EILAIIDEtl - niEUWS
Overdenking
Kenau Hasselaar
uit Haarlem
LAAGVELD
Zeeuwse wandelingen
Grap
Ds. Joh. V. d. Poel
te Ede kreeg
auto-ongeluk
örd.
FaillissemeBteo 1972
Vrijdag 6 april 1973
No. 4177
KIJKVENSTER
Ister,
EN
De wals der Weense
worstjes
uit de
Heilige Schrift
LLg__V OLGVERHAAL
C. HIEVIT Zn,
Centrale yerwarming
BOEKBESPREKING
land roe
land.
keren
rd
nis,
ord
blik op kerk
en samenleving
Euthaiiiasi«
De waarde van het leven
Pe discussie rondom de euthanasie is
de laatste tijd zeer toegespitst door het
nroces tegen de Friese vrouwelijlte arts
Mevrouw Postma-van Buuren, die door
„idde! van een injectie haar bejaarde
moeder „uit haar lijden verloste" en
mor dat feit in Leeuwarden terecht
stond Het mag als bekend worden ver
ondersteld dat Mevrouw Posttna niet
op eigen initiatief het dodelijke spuitje
heeft gegeven. Vele malen had haar
jnoeder reeds gevraagd een einde te
„laken aan haar lijden. De rechtbank
Bloest zich nu uitspreken over de vraag
of euthanasie in Nederland een straf
baar feit is. Ter verdediging van Me
vrouw Postma hebben ongeveer 25 Frie
se artsen ongevraagd verklaard dat ze
weleens op min of meer dezelfde wijze
iemand aan een versnelde en pijnloze
dood hadden geholpen.
We laten het Leeuwardense proces nu
verder rusten, maar de vraag of het
geoorloofd is, ongeneeslijk zieken te do
den, op welke wijze dan ook, mag niet
onbeantwoord blijven. In het licht van
de Schrift is het ook niet moeUijk die
vraag te 'beantwoorden. „Gij zult niet
doden", zegt de bijbel, en dat gebod
omvat ook het voortijdig beëindigen van
het leven.
Prof. Dr. W. H. Velema heeft, o.a. in
het Reformatorisch Dagblad en ook in
„De Waarheidsvriend", betoogd dat men
moet onderscheiden tussen aktieve en
passieve euthanasie. In het geval van
aktieve euthanasie verricht men een be
paalde handeling tengevolge waarvan
de dood intreedt. In geval van passieve
euthanasie laat men juist een handeling
na (bijvoorbeeld het niet meer toedie
nen van voedsel of van medicamenten),
waardoor de dood sneller intreedt dan
wanneer men de handehng wel zou heb
ben verrichtj Maar, aldus Prof. Velema,
in dat laatste geval is het beter niet van
„euthanasie" te spreken. Het sterven
niet langer rekken is nog iets anders
dan het leven moedwilUg beëindigen.
„Zeker", zegt Velema, „voedsel en
verzorging zullen we elke patiënt moe
ten en willen geven. Er zijn echter ook
handelingen die men een stervende niet
meer aandoet. Voorwaarde voor het na
laten van zulke handelingen lijkt me het
ieit dat de patiënt zich al in de stervens
fase bevindtWie dan het sterven
niet rekt doet iets anders dan wie door
euthanasie de dood diohtetbij brengt. Hij
erkent dat het uur van sterven nu is
gekomen. Hij laat de dood zijn gang
gaan".
■iür
De vragen rondom de euthanasie zijn
in wezen terug te brengen tot de vraag
naar de waarde van het menselijk leven.
Daarover las ik in het „Hervormd
Weekblad" een bijzonder goed artikel
van de arts K. F. Gimning. Hij wijst er
op dat enige tijd geleden een ontstellend
artikel werd gepubliceerd in het Cali
fornia Medical Journal. Vroeger be
rustte, aldus dat artikel, de ethiek op de
christelijke gedachte dat alle leven ge
lijke waarde heeft. Maar daarin is door
de bevolkingstoename verandering ge
komen. Het leven heeft alleen waarde
als het een „goed" leven kan zijn.
Daarom is er nu een nieuwe ethiek
op komst, die de waarde van het le-/en
afhankelijk stelt van maatstaven als:
nuttigheid voor de samenleving, gezond
heid en het vermogen om nageslacht
voort te brengen. En wie buiten deze
maatstaven valt heeft niet langer recht
op bescherming van het leven. Dat wil
™s zeggen dat een arts, al dan niet op
verzoek dat leven moet kunnen beëin
digen.
Terecht stelt Dr. Gunning, dat men op
deze wijze doelbewust aanstuurt op een
samenleving, waar het systematisch be-
emdigen van mensenlevens even „ge
woon" zal worden als eten en drinken.
Hl] spreekt in dit verband van een „sa
tanisch toekomstbeeld", en hij voegt er
aan toe:
:,Maar hoe kan het anders als men
^m met langer nodig heeft en als men
ontdekt heeft dat aUeen de stof werke
lijkheid is en de mens derhalve onmo
gelijk méér kan zijn dan een machine
of een denkende aap? Want als de mens
niet meer is dan een machine, een ma
chine die in overstelpende massa-pro-
duktie wordt gemaakt, waarom moet
men dan eerbied hebben voor zijn le
ven? Waarom zou men hem dan niet na
zijn diensttijd afdanken zoals een auto
een koe worden afgedankt zodra hun
nuttigheid niet meer opweegt tegen de
kosten?"
Ik ben met Drj Gvmning van mening
dat deze gedachten zonder meer ver
bijsterend zijn, en dat het vooral een
trieste zaak is dat dergelijke opvattin
gen worden gepropageerd in ons „chris
telijk" Nederland, ja, dat Nederland, in
ternationaal gezien, het spits afbijt in
het ontkennen van de absolute waarde
van het leven. En met hem vraag ik me
eveneens af, waar het protest bUjft van
de zwijgende meerderheid, die aan dat
leven wel waarde toekent?
WAARNEMER.
Het Centraal Bureau voor de Statis
tiek maakt bekend, dat volgens voorlo
pige tellingen in 1972 2.605 faillissemen
ten werden uitgesproken. Dat is SVo
minder dan in 1971 (2.756).
De daling was In hoofdzaak te dan
ken aan de sectoren landbouw,(51 tegen
91 in 1971), bouwnijverheid (467 tegen
605) en industrie (427 tegen 474). Handel
en dienstverlening vertoonden nog een
lichte stijging: resp. van 691 tot 742
(70/0) en van 387 tot 403 (4»/o).
Voor het 4e kwartaal 1972 (641) be
droeg de daling löVo ten opzichte van
de overeenkomstige periode 1971. De
maandcijfers van het 4e kwartaal waren
resp. 215, 257 en 169 (v.j. 243, 283 en 266).
Per 100.000 inwoners waren de cijfers
voor 1971 en 1972 resp. 21,0 en 19,6.
Voor de landsdelen waren deze verhou-
dingscijfers als volgt: Noord-Nederland
(Gr., Fr. en Dr.) 18,0 en 16,5, Oost-Ne
derland (Ov. en Gld.) 16,7 en 16,3, West-
Nederland (Utr., N.-H. en Z.-H.) 23,1 en
21,6, Zuid-West-Nederland (Zld.) 21,9 en
23,4, Zuid-Nederland (N.-Br. en L.) 21,8
en 19,4. Van de 15 gemeenten met meer
dan 100.000 inwoners waren er in 1972
9 met een verhoudingscijfer hoger dan
het landsgemiddelde. Voor deze 15 ge
meenten samen was het verhoudings
cijfer 25,3 (v.j. 26,5) tegen 17,3 (18,6)
voor de rest van het laind.
Wenen staat vanouds bekend als de
stad van de schone kunsten, vooral op
het gebied van de muziek en alles wat
daarmee te maken heeft. De Weense
wals, de Weense IJsrevue en de Wiener
Sangerknaben bijvoorbeeld.
De toevoeging ,,Weens" komt trou
wens nog veel vaker voor. Het Weense
gebak uit de Wiener Konditoreien, de
Wiener Schnitzel, de Wiener Würstchen
en de Wiener Mélange zijn al even be
roemd. Er blijkt wel uit dat Wenen ook
op het gebied van lekker eten een rol
speelde en nog speelt.
De Weense worstjes overigens zijn on
geveer tegelijk met de Weense wals ten
tonele verschenen. In het begin van de
negentiende eeuw, toen Napoleon zijn
triomfen vierde, werd het eerste Ween
se worstje gemaakt door een zekere Jo-
hann Georg Lahner, geboren in 1772,
precies 201 jaar geleden. In diezelfde tijd
werd de eerste Weense wals gedanst,
dank zij de komponist Joseph Lahner.
De worstjes van Lahner waren al spoe
dig even beroemd ais de walsjes van
Lanner.
Het was de vorstin PauUne von Met-
temich, één van de leden van de haute
volée van dit tijd, die de Weense-worst-
jes-uit-het-vuistje introduceerde. Het
gekke van de hele Weense worstj es-ge
schiedenis is, dat ze meestal frankfur
ters worden genoemd. De echte onver
valste Weense worstjes zijn samenge
steld uit vier delen kalfsvlees, vier de
len pittig spiek en twee delen mager var-
kensvleesj Ze zijn roze van binnen en
hebben een roodbruin velletje. Frank
furters daarentegen zijn heel licht van
kleur en gemaakt van uitsluitend var
kensvlees.
De worstfabriek van Lahner bestaat
nog steeds in Wenen, en of zijn produk-
ten nu Weense worstjes genoemd wor
den of frankfurtersals ze maar lek
ker zijn! What 's in a name? (Consu)
IK BEN HET
Jezus antwoordde: Ik heb u ge
zegd, dat Ik het ben; indien gij
dian Mij zoekt, zo Iaat dezen heen
gaan. Joh. 18 8.
I
De gemeente des Heeren wordt we
derom bepaald bij het lijden en sterven
van Christus. De veelheid van de ge
beurtenissen, waarop de aandacht in
deze lijdens-overdenkingen gevestigd
wordt, mag ons nimmer de éénheid van
het lijden uit het oog doen verliezen en
vooral moet bedacht worden, dat de
aandacht op de personen, die in deze lij
densgeschiedenis voorkomen, nimmer
zo strak mag zijn dat daardoor de Per
soon, om wie het gaat, uit het oog ver
loren wordt. Soms is men zo vervuld
van Pilatus en Herodes en hun optre
den, dat men van Jezus schier niet
spreekt. En toch spreekt de Schrift
slechts over hen in verband met het
lijden van Jezus.
Er loopt door geheel de geschiedenis
van Jezus' lijden een lijn en wel die,
waarvan Petrus sprak: Deze door de
bepaalde raad en voorkennis Gods over
gegeven zijnde. Het is juist die bepaal
de Raad Gods, die tot uitvoering ge
bracht wordt, wanneer Jezus de laatste
schreden op Zijn lijdensweg plaatst.
Ook in het Schriftgedeelte, dat vwj nu
met elkaar overdenken, wordt ons van
die bepaalde Raad Gods gesproken.
Jezus is met de discipelen gegaan
naar het hof van Gethsémané, waar Hij
de grootheid en het ontzaglijke van het
lijden, dat Zijn deel moest zijn, heeft
gevoeld en waar het Hem zozeer heeft
gedrukt, dat Hij droevig en zeer be
angst geworden is. De strijd, die daar
gestreden, is nooit door een menselijke
pen te beschrijven. Jezus heeft echter
ook daar eén volkomen overwinning
behaald, toen Hij Zich heeft overgege
ven aan de wil Zijns Vaders en zonder
enig tegenspreken is gehoorzaam ge
worden. Indien, zo vroeg Hij^ het mo
gelijk zij om deze drinkbeker aan Mij
te laten voorbijgaan, dat deze voorbij
ga, maar niet Mijn wil, maar de Uwe
geschiede. Hij wist, dat de eeuwige ver
lossing van Gods verkorenen de wil
Zijns Vaders was. Tot die wil heeft Je
zus Zelf Zich overgegeven. Zou het nu
mogelijk geweest zijn, dat deze verlos
sing plaats had, zonder de noodzaak
van het lijden van Christus, o, dat dan
die verlossing alzo zou mogen geschie
den. Maar de verlossing van de verloren
zondaren is op een andere wijze niet
mogelijkj Het recht Gods moet worden
voldaan; de toorn Gods moet worden
gedragen; de wet des Heeren moet wor
den bevredigd. Jezus weet Zich geroe
pen om dat alles te vervullen en gewil
lig gaat Hij voor op de weg naar Zijn
dood en knaisigrng. Als Hij dan uit de
hof komt, waar Hij zo juist een grote
overwinning behaald heeft, want Hij is
gehoorzaam gebleven, ook toen Zijn
zweet tot grote druppelen bloed gewor
den waren, ontmoette Hij de dienst
knechten van de hogepriester, die met
stokken gewapend en onder de leiding
van Judas op weg gegaan zijn om Jezus
gevangen te nemen.
Wel moge het onze opmerking heb
ben, dat hier de dienstknechten van de
hogepriester genoemd worden. Hoe on
heilig die hogepriester ook als mens mo
ge geweest zijn, toch bekleedt hij het
heilig ambt. Een ambt, dat God Zelf
heeft ingesteld. Ook hier is de hoge
priester van Israël onwetend en onge
wild toch nog ambtsdrager. Toen hij
sprak van het feit, dat het beter is, dat
één voor het volk zou sterven, dan dat
het gehele volk zou verloren gaan, sprak
hij woorden, waarvan hij de zm zelf niet
verstond. Johannes tekent er bij aan, dat
deze woorden gesproken werden door
de Heilige Geest, omdat die man, die ze
uitsprak hetzelfde jaar hogepriester
was. God heeft dat ambt niet verwor
pen, hoe verwerpelijk de bedienaar van
dat ambt ook moge zijn. En als de ho
gepriester zijn dienstknechten uitzendt
om Jezus te vangen, dan w^eel hij niet
wat hij eigenlijk opdraagt, maar dan
weten wij, dat naar de bepaalde Raad
Gods nu de Israëlitische Hogepriester
het grote offer laat halen, dat aan de
dienst van Aarons zonen een einde zal
maken, omdat dan geen andere offe
randen meer van node zijn.
Het recht Gods kan met de offeran
den van dieren niet tevreden gesteld
worden. Al zouden wij duizenden ram
men voor Gods aangezicht brengen, la
ten we dan ervan verzekerd zijn, dat
God met die rammen geen genoegen ne
men kan. God \'raagt tot voldoening van
Zijn gerechtigheid een ander offer. En
naar dat offer zoeken nu de dienst
knechten van Israels Hogepriester.
Wanneer er in de hof naar Jezus ge
vraagd wordt, ontvliedt Hij niet; Hij
biedt Zichzelf aan. Zijn woord is hier:
Hier ben ik Een woord waarin ds
grootheid van Zijn liefde tot uitdruk
king gebracht wordt. Hij geeft Zichzelf
over. Na een herhaald vragen betuigt
Hij wederom, dat Hij het is, Die ge
zocht wordt en dan spreekt Hij ook dat
wondere woord: Indien ge dan Mij
zoekt, zo laat dezen heengaan. In deze
woorden drukt Hij de zin van Zijn lij
den en het oogmerk van Zijn Zelfover
gave volkomen uit,i Dit is het, waartoe
Hij Zichzelf in de hof verbonden heeft.
Terwijl Hij Zichzelf geeft zal Hij de
vrijlating van de Zijnen bewerkstelli
gen. En niet alleen maar ten overstaan
van de dienstknechten van de Hoge
priester van Israël, maar ten overstaan
van het recht Gods. Jezus ziet achter al
deze mensen, die Hij in deze dagen ont
moet, de hand Zijns Vaders.
Hij weet, dat Hij voor het aangezicht
Gods staat. Heeft Hijzelf er niet van
gesproken, dat Hij is die goede Herder,
Die Zijn leven stelt voor ds schapen?
Gewis, Hij weet, dat nu dat uur is aan
gebroken, dat Hij voor de schapen Zijn
leven zal gaan geven. Hij is Zich dat
volkomen bewust en daarom spreekt
Hij daarover ook in deze woorden.
Veen.
Ds. A. Vergunst.
Hebt u in ons blad van 9 maart het
artikel gelezen over het beleg van Haar
lem in 1573? Dan hebt u gezien, dat
hierin gesproken wordt over een dap
pere vrouw: Kenau Simonsdochter. Van
moederszijde werd de naam Hasselaar
er later bijgexoegd.
Deze Kenau heeft na de val van
Haarlem nog twee jaar in Zeeland ge
woond, in Amemuiden. Daarom wil ik
was uitvoeriger over haar leven vertel
len.
In Haarlem.
Haarlem heeft het niet kunnen hou
den tegen de Spanjaarden. In die tijd
bestond het Haarlemmermeer nog, na
de inpoldering uit het midden van de
vorige eeuw een vruchtbaar landbouw
gebied geworden. Om het beleg zo goed
mogelijk te maken, kwamen de Span
jaarden met schepen op dit meer. Nu
was voor de Haarlemmers de verbin
ding over het water verbroken.. Aan de
landzijde was de stad nauw ingesloten
en op deze manier was er zo goed als
niets meer van buiten de stad te krijgen.
Door uithongering probeerden de Span
jaarden Haarlem in bezit te krijgen,
een manier die vroeger veel werd toe
gepast. Het is hun gelukt: na een beleg
van ruim een half jaar moest de uitge
hongerde stad zich aan de vijand over
geven (juli 1573).
Dat staat er zo eenvoudig: een beleg
van een half jaar. Maar dat is een vre
selijke tijd 'geweest, vooral de laatste
maanden, toen het voedsel steeds
schaarser werd. Het was ook een ge
weldige tijd, een tijd van heldendaden
en doodsverachting.
De vrouwen hielpen daaraan dapper
mee. Ze brachten eten en drinken naar
de vechtende mannen. Ze vulden de ge
schoten bressen op. Ze gooiden stenen,
warm pek en teer op de Spanjaarden
die de muren bestormden. Als het nodig
was durfden ze ook wel geweren te ge
bruiken, met speer en lans de vijand be
stoken. Zo'n vrouw was Kenau:
„o Kenau, vrome vrouw,
u moet men ere geven.
Gij die zo menig stuk van
kloekheid hebt bedreven,
Heldin van Nederland!"
Vooral de geschiedschrijver Emanuel
van Meeteren heeft haar verheerlijkt.
Volgens hem stond ze aan het hoofd van
300 dappere burgeressen. Andere schrij
vers hebben het naverteld. Of het alle
maal w^aar is kan niet bewezen worden.
Misschien heeft ze hetzelfde gedaan als
andere flkike vrouwen op de wallen
van Haarlem, best mogelijk dat ze bui
tengewoon dapper was en boven de an
deren uitstak.
„Ze heeft altoos boven alle anderen
een mannelijk hart in het lijf gehad",
wordt van haar verteld.
De naam Kenau is geworden tot een
spreekwijze: „dat is een Kenau" zeggen
we van een bazige vrouw, een vrouw
met haar op d'r tanden, die zich niet op
haar kop laat zitten.
Dat deed Kenau Simonsdochter niet.
Ze moest wel flink zijn, niet alleen in 't
vechten, maar ook in haar bedrijf en
haar gezin. Tijdens het beleg van Haar
lem was ze 46 jaar en reeds 10 jaar we-
duwej Ze moest voor de opvoeding van
haar 4 kinderen zorgen en de goedbe-
klante scheepswerf, die haar man had
achtergelaten, in bedrijf houden. Be
halve de bouw van schepen op haar
werf, bedreef ze ook houthandel. Haar
eigen schepen haalden soms het hout
uit Noorwegen. Om dit alles te regelen
moet je wel flink zijn. Nu dat was Ke
nau, ze het niet met ziCh sollen. Als het
niet naar haar zin ging, moest de rech
ter er aan te pas komen. Ze heeft heel
wat processen gevoerd.
In Zeeland.
Na de overgave van Haarlem aan de
Spanjaarden ging het slecht met de ver
diensten. Ze moest toch leven en daarom
zoöht ze ander werk. Ze solliciteerde
naar de betrekking van waagmeester en
coUectrice van de import op turf. Dat
was een soort ambtenaar bij de belas
tingdienst, die de belasting op turf
moest innen. Helemaal in Amemuiden,
een heel eind weg van Haarlem. Ze
heeft de betrekking gekregen, ongeveer
een jaar na de overgave van Haarlem
aan de Spanjaarden, op 5 juli 1574.
In Arnemuiden was veel te doen. Tij
dens het beleg van Middelburg was het
voor een groot deel verwoest. In fe
bruari had deze stad zich aan de Geu
zen overgegeven, heel Walcheren was
nu bevrijd.
Met het vervodlen van deze baan ging
het niet zo vlot. Simon Rombouts, bal
juw van Amemuiden, wilde haar zelfs
niet toestaan deze betrekking te aan
vaarden. We weten niet waarom. Om
dat het een vrouw was? Of omdat hij
een goede kennis op het oog had?
In ieder geval is het toch doorgegaan,
op 2 september krijgt ze haar aanstel
ling,! De zaak in Haarlem laat ze over
aan haar zoon Gerbrand.
In Arnemuiden is ze 2 jaar gebleven,
toen is ze teruggekeerd naar Haarlem
om te trachten de scheepsbouw weer op
gang te brengen. Ook tijdens haar kort
verblijf in Amemuiden heeft ze veel ge
procedeerd, in het gerechtelijk archief
komt haar naam 16 keer voor als eise-
res. Het ging er meestal om dat men
haar niet of niet op tijd betaalde. Dan
durfde ze wel eens beslag leggen op een
schip of op het gereedschap ervan.
Haar einde was tragisch, voor zover
we er iets van af weten. Vele jaren la
ter (1588) voer ze op haar eigen schip
naar Noorwegen om hout te kopen. Van
deze reis is ze nooit meer teruggekeerd.
Waarschijnlijk is haar schip door zeero-
door Jan Lourense
Verhaal uit de dertiger jaren.
ee? u Jacht wat om het pleidooi voor
en school, die met alle respect voor
ei„™!™*-ng en haar leraressen haar
lip, afschuw inboezemt, omdat zij
1m»boeken gebogen zit en liever
rm materiaal vóór haar ziet: kinde-
dcm' ^^^^^^SeüJke kinderen in een klas,
de u^*^ v^^" staan over een fornuis;
mJw^ "s'iiandelen, trappen op de naai-
wine en wat is er méér, ze hoort er
haar^™^ "^an! neen hoor, niets voor
J^,^^^ het is toch niet zo gek van
H 'i^^St tante dan. „Het kan toch in-
heb r^' iemand je halen komt? Ik
tiëc -^ verbaasd, dat er nog
ik Mlkomen opdagen. Nou ja, stil,
ititrj- "'"5 wel wachten, je er een op te
lt"jnioet je zelf weten. Maar als..."
l"bel fl ■t^^®'
schnr,i^°J, ^°°P ik cursussen op die
T°°''^rder niet".
SevMf 3^^ is Greet weer. Ze heeft een
I afhro?^^ mening. Kun je haar niet van
'Wigea Ze heeft de zelfstandigheid
van haar, menselijkerwijs gesproken, te
vroeg gestorven moeder.
Weer vergUjden enkele weken. Dan
komt Gretha met de verrassing, waar
van zowel oom als tante opzieih
„Oom, ik moet wat doen. Ik heb ge
dacht: terug naar het oorspronkelijk
plan, dat u met mij had. Neem mij op
het kantoor. Geef mij werk. Als ik daar
maar wat doe, ook al zal het werk mij
niet bevredigen".
„'k Heb juist gelezen, dat onze oude
Martini tekenen van verval begint te
vertonen en gerestaureerd moet wor
den, wil hij bij gelegenheid niet in el
kaar storten. Maar nu zou ik haast den
ken, dat de reus gevallen is. Méér con
sternatie kan er niet in de stad zijn dan
nu hier, na dit voorstel van jou! ZuUen
we het denkbeeld eens laten overwin
teren? Het is niet verstandig, op ijs van
één nacht te gaan"j
„Het is alleen, om werk te hebben.
Met zin doe ik het niet, dat is eerlijk
gezegd", merkt Gretha op.
„Ik wil er nog eens over denken, 'k
Heb wel wat voor je te doen, maar als
het niet met genoegen gaat, tja, dan heb
ik meer last dan gemak van je. Zo is
het".
Twee dagen later valt de besUsslng:
als na het ontbijt Vanvelden in zijn auto
stapt of op dfi fiets springt, dat gebeurt
ook wel eens, wordt hij vergezeld van
Gretha.
„Mijn particuliere secretaresse, typis
te, gezelschapsjuffrouw, manusje van
alles", schertst hij. „Maar toch niet on
gezellig, al zeg ik het zelf".
Misschien is hij in zijn hart wel blij,
dat hij toch eigerüijk zijn zin heeft ge
kregen, al is het op een wonderlijke ma
nier gegaan
IH Onbevredigd.
Lang, aanhoudend gebel van het toes
tel. Gretha weet het in die enkele we
ken al: intercommunaal.
„Hallo, ja, hier Vanvelden in Gronin
gen. De Bruin, Laagveld. O ja. Wat be
lieft u? Neen, mijn oom is er vandaag
niet. Het spijt me voor u, mijnheer, als
u iets belangrijks hebt. Kan ik de bood
schap oveitorengen? Wat .belieft u? Hier
nog nooit een juffrouw aan het toestel
gehad? Dat klopt. Ik ben hier een paar
weken geleden op het kantoor van mijn
00b gekomen. Maar wat had u?" op
eens realiseert Gretha zich, dat de stem
aan de andere kant een jeugdige stem
is; vast niet de oude heer De Bruin, zo
als oom altijd zegt; misschien de zoon?
Maar dan gaat het toch niet op, een ge
moedelijk praatje te gaan houden? Wat
mankeert die kerel? Wat gaat het hem
aan, of hier al of niet een juffrouw is!
„Wat had u?" herhaalt zij kort. „Ja,
als u oom persé hebben moet, zult u
morgen moeten belleru Neen, hij komt
niet meer op kantoor vandaag. Van
avond de trein van half zes. Als er haast
bij is, kunt u thuis opbellen. Vier, acht,
zes, zeven, 4867. Zoals u wilt, mijnheer.
U zegt? Ja zeker, volgende week is mijn
oom in Amsterdam en dan dacht hij
naar Laagveld te komen. Wat blieft u?
Alleen? Ja, wat anders? Hebt u nu nog
méér praatjes?"
Gretha wordt nijdig, korzelig. Vraagt
me die vent, of zij soms ook mee komt!
„Juist, mijnheer, dat is behoorlijk ten
minste. Wie is u eigenlijk? Mijnheer De
Bruin? De ouwe? O, de jonge. Niet
kwalijk nemen? Nu, ik vind, dat u won
derlijk optreedt. Ik heb u toch niet ge
vraagd om die kletspraatjes? Dus u
belt oom vanavond of morgen? In orde,
mijnheer. Ik zal zeggen, dat u geweest
is en hem dan meteen vragen, of u al
tijd zulke praatjes hebt voor de tele
foon. Watblief? Is dat alleen, omdat u
een vrouwenstem hoort? Een wonder
lijke methode, dat moet ik zeggen. Dag,
mijnheer De Bruin".
Gretha is woedend. Wat verbeeldt die
vent zich wel? Moet oom toch eens vra
gen, of die hem kent en wat voor snui
ter dat is.
Ze zit weer voor de schrijfmachine,
tikt facturen, nu oom er niet is. Als re
gel behandelt zij met hem de correspon
dentie. Dat trekt haar nog het meest
aan. Je hebt dan tenminste met mensen
met levend materiaal te maken, al zijn
het dan zakenbrieven. Die dode cijfers
op de facturen...
De deur gaat openj Veltman, de boek-
vers overvallen en in bezit genomen en
de bemanning en ook zij zelf over
boord geworpen. Haar lijk is nooit te
ruggevonden. Wel was bet schip later
in ons land, het werd door haar doch
ters herkend. De schipper vertelde dat
hij het in Denemarken gekocht had,
maar daarmee namen de meisjes geen
genoegen. Het kwam tot een proces en
ze hebben het schip teruggekregen.
Ook deze drie dochters waren niet
voor de poes. Onderling en met de
vrouw van broer Gerbrand hadden ze
soms zo hevige rUzie, dat de burgemees
ter er aan te pas moest komen. De doch
ters van Kenau waren echte kenau's. De
jongens en mannen waren misschien wel
bang voor Geerte en Griete (Geertruida
en Margriet). Ze waren al in de veertig
toen ze (eindelijk) trouwden.
Middelburg.
L. van Wallenburg.;
SOMMELSDUK
Telet04Mi (01870) 26 09
HERKINGEN
't V/as zaterdag, de laatste maart,
die een „verrassing" had bewaard,
en bijna tegen middernacht,
hier nog wat „consternatie" bracht.
Want velen werden, nauw'lijks warm,
weer opgeschrikt door „brand-alarm",
en schoten haastig in die waan
zeer snel wat kledingstukken aan.
Zij repten zich, zoals dat gaat,
zich steeds nog kledend, naar de straat.
Reeds velen bleken op de been,
en haastten zich. Maar ja, waarheen?
Want hetzij lopend of per fiets,
per automen zag echter niets
dat enigszins op brand geleek,
wat, waar, en hoe men dan ook keek!
De brandweer, als altijd paraat,
raasde al spoedig over straat,
met hun „pik-splinternieuwe-spuit"
begrijpelijk, belust op buit!
Sirene maakte „best" lawaai;
en 't blauwe zwaailicht had z'n draai...
Het moet gezegd, het spul leek goed,
als ook de spuit het straks zo doet...
Maar 't liep een weinig uit de hand,
want ook de brandweer zag geen brand!
Het brandalarm bleek vals, was loos,
en burgerij en brandweer boos...
De „spuit" stond spoedig weer op stal,
maar wie dit nu betalen zal?
De dader met zijn flauwe gein
zal ook nu wel weer spoorloos zijn!
Al spoedig daarna was 't weer stU.
De klok sloeg twaalf, 't Was 1 aprü!
J. S.
Ds. Joh. van der Poel, Oud Geref. pre
dikant te Ede, heeft donderdag in de on
middellijke omgeving van zijn woning
een auto-ongeluk gehad. Op de kruising
Schaapsweg - Waterlooweg kwam hij
in botsing met een van rechts komende
personenautoj Alle inzittenden kwamen
met de schrik vrij. Wel ontstond er een
aanzienlijke schade aan beide auto's. De
Oud Geref. predikant was op weg voor
het vervullen van een predikbeurt te
Rouveen.
„Uit de geestelijke ai/otheek", zes
predikaties van (wijlen) ds. F. J.
Dieleman. Uitgave Hoekmiam's
Boekhandel en Uitgeverij te Goes.
Postbus 54, telef. (01100) 5019.
Bij bovengenoemde uitgeverij is een
keurige bundel predikaties uitgegeven
van ds. F. J. Dieleman; laatstelijk pre
dikant der Geref. Gemeente te Yerseke,
die in 1955 te Den Doider (U.) toen hij
met zijn auto op een bewaakte spoor
wegovergang die op „veilig" stond, door
een aanstormende trein werd gegrepen
en aldaar overleed.
Van zijn nagelaten woordelijk uitge
sproken predikaties is deze serie uitge
geven, waarin hij nog spreekt, nadat hij
is gestorven. Zij handelen over de Psal
men; vandaar de titel: „Uit de geeste
lijke apotheek"., Luther heeit eens van
de Psalmen gezegd: „Hier ziet men de
heiligen in het hart" Als men de pre
dikaties leest, is dit gezegde daarop wel
zeer van toepassing. Om er een indruk
van Ie geven, laten we hier de thema's
volgen.
I. Gods onfeilbare leiding, Ps. 73 24.
II. De openbaring van de verborgenheid
des Verbonds, Ps. 25 14. III. De vreze
des Heeren tot nut der kerk, Ps. 34 10
en 11. IV. De heerlijkheid van de Gods
stad, Ps. 87 3. V. De kerk door geklank
geleid, Ps. 89 16 en VI. Een gebed in
Geest en Waarheid naar Ps. 143 10.
Het zijn Schriftuurlijk-bevindelijke
predikaties, die waard zijn gelezen te
worden. Wij bevelen deze bundel bij
zonder aan, óók voor de lezing in va
kante gemeenten.1 De uitgever schreef
terecht in een kort voorwoord: „Ge
denkt uwer voorganger, die u het
Woord Gods gesproken hebben".
Velen, die ds. Dieleman gekend en ge
hoord hebben, zullen deze predikaties
gaarne willen bezitten. Ze zijn ook uit
nemend geschikt als geschenk, omdat
het boekje zeer fraai is uitgevoerd, ge
stoken in een mooi bandje, met goud-
druk op plat en rug. De prijs is 10,90,
dus niet duur. Nogmaals aanbevolen.
Th. d. W.
houder, treedt binnen. Al jaren is hij
aan de zaak verbonden; kent die door
en door.
„Hebt u het niet saai, zo alleen?"
glimlacht hij.
„Gezellig is anders. Gelukkig is het
maar voor een dag. Maar volgende weeli:
een paar da^en".
„Gaat mijnheer op reis?"
„Ja, naar Amsterdam. En dan nog
naar Laagveld, geloof ik".
„Hé, naar die fabriek van De Bruin?
Zou ik ook wel eens willen zien. Moet
een mooie fabriek zijn. Het dorp leeft er
voor de helft van, zegt men".
„Kent u die mijnheer De Bruin?"
„Ja, dat wil zeggen, de vader. Die is
hier wel eens geweest. Maar 't is nu
vader en zoon".
„Hm, ik had de zoon aan het toestel.
Wat een praatjesmaker!"
Gretha ergert zich nog.
„De jeugd, juffrouw Verlaan", lacht
de ander, zich wrijvend langs de grij
zende slapen. „Maar ik kwam vragen,
hoe het eigenlijk met de facturen staat.
Is u haast klaar?"
Ietwat onverschillig schuift Gretha de
papieren naar hem toe.
„Ik geloof het wel", zegt ze. „Ziet u
maar eens".i
Zijn geoefend oog gaat er over.
„Ik geloof, dat het voor elkaar is, juf
frouw Verlaan. Eerlijk gezegd, heb ik
toch bewondering voor u. Dat heb ik uw
oom ook al gezegd".
„Waarom?" vraagt Gretha verbaasd.
„Dat u het werk, waaraan u zo het
land hebt, toch keurig en secuur ver
richt. Men kan er hier op kantoor een
voorbeeld aan nemen".
„Ik vind, dat het een eerste vereiste
is, een opdracht goed uit te voeren,
voorzover men dat kan. Maar hoe weet
u, dat ik het land aan dit werk heb? U
kunt u best vergissen, mijnheer Velt
man".
„Dat zou kunnen, maar het is niet zo.
Ontkent u dat maar niet. Het is geen
schande. U is nu eenmaal niet aange
legd voor het kantoorleven".
„Hoe weet u dat? Beweert oom soms
iets dergelijks?"
„Uw oom heeft er met mij niet over
gesproken. Ik wist het al, toen was u
hier nauwelijks drie dagen".
„Hoe kunt u dat dan weten?"
„Ervaring met personeel, juffrouw. Ik
heb mijn ogen niet in de zak. Dit werk
bevredigt u niet. Is het wel?"
„U hebt gelijk, mijnheer Veltman.
Oom weet het ook wel. Maar ik deed
niets en dat gaat niet. En nu probeer ik
wat mij opgedragen wordt, zo goed mo
gelijk te verrichten".
„En u brengt het er best af, al is uw
hart er niet bij, dat moet ik zeggen. Wat
staat u toch tegen in dit werk? Ik doe
het al ruim dertig jaar en steeds met
alle liefde".
(Wordt vervolgd)