EIIAnDEH - tllEUWS Overdenking Cornells Vermuyden afscheió DE WÜTERCEUS De Nationale Stichting Casinospelen Zeeuws wandelingen uit de HeiKge Schrift 2e blad Vrijdag 15 oktober 1971 No. 4029 ~k -k C. KIEVIT Zn. Geen akta van Einden Belangrijke besluiten Nadat we vorige maal gezien hebben lioe onze eerste nationale synode, nu precies 400 jaar geleden, tot stand kwam In welke afgevaardigden eraan deelna- f(ien, willen we verder stilstaan bij de arbeid van deze synode, waar de grond slagen van het gereformeerd kerkrecht zijn gelegd. Helaas bestaan er van de Synode van Emden geen „akta". Wat er voorgesteld, besproken en beraadslaagd is, daarover fasten we in het duister. Misschien zijn de akta wel verloren gegaan, misschien ook zijn er geen notulen van deze ver- cradering gemaakt. Het was-immers een gevaarlijke tijd, zodat het zaak was, zo weinig mogelijk te praten, zo weinig mogelijk op schrift te stellen, zoveel mogelijk te doen, en zo snel mogelijk weer uiteen te gaan! Het resultaat van de besprekingen is ons echter wel bekend, dat zijn de 53 Emdense artikelen, die ter synode zijn opgesteld en die door latere synoden zijn aangevuld en gecorrigeerd, maar die toch het geraamte vormen van de latere Dordtse Kerkordej Het belangrijkste artikel, men zou kunnen zeggen, de grondregel van het gereformeerd kerkrecht, was wel het eerste: „Geen kerk zal over een andere kerk, geen dienaar des Woords, geen ouderling, geen diaken, zal over de an der heerschappij voeren, maar ieder zal zich wachten voor alle verdenking en aanlokking om te heersen". Terecht merkt Ds. G. van der Zee in zijn „Va derlandse Kerkgeschiedenis" op: „Met één forse slag viel hier dus het stelsel van de roomse hiërarchie". Ook de fi guur van de superintendent, zoals de Londense vluchtelingengemeente die kende, wordt door deze bepaling buiten de deur gezet. Voorts werd besloten, om de verfjon- denheid met de Franse geloofsgenoten tot uitdrukking te brengen, dat de Ne derlanders de Franse geloofsbelijdenis zouden ondertekenen, in de hoop dat ook de Fransen hetzelfde zouden doen met de Nederlandse Geloofsbelijdenis. De Catechismus van Génève zowel als die van Heidelberg kregen de instemming van de Emder Synode. Wat de inrichting van het kerkelijk leven betreft werd bepaald dat iedere gemeente een kerkeraad moest hebben, bestaande uit dienaren des Woords, ouderlingen en diakenen. Het consistorie (de kerkeraad) zou in elke gemeente éénmaal per week moeten vergaderen. Classicale vergaderingen moesten twee- tot viermaal per jaar gehouden worden, een provinciale kerkvergadering ééns per jaar, een generale synode ééns in de twee jaar. Er zou een Duitse, een Engelse en een Hollandse provincie zijn onder één ge nerale synode. Ook werden de landsker- ken voorlopig ingedeeld in Classes, maar in Holland viel vooralsnog niet veel in te delenIn feite was er nog maar één Classis, waaronder Amsterdam, Delft en enkele andere plaatsen in Ne derland ressorteerden. Maar dat veran derde al spoedig! De inneming van Den Briel in 1572, gevolgd door die van het ontzet van Alkmaar en Leiden, bevor derde de zaak der Reformatie in hoge mate. In 1572 v/as er al een Classis Delft, in 15V3 een Classis Dordrecht, in 1574 een Classis Brielle en een Classis Rotterdam. Op de achtergrond van deze organisatie staat de Synode van Emden, die kerk- vergaderend en opbouwend heeft ge werkt. Van de andere artikelen die te Em den werden opgesteld, noemen we nog de volgende: Predikanten zullen worden bevestigd met aanroeping van de Naam des Heeren en oplegging der handen. Predikanten mogen slechts met toestem ming van de kerkeraad in een andere gemeente Woord en Sacramenten be dienen. Verschillende dingen, die niet nadrukkelijk in Gods Woord waren ge boden of verboden werden voor „,mid- delmatig" gehouden. Bij voorbeeld staande of zittende het Avondmaal ge bruiken, bij de Doop éénmaal of drie maal water sprenkelen, en al of niet doopgetuigen laten optreden, dat alles werd aan de vrijheid der kerken gelaten. Op 13 oktober 1571 ging de Synode, na ongeveer tien dagen te hebben ver gaderd, in stilte uiteenj De aanwezig heid van de vele theologen was blijk baar niet al te zeer opgevallen. Maar het werk was gedaan, en hoe belangrijk dat werk was geweest, zou pas later blijken. Wat de betekenis van deze Synode is geweest voor het nageslacht en ook voor ons, die vier eeuwen later leven, hopen we volgende week te zien. WAARNEMER. Centrale Verwarmiiig SOMMEL8DUK Telefoon (01870) Het lid van de Tweede Kamer de heer Verbruch (G.P.V.) heeft aan de staats secretaris van Economische Zaken op 23 september 1971 de volgende schrifte lijke vragen gesteld. 1. Is het waar dat door het Nationaal Bureau voor Toerisme en de K.L.M., twee instellingen waarin het rijk voor meer dan de helft participeert, samen met een particulier bedrijf is opgericht de Nationale Stichting Casinospelen? 2. Hoeveel rijksgelden zijn direct (via de subsidies aan het Nederlands Re search Instituut voor Toerisme) dan wel indirect (via de subsidies aan het Natio naal Bureau voor Toerisme en de staats deelneming in de K.L.M.) gemoeid met het onderzoek, dat het Nederlands Re search Instituut voor Toerisme te Breda in opdracht van de Nationale Stichting Casinospelen instelt naar geschikte ves tigingsplaatsen voor roulettespeelban ken? 3. Acht de staatssecretaris de onder 1 genoemde activiteit en de onder 2 ge noemde besteding van rijksgelden juist, nu krachtens de wet op de kansspelen het roulettespel in ons land verboden is? De staatssecretaris van Economische Zaken heeft deze vragen op 5 oktober 1971 als volgt beantwoord. 1. De nationale Stichting Casinospelen is opgericht door de Stichting Geconces- sioneérde Kansspelen „Geka" en de Stichting Behendigheidsspelen, van wel ke stichtingen het Nationaal Bureau voor Toerisme (NBT) en de KLM geen deel uitmaakten. 2. Het onderzoek van het Nederlands Research Instituut voor Toerisme (NR IT) naar geschikte vestigingsplaatsen voor roulettespeelbanken geschiedt voor rekening van de Nationale Stichting Ca sinospelen. Een de stichting steunende organisatie heeft aan haar financiële bijdrage de voorwaarde verbonden dat deze uitsluitend aan research mag wor den besteed. Genoemd onderzoek wordt hieruit voor een belangrijk deel gefi nancierd. Slechts het resterende deel komt ten laste van de Stichting, waar aan naast andere instellingen het NBT een bijdrage heeft verleend. Dit restant bedraagt 5000,Het aandeel van het NBT in de financiële bijdragen beloopt rond ISVo. 3. De ondergetekende acht het op de weg van de NBT zich te verdiepen in de vraag welke de betekenis kan zijn van de toelating van kansspelen voor de ont wikkeling van het toerisme in Neder land alsmede in de vraag welke voor waarden uit deze hoofde aan een even tuele toelating dienen te worden ver bonden. Hij betreurt het dat het NBT zijn financiële bijdrage aan de Stichting Nationale Casinospelen niet uitdrukke lijk aan dit soort studies heeft gerela- teerdj STENEN AANDRAGEN EN BOUWEN. „God van de hemel. Die zal het ons doen gelukken en wij Zijn knechten zullen ons opmaken en bouwen". Nehemia 2 20 (m) Deze week zal in vele gemeenten het winterwerk weer van start gaan. We kelijks zullen op de catechisatie en de verenigingen de jongens en m.eisjes el kaar rondom de Bijbel ontmoeten en van hieruit zich bezinnen op de vragen van deze tijd en de eeuwigheid. De broeders van de kerkeraad hopen weer op pad te gaan om met ouderen en jon geren thuis te spreken over God en Zijn liefde en de gehoorzaamheid, die Hij van de mensen vraagt. Een drukke tijd ligt voor ons. Als ieder jaar zal er weer veel werk verzet moeten worden en veel tijd gevraagd worden voor dit werk. Misschien zien we er niet van op, ge wend als we er aan zijn, dat sinds jaar en dag, ook in onze gemeente deze ar beid door de kerk verricht wordt. Het kan ook zijn dat we met dit alles moeite hebben, omdat we het nut ervan niet goed meer inzien en we van me ning zijn, dat al dit werk tevergeefs is, En het is waar: het kerkelijk werk lokt meer en meer kritiek uit. Van buitenaf en van binnen uit. Kalft het eiland van de kerk, dat zich midden in de stroom versnelling van de tijd bevindt, niet steeds verder af? Gaat het allemaal niet bergafwaarts? Hoe staat het met het levende geloof in de Heere Jezus ook in die gemeenten, die de naam hebben meelevend te zijn? Velen zeggen tegen woordig, dat de kerk haar tijd gehad heeft en dat het een aflopende zaak is; en kwestie van jaren. We houden ons hart vast wanneer we letten op allerlei ontwikkelingen; op de ongeïnteresseerd heid van velen; op de moeilijkheden in financieel opzicht. Wanneer we alleen op 'mensen zien en op onze kleine kracht steekt het kleingeloof ook gemakkelijk in ons hart de kop op. Nehemia kan er goed inkomen. U kent hem toch? Hij is schenker aan het hof van de Perzische koning Arthasasta. Hij heeft kennis genomen van de ellendige omstandigheden, waarin in Jeruzalem de achtergebleven volksgenoten zich be vinden. Hem is verteld, dat de muren zijn verscheurd en vervallen en de stadspoorten door brand verwoest. In de ruïnes van de stad, waar God eenmaal wilde wonen en op de lofzangen van Israël wilde tronen, moesten de inwo ners verblijven, omringd door vele vij anden. Maar Nehemia gaat niet bij de pakken neerzitten. Hij gaat de Heere bidden en God geeft hem genade in de ogen van zijn koning. Nehemia mag voor enige tijd naar Juda. Hij krijgt volmachten mee om te bouwen. Stenen mogen weer worden aangedragen! Jeruzalem zal weer in oude luister herrijzen. De muren mogen herbouwd worden. „God zal Zijn waarheid nimmer krenken, maar eeu wig Zijn verbond gedenken". Hij pro beert het weer een keer met Zijn volk. Hij maakt een nieuw begin. Rooskleurig is de toestand bepaald niet.i De situatie is in één woord kritiek. Juda wordt van drie kanten belaagd. Redenen te over voor Nehemia om moedeloos te worden. Maar deze man blijft op de Heere vertrouwen. Hij weet: „God, Die helpt in nood, is in Sion groot". In God ligt zijn kracht. God van den hemel. Die zal het ons doen gelukken. In dit vertrouwen leefde Nehemia en kon hij zijn werk doen. God komt op de eerste plaats. Hij is het begin. Hij is maar niet het verlengstuk van onze prestaties. Uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen. I Hij komt Zelf voor Zijn Naam op. En voor Z;ijn dienst. En voor Zijn eer. Ook als de tegenstanders zidh aaneensluiten. God van de hemel is er ook nog! Een dichter zong eens: „In God zullen wij kloeke daden doen". Ja, dan kan het. Met Zijn hulp. Onder de bescherming van Zijn zegenende handen. Dan zal het werk gelukkenj Nehemia weet het. De God des hemels staat hem terzijde en dan vallen de afgoden weg. Dan mag in het geloof een antwoord gegeven wor den op spot, afkeuring, kritiek en on verschilligheid en zinkt alle moedeloos heid in het niet. God staat aan het be gin. Ook van ons winterwerk. Dat te we ten geeft nieuwe moed. Alleen dan is onze arbeid niet ijdel in de Heere. Hij geeft moed en krachten. Hij geeft vol harding en uitzicht. Laten we dit niet vergeten. Het trieste beeld van de ver vallen muren, die geen enkele bescher ming meer bieden, zoals Nehemia tij dens zijn nachtelijke inspectietocht be merkt, kan het beeld genoemd worden van vele gemeenten in Nederland. Waar vroeger een bloeiend kerkelijk leven en een levend geloof gevonden werd, is alles nu vaak ingezonken, dor en dood. Predikanten, ouderlingen en diakenen als ze er tenminste nog zijn zien zich geplaatst voor een zware taak. Veelal lijken de gemeenten, waar in ze geroepen worden om te werken, op Jeruzalem in de dagen van Nehemia: een stad met muren, die niet meer aan hun doel beantwoorden. Vijandige maditen als atheïsme en nihilisme lig gen op de loer, gereed om wat nog over eind staat omver te werpen. Uiterste waakzaamheid blijft geboden, ook daar, waar het allemaal nog wel meevalt. Niet versagen. Niet wanhopen. Maar wel: stenen aandragen, meewerken, meedoen in het vertrouwen dat God achter Zijn zaak staat. Hij alleen zal het ons doen gelukken. Ons. Hier komt on ze arbeid in het gezicht.) De Heere wil van mensen gebruik maken om Zijn eeuwige raadsbesluiten ten uitvoer te brengen. Paulus schrijft: „Wij zijn Gods medearbeiders". In Zijn kracht mag er j gewerkt worden en zo alleen kan het. We mogen niet stil blijven staan. We mogen niet stil blijven zitten, „Wij Zijn knechten zullen ons opmaken en bou wen". Wat een wonder, dat dit mogelijk is. God opent nog altijd deuren en baant nog steeds de wegen. Hij wil nog knech ten gebruiken om Zijn werk ten uitvoer te brengen. Knechten, eigenlijk staat er: slaven, mensen die niet langer vrij zijn in hun doen en' laten. Zij staan in dienst van de Almachtige. Ze hebben het niet langer zelf voor het zeggen. Ze worden geroepen om stenen aan te dra gen. Grote en kleine, net naar ieder til len kan. Ze mogen bouwen. De tekst van deze overdenking spreekt eerst van Gods gave en pas daarna van onze op gave. Zullen we deze volgorde in het oog blijven houden? Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Dat is geloofstaal lezer(es), want de taak, die op onze schouders rust, is geen gemakkelijke. Voor mensen te zwaar. Maar in Gods kracht kunnen we dat werk aan en kunnen we doorgaan met getuigen van de liefde Gods in Christus Jezus. Hij gaf Zijn kind over in de dood opdat vijanden Zijn vrienden zouden kunnen worden. Van die goed heid mogen we spreken. De bouwstenen worden weer aangedragen opdat we er mee zouden werken naar de ons ge schonken gaven. De Heere rekent op u. Hij belooft Zijn bijstand. Ja, dan zeggen we het Nehe mia na: en wij. Zijn knechten, zullen ons opmaken en bouwen. God wil dat we onze schouders zetten onder Zijn werk. De Koning der Kerk is het waard. Hij zegene allen, die geroepen worden om te bouwen, of dat nu in het openbaar is of achter de schermen. Of we leiding geven aan onze jongens en meisjes, of dat we als ouders en grootouders voor hen bid den. Hij zegene ons allen en stelle tot een zegen. Hij geve waakzaamheid. Hij make weerbaar. Tot glorie van Zijn Naam alleen! Polsbroek. G. C. KUNZ Een Tholenaar die in Engeland gron den bedijkte, die van moerassen vrucht baar land maakte, in de adelstand werd verheven zelfs, de gunsteling van twee Engelse koningen, ziehier in het kort het leven van Cornells Vermuyden. Een leven van waardering, maar misschien nog meer van verguizing. Door jaloezie en tegenwerking van collega's ook wel door eigen schuld. Hij was geen ge makkelijk mens, hooghartig en zelf zuchtig. Zijn laatste levensjaren bracht hij door als een vergeten Engels burger. Dat de eens zo rijke man in armoede gestorven is, blijkt niet waar te zijn. Tot zijn dood in 1677 heeft hij in betrekke lijke welstand geleefd. Omdat hij in 1621, dus 350 jaar gele den, naar Engeland vertrok, wil ik In dit artikel een en ander uit zijn leven vertellen. Op Tholen. Omstreeks 1590 werd hij in St. Maar tensdijk geboren. Zijn vader was Gilles van der Muyden, schepen van St. Maar tensdijk. Zijn moeder Sara Werckendet was de dochter van de Zierikzeese bur gemeester Lieven Werckendet, een be kend waterbouwkundige, die op ver zoek van de Staten van Zeeland nogal eens de dijken en stromen aan een des kundig onderzoek onderwerpt. De mees te magistraten van Schouwen hielden zich trouwens veel met indijkingen be zig. Zo ook de in Brouwershaven geboren dichter Jacob Cats.i Tijdens het 12 jarig Bestand (1609 - 1621) kocht hij voor een spotprijs land in het westelijk deel van Zeeuws-Vlaanderen. Gedurende de voorafgaande oorlog was hier veel land onder water gezet. Nu er een tijd van vrede aanbreekt, heeft Jacob Cats dit land weer drooggelegd. Hij heeft er grote winsten gemaakt, de oorzaak van zijn groot vermogen dat hij bij zijn dood kon nalaten. Ook Cor nells Vermuyden heeft hier gewerkt en het inpolderen geleerd. Zijn zuster Cornelia was getrouwd met de Thoolse burgemeester Joachim Liens. Deze heeft vermoedelijk op een diplomatieke zending als afgevaardigde van de Staten-Generaal de koning van Engeland gewezen op de verdiensten van zijn zwager Cornells. Die in Enge land een betere toekomst voor zich zag dan het ambt van ontvanger in Tholen, dat hij bekleedde. Nu in 1621 een eind kwam aan de 12 jarige wapenstilstand en de oorlog met Spanje werd hervat, zou er vermoedelijk op het gebied van indijken en inpolderen voorlopig niet veel te doen zijn. Daarom vertrok Cor nells Vermuyden omstreeks die tijd naar Engeland. Grote polder drooggelegd. Eerst was het wat klein werk. Een doorgebroken dijk van de Theems bij Dagenham werd gedicht en het park bij het koninklijk kasteel Windsor met een dijk omgeven en beschermd. Cornells Vermuyden genoot de gunst van de koning Jacobus I en na diens dood ook van zijn zoon en opvolger Ka- rel I. Deze droeg hem in 1626 een groot werk op: de droogmaking van de moe rassen van Hatfield Chase. Hij pakte het werk energiek aan. Midden in het droog te leggen gebied ging hij op een eiland wonen, vanwaar hij goed toezicht kon houden op de werkzaamheden. Het was hem gelukt ongeveer 200 Zeeuwen aan te werven, waarvoor zelfs een eigen kerk werd gebouwd. Alles ging naar wens, het volgend jaar reeds waren de moerassen zo goed als droog en zaaide men er naar Zeeuws gebruik koolzaad in. Nog een paar jaar was men bezig met het afwerken: de verkaveling en het graven van sloten en men had een groot vruchtbaar gebied verkregenj Uit dankbaarheid verhief de koning hem in de adelstand (1629), voortaan mocht hij zich noemen Sir Cornells Vermuyden. Hoewel de opbrengst tien a twintig maal zo hoog was als voorheen, waren niet allen tevreden. Op enkele hoger gelegen gedeelten van dit koninklijk do mein woonden ook mensen. Naar harte lust konden ze vissen en jagen, toezicht was er in deze grote moerassige streek zo goed als niet. Dat was nu voorbij. En ze hadden er ook erfrechten. De me thode van Vermuyden was bochten in rivieren af te snijden en rechte kanalen te maken. Nu bleek het dat deze nieuwe afvoerwegen niet voldoende waren en de polders die altijd droog waren onder water liepen. En dat was gebeurd door een vreemdeling, een Hollander. Her haaldelijk kwamen vechtpartijen en op stootjes voor, nieuwe dijken werden doorgestoken, pas gegraven sloten dichtgegooid. Toen de koning met zware straffen dreigde en wat ruiters stuurde, keerde de rust enigszins terug. Maar de lont bleef bij het kruit liggen, dat zou Vermuyden bij zijn volgend project on dervinden. Nog vóór deze droogmakerij was hij getrouwd met Katharina Lapps, de dochter van een koopman uit Londen (1623) Hun 6 kinderen (een zoon en 5 dochters) zijn allen met Engelsen ge trouwd. De tweede droogmaker\j. De beste jaren van zijn leven is Cor nells Vermuyden bezig geweest met de drooglegging van het 38.000 ha grote ge bied Great Level of the Fens. In 1630 werd hij met de.leiding ervan belast. Nog meer tegenwerking ondervond hij hier dan bij zijn eerste grote werk. Een tegenstander en concurrent van hem was de Hollander Westerdijk. Deze hield er een ander systeem op na, hij wilde bestaande rivieren uitdiepen en met dijken omringen om op die manier de stroom binnen nauwe grenzen te houden en zo de snelheid vergroten,] Vermuyden wilde hetzelfde doel be reiken door de bochten af te snijden en de rivieren zo recht mogelijk te maken. Verder was er ontevredenheid onder de eigenaars over de verdeling en het deel dat de leiders van de bedijking toekwam. Toen kwam er de burgeroorlog in Engeland. Koning Karel I werd ont hoofd (1649) en Cromwell werd de heer ser in Engeland. Hoewel Vermuyden zeer in de gunst had gestaan van de Engelse koningen, koos hij de zijde van Cromwell. Het werk van de droogmaking stond luim 10 jaar stil. In 1652 kwam het werk klaar. De laatste maanden hadden er nog 500 HoUandse krijgsgevangenen meegewerkt, die zich in het eerste jaar van de oorlog met Engeland na de ne derlaag van Tromp in de 3 daagse zee slag hadden moeten overgeven. In 1630 had Vermuyden 4000 gemeten ondergelopen land in Sedgemoor ge kocht van de kroon voor 12.000 pond sterling. Wel werd er beweerd dat hij slechts de helft van de koopsom had betaald, maar het is nooit bewezen dat dit werkelijk het geval was. Dit land wUde hij nu droogleggen, maar zijn verzoek hiertoe werd door het Parle ment afgewezen. Na die tijd horen we niet meer van hem. Hij stierf in 1677 als een vergeten burger. Misschien ook wel door zijn verhouding tot Cromwell en de latere terugkeer van de koning (Karel II) wil de hij liever niet meer op de voorgrond treden. Twistziek en agressief als hij was (hij heeft tal van processen ge voerd!) kon hij het niet verkroppen dat hij onder druk van zijn oorspronkelijke plan heeft moeten afwijken. Middellbung. L. van Wallenburg. De herfstzon strooit haar goud op heesters, struiken, bom,en. En maakt het afscheid tot een feest. We wand'len onder ruiselende bogen, En vragen met verrukte ogen Is 't hier wel ooit zó mooi geweest? Stil gaan we door dit wonderland van kleuren, En denken bij het verder gaan Wat is er toch veel schoons in 't leven, Maar weten ook, het is maar even, Soms brengt dit in het oog een traan. Wij drinken in dit warme kleurenwonder. En om ons warrelt blad na blad Wij wand'len door, blijmoedig, 't hoofd geheven, Vol dank aan Hem die al dit schoon wil geven, En ons wil leiden naar Zijn stad. I^NERTA. S IBRVOLGVBRHAAL door Sibe vmn Aangiani 48 (Slot) Van Haren bleef met een deel van zijn volk aan boord van het vero verde schip, terwijl hij het bevel over ziJn eigen schip overgaf aan zijn luite nant. Op dit ogenblik hoorden ze van uit de verte een groot gejuich. Hopman Daam keek in de verte, „'t Schip van Marti- nus Brand", zei hij. „Hij ligt naast een iijskayer. 't Schijnt dat hij die genomen neeft. Ja, kijk de Princevlag in top". Inderdaad, Martinus Brand had het weede schip genomen. De andere sche pen ontkwamen echter. >,Ik denk, dat Brand wel overgaan zal op dat schip", zei Hopman Daam tegen iiotse. „Zijn eigen schip was niet veel.i Hij keek al lange tijd uit naar een goed schip. We behoeven aan vervolging niet te denken", voegde hij eraan toe. „Tenminste niet, als we naar de Sont Willen", antwoordde Hotse. „Mijn schip «an nog wel tegen de wind in komen, maar de andere schepen „Ook wij wel", zei Hopman Daam. .■Maar 't zal wel te veel tijd kosten. Want als de wind zo bUjft, wordt 't niet nest. Dat kan ons wel een week kosten en onze proviand is bijna op. Kijk, de andere schepen zijn ook vlak bij". Ze voeren nu samen op naar het noord-oosten. In plaats echter dat de wind nog verder uit ging naar het oos ten en door het oosten naar het zuiden, kromp hij. Hotse stond bij de grote mast en tuurde in de verte. „We krijgen het pal in de wind", zei hij tegen de stuurman, „'t Zal een toer worden". Langzaam vorderden ze. Hotses schip was steeds vooraan. Hij wilde echter dicht bij de anderen blijven. Zo ver streek de dag. De zon zonk onder in het westen en goot haar laatste gouden glanzen over zee. Hotse was in een feestelijke stemming.! Hij had tegen de avond al zijn manschappen verzameld en hun voorgelezen Johannes 12 9-19. Dan had hij gebeden met hen. Nu peinsde Hotse: „Ik moet zorgen, dat ik een geestelijke aan boord krijg. Zodra ik gelegenheid krijg, moet ik daar werk van maken". Zijn ogen blikten over 't wijde water. Wat een heerlijke dag toch! Langzaam tomden de schepen tegen de wind op. De wind nam toe tegen de avond. Hotse verdeelde de v/acht. „Steeds dezelfde koers houden", zei hij tot de stuurman. Dan begaf hij zich ter ruste. De volgende morgen kwam de zon prachtig op. Nog altijd blies de wind fel uit het noord-noord-oosten. „Hij is niet weer gekrompen", zei Hotse tegen Ja kob. „Ik ben er blij om, want anders hadden we een pak regen gekregen. Hoe staat het met de proviand?" „O, wij hebben nog wel. Maar zo straks heeft Treslong geseind of wij voor hem hadden". „En wat heb je teruggeseind?" vroeg Hotse. „Dat hij even geduld moest hebben", antwoordde Jacob. „Ik durfde het alleen niet wagen om „Je had me even moeten roepen", viel Hotse hem in de rede. „Enfin, ik zal onmiddellijk de voorraad opnemen",i Hij begaf zich naar de kombuis. Dan daalde hij met de kok in het ruim af. Hoofd schuddend kwam hij boven, „'t Valt me erg tegen", zei hij. ,JVIaar we moeten toch onze makkers helpen". Dan liet hij een zestal matrozen een kaas en brood naar Treslongs schip roeien. Ook deed hij er een paar pond spek bij. Diezelfde dag zond hij brood en een kaas op zijn verzoek aan Adam van Haren. *t Ging uiterst langzaam. Weer daalde de zon. Hotse keek uit naar het oosten, waar in de verte de HoUandse kust zichtbaar was. Hij zag een torentje. „Dat moet Egmond zijn", mompelde hij. Dan keek hij naar de andere schepen. Tegen de blauwe lucht staken helder af de zeilen en de masten. Plotseling schrok Hotse op. Op het Admiraalsschip werd een seinvlag gehesen. „Wat zullen we nu hebben?" zei Hot se tegen Rooie Wieger, die naast hem was komen staan. „We worden op het Admiraalsschip geroepen. Dan maar di rect. Anders wordt het te donker". Ogenblikkelijk begaf Hotse zich naar het schip van Lumey. Spoedig waren alle kapiteins aanwezig. „Mijne Heren", zei Lumey, „van ver schillende schepen heb ik bericht ge kregen, dat hun proviand op is. 't Is al les de schuld van die ellendige Engel sen. Hadden we nog gelegenheid ge kregen, proviand in te slaan, dan zou den we door kunnen varen, maar nu wordt het moeilijker. Was de wind niet zo ongunstig, dan hadden we wellicht al een haven bereikt, waar we eten hadden kunnen krijgen. Of misschien hadden we dan al een korenschip kun nen overmeesteren,! Maar de wind zat gister en vandaag pal in dezelfde hoek. En 't lijkt me toe, dat hij nog wel ge ruime tijd daar kan blijven. Dan lopen we vast. Hoe is de toestand op uw schepen?" Alle kapiteins brachten rapport uit. Het bleek, dat op de meeste schepen bijna niets meer was. „Had Hotse ons niet geleend vandaag, dan hadden we al niets meer gehad", zeiden Treslong en Adam van Haren. „Ik weet niet of hij nog meer heeft". „Ik heb nog voor één dag voedsel", zei Hotse. „En ik kan mijn mannen morgen vroeg nog eten geven", zei Martinus Brand. Ook anderen uitten zich in de zelfde geest. „Dan zullen we onze koers wijzigen", antwoordde Lumey. „'t Is hard, ons plan te moeten opgeven, maar er is niets aan te doen". „Ik stel voor, dat we trachten Den Briel te vermeesteren", zei Treslong. „Ik ben daar zeer goed bekend en „Ja, ja", sneed Cabeljauw hem af. „Wij kennen uw voorliefde voor Den Briel is een sterke stad en wat moeten wij beginnen met ons handjevol man nen? Bovendien vrees ik, dat Boshuizen in de Zeeuwse wateren kruist". „Het is een waagstuk", antwoordde Treslong, „maar weet gij beter? Wij moeten voedsel hebben, het kost wat het kost". „Is u goed in Den Briel bekend?" vroeg Hotse aan Treslong. „Dat zou ik denken", antwoordde de ze. „Mijn vader was er baljuw en ik heb er mijn jonge jaren doorgebracht". „Dan naar Den Briel", stelde Hotse voor.1 „Wie weet of het ons niet lukt, er vaste voet te krijgen". „Och, dwaasheid", zei Lumey. „Dat zal niet gaan. Maar wellicht liggen in de Maasmond koopvaarders, die we kun nen vermeesteren. Laten we naar het zuiden afzakken. En als er koopvaarders zijn, kunnen wij ze allicht pakken". Hoewel met bezwaard hart, stemden allen ermee in. Onmiddellijk begaf ieder zich aan boord van zijn schip en weldra gingen allen zuidwaarts. De vol gende morgen zat de wind nog in de zelfde hoek. 't Liep tegen de middag, toen ze voor de mond van de Maas kwamen. Hopman Daam en Martinus Brand lagen aan de kop. Hotse had ge rapporteerd, dat in de Maas koopvaar ders lagen. De wind was gekrompen en stond nu in het noord-westen. Van Ha ren en Brand voeren vlak naast elkan der. „Daar gaan ze", schreeuwde Van Ha ren. Inderdaad zagen ze de koopvaar ders verdwijnen naar Rotterdam. „De kans is verkeken", schreeuwde Van Haren tegen Brand. Hun schepen waren heel dicht bij el kaar. „Heb je nog wat te eten?" schreeuwde Brand. „Nog een stuk kaas", antwoordde Van Haren,i De schepen lagen nu tegen elkander aan. „Hier". Van Haren brak de helft van de kaas af, en wierp het Martinus Brand toe. De beide mannen verslonden gretig de kaas. Ze hadden nog niet gegeten die dag. Hun manschappen hadden die mor gen nog een karig ontbijt genuttigd, de beide kapiteins hadden moeten vasten, „Wat nu?" zei Van Haren, toen de kaas was verdwenen. „Naar Den Briel", antwoordde Brand. „Het moet wel". Van Haren haalde de schouders op. „In Gods naam", zei hij. Ze voeren verder, 't Was twee uur, toen ze het anker voor Den Briel lieten vallen. De vloot, vierentwintig schepen, volgden hen. Een ogenblik later werden de zeilen gegeid. Enkele weken daarna voer Hotse te rug. In Sexbierum werd hij met blijd schap begroet. Wijbe Germs met zijn vrouw en dochter werden aan boord ge nomen. Nu ging het naar Emden, een nieuwe toekomst tegemoet. Hotse en Anne stonden naast elkander en zagen langzaam de kust van Friesland uit het gezicht verdwijnen.! Anne was weemoe dig gestemd. „Vaarwel, Friesland", fluisterde ze. Hotse drukte haar arm. „We gaan een nieuw huis bouwen", zei hij. „We gaan de vrijheid tegemoet. En eens komen we terug". „Amen", zei Anne. EINDE

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1971 | | pagina 5