EIIAnDEH - tllEUWS
Overdenking
Cornells Vermuyden
afscheió
DE WÜTERCEUS
De Nationale
Stichting
Casinospelen
Zeeuws wandelingen
uit de
HeiKge Schrift
2e blad
Vrijdag 15 oktober 1971
No. 4029
~k
-k
C. KIEVIT Zn.
Geen akta van Einden
Belangrijke besluiten
Nadat we vorige maal gezien hebben
lioe onze eerste nationale synode, nu
precies 400 jaar geleden, tot stand kwam
In welke afgevaardigden eraan deelna-
f(ien, willen we verder stilstaan bij de
arbeid van deze synode, waar de grond
slagen van het gereformeerd kerkrecht
zijn gelegd.
Helaas bestaan er van de Synode van
Emden geen „akta". Wat er voorgesteld,
besproken en beraadslaagd is, daarover
fasten we in het duister. Misschien zijn
de akta wel verloren gegaan, misschien
ook zijn er geen notulen van deze ver-
cradering gemaakt. Het was-immers een
gevaarlijke tijd, zodat het zaak was, zo
weinig mogelijk te praten, zo weinig
mogelijk op schrift te stellen, zoveel
mogelijk te doen, en zo snel mogelijk
weer uiteen te gaan!
Het resultaat van de besprekingen is
ons echter wel bekend, dat zijn de 53
Emdense artikelen, die ter synode zijn
opgesteld en die door latere synoden
zijn aangevuld en gecorrigeerd, maar
die toch het geraamte vormen van de
latere Dordtse Kerkordej
Het belangrijkste artikel, men zou
kunnen zeggen, de grondregel van het
gereformeerd kerkrecht, was wel het
eerste: „Geen kerk zal over een andere
kerk, geen dienaar des Woords, geen
ouderling, geen diaken, zal over de an
der heerschappij voeren, maar ieder zal
zich wachten voor alle verdenking en
aanlokking om te heersen". Terecht
merkt Ds. G. van der Zee in zijn „Va
derlandse Kerkgeschiedenis" op: „Met
één forse slag viel hier dus het stelsel
van de roomse hiërarchie". Ook de fi
guur van de superintendent, zoals de
Londense vluchtelingengemeente die
kende, wordt door deze bepaling buiten
de deur gezet.
Voorts werd besloten, om de verfjon-
denheid met de Franse geloofsgenoten
tot uitdrukking te brengen, dat de Ne
derlanders de Franse geloofsbelijdenis
zouden ondertekenen, in de hoop dat ook
de Fransen hetzelfde zouden doen met
de Nederlandse Geloofsbelijdenis. De
Catechismus van Génève zowel als die
van Heidelberg kregen de instemming
van de Emder Synode.
Wat de inrichting van het kerkelijk
leven betreft werd bepaald dat iedere
gemeente een kerkeraad moest hebben,
bestaande uit dienaren des Woords,
ouderlingen en diakenen. Het consistorie
(de kerkeraad) zou in elke gemeente
éénmaal per week moeten vergaderen.
Classicale vergaderingen moesten twee-
tot viermaal per jaar gehouden worden,
een provinciale kerkvergadering ééns
per jaar, een generale synode ééns in
de twee jaar.
Er zou een Duitse, een Engelse en een
Hollandse provincie zijn onder één ge
nerale synode. Ook werden de landsker-
ken voorlopig ingedeeld in Classes, maar
in Holland viel vooralsnog niet veel in
te delenIn feite was er nog maar
één Classis, waaronder Amsterdam,
Delft en enkele andere plaatsen in Ne
derland ressorteerden. Maar dat veran
derde al spoedig! De inneming van Den
Briel in 1572, gevolgd door die van het
ontzet van Alkmaar en Leiden, bevor
derde de zaak der Reformatie in hoge
mate.
In 1572 v/as er al een Classis Delft, in
15V3 een Classis Dordrecht, in 1574 een
Classis Brielle en een Classis Rotterdam.
Op de achtergrond van deze organisatie
staat de Synode van Emden, die kerk-
vergaderend en opbouwend heeft ge
werkt.
Van de andere artikelen die te Em
den werden opgesteld, noemen we nog
de volgende: Predikanten zullen worden
bevestigd met aanroeping van de Naam
des Heeren en oplegging der handen.
Predikanten mogen slechts met toestem
ming van de kerkeraad in een andere
gemeente Woord en Sacramenten be
dienen. Verschillende dingen, die niet
nadrukkelijk in Gods Woord waren ge
boden of verboden werden voor „,mid-
delmatig" gehouden. Bij voorbeeld
staande of zittende het Avondmaal ge
bruiken, bij de Doop éénmaal of drie
maal water sprenkelen, en al of niet
doopgetuigen laten optreden, dat alles
werd aan de vrijheid der kerken gelaten.
Op 13 oktober 1571 ging de Synode,
na ongeveer tien dagen te hebben ver
gaderd, in stilte uiteenj De aanwezig
heid van de vele theologen was blijk
baar niet al te zeer opgevallen. Maar
het werk was gedaan, en hoe belangrijk
dat werk was geweest, zou pas later
blijken.
Wat de betekenis van deze Synode is
geweest voor het nageslacht en ook voor
ons, die vier eeuwen later leven, hopen
we volgende week te zien.
WAARNEMER.
Centrale Verwarmiiig
SOMMEL8DUK
Telefoon (01870)
Het lid van de Tweede Kamer de heer
Verbruch (G.P.V.) heeft aan de staats
secretaris van Economische Zaken op
23 september 1971 de volgende schrifte
lijke vragen gesteld.
1. Is het waar dat door het Nationaal
Bureau voor Toerisme en de K.L.M.,
twee instellingen waarin het rijk voor
meer dan de helft participeert, samen
met een particulier bedrijf is opgericht
de Nationale Stichting Casinospelen?
2. Hoeveel rijksgelden zijn direct (via
de subsidies aan het Nederlands Re
search Instituut voor Toerisme) dan wel
indirect (via de subsidies aan het Natio
naal Bureau voor Toerisme en de staats
deelneming in de K.L.M.) gemoeid met
het onderzoek, dat het Nederlands Re
search Instituut voor Toerisme te Breda
in opdracht van de Nationale Stichting
Casinospelen instelt naar geschikte ves
tigingsplaatsen voor roulettespeelban
ken?
3. Acht de staatssecretaris de onder 1
genoemde activiteit en de onder 2 ge
noemde besteding van rijksgelden juist,
nu krachtens de wet op de kansspelen
het roulettespel in ons land verboden is?
De staatssecretaris van Economische
Zaken heeft deze vragen op 5 oktober
1971 als volgt beantwoord.
1. De nationale Stichting Casinospelen
is opgericht door de Stichting Geconces-
sioneérde Kansspelen „Geka" en de
Stichting Behendigheidsspelen, van wel
ke stichtingen het Nationaal Bureau
voor Toerisme (NBT) en de KLM geen
deel uitmaakten.
2. Het onderzoek van het Nederlands
Research Instituut voor Toerisme (NR
IT) naar geschikte vestigingsplaatsen
voor roulettespeelbanken geschiedt voor
rekening van de Nationale Stichting Ca
sinospelen. Een de stichting steunende
organisatie heeft aan haar financiële
bijdrage de voorwaarde verbonden dat
deze uitsluitend aan research mag wor
den besteed. Genoemd onderzoek wordt
hieruit voor een belangrijk deel gefi
nancierd. Slechts het resterende deel
komt ten laste van de Stichting, waar
aan naast andere instellingen het NBT
een bijdrage heeft verleend. Dit restant
bedraagt 5000,Het aandeel van het
NBT in de financiële bijdragen beloopt
rond ISVo.
3. De ondergetekende acht het op de
weg van de NBT zich te verdiepen in de
vraag welke de betekenis kan zijn van
de toelating van kansspelen voor de ont
wikkeling van het toerisme in Neder
land alsmede in de vraag welke voor
waarden uit deze hoofde aan een even
tuele toelating dienen te worden ver
bonden. Hij betreurt het dat het NBT
zijn financiële bijdrage aan de Stichting
Nationale Casinospelen niet uitdrukke
lijk aan dit soort studies heeft gerela-
teerdj
STENEN AANDRAGEN
EN BOUWEN.
„God van de hemel. Die zal het
ons doen gelukken en wij Zijn
knechten zullen ons opmaken en
bouwen". Nehemia 2 20 (m)
Deze week zal in vele gemeenten het
winterwerk weer van start gaan. We
kelijks zullen op de catechisatie en de
verenigingen de jongens en m.eisjes el
kaar rondom de Bijbel ontmoeten en
van hieruit zich bezinnen op de vragen
van deze tijd en de eeuwigheid. De
broeders van de kerkeraad hopen weer
op pad te gaan om met ouderen en jon
geren thuis te spreken over God en Zijn
liefde en de gehoorzaamheid, die Hij van
de mensen vraagt. Een drukke tijd ligt
voor ons. Als ieder jaar zal er weer
veel werk verzet moeten worden en veel
tijd gevraagd worden voor dit werk.
Misschien zien we er niet van op, ge
wend als we er aan zijn, dat sinds jaar
en dag, ook in onze gemeente deze ar
beid door de kerk verricht wordt.
Het kan ook zijn dat we met dit alles
moeite hebben, omdat we het nut ervan
niet goed meer inzien en we van me
ning zijn, dat al dit werk tevergeefs is,
En het is waar: het kerkelijk werk lokt
meer en meer kritiek uit. Van buitenaf
en van binnen uit. Kalft het eiland van
de kerk, dat zich midden in de stroom
versnelling van de tijd bevindt, niet
steeds verder af? Gaat het allemaal niet
bergafwaarts? Hoe staat het met het
levende geloof in de Heere Jezus ook in
die gemeenten, die de naam hebben
meelevend te zijn? Velen zeggen tegen
woordig, dat de kerk haar tijd gehad
heeft en dat het een aflopende zaak is;
en kwestie van jaren. We houden ons
hart vast wanneer we letten op allerlei
ontwikkelingen; op de ongeïnteresseerd
heid van velen; op de moeilijkheden in
financieel opzicht. Wanneer we alleen
op 'mensen zien en op onze kleine kracht
steekt het kleingeloof ook gemakkelijk
in ons hart de kop op.
Nehemia kan er goed inkomen. U kent
hem toch? Hij is schenker aan het hof
van de Perzische koning Arthasasta. Hij
heeft kennis genomen van de ellendige
omstandigheden, waarin in Jeruzalem de
achtergebleven volksgenoten zich be
vinden. Hem is verteld, dat de muren
zijn verscheurd en vervallen en de
stadspoorten door brand verwoest. In de
ruïnes van de stad, waar God eenmaal
wilde wonen en op de lofzangen van
Israël wilde tronen, moesten de inwo
ners verblijven, omringd door vele vij
anden.
Maar Nehemia gaat niet bij de pakken
neerzitten. Hij gaat de Heere bidden en
God geeft hem genade in de ogen van
zijn koning. Nehemia mag voor enige
tijd naar Juda. Hij krijgt volmachten
mee om te bouwen. Stenen mogen weer
worden aangedragen! Jeruzalem zal
weer in oude luister herrijzen. De muren
mogen herbouwd worden. „God zal Zijn
waarheid nimmer krenken, maar eeu
wig Zijn verbond gedenken". Hij pro
beert het weer een keer met Zijn volk.
Hij maakt een nieuw begin.
Rooskleurig is de toestand bepaald
niet.i De situatie is in één woord kritiek.
Juda wordt van drie kanten belaagd.
Redenen te over voor Nehemia om
moedeloos te worden. Maar deze man
blijft op de Heere vertrouwen. Hij weet:
„God, Die helpt in nood, is in Sion
groot".
In God ligt zijn kracht. God van den
hemel. Die zal het ons doen gelukken.
In dit vertrouwen leefde Nehemia en
kon hij zijn werk doen. God komt op de
eerste plaats. Hij is het begin. Hij is
maar niet het verlengstuk van onze
prestaties. Uit Hem, door Hem en tot
Hem zijn alle dingen.
I Hij komt Zelf voor Zijn Naam op. En
voor Z;ijn dienst. En voor Zijn eer. Ook
als de tegenstanders zidh aaneensluiten.
God van de hemel is er ook nog! Een
dichter zong eens: „In God zullen wij
kloeke daden doen". Ja, dan kan het.
Met Zijn hulp. Onder de bescherming
van Zijn zegenende handen. Dan zal het
werk gelukkenj Nehemia weet het. De
God des hemels staat hem terzijde en
dan vallen de afgoden weg. Dan mag in
het geloof een antwoord gegeven wor
den op spot, afkeuring, kritiek en on
verschilligheid en zinkt alle moedeloos
heid in het niet. God staat aan het be
gin.
Ook van ons winterwerk. Dat te we
ten geeft nieuwe moed. Alleen dan is
onze arbeid niet ijdel in de Heere. Hij
geeft moed en krachten. Hij geeft vol
harding en uitzicht. Laten we dit niet
vergeten. Het trieste beeld van de ver
vallen muren, die geen enkele bescher
ming meer bieden, zoals Nehemia tij
dens zijn nachtelijke inspectietocht be
merkt, kan het beeld genoemd worden
van vele gemeenten in Nederland.
Waar vroeger een bloeiend kerkelijk
leven en een levend geloof gevonden
werd, is alles nu vaak ingezonken, dor
en dood. Predikanten, ouderlingen en
diakenen als ze er tenminste nog zijn
zien zich geplaatst voor een zware
taak. Veelal lijken de gemeenten, waar
in ze geroepen worden om te werken, op
Jeruzalem in de dagen van Nehemia:
een stad met muren, die niet meer aan
hun doel beantwoorden. Vijandige
maditen als atheïsme en nihilisme lig
gen op de loer, gereed om wat nog over
eind staat omver te werpen. Uiterste
waakzaamheid blijft geboden, ook daar,
waar het allemaal nog wel meevalt.
Niet versagen. Niet wanhopen. Maar
wel: stenen aandragen, meewerken,
meedoen in het vertrouwen dat God
achter Zijn zaak staat. Hij alleen zal het
ons doen gelukken. Ons. Hier komt on
ze arbeid in het gezicht.) De Heere wil
van mensen gebruik maken om Zijn
eeuwige raadsbesluiten ten uitvoer te
brengen. Paulus schrijft: „Wij zijn Gods
medearbeiders". In Zijn kracht mag er
j gewerkt worden en zo alleen kan het.
We mogen niet stil blijven staan. We
mogen niet stil blijven zitten, „Wij Zijn
knechten zullen ons opmaken en bou
wen". Wat een wonder, dat dit mogelijk
is. God opent nog altijd deuren en baant
nog steeds de wegen. Hij wil nog knech
ten gebruiken om Zijn werk ten uitvoer
te brengen. Knechten, eigenlijk staat er:
slaven, mensen die niet langer vrij zijn
in hun doen en' laten. Zij staan in
dienst van de Almachtige. Ze hebben
het niet langer zelf voor het zeggen. Ze
worden geroepen om stenen aan te dra
gen. Grote en kleine, net naar ieder til
len kan. Ze mogen bouwen. De tekst van
deze overdenking spreekt eerst van
Gods gave en pas daarna van onze op
gave. Zullen we deze volgorde in het
oog blijven houden?
Zo God voor ons is, wie zal tegen ons
zijn? Dat is geloofstaal lezer(es), want
de taak, die op onze schouders rust, is
geen gemakkelijke. Voor mensen te
zwaar. Maar in Gods kracht kunnen we
dat werk aan en kunnen we doorgaan
met getuigen van de liefde Gods in
Christus Jezus. Hij gaf Zijn kind over
in de dood opdat vijanden Zijn vrienden
zouden kunnen worden. Van die goed
heid mogen we spreken. De bouwstenen
worden weer aangedragen opdat we er
mee zouden werken naar de ons ge
schonken gaven.
De Heere rekent op u. Hij belooft Zijn
bijstand. Ja, dan zeggen we het Nehe
mia na: en wij. Zijn knechten, zullen ons
opmaken en bouwen. God wil dat we
onze schouders zetten onder Zijn werk.
De Koning der Kerk is het waard. Hij
zegene allen, die geroepen worden om te
bouwen, of dat nu in het openbaar is of
achter de schermen. Of we leiding geven
aan onze jongens en meisjes, of dat we
als ouders en grootouders voor hen bid
den. Hij zegene ons allen en stelle tot
een zegen.
Hij geve waakzaamheid.
Hij make weerbaar.
Tot glorie van Zijn Naam alleen!
Polsbroek.
G. C. KUNZ
Een Tholenaar die in Engeland gron
den bedijkte, die van moerassen vrucht
baar land maakte, in de adelstand werd
verheven zelfs, de gunsteling van twee
Engelse koningen, ziehier in het kort
het leven van Cornells Vermuyden. Een
leven van waardering, maar misschien
nog meer van verguizing. Door jaloezie
en tegenwerking van collega's ook wel
door eigen schuld. Hij was geen ge
makkelijk mens, hooghartig en zelf
zuchtig. Zijn laatste levensjaren bracht
hij door als een vergeten Engels burger.
Dat de eens zo rijke man in armoede
gestorven is, blijkt niet waar te zijn. Tot
zijn dood in 1677 heeft hij in betrekke
lijke welstand geleefd.
Omdat hij in 1621, dus 350 jaar gele
den, naar Engeland vertrok, wil ik In
dit artikel een en ander uit zijn leven
vertellen.
Op Tholen.
Omstreeks 1590 werd hij in St. Maar
tensdijk geboren. Zijn vader was Gilles
van der Muyden, schepen van St. Maar
tensdijk. Zijn moeder Sara Werckendet
was de dochter van de Zierikzeese bur
gemeester Lieven Werckendet, een be
kend waterbouwkundige, die op ver
zoek van de Staten van Zeeland nogal
eens de dijken en stromen aan een des
kundig onderzoek onderwerpt. De mees
te magistraten van Schouwen hielden
zich trouwens veel met indijkingen be
zig.
Zo ook de in Brouwershaven geboren
dichter Jacob Cats.i Tijdens het 12 jarig
Bestand (1609 - 1621) kocht hij voor een
spotprijs land in het westelijk deel van
Zeeuws-Vlaanderen. Gedurende de
voorafgaande oorlog was hier veel land
onder water gezet. Nu er een tijd van
vrede aanbreekt, heeft Jacob Cats dit
land weer drooggelegd.
Hij heeft er grote winsten gemaakt,
de oorzaak van zijn groot vermogen dat
hij bij zijn dood kon nalaten. Ook Cor
nells Vermuyden heeft hier gewerkt en
het inpolderen geleerd.
Zijn zuster Cornelia was getrouwd
met de Thoolse burgemeester Joachim
Liens. Deze heeft vermoedelijk op een
diplomatieke zending als afgevaardigde
van de Staten-Generaal de koning van
Engeland gewezen op de verdiensten
van zijn zwager Cornells. Die in Enge
land een betere toekomst voor zich zag
dan het ambt van ontvanger in Tholen,
dat hij bekleedde. Nu in 1621 een eind
kwam aan de 12 jarige wapenstilstand
en de oorlog met Spanje werd hervat,
zou er vermoedelijk op het gebied van
indijken en inpolderen voorlopig niet
veel te doen zijn. Daarom vertrok Cor
nells Vermuyden omstreeks die tijd
naar Engeland.
Grote polder drooggelegd.
Eerst was het wat klein werk. Een
doorgebroken dijk van de Theems bij
Dagenham werd gedicht en het park bij
het koninklijk kasteel Windsor met een
dijk omgeven en beschermd.
Cornells Vermuyden genoot de gunst
van de koning Jacobus I en na diens
dood ook van zijn zoon en opvolger Ka-
rel I. Deze droeg hem in 1626 een groot
werk op: de droogmaking van de moe
rassen van Hatfield Chase.
Hij pakte het werk energiek aan.
Midden in het droog te leggen gebied
ging hij op een eiland wonen, vanwaar
hij goed toezicht kon houden op de
werkzaamheden. Het was hem gelukt
ongeveer 200 Zeeuwen aan te werven,
waarvoor zelfs een eigen kerk werd
gebouwd.
Alles ging naar wens, het volgend
jaar reeds waren de moerassen zo goed
als droog en zaaide men er naar Zeeuws
gebruik koolzaad in. Nog een paar jaar
was men bezig met het afwerken: de
verkaveling en het graven van sloten en
men had een groot vruchtbaar gebied
verkregenj Uit dankbaarheid verhief de
koning hem in de adelstand (1629),
voortaan mocht hij zich noemen Sir
Cornells Vermuyden.
Hoewel de opbrengst tien a twintig
maal zo hoog was als voorheen, waren
niet allen tevreden. Op enkele hoger
gelegen gedeelten van dit koninklijk do
mein woonden ook mensen. Naar harte
lust konden ze vissen en jagen, toezicht
was er in deze grote moerassige streek
zo goed als niet. Dat was nu voorbij. En
ze hadden er ook erfrechten. De me
thode van Vermuyden was bochten in
rivieren af te snijden en rechte kanalen
te maken. Nu bleek het dat deze nieuwe
afvoerwegen niet voldoende waren en
de polders die altijd droog waren onder
water liepen. En dat was gebeurd door
een vreemdeling, een Hollander. Her
haaldelijk kwamen vechtpartijen en op
stootjes voor, nieuwe dijken werden
doorgestoken, pas gegraven sloten
dichtgegooid. Toen de koning met zware
straffen dreigde en wat ruiters stuurde,
keerde de rust enigszins terug. Maar de
lont bleef bij het kruit liggen, dat zou
Vermuyden bij zijn volgend project on
dervinden.
Nog vóór deze droogmakerij was hij
getrouwd met Katharina Lapps, de
dochter van een koopman uit Londen
(1623) Hun 6 kinderen (een zoon en 5
dochters) zijn allen met Engelsen ge
trouwd.
De tweede droogmaker\j.
De beste jaren van zijn leven is Cor
nells Vermuyden bezig geweest met de
drooglegging van het 38.000 ha grote ge
bied Great Level of the Fens. In 1630
werd hij met de.leiding ervan belast.
Nog meer tegenwerking ondervond
hij hier dan bij zijn eerste grote werk.
Een tegenstander en concurrent van
hem was de Hollander Westerdijk. Deze
hield er een ander systeem op na, hij
wilde bestaande rivieren uitdiepen en
met dijken omringen om op die manier
de stroom binnen nauwe grenzen te
houden en zo de snelheid vergroten,]
Vermuyden wilde hetzelfde doel be
reiken door de bochten af te snijden en
de rivieren zo recht mogelijk te maken.
Verder was er ontevredenheid onder
de eigenaars over de verdeling en het
deel dat de leiders van de bedijking
toekwam.
Toen kwam er de burgeroorlog in
Engeland. Koning Karel I werd ont
hoofd (1649) en Cromwell werd de heer
ser in Engeland. Hoewel Vermuyden
zeer in de gunst had gestaan van de
Engelse koningen, koos hij de zijde van
Cromwell.
Het werk van de droogmaking stond
luim 10 jaar stil. In 1652 kwam het
werk klaar. De laatste maanden hadden
er nog 500 HoUandse krijgsgevangenen
meegewerkt, die zich in het eerste jaar
van de oorlog met Engeland na de ne
derlaag van Tromp in de 3 daagse zee
slag hadden moeten overgeven.
In 1630 had Vermuyden 4000 gemeten
ondergelopen land in Sedgemoor ge
kocht van de kroon voor 12.000 pond
sterling. Wel werd er beweerd dat hij
slechts de helft van de koopsom had
betaald, maar het is nooit bewezen dat
dit werkelijk het geval was. Dit land
wUde hij nu droogleggen, maar zijn
verzoek hiertoe werd door het Parle
ment afgewezen.
Na die tijd horen we niet meer van
hem. Hij stierf in 1677 als een vergeten
burger. Misschien ook wel door zijn
verhouding tot Cromwell en de latere
terugkeer van de koning (Karel II) wil
de hij liever niet meer op de voorgrond
treden. Twistziek en agressief als hij
was (hij heeft tal van processen ge
voerd!) kon hij het niet verkroppen dat
hij onder druk van zijn oorspronkelijke
plan heeft moeten afwijken.
Middellbung.
L. van Wallenburg.
De herfstzon strooit haar goud op
heesters, struiken, bom,en.
En maakt het afscheid tot een feest.
We wand'len onder ruiselende bogen,
En vragen met verrukte ogen
Is 't hier wel ooit zó mooi geweest?
Stil gaan we door dit wonderland van kleuren,
En denken bij het verder gaan
Wat is er toch veel schoons in 't leven,
Maar weten ook, het is maar even,
Soms brengt dit in het oog een traan.
Wij drinken in dit warme kleurenwonder.
En om ons warrelt blad na blad
Wij wand'len door, blijmoedig, 't hoofd geheven,
Vol dank aan Hem die al dit schoon wil geven,
En ons wil leiden naar Zijn stad.
I^NERTA.
S
IBRVOLGVBRHAAL
door Sibe vmn Aangiani
48 (Slot)
Van Haren bleef met een deel
van zijn volk aan boord van het vero
verde schip, terwijl hij het bevel over
ziJn eigen schip overgaf aan zijn luite
nant.
Op dit ogenblik hoorden ze van uit de
verte een groot gejuich. Hopman Daam
keek in de verte, „'t Schip van Marti-
nus Brand", zei hij. „Hij ligt naast een
iijskayer. 't Schijnt dat hij die genomen
neeft. Ja, kijk de Princevlag in top".
Inderdaad, Martinus Brand had het
weede schip genomen. De andere sche
pen ontkwamen echter.
>,Ik denk, dat Brand wel overgaan zal
op dat schip", zei Hopman Daam tegen
iiotse. „Zijn eigen schip was niet veel.i
Hij keek al lange tijd uit naar een
goed schip. We behoeven aan vervolging
niet te denken", voegde hij eraan toe.
„Tenminste niet, als we naar de Sont
Willen", antwoordde Hotse. „Mijn schip
«an nog wel tegen de wind in komen,
maar de andere schepen
„Ook wij wel", zei Hopman Daam.
.■Maar 't zal wel te veel tijd kosten.
Want als de wind zo bUjft, wordt 't niet
nest. Dat kan ons wel een week kosten
en onze proviand is bijna op. Kijk, de
andere schepen zijn ook vlak bij".
Ze voeren nu samen op naar het
noord-oosten. In plaats echter dat de
wind nog verder uit ging naar het oos
ten en door het oosten naar het zuiden,
kromp hij. Hotse stond bij de grote mast
en tuurde in de verte.
„We krijgen het pal in de wind", zei
hij tegen de stuurman, „'t Zal een toer
worden".
Langzaam vorderden ze. Hotses schip
was steeds vooraan. Hij wilde echter
dicht bij de anderen blijven. Zo ver
streek de dag. De zon zonk onder in het
westen en goot haar laatste gouden
glanzen over zee. Hotse was in een
feestelijke stemming.! Hij had tegen de
avond al zijn manschappen verzameld
en hun voorgelezen Johannes 12 9-19.
Dan had hij gebeden met hen. Nu
peinsde Hotse: „Ik moet zorgen, dat ik
een geestelijke aan boord krijg. Zodra ik
gelegenheid krijg, moet ik daar werk
van maken". Zijn ogen blikten over 't
wijde water. Wat een heerlijke dag toch!
Langzaam tomden de schepen tegen de
wind op. De wind nam toe tegen de
avond. Hotse verdeelde de v/acht.
„Steeds dezelfde koers houden", zei hij
tot de stuurman. Dan begaf hij zich ter
ruste.
De volgende morgen kwam de zon
prachtig op. Nog altijd blies de wind fel
uit het noord-noord-oosten. „Hij is niet
weer gekrompen", zei Hotse tegen Ja
kob. „Ik ben er blij om, want anders
hadden we een pak regen gekregen.
Hoe staat het met de proviand?"
„O, wij hebben nog wel. Maar zo
straks heeft Treslong geseind of wij
voor hem hadden".
„En wat heb je teruggeseind?" vroeg
Hotse.
„Dat hij even geduld moest hebben",
antwoordde Jacob. „Ik durfde het alleen
niet wagen om
„Je had me even moeten roepen", viel
Hotse hem in de rede. „Enfin, ik zal
onmiddellijk de voorraad opnemen",i Hij
begaf zich naar de kombuis. Dan daalde
hij met de kok in het ruim af. Hoofd
schuddend kwam hij boven, „'t Valt me
erg tegen", zei hij. ,JVIaar we moeten
toch onze makkers helpen". Dan liet hij
een zestal matrozen een kaas en brood
naar Treslongs schip roeien. Ook deed
hij er een paar pond spek bij. Diezelfde
dag zond hij brood en een kaas op zijn
verzoek aan Adam van Haren.
*t Ging uiterst langzaam. Weer daalde
de zon. Hotse keek uit naar het oosten,
waar in de verte de HoUandse kust
zichtbaar was. Hij zag een torentje. „Dat
moet Egmond zijn", mompelde hij. Dan
keek hij naar de andere schepen. Tegen
de blauwe lucht staken helder af de
zeilen en de masten. Plotseling schrok
Hotse op. Op het Admiraalsschip werd
een seinvlag gehesen.
„Wat zullen we nu hebben?" zei Hot
se tegen Rooie Wieger, die naast hem
was komen staan. „We worden op het
Admiraalsschip geroepen. Dan maar di
rect. Anders wordt het te donker".
Ogenblikkelijk begaf Hotse zich naar
het schip van Lumey. Spoedig waren
alle kapiteins aanwezig.
„Mijne Heren", zei Lumey, „van ver
schillende schepen heb ik bericht ge
kregen, dat hun proviand op is. 't Is al
les de schuld van die ellendige Engel
sen. Hadden we nog gelegenheid ge
kregen, proviand in te slaan, dan zou
den we door kunnen varen, maar nu
wordt het moeilijker. Was de wind niet
zo ongunstig, dan hadden we wellicht
al een haven bereikt, waar we eten
hadden kunnen krijgen. Of misschien
hadden we dan al een korenschip kun
nen overmeesteren,! Maar de wind zat
gister en vandaag pal in dezelfde hoek.
En 't lijkt me toe, dat hij nog wel ge
ruime tijd daar kan blijven. Dan lopen
we vast. Hoe is de toestand op uw
schepen?"
Alle kapiteins brachten rapport uit.
Het bleek, dat op de meeste schepen
bijna niets meer was. „Had Hotse ons
niet geleend vandaag, dan hadden we
al niets meer gehad", zeiden Treslong
en Adam van Haren. „Ik weet niet of
hij nog meer heeft".
„Ik heb nog voor één dag voedsel",
zei Hotse.
„En ik kan mijn mannen morgen
vroeg nog eten geven", zei Martinus
Brand. Ook anderen uitten zich in de
zelfde geest.
„Dan zullen we onze koers wijzigen",
antwoordde Lumey. „'t Is hard, ons
plan te moeten opgeven, maar er is
niets aan te doen".
„Ik stel voor, dat we trachten Den
Briel te vermeesteren", zei Treslong. „Ik
ben daar zeer goed bekend en
„Ja, ja", sneed Cabeljauw hem af.
„Wij kennen uw voorliefde voor Den
Briel is een sterke stad en wat moeten
wij beginnen met ons handjevol man
nen? Bovendien vrees ik, dat Boshuizen
in de Zeeuwse wateren kruist".
„Het is een waagstuk", antwoordde
Treslong, „maar weet gij beter? Wij
moeten voedsel hebben, het kost wat het
kost".
„Is u goed in Den Briel bekend?"
vroeg Hotse aan Treslong.
„Dat zou ik denken", antwoordde de
ze. „Mijn vader was er baljuw en ik
heb er mijn jonge jaren doorgebracht".
„Dan naar Den Briel", stelde Hotse
voor.1 „Wie weet of het ons niet lukt, er
vaste voet te krijgen".
„Och, dwaasheid", zei Lumey. „Dat
zal niet gaan. Maar wellicht liggen in de
Maasmond koopvaarders, die we kun
nen vermeesteren. Laten we naar het
zuiden afzakken. En als er koopvaarders
zijn, kunnen wij ze allicht pakken".
Hoewel met bezwaard hart, stemden
allen ermee in. Onmiddellijk begaf
ieder zich aan boord van zijn schip en
weldra gingen allen zuidwaarts. De vol
gende morgen zat de wind nog in de
zelfde hoek. 't Liep tegen de middag,
toen ze voor de mond van de Maas
kwamen. Hopman Daam en Martinus
Brand lagen aan de kop. Hotse had ge
rapporteerd, dat in de Maas koopvaar
ders lagen. De wind was gekrompen en
stond nu in het noord-westen. Van Ha
ren en Brand voeren vlak naast elkan
der.
„Daar gaan ze", schreeuwde Van Ha
ren. Inderdaad zagen ze de koopvaar
ders verdwijnen naar Rotterdam.
„De kans is verkeken", schreeuwde
Van Haren tegen Brand.
Hun schepen waren heel dicht bij el
kaar.
„Heb je nog wat te eten?" schreeuwde
Brand.
„Nog een stuk kaas", antwoordde Van
Haren,i
De schepen lagen nu tegen elkander
aan.
„Hier". Van Haren brak de helft van
de kaas af, en wierp het Martinus Brand
toe. De beide mannen verslonden gretig
de kaas. Ze hadden nog niet gegeten die
dag. Hun manschappen hadden die mor
gen nog een karig ontbijt genuttigd, de
beide kapiteins hadden moeten vasten,
„Wat nu?" zei Van Haren, toen de
kaas was verdwenen.
„Naar Den Briel", antwoordde Brand.
„Het moet wel".
Van Haren haalde de schouders op.
„In Gods naam", zei hij.
Ze voeren verder, 't Was twee uur,
toen ze het anker voor Den Briel lieten
vallen. De vloot, vierentwintig schepen,
volgden hen. Een ogenblik later werden
de zeilen gegeid.
Enkele weken daarna voer Hotse te
rug. In Sexbierum werd hij met blijd
schap begroet. Wijbe Germs met zijn
vrouw en dochter werden aan boord ge
nomen. Nu ging het naar Emden, een
nieuwe toekomst tegemoet. Hotse en
Anne stonden naast elkander en zagen
langzaam de kust van Friesland uit het
gezicht verdwijnen.! Anne was weemoe
dig gestemd.
„Vaarwel, Friesland", fluisterde ze.
Hotse drukte haar arm. „We gaan een
nieuw huis bouwen", zei hij. „We gaan
de vrijheid tegemoet. En eens komen we
terug". „Amen", zei Anne.
EINDE