iiAnDEn - niEuws
Overdenking
Stad en platteland
ffiffiM
Zeemt»» wand^mgen
Wolken pakken
samen
RUILZÉ IN
DÏHII
drij
TELEURGESTELD.;,
W. RIKKEN B.V.
Vrijdag 27 oktober 1972
No. 4133
•k -k
-k
Landelijk onderzoek
naar de sportvisserij
uit de
i^ -k
k
C. KIEVIT Zn.
Centrale Verwarming
Overweel en Struyk
Complete Woninginrichting
MeHssant - Tel. 01877 - 1502
of 01879 - 721
Collecte
Nier Stichting
OVER UW
ZIG-ZAG NAAIMACHINE?
y,,'":: voor de"
moderne PFAFF
itfg-zag lichtgewicht
Wij ruilen alle merken in,
/oöl<*vréemdé
Vervolgverhaal
De catechisatie
De lokaliteit
De methode
(Jog steeds zijn we niet uitgepraat
iver de catechisatie. We zagen vorige
reek dat de catechisatie in vroeger
euwen, zo ze al trouw beoefend werd,
och nog te veel leek op een kerkdienst
het klein, waarbij de predikant voor
iet grootste deel alléén aan het woord
vas, en waarbij de leerlingen hoog-
■tens gelegenheid kregen een vraag te
«antwoorden.
In onze tijd, waarin „mondigheid" en
nspraak" zo hoog genoteerd staan,
ran dat uiteraard niet meer de me-
iiode zijn. Trouwens, catechisatie is
reen kerkdienst, maar een lesuur. En
een lesuur mogen vragen worden
'êsteld, opmerkingen worden gemaakt,
nz. Uiteraard zal de mogelijkheid daar-
'oe van een aantal factoren afhankelijk
rijn, en dikwijls van geval tot geval be
keken moeten worden. Maar in principe
is de catechisatie geen monoloog van de
predikant. De catechisanten moeten
rich bij het onderwijs betrokken gevoe-
L en
akt,
"m
opvlak,
voetbei
oud
arn-
Er mag ook wel aandacht worden be
steed aan de lokaliteit waarin het on
derwijs gegeven wordt. Sommigen vin
den dat misschien onbelangrijk, maar
et is een eerste v^eiste, dat de jonge-
W worden ontvangen in een behoorlij
ke, zo mogelijk ook gezellige ruimte.
Vroeger was de consistoriekamer
'meestal tegelijk ook cateohisatielokaal.
En wat voor consistoriekamers waren
dat in vele gevallen? Ongezellige, kale
[vertrekken met ongemakkelijke stoelen,
'waarin de catechisanten opgepropt op
ielkaar zaten. Dat kan niet meer in een
itijd, waarin onze huizen van alle ge-
malcken en luxe zijn voorzien en waar
in de scholieren en cursisten elke dag of
elke avond les krijgen in uiterst moder
ne schoolgebouwen. Zoals voor de we-
ijkse samenkomst van de gemeente
het beste nog niet goed genoeg is, zo
moet ook aan het gebouw waarin de
jeugd van de gemeente gevormd -wordt
tot mondige leden der kerk alle zorg
sorden besteed. Gelukkig beschikken
(Ie meeste gemeenten tegenwoordig over
doelmatige verenigingsgebouwen. Maar
ft zou toch niet graag de kerkeraden en
kerkvoogdijen de kost geven, die afge-
iluilvte stoelen en stukgelezen bijbels
eigenlijk nog te goed vinden voor het
onderwijs aan de catechisanten
De groepen mogen ook niet te groot
zijnj Voorheen, toen de jongeren zwijg
zamer en volgzamer waren dan tegen
woordig, kon men rustig vijftig cate
chisanten tegelijk ontvangen. In onze
tijd is een groep van vijf-en-twintig
eigenlijk het maximum, -wil men het
geheel kunnen overzien en de orde be
waren.
En in zo'n groep moet ieder kunnen
meedoen. Dat wil zeggen, dat er voor
elke catechisant een bijbel, én een
psalmboek beschikbaar moet zijn. Hoe
kan men jongeren vertrouwd maken
met de inhoud van de Schrift of met het
liedboek van de kerk, als ze dat niet
in handen krijgen?
En in onze sterk visueel Ingestelde
tijd is het natuurlijk ook een eerste ver
eiste, dat er een schoolbord aanwezig
is, waarop de hoofdzaken van de be
handelde stof worden opgeschreven. Dat
komt het „onthouden" alleen maar ten
goede. Of de leerlingen aantekeningen
maken, of niet, dat is een vraag die in
z'n algemeenheid niet te beantwoorden
is. Sommige predikanten dwingen de
jongeren tot schrijven, maar dwang
werkt vaak averechts. Blijkt het dat ze
het gehoorde kunnen onthouden zonder
aantekeningen te maken, dan kan men
hen beter niet verplichten tot het ma
ken van notities. Tenslotte moet het
ook weer niet al te schools toegaan
Een vraag, die van de zijde van de
catechisanten altijd weep terugkeert is
"f ze „veel moeten leren". Ik geloof niet
tot we de eis moeten stellen dat ze, zo
als dat vroeger gebruikelijk was, de
tragen „uit het hoofd" moeten kennen.
Klakkeloos uit het hoofd leren heeft
"iet veel waarde, wanneer soms blijkt
dat men van de inhoud van vraag en
antwoord bijna niets heeft begrepen.
Van de catechisanten mag wel worden
gevraagd dat ze het behandelde de vol
gende keer met eigen woorden kunnen
navertellen. En wanneer ze dat doen,
dan blijkt vaak dat ze de stof veel be
ter in zich hebben opgenomen dan wan
neer ze zonder mankeren de vragen
kunnen opdreunen.
Tenslotte nog iets over het stellen van
vragen. Ieder heeft uiteraard zijn eigen
methode, zodat daarvoor geen algemene
regels te geven zijn. Sommige „catechi
seermeesters" vinden het al heel wat,
wanneer ze na bijna een uur zelf aan
het woord zijn geweest, nog vijf minu
ten gelegenheid geven tot vragen stel
len. Het lijkt me toe, dat juist dan de
vragen moeilijk los zullen komen. Het
is veel beter, af en toe het betoog even
te onderbreken en zelf een balletje op
te gooien, zodat de catechisanten uit
hun tent worden gelokt en dan komt het
gesprek vanzelf op gang. Daarbij moet
natuurlijk als voorwaarde worden ge
steld, dat er maar één tegelijk aan het
woord is, anders is vooral bij de „klei
nen" de orde in een minimum van tijd
zoek.
Een effectieve methode is ook een
eventuele vraag door een ander te laten
beantwoorden of ter algemene bespre
king te geven.! De predikant heeft dan
toch nog alle gelegenheid zelf zijn op
merkingen te plaatsen of zijn correcties
aan te brengen.
Het waren zomaar wat losse opmer
kingen, allemaal naar aanleiding van
het weer begonnen winterwerk. Oók
opdat de ouders zouden beseffen dat
het niet eenvoudig is, in deze tijd hun
kinxieren op te voeden in „de voorzeide
leer". Medewerking van die zijde is dan
ook een eerste vereiste.
Als het dan allemaal maar uitloopt
op dat éne: „opdat zij horen, en opdat
zij leren".
WAARNEMER.
Tussen half november 1972 en janu
ari 1973 zullen in het kader van het
onderzoek naar de sportvisserij een
groot aantal vraaggesprekken met sport
vissers en niet-sportvissers uit het ge
hele land worden gehouden. Het on
derzoek wordt in opdracht van de mi
nisteries van landbouw en visserij en
van cultuur, recreatie en maatschap
pelijk werk en van de Organisatie ter
Veiibetering van de Binnenvisserij uit
gevoerd door het Instituut voor Toege
paste Socioloigie te Nijmegen.
Ter voorbereiding is reeds in 1971
een vooronderzoek gehouden, waarbij
sportvissers zijn geënquêteerd in de
polder Achttienhoven, langs de Brielse
Maas en langs de Lek in de omgeving
van Nieuw Lekkerland.
VOORTGAANDE REFORMATIE
„En het mishaagde mij zeer; zo
wierp ik al het huisraad van Tobia
buiten uit de kamer"
(Nehemia 13 8)
Bij het lezen van dit laatste hoofdstuk
van Nehemia kunnen we een gevoel van
teleurstelling bijna niet onderdrukken.
Is dan al zijn werk voor niets geweest?
Moet het nu toch allemaal mislukken?
U weet, Nehemia is uit Perzië geko
men, hij heeft een mooie positie aan het
hof laten schieten om de muren en de
poorten van zijn stad te herbouwen. Er
is met ijver en insparming gewerkt, de
vijanden zijn er zelfs van onder de in
druk gekomen. Het Verbond met de
Heere is vernieuwd, tenslotte is Jeru
zalem weer bewoond en de muren van
de stad zijn herbouwd en plechtig in
gewijd. Voor óns had de geschiedenis nu
kunnen eindigen. Dan was het tenmin
ste een „happy end" geweest.
Maar nu is Nöhemia enige tijd afwe
zig geweest. Hij was in Perzië, wellicht
om verslag uit te brengen aan de ko
ning. En nu zijn er gedurende zijn af
wezigheid verschrikkelijke dingen ge
beurd in Jeruzalem. Onder andere is de
tempel ontwijd. Een vertrek, een bijge
bouw, dat normaal werd gebruikt voor
godsdienstige doeleinden, is verhuurd
voor alledaags gebruik. En dat nog wel
aan Tobia, de aartsvijand, de tegenstan
der van Nehemia.
Tijdens de afwezigheid van de stad
houder heeft Tobia zijn kans schoon ge
zien. De duivel past steeds op zijn tijd.
Denk maar aan de gelijkenis: toen de
landman sliep, strooide de boze vijand
onkruid in zijn akker. En als Gods
knechten weg zijn, of hun aandacht
verslapt, dan slaat de duivel zijn slag...
Een vertrek van Gods huis is inge
ruimd voor Tobia, de Ammoniet. Ter
wijl er in de Wet van Mozes staat dat
geen Ammoniet of Moabiet in de ver
gadering des Heeren zal komen, tot in
het tiende geslacht.
En het allerergste is: dit is gebeurd
met mede"weten en medewerking van de
hogepriester Eljasib! Van de hoogste
autoriteit in zaken van de godsdienst.
Van de man die de Wet kent als geen
ander, en die verantwoordelijk is voor
de naleving van die Wet.
Deze man heeft het goed gevonden
dat het offergereedschap, de gaven, de
tienden uit dat vertrek werden gehaald
en dat het huisraad van Tobia erin werd
gebracht.
De geschiedenis had vandaag ge
schreven kunnen wordenInde 16de
eeuw heeft God Maarten Luther ge
roepen om de vervallen muren van
Zijn Kerk te bouwen. De Kerk werd
gezuiverd van dwaling en bijgeloof.
Zelfs de vijanden kwamen ervan onder
de indruk.
En nu zijn we ruimt vier-en-een-halve
eeuw verder. Wat is er nu geworden
van het werk der Reformatie? Luther
is allang dood, Calvijn ook. En wat is
er nu gebeurd in de kerk?
Wel, Tobia en zijn gezelschap hebben
zich ingedrongen in de tempel, beslag
gelegd op het huis Gods. De vijanden
hebben zioh een plaats veroverd op het
erf van het Verbond. En dat is ge
beurd met medeweten van de kerkelijke
leidslieden. De Kerk heeft de wereld
binnengehaald. Het Verbondsvolk heeft
een compromis gesloten met de vijan
den.
Ik kan het niet opnoemen, al het
huisraad van Töbia, dat een plaats heeft
gekregen in de kerkEr staat een
bed van eigengerechtigheid; een tafel
van gemeenschap met iedereen; een
stoel van gemakzucht en vleselijke
godsdienst.
Ooh, zegt u, laten we nog maar dich
ter bij huis blijven. Zoals het in de kerk
in het groot is, zo is het in mijn eigen
hart in het klein. Er was een ommekeer
gekomen in mijn leven. Er waren mu
ren gebouwd. Ik had beloofd, de Heere
te dienen.
Maar de wereld heeft weer zo beslag
op me gelegd. Vrienden trokken me
van de dienst van God af. Vóórdat ik
het wist stond mijn hart vól met het
huisraad van Tobia
Wat is er nodig? Reformatie, in het
groot en in het kleinj „Uw werk, o Hee
re, behoud dat in het leven, in het mid
den der jaren".
Als Nehemia terugkomt uit Perzië is
hij verschrikkelijk boos. Nee, hij is niet
in zijn eer aangetast. Hij zegt niet: „Zie
je wel, ik kan nog niet even weg".
Het gaat hem om de eer van God.
Gods huis is ontwijd, Gods Naam wordt
gelasterd.
Dat mishagen, die heilige toorn werd
ook gevonden bij Maarten Luther. Van
daar die scherpe 95 stellingen: „Eeuwig
moeten met hun leraars ter helle varen
zij die menen dat de zaligheid voor geld
gekocht wordt". Dat was mishagen
over de verminking van het Evangelie,
over de aantasting van de heiligheid
van Gods huis.
Leeft dat mishagen ook in ons hart?
We jammeren wel wat over de toestand
van de kerk, over het compromis tussen
kerk en wereld... Maar komt dat voort
uit zorg om het werk Gods? Uit eer
bied voor het Woord Gods?
Dan gaan we er niet over jammeren,
dan steken we de handen uit de mou
wen. Dat zien we bij Nehemia. Hij stelt
geen commissie in, Mj belegt geen con
ferentie, hij gaat regelrecht naar de
tempel en smijt al het huisraad van To
bia op straat. Dat hoort hier niet thuis,
weg ermee.
Is dat nu geen blind fanatisme, geen
roekeloze ijver? Had Nehemia niet beter
wat bedachtzaam, wat met overleg kun
nen handelen?
Dat is geen vraag voor wie bezield is
van ijver voop Gods huis. Die heeft de
eer van God liever dan de gunst van
mensen. Al zouden we alle mensen te
gen ons krijgen zo God vóór ons is,
wie zal tegen ons zijn?
Maar dat hebben we niet van onszelf.
Dat heeft Nehemia óók niet van zich
zelf. Dat hebben ze allemaal geleerd
van Hem, Die de Grote Priester is over
het huis Gods. Die eenmaal ook de tem
pel binnenging, de tafels omkeerde, het
geld uitstortte en een gesel van touwtjes
maakte om kopers en verkopers uit te
drijven, en Die zei: „Mijn huis zal een
hms des gebeds genoemd worden, maar
gij hebt het tot een kuil der moordena
ren gemaakt".
Zo was ook Maarten Luther, van zich
zelf helemaal geen held. Maar door die
liefde en door die ijver bezield stond
hij op de Rijksdag in Worms als een
muur: „Hier sta ik, ik kan niet anders".
En zulke mensen hebben we weer
nodig. Zulke mensen verwekt de Heere
ook telkens weer. Want Hij laat niet
varen het werk dat Zijn hand begon.
Maar dat ontslaat ons niet van onze
verantwoordelijkheid. Want het gevaar
is groot, dat we klagen over de zonde
van de kerk, over de wereldgelijkvor-
migheid, ook van ons eigen hart, en dat
alles bij het oude blijft. Dat we zelfs
geen poging meer doen om daar veran
dering in te brengen. Dat we ons bij de
toestsmd hebben neergelegd.
Zegt u het eens, wat is er in uw le
ven dat eruit moet? Welke kamer van
uw hart hebt u onttrokken aan de dienst
van God ,en ingeruimd voor het huis
raad van Tobia? Verkeerde vrienden
misschien, die u aftrekken van de Heere
en Zijn dienst?
Zonden, die u stiekem aan de hand
houdt? Eigengerechtigheid waarmee u
uzelf aangenaam wUt maken voor de
Heere?
Och, het is teveel om op te noemen.
Maar is het ook zoveel waard? Zoudt u
het allemaal niet inruilen voor de gunst
en de gemeenschap van de Heere? Nee,
daar zijn wij niet toe in staat. Maar Hij,
Die door Zijn Geest harten wederbaart
en vernieuwt. Hij kan het wel. Hij wil
Zijn Wet in uw hart schrijven en maken
dat u in Zijn inzettingen wandelt en
die doet.
En dan moeten we in dit leven maar
nooit denken dat we de strijd te boven
zijn. ledere keer zullen we wel weer een
meubelstuk van Tobia ontdekken. Zó
dat we denken: „Hoe krijg ik het ooit
allemaal weg?" Want het vlees begeert
tegen de Geest en de Geest tegen het
vlees en die beide staan tegenover el
kaar.
Zo blijft er het verlangen om léég te
zijn van onszelf en vól van Hem. En in
het Jeruzalem hierboven, daar zal niet
inkomen iets dat verontreinigt, of gru
welijkheid doet of leugen spreekt, maar
alleen wie geschreven is in het boek
des levens des Lams.
Ridderkerk.
W. van Gorsel.
SOMMELSDIJE
Telefoon (01870) 26 09
De jaarlijkse landelijlie collecte van
de Nier Stichting Nederland, gevestigd
te Amsterdam, giro nr. 388.000, vindt
dit jaar plaats in de week van:
maandag 30 oktober tot en met
zaterdag 4 november
De opbrengst van deze inzameling
is bestemd voor uitbreiding van de mo-
gelijldieden; voor behandeling aan de
kunstnier en voor niertransplantatie in
het gehele land.
Bovendien steunt de Nier Stichting
Nederland medisch speurwerk op het
gebied van het behandelen, voorkomen
en genezen van nierziekten in de ruim
ste zin.
Tot de activiteiten ten bate van de
betrokken patiënten -behoort het orga
niseren eri subsidiëren van vakantie-
mogelijkheden in binnen- en buitenland.
Dank zij door de Stichting beschik
baar gestelde middelen kon dit jaar
o.m. het eerste kinderniercentrum in
Nederland (Wilhelmina Kinderzieken
huis, Utrecht) tot stand komen.
Tijdens de Republiek hadden de Sta
ten van Zeeland 6 stemhebbende ste
den: Middelburg, Vlissingen, Veere,
Goes, Tholen, Zierikzee. Eén stem werd
er uitgebracht voor het platteland door
de Eerste Edele, de Prins van Oranje of
zijn vertegenwoordiger in de Staten.i
De verhouding stad - platteland was
■dus 6:1.
Deze steden hadden stadsrechten ge
kregen, ze mochten dan muren rond de
stad bouwen met poorten er in en grach
ten er rond. Ze konden zich dus goed
verdedigen tegen een m.ogelijke vijand.
Uit onze geschiedenis weten we hoe
lang een belegering soms kon duren, die
van Middelburg b.v. bijna 2 jaar (1572-
1574).
Er waren ook nog andere, kleinere
steden met stadsrechten, ze werden
smalsteden genoemd en hadden geen
vertegenwoordigers in de Staten (Dom
burg, Westkapelle, St. Maartensdijk,
Kortgene).
Met Arnemuiden was het een bijzon
der geval. Dat kreeg in 1574 stadsrech
ten van prins Willem, omdat het niet
aan de zijde van het Spaanse Middel
burg had gevochten, maar zoveel moge
lijk de zijde van de belegeraars (de
Geuzen) had geholpen.
De stad.
Hoe is de verhouding tegenwoordig
van de stad tot het land? We spreken
wel van urbanisatie, dat is verstedelij
king. Tal van dorpen, die vroeger een
zelfstandig bestaan hadden, een eigen
levenspatroon, een eigen burgemeester,
een eigen kerk en dorpsleven, worden
door de zich steeds uitbreidende stad
opgeslokt.
Niet altijd tegen hun zin. Soms is het
zoals in het eerste bijbelboek Genesis te
vinden is. Adam en Eva woonden in de
vrije natuur, in de hof van Eden. Maar
in Genesis 11 lezen we al, dat de men
sen een stad gaan bouwen met een to
ren (Babel).
Altijd zijn er dus mensen geweest die
graag in een stad wonen, ook Tvel uit
veiligheidsoverwegingen. Een stad van
tegenwoordig is totaal anders dan die
uit de Bijbel en van een paar honderd
jaar terug. Dan bedoel ik vooral de
nieuwe wijken met rijen van allemaal
dezelfde huizen, met torenhoge flats als
grote mensenpakhuizenj Daar loopt men
door dezelfde gang, gebruikt dezelfde
trap en lift, zit dicht op elkaar en toch
is men verder van elkaar verwijderd
dan onze vaders en grootvaders van het
platteland. Nergens zo eenzaam als in
een grote drvikke stad. Dat klinkt wat
paradoxaal, maar neem de proef eens.
Loop eens op je eentje door de winkel
straat van een grote stad: Je kent er
niemand, ontmoet er geen bekenden,
wordt niet gegroet en behoeft ook niet
te groeten, je voelt je een zandkorrel
aan het strand. Een van de velen, maar
zonder band, zonder contact. Een stads
mens is afgesneden van zijn wortels,
als een bloem in een vaasje. Dag en
naoht gelden er niet meer, met kunst
licht zetten we iedere dag in een nacht
om.
Techniek.
Alles is tegenwoordig gemechani
seerd, de wereld is een grote machine
rie. Ook de natuur is een voedselmachi-
ne geworden.
We behoeven maar te spuiten (met
I vergif!) en het onkruid groeit niet meer,
de insecten gaan dood, en we krijgen
prachtige vruchten voor export, mooie
groente, betere producten. Met kunst
mest kun je ■wonderen doen.i Met stal
mest nog meer, maar wie kan dat nog
krijgen in zijn volkstuintje, in zijn bloe
mentuin, bij de geraniums op het bal
kon? Het vuile spul stinkt nog boven
dien. Zei niet een' Drentse boer: We
hebben in 't vervolg God niet meer no
dig om te laten groeien, we hebben im
mers kunstmest!
Met kunst van dit en van dat kun
je veel doen, we hebben kunstzij de,
kunstleer en nog veel meer. We zijn
kunstenaars geworden, beter gezegd
kunstenmakers.
Het is zelfs mogelijk regen te maken,
een klein beetje nog maar.
Onze kunst gaat ver: slapen is niet
meer nodig, er zijn pillen voor. Vitami
netabletten vervangen het eten. We pas
sen kunstmatige inseminatie toe, welis
waar bij dieren, naaar in Amerika ook al
bij mensen. We bepalen zelf hoeveel kin
deren w^e willen hebben en wanneer het
ons schikt, straks misschien ook of het
een jongen of een meisje moet zijn.
We zoeken de maan op en andere pla
neten zullen wel volgen. We hebben al
heel wat geheimen ontdekt en er zullen
er nog wel meer volgen.
De mens is een machine geworden,
die zoals iedere machine eens schoon
gemaakt en geolied moet worden, een
poosje in revisie, dus buiten gebruik.
Dat noemen we vakantie, recreatie, en
dan zoeken we de natuur op, zoals mil-
lioenen dat in de afgelopen maanden ge
daan hebben.
Het land.
De mens is uit de aarde genomen en
keert er terug. Aarde tot aarde, stof tot
stof. Hij heeft een ingeschapen verlan
gen naar natuur-lijkheid. Ik wil niet
zeggen naar het platteland, dat woord
heeft een onaangename klank in zich
van achterlijkheid, onontwikkeld ge
bied. Maar zo is het tegenwoordig hele
maal niet meer. Kijk eens naar de boer,
die raet zijn grove werkhanden het
stuur van zijn auto in de greep heeft,
een mooie wagen dikwijls, en even rus
tig en secuur rijdt als de meneer van
beton en asfalt. Even zeker stuurt hij
zijn tractor, zijn combine, zijn aardap
pelmachine en bietenrooier.1 Het ouder
wetse paard ontdek je nog slechts spo
radisch.
Terug naar de natuur wil de stads
mens. Maarwat is natuur nog in
dit dichtbevolkte land?
„Een stukje bos ter grootte
van een krant.
Een hemel met wat vlUatjes
er tegen",
zei de dichter J. C. Bloem. Dichterlijk
overdreven, maar toch nog meer dan
„Een vrije grasspriet zieltogend
in de dikke hitte van de dakgoot".
De mens kan alleen mens zijn als hij
voeUng heeft met zijn oorsprong: de
aarde, de natuur. De luchtvervuiling
probeert er ook een hap van te nemen.
Maar met alle middelen probeert men
dat te vooricomen. Om het modewoord
van deze tijd: recreatie, niet in de wie
len te rijden. Dan zou de minister een
derde van zijn werk verliezen, de R. van
C.R.M. En die is beslist nodig voor de
machine mens van deze tijd, die lijdt
aan voorjaarsmoeheid en zenuwover
spanning.
Een rare wereld tegenwoordig. Met
vooral bij de jongeren felle protesten
tegen de bestaande toestand, in de vorm
van optochten, demonstraties, rellen, be
zetting van gebouwen, gekke kleren en
lange lokken, primitieve dansen, verdo
vingsmiddelen en schaamteloze sex.
Protesten die soms wel te verklaren
zijn, maar meestal niet goed te keuren.
Gelukkig lezen we van een nieuwe
aarde, waarop gerechtigheid woont,
waar geen rel en protest meer nodig is.
Voor wie daaraan gelooft ziet de toe
komst er niet donker uit.
Bij de grondwetsherziening van 1848
zijn de namen steden en dorpen verdwe
nen, het zijn allemaal gemeenten ge
worden,
Middelburg.
L. van Wallenburg.
Kortemeestr. 17 - Tel. (01640) 35878
BERGEN OP ZOOM
BON: Voor gratis folders zenden
aan Pfaff antwoordnummer 102,
Bergen op Zoom.
Naam: .-
Adres:
Plaats:
DOOR H. KINGMANS
HOOFDSTUK 31
Geheel Zeist was één kampplaats.
,0p liet kasteel had Koning Lodewljk
2i]n iioofdkwartier gevestigd. In villa's
de buurt die door de bewoners, wel-
^e veelal de wijk naar Amsterdam ge-
wnien hadden, verlaten waren, hadden
m hoofdofficieren zich genesteld. Daar
jogeerdsn ook Arlington en Bucking-
In en om het dorp stond het kamp
au het talrijk Franse leger, terwijl een
Wrke voorhoede tot op de grens van
Jiolland. was genaderd, gelegerd in het
'3Se land.
■^en^ geheel vooruitgeschoven post
ormde de blauwe ruiterij van generaal
ue Rochefort.
Het leger was in volslagen rust.
re H opmerker bespeu-
Ji. dat er in de kringen der legerlei-
ng een ietwat zenuwachtige stemming
heerste, althans een stemming van on
zekerheid.
Men wachtte op het antwoord, dat de
Staten van Holland zouden geven op de
voorwaarden, die Frankrijk en Engeland
gesteld hadden.
De meningen waren zeer verdeeld.
De een dacht, dat de voorwaarden
zonder enige twijfel zouden worden
aangenomen, omdat er geen keus was;
een ander evenwel meende, dat ze zou
den worden verworpen en de Staten
Holland zich tot het uiterste zouden
verdedigen.
Onder de soldaten heerste de meest
prettige stemming. Zij wisten niet beter
of de Republiek had zich op genade of
ongenade overgegeven. Het wachten
was alleen nog maar op de onderteke
ning van de voorwaarden.
En dan was de oorlog afgelopen.
Oorlog, zo redeneerden zij, was er
eigenlijk niet geweest! Het was een ple-
ziertochtje geworden. Even langs de
Rijn. Daar enkele steden veroverd, bij
na zonder slag of stoot. Toen bij Lobith
de rivier over en in geforceerde mars
door Gelderland en Utrecht, steeds de
terugtrekkende Prins van Oranje dicht
op de hielen. Wel, het was een manoeu
vre, meer niet. Alleen bij Amersfoort
was één dag bitter gevochten. Toen was
gebleken dat Willem van Oranje een
held was. Maar dat hardnekkige gevecht
had hem ook geleerd, dat er met Frank
rijk niet te spotten viel. Het zou hem
wel verleerd hebben, voor één maal en
voor goed, om voortaan zélfs maar een
poging te wagen, een hand naar het
roemrijke, onoverwinnelijke Franse le
ger uit te strekken
Ja, de soldaten in het kamp van Zeist
waren vrolijk te moede. Nog enkele da-
gen en zij zouden zegevierend Holland
binnenrukken. De vrede zou getekend
worden en dan keerden zij, met roem
overladen, naar Frankrijk terug.
Maar in het kabinet van Koning Lo-
dewijk, waar deze aanwezig was met
zijn minister Louvois en verschillende
generaals heerste deze opgewekte stem
ming niet.
De talrijke en goed ingelichte spion
nen waren komen vertellen, dat de
Prins tot stadhouder was verheven. Zij
hadden medegedeeld, dat een golf van
geestdrift en vaderlandsliefde door de
Hollanders was gevaren. Het scheen, of
men alles in het werk wilde stellen, om
het land zo goed mogelijk te verdedigen.
De ingezonken moed was geheel her
leefd.
En of minister Louvois al, woedend
uitriep, dat de Hollanders krankzinnig
waren en dat zij hun volslagen onder
gang met open ogen tegemoet liepen of
Koning Ixjdewijk in stomme verbazing
de rapporten der spionnen en verken
ners aanhoorde, het baatte allemaal
niets: feit was, dat nog steeds geen ant
woord van de Staten gekomen was. Zo
bleef men maar verkeren in een toe
stand van onzekerheid.
Eenzelfde, landerige stemming heer
ste er op het terras van het kasteel,
waar de beide Engelse edellieden wan
delden in gezelschap van een Franse
dame, die jaren in Den Haag had ge
woond en in dienst van de Franse ge
zant had gekuipt, zelfs éénmaal getracht
had de Prins van Oranje, toen hij acht
tien jaar was, over te halen, de zijde
van Frankrijk te kiezen. Zij was door-
kneed in de diplomatie niet alleen,
maar zag er ook geen bezwaar in, af
keurenswaardige, misdadige middelen te
gebruiken om haar doel te bereiken.
Bij dit drietal bevonden zich nog ver
schillende officieren en geëmployeerden
van het vroeger Franse gezantschap in
Den Haag, dat, onmiddellijk na het
verklaren van de oorlog, die stad verla
ten hadden, het oprukkende Franse le
ger tegemoet.
De dame, zij noemde zich Madame de
Sorbonne, maar niemand wist haar
rechte naam, was, op enige afstand van
de anderen, in druk gesprek gewikkeld
met een levendige Fransman, die een
eerste post had bekleed bij het gezant
schap in Den Haag.
„Maakt u niet bezorgd, madame", zei
hij, „niemand komt het ooit te weten".
Dat die kerel in het kamp van Bode
graven zo onhandig zou doen!"
Zij stampte met haar kleine voetje op
de mulle grond.,
„Ja madame, gedane zaken nemen
geen keer. De opzet was prachtig. U
komt de eer toe het idee te hebben ge
lanceerd", zei de ander op hoffelijke
toon.
Maar zij lachte spijtig.
„Wat betekent dat allemaal, als wij de
vogel niet geknipt hebben! Maar de
zaak zal worden nageplozen, vrees ik,
en wat staat ons te wachten, als de Ko
ning of Louvois er achter komen?"
„Ik stelde u zoeven al gerust, mada
me. Zij komen er niet achter. Officieel
weet Frankrijk er niets van af, dat een
poging gewaagd is, de Prins van Oranje
in een hinderlaag te lokken en dood te
schieten, laat u dat tot een geruststel
ling zijn".
„Officieel, officieel", herhaalde de da
me.
„Daar komt het toch op aan", zei de
ander, op ongeduldige toon nu. „De
Franse regering weet niets. Zij kunnen
het toch niet helpen, dat een paar leden
van het vroeger Franse gezantschap in
Den Haag de Prins van Oranje hebben
willen vermoorden?"
Hij lachte luidkeels. Zijn lach had een
onaangename klank.
„Maar daarom", zo vervolgde hij,
voorzichtig, „was het beter geweest, dat
de opzet gelukt was".
„Ziet ge wel", zei Madame de Sor
bonne, ongerust, „ziet ge wel, dat ge
niet volkomen gerust zijt! Wij hadden
een geschikter man moeten kiezen".
„Geschikter dan George Horne is er
niet", merkte de andere, bedaard, op.
„Hij is gevat voorkomend, op de hoogte
van verschillende bizonderheden,
spreekt vloeiend Frans en Engels en kan
met zijn moedertaal, het Vlaams, in. dit
kikkerland terecht.
„Wat verlangt ge meer?"
„Hij faalde toch maar", zei madame.
„Ieder faalt wel eens. Reken het goe
de diensten bewijzen".
„Laat ge u dan in het vervolg nog
met hem in?"
„Hij is de beste spion van het leger-
bestuur en heeft connecties in Holland.
De staf zou hem niet gaarne missen".
„Als hij maar niet verklapt wie hem
naar Bodegraven hebben gezonden, om
de aanslag voor te bereiden!"
Madame de Sorbonne liep zenuwach
tig heen en weer zij was doodsbang, dat
de Koning en de strenge minister Lou
vois bijzonderheden te weten zouden
komen.
„George Home klapt niet", zei de an
der. „En wat zou het dan eigenlijk nog,
madame, als men het te weten kwam?
De Staten van Holland zouden wel om
de tuin worden geleid. Geloof mij: de
Koning en ook Louvois weten er alles
van, zonder iets te weten. Ik herhaal:
officieel weet Frankrijk niets".
Madame de Sorbonne kende de taal
der diplomatie: Frankrijk weet alles,
zonder iets te weten; officieel weet
Frankrijk niets.
Het stelde haar wat gerust.