Drie volle uren hangt Hij in het donker. God neemt het Ucht van Zijn gunst weg en geeft het donker van Zijn ongunst ervoor in de plaats. Het licht van Gods genade en liefde wordt aan Jezus ont houden. Alleen moet Hij de buitenste duisternis binnengaan. Zijn God ver laat Hem. Vader verbergt Zichj De duisternis, die Gods kinderen had moe ten omvangen, sluit zich nu om Jezus heen. Hij is alleen met het donker van zonde, schuld, lijden en dood. Hij is al leen met de godverlatenheid. Als Borg; als Plaatsbekleder. De Heere is echter niet in de duister nis gebleven. Hij is opgestaan in het licht van de eeuwigheid. Het is Pasen geworden. Gods genade spreidt haar morgenrood. Op zijn tijd is er een weg naar het licht gekomen. Dat was op Golgotha al voorspeld. Na drie uur duis ternis kust de zon de aarde weer. Dan zien de omstanders hoe de schaduw van het kruis over de aarde valt. De Heere maakte door Zijn kruisdood een leven in het eeuwige licht mogelijk. Dat zien we duidelijker in de hof van Jozef. Dan wordt de voorzegging door Jesaja werkelijkheid voor allen, die de Heere vrezen: ,,Ik zal de duisternis voor hun aan gezicht ten licht maken". God beloofde niet alleen het licht; Hij schonk ook Zijn Kmd, Dat het licht verv/ierf. Pasen ligt weer achter ons. God had een boodschap voor u. Hij riep u toe: „Geeft ere aan de Heere uw God, eer dat Hij het duister maakt en eer uw voeten zich stoten aan de schemerende bergen; dat gij op licht wacht en Hij dat tot een scliaduw des doods stelt en tot een donkerheid". Het stralende licht van de vergeving der zonden in Jezus' bloed werd ons voorgesteld,! Mag u reeds leven in het licht. Mag u weten dat uw Losser leeft? Ga deze vragen niet uit de weg. Er is een eeuwig leven in het licht, maar ook een eeuwige dood in de duisternis. Hanna zong in haar lofzang, dat de goddelozen zullen zv/ijgen in duisternis. Maar voor Zijn kinderen maakt God de duisternis ten licht. Als hun weg door het donker gaat, laat Hij het licht der genade nog schijnen. Hij roept de Zijnen uit de duisternis tot zijn wonderbaar licht. Zij bekennen ieder voor zich; „'k Zal Zijn lof zelfs in de nacht zin gen daar ik Hem verwacht". Ze weten en vertrouwen, dat eens het licht ten volle voor hen zal doorbreken. De heerlijkheid, waarin God met de Zijnen gemeenschap houdt, komt naderbij. ,,En aldaar zal geen nacht zijn en zij zullen geen licht der zon van node hebben; want de Heere God verlicht ze en zij zullen als koningen heersen in alle eeuwigheid". Hun blijdschap zal dan onbepaald, door 't lioht dat van Zijn aanzicht straalt, ten hoogsten toppunt stijgen! Polsbroek. Ds. G. C. KUNZ V/aarom is er eind mei en begin juni een paar dagen feest in Biervliet? Het j antwoord is: omdat het 400 jaar geleden is, dat de stad door de Geuzen bevrijd is van het Spaanse juk. U weet het al: op 1 april 1572 veroverden de Water geuzen Den Briel, op de zesde april wilde Vlissmgen geen Spaanse inkwar tiering hebben en koos daarom dus de zijde van de Prins. Weldra volgden an dere steden in ons land en een maand later Veere. Alleen Middelburg bleef Spaans tot februari 1574. In het voorjaar van 1573 zeilden de iGeuzen met hun vlieboten en een en kele kromsteven langs ,de oevers van de Schelde, waar 'ze de Spanjaarden schrik aanjoegen. In februari schreef een' ze kere Jan de Croy aan de landvoogd Al va, dat ze in Terneuzen waren geland en het dorp in brand hadden gestoken. Op hun verdere plundertochten hebben ze ook Biervliet bevrijd. Een oude stad In 1183 had het stadsrechten gekregen van Filips van de Elzas, graaf van Vlaanderen. Biervliet was vroeger een belangrijke handelsstad, waar behalve kooplieden ook veel vissers woonden, die als woeste zeeschuimers ver in 't rond gevreesd waren. Het lag toen aan open water, wat later de Braakman ge noemd werd, de grens tussen het oos telijk en westelijk deel van Zeeuws- Vlaanderen. Nu is deze Braakman al verscheidene jaren ingepolderd en ligt Biervliet midden in het land, door geen schip te bereiken. Vooral in de 12e en 13e eeuw be reikte de welvaart haar hoogtepunt, de stad had toen vrijdom van tol door Vlaanderen. Het heette toen Bierfletum en is misschien later wel genoemd naar de zeearm Beveerna, een voorloper van de Braakman. Het was een van de 28 steden van Vlaanderen. In 1290 was de bekende graaf Floris V hier, voor een bespreking met zijn schoonvader Guy van Dampierre, die hem gevangen nam. Tien jaar later (1300) sloot Jan II, de eerste graaf uit het Henegouwse huis, het verdrag van Biervliet met Jan van Renesse, het hoofd van de opstandige Zeeuwse edelen. van zijn inbreken zijn wel mensen fail liet gegaan, die niet verzekerd waren, maar dat interesseert hem niet. Des noods is hij ook well bereid iemand neer te schieten, al wil hij het wel pro beren te vermijden omdat de risico factor daardoor zo groot wordt. En onze rechters moeten voor der gelijke schurken vooral veel begrip opbrengen op advies van psychiaters, die de neiging hebben in alle misdadi gers patiënten te zien. Reden waarom de misdaad hier zo welig tiert, vooral nu de buitenlandse boeven hier liever ■komen opereren. Want hier wordt zo mild en vol begrip gestraft. Ten koste van slachtoffers èn schatkist. (Uit „Burgerrecht") De staid is enkele keren tevergeefs be legerd door de Fransgezinden uit het naburige Gent. Een sterk kasteel moest het beveiliger! tegen de vijand, vier poor ten gaven toegang tot de stad. Er moe ten twee kerken en drie kloosters ge weest zijn, kerkelijk behoorde Biervliet tot het bisdom Utrecht. Men is algemeen van oordeel dat het wapen der stad afkomstig is van graaf Boudewijn VIII ter herinnering aan de 4e kruistocht en de inneming van Con- stantinopel in 1203, waarbij de dappere burgers van Biervliet als eersten de banier van Vlaanderen op de belegerde stadsmuren hebben geplant. De ene helft is een gouden kruis :met 4 keer 5 zilve ren penningen, het andere deel is een zilveren leeuv/. Jacob Cats, die in Zeeuws-Vlaanderen veel ondergelopen land heeft ingepolderd, doelt hierop als hij zegt: „Een schild, dat weerdig is om eeuwiglij k te leven. Is om zo vrome daad aan Biervliet toen gegeven". De novemberstorm van 1377, gevolgd door vele an!dei-e, heeft aan het bestaan der stad een eind gemaakt. Na de Al- i lerheiligenvloed van 1570 woonden er j nog slechts 18 gezinnen. Cats zegt ervan: „Een klein gehucht, dat Biervliet is geheten. Hier voortijds hoog geroemd, maar nu bijna vergeten." Van het oude Biervliet is niets meer over. Wat er nu nog te zien is van het stadje, is hoogstens 400 jaar oud, ont staan als 'bouwsels tegert het oude fort. Willem Beukelssoon In de meeste geschiedenis- of jaartal- lenboekjes kunt u lezen dat in het jaar dertienhonderd en zoveel Willem Beu- kelszoon uit Biervliet het haringkaken uitvond. Het is een heel eenvoudige be werking, die tot nu toe nog steeds wordt toegepast: met behulp van een scherp mes (het kaakmesje) worden gal en een gedeelte ider ingewanden er uitgehaald. Dat moet direct na de vangst gebeuren, dan bloedt de „levende" haring be hoorlijk uit. De nog in het lichaam achtergelaten ingewanden gaan gisten' en geven de lekkere smaak eraan. De vis werd daarna gezouten en in een ton gepakt. Door deze behandeling bleef de vis veel langer goed, ook de kwaliteit was prima. Vroeger, vóór de uitvinding van het haringkaken,, moest de gevangen haring zo spoedig mogelijk aan land gebracht worden, anders was ze bedor ven. Dit bedoelt ook de dichter Cats als hij zegt: „De haring, die men ving, en kon niet langer duren. En scheen maar kost te zijn voor onze nageburen; Want zo men deze vis houdt weinig dagen lank. Zo wordt hij gans onnut en is maar enkel stank." In zijn boek „De grootvisserij op de Noordzee" zegt A. Hoogendijk: „Beu- kelszoon blijft voor ons de man, die het kaklngsproces heeft uitgevonden. Het bestaat hierin, dat een gedeelte van de ingewanden van de haring er wordt uit genomen. Het kaakmesje wordt daartoe in de rechterhand genomen, steunende met de helft op een leertje, teneinde het inschieten te voorkomen. De ha ring wordt imet de buik naar boven in de linkerhand gehouden. Terwijl nu het kaakmesje vlak onder de kaken aan de linkerkant wordt gestoken', dwingt de kaker met de duim van de linkerhand de kop naar links en wordt nu de gal of het gelletje met bijbehoren met een draaiende beweging vrijgemaakt en uit gelicht." En onze vader Cats zingt een loflied op de uitvinder en zijn vinding: „Maar Beukelsz. heeft vooreerst de haring leren kaken. Dat is, van alle slijm de vis gezuiverd maken. En als dat was gedaan, zo nam hij matig zout, Dat alle ding bewaart en in zijn wezen houdt. Dat strooide hij in een vat, en daaruit is begonnen Te pakkeh deze vis in welgemaakte tonnen. Een stuk van groot gebruik, want daaruit is geschied. Dat ook het verste land zijn nutte vond geniet. Haring. Wel Beukelsz., wees gegroet, uw graf dat dient verheven, Opdat Uw goede naam hierna zou mogen leven! Het is een oud gebruik: hij dient te zijn vereerd, Die een onkundig volk bekwame dingen leert." In het volgende artikel nog wat meer over deze uitvinder en over de haring vangst. Middelburg L. van Wallenburg van slijm zuiveren de ingewan den wegnemen. DAMMEN OUDDORP Eindstand afdeling I: 1. Pj van Dam 18 27 2. J. Visbeen 18 26 3. KI. Tanis 18 25 4. G. Tanis 18 23 5. K. Verhage 18 19 6. Joh. Moerkerk 18 16 7. A. Meijer 18 13 8. L. Moerkerk 18 12 9. K. Westhoeve 18 11 10. K. Tanis 18 8 LERVOLGVER HAAL door Jan Lourense Verhaal uit de dertiger jaren. Gretha weet, hoe zij de mensen moet aanpakken: zij praat over zijn dagelijks werk en Verdonk komt direct los. De Deide heren De Bruin komen op de proppen. De toestanden in de fabriek wigen. Dan die in het dorp. Geleidelijk Komt Gretha nu, waar zij wezen wil. En Plotseling zegt zij: „Kunnen we niet eens even praten zonder de kinderen?" Dat kan. Broer zal op zus letten. En Verdonk en zijn vrouw gaan direct Wetha voor naar een ander vertrek. "Op advies van mijnheer Botterweg moet ik eens met u praten. Ik toen er met voor naar hier gekomen, maar nu er tóch ben. Hoort u eens even en egt u mij eerlijk en precies uw gedach ten er over". Dan verteit Gretha haar plan, opge- omen, toen zij op bezoek was bij do- ninee Hengema en verder besproken «1 Botterweg. Zij deelt ook mede, wat lüetieiden hebben opgemerkt. ;'f,- rooest kunnen, Adriaan", zegt wttrouw Verdonk geestdriftig. *ii3 voelt het ook zo.i Maar er zijn be zwaren. Misschien wel grotere dan de juffrouw denkt. Bij verreweg de mees ten in het dorp is er latente onverschil- ligheid._ Men denkt niet aan hogere din gen, zélfs begrafenissen vinden plaats zonder dominee, wat in de meeste ge vallen toch niet zo is. Bij de dood wil men nog wel een predikant. Hier is dat niet zo. Verder is er bij anderen be paald vijandschap. „De fabrikant De Bruin?" vraagt Gretha. „Ja, mijnheer De Bruin ook. De ouwe tenminste. De jonge is geen vijand, heb ik wel gemerkt. Hij vindt godsdienst alleen ballast. Maar tenslotte behoeven we ons niet te storen aan mijnheer De Bruin. De tijd, dat de arbeiders feitelijk de slaven van de fabriek waren, is ge- lukliig voorbij.! We zijn vrije mannen. Mijnheer De lïruin zal dan ook niet te genwerken, al moet hij er niets van hebben. Hoe denkt u het eigenlijk te doen, juffrouw?" Natuurlijk zijn er moeilijkheden, legt Gretha uit. Maar die zijn wel om te overkomen. Ze moet een plaats hebben, waar ze de kinderen behoorlijk ontvan gen kan. De kinderen van Laagveld, die op de school in Hoogveld gaan, zouden de kern moeten vormen. En dan pro beren, andere kinderen -uit Laagveld te krijgen. Een circulaire aan de mensen sturen, die daarvoor in aanmerking ko men. „Ik heb een idee", zegt Verdonk plot seling. „Mag ik er nog eens even over denken en er met mijn vrouw over praten? Zondag na kerktijd kunnen we er over spreken, als u het goed vindt". Dat wordt dus afgesproken. En Gre tha fietst naar Hoogveld terug, wat haastig, want zij heeft zich verlaat. Buiten de bebouwde kom nadert uit een zijweg een heer op de fiets. Het is Fred de Bruin. Gretha herkent hem onmiddellijk uit de verte. Zij voelt, dat zij bloost en moppert op zichzelf. Als zij vlak bij elkaar zijn, is haar blos weer verdwenen en met een groet wil zij verder rijden. „Juffrouw Verlaan, mag ik zo onbe leefd zijn, te vragen, met u mee te mo gen? U moet natuurlijk naar Hoogveld. Ik toevallig ook. U vindt het misschien vrijpostig van mij, maar zo langzamer hand weet u wel, dat we hier niet in een stad zijn. We zijn eigenlijk één groot gezin met elkaar". Gretha kan geen enkel steekhoudend motief vinden, om juist mijnheer De Bruin te weigeren, met haar te rijden. Dus gebeurt het. Hij blijkt een gezellig causeur te zijn. Hij praat over zijn studententijd, over de fabriek. Markt dan plotseling op: „U is toch geen Hollandse wel? Uw tongval kan ik niet thuisbrengen, maar een Hol landse, neen, vast niet". „U hebt volmaakt gelijk. Ik ben een echte Groningse. Uit de stad Groningen nader gepreciseerd". „Uit Groningen. Geen wonder, dat ik die tongval niet ken, want daar ben ik nog nooit geweest". „Dat zal wel niet. Hollanders menen, da't boven Z-woUe geen mensen meer wonen. Het valt wel iets mee, mijnheer De Bruin. Gaat u maar eens in Gronin gen kijken. Mogelijk krijgt u dan een heel ander idee van de stad en haar bewoners". „U is een beste propagandiste", lacht hij. „Nietwaar? Ik kan moeilijk hebben, dat minachtend over mijn geboortestad wordt gesproken. Neen, u deed het niet, maar ik ken zo'n weinig de men taliteit van vele Hollanders. In Gronin gen wonen fatsoenlijke mensen en er is ook wel zaken mee te doen". „Inderdaad, wij doen zaken met Gro ningers en mijn vader beweert, dat men die lui uitstekend zaken is te doen. Er zullen w^el verkeerden onder zitten, maar over het algemeen moet men op Groningers kunnen bouwen, volgens mijn vader, die ervaring heeft met tal van mensen". „Ik wil mijn mensen niet prijzen bo ven anderen, maar ik geloof, dat uw vader gelijk heeft", zegt Gretlia. „We hebben pas een Groninger op be zoek gehad", merkt Fred de Bruin op. Gretha lacht stil voor zich heen. „Een aardige kerel. Een, die van wanten weet in zaken. Misschien kent u hem welj Mijnheer Vanvelden". „Die is mij niet geheel onbekend", antwoordt Gretha droogjes. „Ik ken hem, zowel als zijn vrouw". Hij informeert niet verder, maar vraagt: „Wat kwam u toch in Laagveld doen? Er is daar weinig vertier". „Dat zocht ik ook niet. Er wonen bij u kinderen, die bij mij op school gaan. Een meisje van Verdonk, u welbekend, is ziek en die ging ik bezoeken. Anders niets". „Och ja, u is onderwijzeres. Ik kan mij met die gedachte maar niet verzoe nen". Gretha lacht 'hartelijk. „Vindt u dat iets minderwaardigs?" „Neen. Volstrekt niet. Maar, neemt u mij niet kwalijk, naar het mij voorkomt, komt u uit een müieu, waaruit als regel geen onder'wijzeressen komen, 't Is mo gelijk, dat ik mij vergis, maar dat be twijfel ik". Gretha veit)aast zich over zijn scher pe blik. Hoe-weet hij dat? Hoe ziet hij, dat zij uit zo gegoede stsmd is?" „Onderwijzeressen kunnen uit alle kringen komen", zegt zij. „Inderdaad, dat kan. Maar zo is het niet, als regel. Overigens belioeft u mij niet in te lichtenj Misschien vindt u mij wel erg onbescheiden". Ze zijn de eerste huizen van Hoog veld genaderd. „Nu niet, mijnheer De Bruin", zegt Gretha effen, haar gang matigend, om dat zij afslaan wil. „Nu niet? Wanneer dan wel?" „U hebt daareven gevraagd, of ik mijnheer Vanvelden in Groningen ken. Welnu, ik ben wees, al jaren. Ruim acht jaren was ik in de woning van die mijn heer Vanvelden, want hij is mijn oom. Mijn tante was een zuster van mijn vader. Ik heb ook nog een paar maan den op het kantoor gewerkt. En ook eens met u getelefoneerd, mogelijk her innert u zich dat? Nu, toen vond ik u erg onbescheiden, toen, in dat telefoon gesprek. Vindt u bij nader inzien ook niet, dat u toen over de schreef bent gegaan?" Stom van verbazing ziet De Bruin haar aan. Tot haar blijdschap bemerkt Gretha, dat hij kleurt: een bewijs, dat hij toch eergevoel heeft. „U hebt gelijk, juffrouw Verlaan. Ik handelde toen verkeerd met een mij geheel onbekende dame". „Het verblijdt mij, dat u er zo over denkt, mijnheer De Bruin. En nu schei den onze wegen zich. Ik wens u verder Ie reis". Eer De Bruin van zijn verbazing be komen is, is Gretha in een zijweg ver dwenen Hij fietst nog even door, maar keert dan langs een laan terug naar de Laag- veldseweg. Want hij heeft in het dorp niets te doen. Hij had Gretha gezien in Laagveld en besloten, haar in de gaten te houden, om haar gezelschap te zoe ken.

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1973 | | pagina 5