EILAIIDEtl - niEUWS Overdenking Kenau Hasselaar uit Haarlem LAAGVELD Zeeuwse wandelingen Grap Ds. Joh. V. d. Poel te Ede kreeg auto-ongeluk örd. FaillissemeBteo 1972 Vrijdag 6 april 1973 No. 4177 KIJKVENSTER Ister, EN De wals der Weense worstjes uit de Heilige Schrift LLg__V OLGVERHAAL C. HIEVIT Zn, Centrale yerwarming BOEKBESPREKING land roe land. keren rd nis, ord blik op kerk en samenleving Euthaiiiasi« De waarde van het leven Pe discussie rondom de euthanasie is de laatste tijd zeer toegespitst door het nroces tegen de Friese vrouwelijlte arts Mevrouw Postma-van Buuren, die door „idde! van een injectie haar bejaarde moeder „uit haar lijden verloste" en mor dat feit in Leeuwarden terecht stond Het mag als bekend worden ver ondersteld dat Mevrouw Posttna niet op eigen initiatief het dodelijke spuitje heeft gegeven. Vele malen had haar jnoeder reeds gevraagd een einde te „laken aan haar lijden. De rechtbank Bloest zich nu uitspreken over de vraag of euthanasie in Nederland een straf baar feit is. Ter verdediging van Me vrouw Postma hebben ongeveer 25 Frie se artsen ongevraagd verklaard dat ze weleens op min of meer dezelfde wijze iemand aan een versnelde en pijnloze dood hadden geholpen. We laten het Leeuwardense proces nu verder rusten, maar de vraag of het geoorloofd is, ongeneeslijk zieken te do den, op welke wijze dan ook, mag niet onbeantwoord blijven. In het licht van de Schrift is het ook niet moeUijk die vraag te 'beantwoorden. „Gij zult niet doden", zegt de bijbel, en dat gebod omvat ook het voortijdig beëindigen van het leven. Prof. Dr. W. H. Velema heeft, o.a. in het Reformatorisch Dagblad en ook in „De Waarheidsvriend", betoogd dat men moet onderscheiden tussen aktieve en passieve euthanasie. In het geval van aktieve euthanasie verricht men een be paalde handeling tengevolge waarvan de dood intreedt. In geval van passieve euthanasie laat men juist een handeling na (bijvoorbeeld het niet meer toedie nen van voedsel of van medicamenten), waardoor de dood sneller intreedt dan wanneer men de handehng wel zou heb ben verrichtj Maar, aldus Prof. Velema, in dat laatste geval is het beter niet van „euthanasie" te spreken. Het sterven niet langer rekken is nog iets anders dan het leven moedwilUg beëindigen. „Zeker", zegt Velema, „voedsel en verzorging zullen we elke patiënt moe ten en willen geven. Er zijn echter ook handelingen die men een stervende niet meer aandoet. Voorwaarde voor het na laten van zulke handelingen lijkt me het ieit dat de patiënt zich al in de stervens fase bevindtWie dan het sterven niet rekt doet iets anders dan wie door euthanasie de dood diohtetbij brengt. Hij erkent dat het uur van sterven nu is gekomen. Hij laat de dood zijn gang gaan". ■iür De vragen rondom de euthanasie zijn in wezen terug te brengen tot de vraag naar de waarde van het menselijk leven. Daarover las ik in het „Hervormd Weekblad" een bijzonder goed artikel van de arts K. F. Gimning. Hij wijst er op dat enige tijd geleden een ontstellend artikel werd gepubliceerd in het Cali fornia Medical Journal. Vroeger be rustte, aldus dat artikel, de ethiek op de christelijke gedachte dat alle leven ge lijke waarde heeft. Maar daarin is door de bevolkingstoename verandering ge komen. Het leven heeft alleen waarde als het een „goed" leven kan zijn. Daarom is er nu een nieuwe ethiek op komst, die de waarde van het le-/en afhankelijk stelt van maatstaven als: nuttigheid voor de samenleving, gezond heid en het vermogen om nageslacht voort te brengen. En wie buiten deze maatstaven valt heeft niet langer recht op bescherming van het leven. Dat wil ™s zeggen dat een arts, al dan niet op verzoek dat leven moet kunnen beëin digen. Terecht stelt Dr. Gunning, dat men op deze wijze doelbewust aanstuurt op een samenleving, waar het systematisch be- emdigen van mensenlevens even „ge woon" zal worden als eten en drinken. Hl] spreekt in dit verband van een „sa tanisch toekomstbeeld", en hij voegt er aan toe: :,Maar hoe kan het anders als men ^m met langer nodig heeft en als men ontdekt heeft dat aUeen de stof werke lijkheid is en de mens derhalve onmo gelijk méér kan zijn dan een machine of een denkende aap? Want als de mens niet meer is dan een machine, een ma chine die in overstelpende massa-pro- duktie wordt gemaakt, waarom moet men dan eerbied hebben voor zijn le ven? Waarom zou men hem dan niet na zijn diensttijd afdanken zoals een auto een koe worden afgedankt zodra hun nuttigheid niet meer opweegt tegen de kosten?" Ik ben met Drj Gvmning van mening dat deze gedachten zonder meer ver bijsterend zijn, en dat het vooral een trieste zaak is dat dergelijke opvattin gen worden gepropageerd in ons „chris telijk" Nederland, ja, dat Nederland, in ternationaal gezien, het spits afbijt in het ontkennen van de absolute waarde van het leven. En met hem vraag ik me eveneens af, waar het protest bUjft van de zwijgende meerderheid, die aan dat leven wel waarde toekent? WAARNEMER. Het Centraal Bureau voor de Statis tiek maakt bekend, dat volgens voorlo pige tellingen in 1972 2.605 faillissemen ten werden uitgesproken. Dat is SVo minder dan in 1971 (2.756). De daling was In hoofdzaak te dan ken aan de sectoren landbouw,(51 tegen 91 in 1971), bouwnijverheid (467 tegen 605) en industrie (427 tegen 474). Handel en dienstverlening vertoonden nog een lichte stijging: resp. van 691 tot 742 (70/0) en van 387 tot 403 (4»/o). Voor het 4e kwartaal 1972 (641) be droeg de daling löVo ten opzichte van de overeenkomstige periode 1971. De maandcijfers van het 4e kwartaal waren resp. 215, 257 en 169 (v.j. 243, 283 en 266). Per 100.000 inwoners waren de cijfers voor 1971 en 1972 resp. 21,0 en 19,6. Voor de landsdelen waren deze verhou- dingscijfers als volgt: Noord-Nederland (Gr., Fr. en Dr.) 18,0 en 16,5, Oost-Ne derland (Ov. en Gld.) 16,7 en 16,3, West- Nederland (Utr., N.-H. en Z.-H.) 23,1 en 21,6, Zuid-West-Nederland (Zld.) 21,9 en 23,4, Zuid-Nederland (N.-Br. en L.) 21,8 en 19,4. Van de 15 gemeenten met meer dan 100.000 inwoners waren er in 1972 9 met een verhoudingscijfer hoger dan het landsgemiddelde. Voor deze 15 ge meenten samen was het verhoudings cijfer 25,3 (v.j. 26,5) tegen 17,3 (18,6) voor de rest van het laind. Wenen staat vanouds bekend als de stad van de schone kunsten, vooral op het gebied van de muziek en alles wat daarmee te maken heeft. De Weense wals, de Weense IJsrevue en de Wiener Sangerknaben bijvoorbeeld. De toevoeging ,,Weens" komt trou wens nog veel vaker voor. Het Weense gebak uit de Wiener Konditoreien, de Wiener Schnitzel, de Wiener Würstchen en de Wiener Mélange zijn al even be roemd. Er blijkt wel uit dat Wenen ook op het gebied van lekker eten een rol speelde en nog speelt. De Weense worstjes overigens zijn on geveer tegelijk met de Weense wals ten tonele verschenen. In het begin van de negentiende eeuw, toen Napoleon zijn triomfen vierde, werd het eerste Ween se worstje gemaakt door een zekere Jo- hann Georg Lahner, geboren in 1772, precies 201 jaar geleden. In diezelfde tijd werd de eerste Weense wals gedanst, dank zij de komponist Joseph Lahner. De worstjes van Lahner waren al spoe dig even beroemd ais de walsjes van Lanner. Het was de vorstin PauUne von Met- temich, één van de leden van de haute volée van dit tijd, die de Weense-worst- jes-uit-het-vuistje introduceerde. Het gekke van de hele Weense worstj es-ge schiedenis is, dat ze meestal frankfur ters worden genoemd. De echte onver valste Weense worstjes zijn samenge steld uit vier delen kalfsvlees, vier de len pittig spiek en twee delen mager var- kensvleesj Ze zijn roze van binnen en hebben een roodbruin velletje. Frank furters daarentegen zijn heel licht van kleur en gemaakt van uitsluitend var kensvlees. De worstfabriek van Lahner bestaat nog steeds in Wenen, en of zijn produk- ten nu Weense worstjes genoemd wor den of frankfurtersals ze maar lek ker zijn! What 's in a name? (Consu) IK BEN HET Jezus antwoordde: Ik heb u ge zegd, dat Ik het ben; indien gij dian Mij zoekt, zo Iaat dezen heen gaan. Joh. 18 8. I De gemeente des Heeren wordt we derom bepaald bij het lijden en sterven van Christus. De veelheid van de ge beurtenissen, waarop de aandacht in deze lijdens-overdenkingen gevestigd wordt, mag ons nimmer de éénheid van het lijden uit het oog doen verliezen en vooral moet bedacht worden, dat de aandacht op de personen, die in deze lij densgeschiedenis voorkomen, nimmer zo strak mag zijn dat daardoor de Per soon, om wie het gaat, uit het oog ver loren wordt. Soms is men zo vervuld van Pilatus en Herodes en hun optre den, dat men van Jezus schier niet spreekt. En toch spreekt de Schrift slechts over hen in verband met het lijden van Jezus. Er loopt door geheel de geschiedenis van Jezus' lijden een lijn en wel die, waarvan Petrus sprak: Deze door de bepaalde raad en voorkennis Gods over gegeven zijnde. Het is juist die bepaal de Raad Gods, die tot uitvoering ge bracht wordt, wanneer Jezus de laatste schreden op Zijn lijdensweg plaatst. Ook in het Schriftgedeelte, dat vwj nu met elkaar overdenken, wordt ons van die bepaalde Raad Gods gesproken. Jezus is met de discipelen gegaan naar het hof van Gethsémané, waar Hij de grootheid en het ontzaglijke van het lijden, dat Zijn deel moest zijn, heeft gevoeld en waar het Hem zozeer heeft gedrukt, dat Hij droevig en zeer be angst geworden is. De strijd, die daar gestreden, is nooit door een menselijke pen te beschrijven. Jezus heeft echter ook daar eén volkomen overwinning behaald, toen Hij Zich heeft overgege ven aan de wil Zijns Vaders en zonder enig tegenspreken is gehoorzaam ge worden. Indien, zo vroeg Hij^ het mo gelijk zij om deze drinkbeker aan Mij te laten voorbijgaan, dat deze voorbij ga, maar niet Mijn wil, maar de Uwe geschiede. Hij wist, dat de eeuwige ver lossing van Gods verkorenen de wil Zijns Vaders was. Tot die wil heeft Je zus Zelf Zich overgegeven. Zou het nu mogelijk geweest zijn, dat deze verlos sing plaats had, zonder de noodzaak van het lijden van Christus, o, dat dan die verlossing alzo zou mogen geschie den. Maar de verlossing van de verloren zondaren is op een andere wijze niet mogelijkj Het recht Gods moet worden voldaan; de toorn Gods moet worden gedragen; de wet des Heeren moet wor den bevredigd. Jezus weet Zich geroe pen om dat alles te vervullen en gewil lig gaat Hij voor op de weg naar Zijn dood en knaisigrng. Als Hij dan uit de hof komt, waar Hij zo juist een grote overwinning behaald heeft, want Hij is gehoorzaam gebleven, ook toen Zijn zweet tot grote druppelen bloed gewor den waren, ontmoette Hij de dienst knechten van de hogepriester, die met stokken gewapend en onder de leiding van Judas op weg gegaan zijn om Jezus gevangen te nemen. Wel moge het onze opmerking heb ben, dat hier de dienstknechten van de hogepriester genoemd worden. Hoe on heilig die hogepriester ook als mens mo ge geweest zijn, toch bekleedt hij het heilig ambt. Een ambt, dat God Zelf heeft ingesteld. Ook hier is de hoge priester van Israël onwetend en onge wild toch nog ambtsdrager. Toen hij sprak van het feit, dat het beter is, dat één voor het volk zou sterven, dan dat het gehele volk zou verloren gaan, sprak hij woorden, waarvan hij de zm zelf niet verstond. Johannes tekent er bij aan, dat deze woorden gesproken werden door de Heilige Geest, omdat die man, die ze uitsprak hetzelfde jaar hogepriester was. God heeft dat ambt niet verwor pen, hoe verwerpelijk de bedienaar van dat ambt ook moge zijn. En als de ho gepriester zijn dienstknechten uitzendt om Jezus te vangen, dan w^eel hij niet wat hij eigenlijk opdraagt, maar dan weten wij, dat naar de bepaalde Raad Gods nu de Israëlitische Hogepriester het grote offer laat halen, dat aan de dienst van Aarons zonen een einde zal maken, omdat dan geen andere offe randen meer van node zijn. Het recht Gods kan met de offeran den van dieren niet tevreden gesteld worden. Al zouden wij duizenden ram men voor Gods aangezicht brengen, la ten we dan ervan verzekerd zijn, dat God met die rammen geen genoegen ne men kan. God \'raagt tot voldoening van Zijn gerechtigheid een ander offer. En naar dat offer zoeken nu de dienst knechten van Israels Hogepriester. Wanneer er in de hof naar Jezus ge vraagd wordt, ontvliedt Hij niet; Hij biedt Zichzelf aan. Zijn woord is hier: Hier ben ik Een woord waarin ds grootheid van Zijn liefde tot uitdruk king gebracht wordt. Hij geeft Zichzelf over. Na een herhaald vragen betuigt Hij wederom, dat Hij het is, Die ge zocht wordt en dan spreekt Hij ook dat wondere woord: Indien ge dan Mij zoekt, zo laat dezen heengaan. In deze woorden drukt Hij de zin van Zijn lij den en het oogmerk van Zijn Zelfover gave volkomen uit,i Dit is het, waartoe Hij Zichzelf in de hof verbonden heeft. Terwijl Hij Zichzelf geeft zal Hij de vrijlating van de Zijnen bewerkstelli gen. En niet alleen maar ten overstaan van de dienstknechten van de Hoge priester van Israël, maar ten overstaan van het recht Gods. Jezus ziet achter al deze mensen, die Hij in deze dagen ont moet, de hand Zijns Vaders. Hij weet, dat Hij voor het aangezicht Gods staat. Heeft Hijzelf er niet van gesproken, dat Hij is die goede Herder, Die Zijn leven stelt voor ds schapen? Gewis, Hij weet, dat nu dat uur is aan gebroken, dat Hij voor de schapen Zijn leven zal gaan geven. Hij is Zich dat volkomen bewust en daarom spreekt Hij daarover ook in deze woorden. Veen. Ds. A. Vergunst. Hebt u in ons blad van 9 maart het artikel gelezen over het beleg van Haar lem in 1573? Dan hebt u gezien, dat hierin gesproken wordt over een dap pere vrouw: Kenau Simonsdochter. Van moederszijde werd de naam Hasselaar er later bijgexoegd. Deze Kenau heeft na de val van Haarlem nog twee jaar in Zeeland ge woond, in Amemuiden. Daarom wil ik was uitvoeriger over haar leven vertel len. In Haarlem. Haarlem heeft het niet kunnen hou den tegen de Spanjaarden. In die tijd bestond het Haarlemmermeer nog, na de inpoldering uit het midden van de vorige eeuw een vruchtbaar landbouw gebied geworden. Om het beleg zo goed mogelijk te maken, kwamen de Span jaarden met schepen op dit meer. Nu was voor de Haarlemmers de verbin ding over het water verbroken.. Aan de landzijde was de stad nauw ingesloten en op deze manier was er zo goed als niets meer van buiten de stad te krijgen. Door uithongering probeerden de Span jaarden Haarlem in bezit te krijgen, een manier die vroeger veel werd toe gepast. Het is hun gelukt: na een beleg van ruim een half jaar moest de uitge hongerde stad zich aan de vijand over geven (juli 1573). Dat staat er zo eenvoudig: een beleg van een half jaar. Maar dat is een vre selijke tijd 'geweest, vooral de laatste maanden, toen het voedsel steeds schaarser werd. Het was ook een ge weldige tijd, een tijd van heldendaden en doodsverachting. De vrouwen hielpen daaraan dapper mee. Ze brachten eten en drinken naar de vechtende mannen. Ze vulden de ge schoten bressen op. Ze gooiden stenen, warm pek en teer op de Spanjaarden die de muren bestormden. Als het nodig was durfden ze ook wel geweren te ge bruiken, met speer en lans de vijand be stoken. Zo'n vrouw was Kenau: „o Kenau, vrome vrouw, u moet men ere geven. Gij die zo menig stuk van kloekheid hebt bedreven, Heldin van Nederland!" Vooral de geschiedschrijver Emanuel van Meeteren heeft haar verheerlijkt. Volgens hem stond ze aan het hoofd van 300 dappere burgeressen. Andere schrij vers hebben het naverteld. Of het alle maal w^aar is kan niet bewezen worden. Misschien heeft ze hetzelfde gedaan als andere flkike vrouwen op de wallen van Haarlem, best mogelijk dat ze bui tengewoon dapper was en boven de an deren uitstak. „Ze heeft altoos boven alle anderen een mannelijk hart in het lijf gehad", wordt van haar verteld. De naam Kenau is geworden tot een spreekwijze: „dat is een Kenau" zeggen we van een bazige vrouw, een vrouw met haar op d'r tanden, die zich niet op haar kop laat zitten. Dat deed Kenau Simonsdochter niet. Ze moest wel flink zijn, niet alleen in 't vechten, maar ook in haar bedrijf en haar gezin. Tijdens het beleg van Haar lem was ze 46 jaar en reeds 10 jaar we- duwej Ze moest voor de opvoeding van haar 4 kinderen zorgen en de goedbe- klante scheepswerf, die haar man had achtergelaten, in bedrijf houden. Be halve de bouw van schepen op haar werf, bedreef ze ook houthandel. Haar eigen schepen haalden soms het hout uit Noorwegen. Om dit alles te regelen moet je wel flink zijn. Nu dat was Ke nau, ze het niet met ziCh sollen. Als het niet naar haar zin ging, moest de rech ter er aan te pas komen. Ze heeft heel wat processen gevoerd. In Zeeland. Na de overgave van Haarlem aan de Spanjaarden ging het slecht met de ver diensten. Ze moest toch leven en daarom zoöht ze ander werk. Ze solliciteerde naar de betrekking van waagmeester en coUectrice van de import op turf. Dat was een soort ambtenaar bij de belas tingdienst, die de belasting op turf moest innen. Helemaal in Amemuiden, een heel eind weg van Haarlem. Ze heeft de betrekking gekregen, ongeveer een jaar na de overgave van Haarlem aan de Spanjaarden, op 5 juli 1574. In Arnemuiden was veel te doen. Tij dens het beleg van Middelburg was het voor een groot deel verwoest. In fe bruari had deze stad zich aan de Geu zen overgegeven, heel Walcheren was nu bevrijd. Met het vervodlen van deze baan ging het niet zo vlot. Simon Rombouts, bal juw van Amemuiden, wilde haar zelfs niet toestaan deze betrekking te aan vaarden. We weten niet waarom. Om dat het een vrouw was? Of omdat hij een goede kennis op het oog had? In ieder geval is het toch doorgegaan, op 2 september krijgt ze haar aanstel ling,! De zaak in Haarlem laat ze over aan haar zoon Gerbrand. In Arnemuiden is ze 2 jaar gebleven, toen is ze teruggekeerd naar Haarlem om te trachten de scheepsbouw weer op gang te brengen. Ook tijdens haar kort verblijf in Amemuiden heeft ze veel ge procedeerd, in het gerechtelijk archief komt haar naam 16 keer voor als eise- res. Het ging er meestal om dat men haar niet of niet op tijd betaalde. Dan durfde ze wel eens beslag leggen op een schip of op het gereedschap ervan. Haar einde was tragisch, voor zover we er iets van af weten. Vele jaren la ter (1588) voer ze op haar eigen schip naar Noorwegen om hout te kopen. Van deze reis is ze nooit meer teruggekeerd. Waarschijnlijk is haar schip door zeero- door Jan Lourense Verhaal uit de dertiger jaren. ee? u Jacht wat om het pleidooi voor en school, die met alle respect voor ei„™!™*-ng en haar leraressen haar lip, afschuw inboezemt, omdat zij 1m»boeken gebogen zit en liever rm materiaal vóór haar ziet: kinde- dcm' ^^^^^^SeüJke kinderen in een klas, de u^*^ v^^" staan over een fornuis; mJw^ "s'iiandelen, trappen op de naai- wine en wat is er méér, ze hoort er haar^™^ "^an! neen hoor, niets voor J^,^^^ het is toch niet zo gek van H 'i^^St tante dan. „Het kan toch in- heb r^' iemand je halen komt? Ik tiëc -^ verbaasd, dat er nog ik Mlkomen opdagen. Nou ja, stil, ititrj- "'"5 wel wachten, je er een op te lt"jnioet je zelf weten. Maar als..." l"bel fl ■t^^®' schnr,i^°J, ^°°P ik cursussen op die T°°''^rder niet". SevMf 3^^ is Greet weer. Ze heeft een I afhro?^^ mening. Kun je haar niet van 'Wigea Ze heeft de zelfstandigheid van haar, menselijkerwijs gesproken, te vroeg gestorven moeder. Weer vergUjden enkele weken. Dan komt Gretha met de verrassing, waar van zowel oom als tante opzieih „Oom, ik moet wat doen. Ik heb ge dacht: terug naar het oorspronkelijk plan, dat u met mij had. Neem mij op het kantoor. Geef mij werk. Als ik daar maar wat doe, ook al zal het werk mij niet bevredigen". „'k Heb juist gelezen, dat onze oude Martini tekenen van verval begint te vertonen en gerestaureerd moet wor den, wil hij bij gelegenheid niet in el kaar storten. Maar nu zou ik haast den ken, dat de reus gevallen is. Méér con sternatie kan er niet in de stad zijn dan nu hier, na dit voorstel van jou! ZuUen we het denkbeeld eens laten overwin teren? Het is niet verstandig, op ijs van één nacht te gaan"j „Het is alleen, om werk te hebben. Met zin doe ik het niet, dat is eerlijk gezegd", merkt Gretha op. „Ik wil er nog eens over denken, 'k Heb wel wat voor je te doen, maar als het niet met genoegen gaat, tja, dan heb ik meer last dan gemak van je. Zo is het". Twee dagen later valt de besUsslng: als na het ontbijt Vanvelden in zijn auto stapt of op dfi fiets springt, dat gebeurt ook wel eens, wordt hij vergezeld van Gretha. „Mijn particuliere secretaresse, typis te, gezelschapsjuffrouw, manusje van alles", schertst hij. „Maar toch niet on gezellig, al zeg ik het zelf". Misschien is hij in zijn hart wel blij, dat hij toch eigerüijk zijn zin heeft ge kregen, al is het op een wonderlijke ma nier gegaan IH Onbevredigd. Lang, aanhoudend gebel van het toes tel. Gretha weet het in die enkele we ken al: intercommunaal. „Hallo, ja, hier Vanvelden in Gronin gen. De Bruin, Laagveld. O ja. Wat be lieft u? Neen, mijn oom is er vandaag niet. Het spijt me voor u, mijnheer, als u iets belangrijks hebt. Kan ik de bood schap oveitorengen? Wat .belieft u? Hier nog nooit een juffrouw aan het toestel gehad? Dat klopt. Ik ben hier een paar weken geleden op het kantoor van mijn 00b gekomen. Maar wat had u?" op eens realiseert Gretha zich, dat de stem aan de andere kant een jeugdige stem is; vast niet de oude heer De Bruin, zo als oom altijd zegt; misschien de zoon? Maar dan gaat het toch niet op, een ge moedelijk praatje te gaan houden? Wat mankeert die kerel? Wat gaat het hem aan, of hier al of niet een juffrouw is! „Wat had u?" herhaalt zij kort. „Ja, als u oom persé hebben moet, zult u morgen moeten belleru Neen, hij komt niet meer op kantoor vandaag. Van avond de trein van half zes. Als er haast bij is, kunt u thuis opbellen. Vier, acht, zes, zeven, 4867. Zoals u wilt, mijnheer. U zegt? Ja zeker, volgende week is mijn oom in Amsterdam en dan dacht hij naar Laagveld te komen. Wat blieft u? Alleen? Ja, wat anders? Hebt u nu nog méér praatjes?" Gretha wordt nijdig, korzelig. Vraagt me die vent, of zij soms ook mee komt! „Juist, mijnheer, dat is behoorlijk ten minste. Wie is u eigenlijk? Mijnheer De Bruin? De ouwe? O, de jonge. Niet kwalijk nemen? Nu, ik vind, dat u won derlijk optreedt. Ik heb u toch niet ge vraagd om die kletspraatjes? Dus u belt oom vanavond of morgen? In orde, mijnheer. Ik zal zeggen, dat u geweest is en hem dan meteen vragen, of u al tijd zulke praatjes hebt voor de tele foon. Watblief? Is dat alleen, omdat u een vrouwenstem hoort? Een wonder lijke methode, dat moet ik zeggen. Dag, mijnheer De Bruin". Gretha is woedend. Wat verbeeldt die vent zich wel? Moet oom toch eens vra gen, of die hem kent en wat voor snui ter dat is. Ze zit weer voor de schrijfmachine, tikt facturen, nu oom er niet is. Als re gel behandelt zij met hem de correspon dentie. Dat trekt haar nog het meest aan. Je hebt dan tenminste met mensen met levend materiaal te maken, al zijn het dan zakenbrieven. Die dode cijfers op de facturen... De deur gaat openj Veltman, de boek- vers overvallen en in bezit genomen en de bemanning en ook zij zelf over boord geworpen. Haar lijk is nooit te ruggevonden. Wel was bet schip later in ons land, het werd door haar doch ters herkend. De schipper vertelde dat hij het in Denemarken gekocht had, maar daarmee namen de meisjes geen genoegen. Het kwam tot een proces en ze hebben het schip teruggekregen. Ook deze drie dochters waren niet voor de poes. Onderling en met de vrouw van broer Gerbrand hadden ze soms zo hevige rUzie, dat de burgemees ter er aan te pas moest komen. De doch ters van Kenau waren echte kenau's. De jongens en mannen waren misschien wel bang voor Geerte en Griete (Geertruida en Margriet). Ze waren al in de veertig toen ze (eindelijk) trouwden. Middelburg. L. van Wallenburg.; SOMMELSDUK Telet04Mi (01870) 26 09 HERKINGEN 't V/as zaterdag, de laatste maart, die een „verrassing" had bewaard, en bijna tegen middernacht, hier nog wat „consternatie" bracht. Want velen werden, nauw'lijks warm, weer opgeschrikt door „brand-alarm", en schoten haastig in die waan zeer snel wat kledingstukken aan. Zij repten zich, zoals dat gaat, zich steeds nog kledend, naar de straat. Reeds velen bleken op de been, en haastten zich. Maar ja, waarheen? Want hetzij lopend of per fiets, per automen zag echter niets dat enigszins op brand geleek, wat, waar, en hoe men dan ook keek! De brandweer, als altijd paraat, raasde al spoedig over straat, met hun „pik-splinternieuwe-spuit" begrijpelijk, belust op buit! Sirene maakte „best" lawaai; en 't blauwe zwaailicht had z'n draai... Het moet gezegd, het spul leek goed, als ook de spuit het straks zo doet... Maar 't liep een weinig uit de hand, want ook de brandweer zag geen brand! Het brandalarm bleek vals, was loos, en burgerij en brandweer boos... De „spuit" stond spoedig weer op stal, maar wie dit nu betalen zal? De dader met zijn flauwe gein zal ook nu wel weer spoorloos zijn! Al spoedig daarna was 't weer stU. De klok sloeg twaalf, 't Was 1 aprü! J. S. Ds. Joh. van der Poel, Oud Geref. pre dikant te Ede, heeft donderdag in de on middellijke omgeving van zijn woning een auto-ongeluk gehad. Op de kruising Schaapsweg - Waterlooweg kwam hij in botsing met een van rechts komende personenautoj Alle inzittenden kwamen met de schrik vrij. Wel ontstond er een aanzienlijke schade aan beide auto's. De Oud Geref. predikant was op weg voor het vervullen van een predikbeurt te Rouveen. „Uit de geestelijke ai/otheek", zes predikaties van (wijlen) ds. F. J. Dieleman. Uitgave Hoekmiam's Boekhandel en Uitgeverij te Goes. Postbus 54, telef. (01100) 5019. Bij bovengenoemde uitgeverij is een keurige bundel predikaties uitgegeven van ds. F. J. Dieleman; laatstelijk pre dikant der Geref. Gemeente te Yerseke, die in 1955 te Den Doider (U.) toen hij met zijn auto op een bewaakte spoor wegovergang die op „veilig" stond, door een aanstormende trein werd gegrepen en aldaar overleed. Van zijn nagelaten woordelijk uitge sproken predikaties is deze serie uitge geven, waarin hij nog spreekt, nadat hij is gestorven. Zij handelen over de Psal men; vandaar de titel: „Uit de geeste lijke apotheek"., Luther heeit eens van de Psalmen gezegd: „Hier ziet men de heiligen in het hart" Als men de pre dikaties leest, is dit gezegde daarop wel zeer van toepassing. Om er een indruk van Ie geven, laten we hier de thema's volgen. I. Gods onfeilbare leiding, Ps. 73 24. II. De openbaring van de verborgenheid des Verbonds, Ps. 25 14. III. De vreze des Heeren tot nut der kerk, Ps. 34 10 en 11. IV. De heerlijkheid van de Gods stad, Ps. 87 3. V. De kerk door geklank geleid, Ps. 89 16 en VI. Een gebed in Geest en Waarheid naar Ps. 143 10. Het zijn Schriftuurlijk-bevindelijke predikaties, die waard zijn gelezen te worden. Wij bevelen deze bundel bij zonder aan, óók voor de lezing in va kante gemeenten.1 De uitgever schreef terecht in een kort voorwoord: „Ge denkt uwer voorganger, die u het Woord Gods gesproken hebben". Velen, die ds. Dieleman gekend en ge hoord hebben, zullen deze predikaties gaarne willen bezitten. Ze zijn ook uit nemend geschikt als geschenk, omdat het boekje zeer fraai is uitgevoerd, ge stoken in een mooi bandje, met goud- druk op plat en rug. De prijs is 10,90, dus niet duur. Nogmaals aanbevolen. Th. d. W. houder, treedt binnen. Al jaren is hij aan de zaak verbonden; kent die door en door. „Hebt u het niet saai, zo alleen?" glimlacht hij. „Gezellig is anders. Gelukkig is het maar voor een dag. Maar volgende weeli: een paar da^en". „Gaat mijnheer op reis?" „Ja, naar Amsterdam. En dan nog naar Laagveld, geloof ik". „Hé, naar die fabriek van De Bruin? Zou ik ook wel eens willen zien. Moet een mooie fabriek zijn. Het dorp leeft er voor de helft van, zegt men". „Kent u die mijnheer De Bruin?" „Ja, dat wil zeggen, de vader. Die is hier wel eens geweest. Maar 't is nu vader en zoon". „Hm, ik had de zoon aan het toestel. Wat een praatjesmaker!" Gretha ergert zich nog. „De jeugd, juffrouw Verlaan", lacht de ander, zich wrijvend langs de grij zende slapen. „Maar ik kwam vragen, hoe het eigenlijk met de facturen staat. Is u haast klaar?" Ietwat onverschillig schuift Gretha de papieren naar hem toe. „Ik geloof het wel", zegt ze. „Ziet u maar eens".i Zijn geoefend oog gaat er over. „Ik geloof, dat het voor elkaar is, juf frouw Verlaan. Eerlijk gezegd, heb ik toch bewondering voor u. Dat heb ik uw oom ook al gezegd". „Waarom?" vraagt Gretha verbaasd. „Dat u het werk, waaraan u zo het land hebt, toch keurig en secuur ver richt. Men kan er hier op kantoor een voorbeeld aan nemen". „Ik vind, dat het een eerste vereiste is, een opdracht goed uit te voeren, voorzover men dat kan. Maar hoe weet u, dat ik het land aan dit werk heb? U kunt u best vergissen, mijnheer Velt man". „Dat zou kunnen, maar het is niet zo. Ontkent u dat maar niet. Het is geen schande. U is nu eenmaal niet aange legd voor het kantoorleven". „Hoe weet u dat? Beweert oom soms iets dergelijks?" „Uw oom heeft er met mij niet over gesproken. Ik wist het al, toen was u hier nauwelijks drie dagen". „Hoe kunt u dat dan weten?" „Ervaring met personeel, juffrouw. Ik heb mijn ogen niet in de zak. Dit werk bevredigt u niet. Is het wel?" „U hebt gelijk, mijnheer Veltman. Oom weet het ook wel. Maar ik deed niets en dat gaat niet. En nu probeer ik wat mij opgedragen wordt, zo goed mo gelijk te verrichten". „En u brengt het er best af, al is uw hart er niet bij, dat moet ik zeggen. Wat staat u toch tegen in dit werk? Ik doe het al ruim dertig jaar en steeds met alle liefde". (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1973 | | pagina 5