EIIArtDEtI tllEUWS Overdenking PUBRBINK DE WATERGEUS Zeeuwse wandelingen Charlotte van Bourbon en Louise de Coligny uit de Heilige Schrift 2e Wad Vrijdag 18 juni 1971 No. 3995 P. NELISSE GRAMMOFOON PLATEN J. ZANDSTRA SOMMELSDIJK SPAAÏÏBANK EN ALLE BANKZAKEN VOOK GEZIN EN BEDBUF Voorstraat 36, Middelhaxnis BQk. Lat^:eweg 15, Ooltgesnsïdaat KOLFF Middelharnis Het IKOR Protesten Onbegrijpeiyk. Op de onlangs gehouden jaarvergade- ,jng van de Confessionele Vereniging jijn enige harde noten; gekraakt ten aanzien van de IKOR-uitzendingen van de laatste tijd. Het IKOR (Interkerkelijk Overleg in Badio-aangelegenheden) is na de oorlog voortgekomen uit de vernieuviringsdrang voornamelijk van de groep „Gemeente- Opbouw" binnen de Ned. Her\r. Kerk. jlen wilde af van het vooroorlogse ra- Jjobeleid, dat te weinig apostolair ge richt was. Het IKOR zou dan ook z'n diensten kunnen bewijzen in het ge sprek tussen de richtingen. Populair ge zegd moest het IKOR helpen aan het vervaardigen van de eenheidsworst, waarnaar de mannen van Gemeente- Opbouw zo zaten te snakken Het IKOR werd breed opgezet. De Gereformeerde Kerken kreeg men (toen nog) niet mee.i Zij gaven er de voorkeur aan hun geestelijke uitzendingen door een chr. omroep (in casu de N.C.R.V.) te laten verzorgen. Maar de Algemene Doopsgezinde Sociëteit, de Remonstrant se Broederschap, de beide Lutherse ker- ten en de Zeister Broedergemeente de den wèl mee. De eerste uitzending van iietlKOR had plaats in maart 1947; de zendtijd bedroeg toen drie uren per zondag. Het IKOR wenste niet te volstaan met de uitzending van gewone kerkdiensten. Er werden ook oecumenische diensten, jeugddiensten, kinderdiensten, zang- diensten uitgezonden, terwijl daarnaast ruimte werd gemaakt voor andere uit- jendingen op godsdienstig terrein: re portages, interviews, en een brede in- iormatie over het kerkelijk en geestelijk leven. Van het begin af is er onbehagen ge weest over de wijze waarop het IKOR zijn taak opvatte. Het had steeds een zeer ruime blik, behalve naar rechts. De Ger. Bond kwam weinig aan z'n trekken. Slechts enkele „begenadigde" predikers viel de eer te beurt een IKOR ■dienst te mogen leiden. Gevolg was dat de Gereformeerde predilïing zelden voor liet IKOR viel te beluisteren; immers, de Ger. Bonders werden uiteraard als Hervj predikanten niet gevraagd om diensten te leiden voer de N.C.R.V., daar hun Kerk was aangesloten bij het IKOR Inmiddels gingen de IKOR-uitzendin gen steeds meer achteruit, en ademden ze op den duur gelieel de geest van de oecumene en de nieuwe theologie. Twee recente uitzendingen deden wel de deur dicht. Over de eerste schreven we on langs: het beruchte programma waarin de Groningse predikant Ds. iVI. A. Krop zijn visie gaf op het leven na de dood. De tweede was het programma „Werken op Zondag", dat de studie in de theolo gie moest stimuleren, maar dat in wer- kdijkiieid neerkwam op het belachelijlc maken van het werk van een predikant. Op genoemde vergadering van de Confessionele Vereniging hebben Prof. Dr. G. P. van Itterzon en Prof. Dr., A. F. N. Lekkerkerker in scherpe bewoor dingen geprotesteerd tegen het IKOR- beleid. Van Itterzon noemde het IKOR een „achterlijke instantie", die blijkbaar Mg niet weet wat inspraak van de luis teraars en de kijkers betekentHij vond dat de kerken zich zo spoedig mo- Selijk uit het IKOR moeten terugtrek ken, Lekkerkerker voegde daaraan toe tot de „Dood-is-dood"-uitzending van Ds. Krop in het noorden kerkverwoes- tend heeft gewerkt. Ook hij had geen goed woord voor het IKOR over. Het is gewoon verbazingwekkend te teen hoe de voormannen van het IKOR «P deze scherpe kritiek hebben gerea- Sserd. Hun enige verweer was, dat men ran Confessionele zijde nooit eens iets positiefs heeft gezegd, maar dat men nu Wl met kritiek komt. Bovendien zijn er zoveel anderen, die genoemde uitzen- fagen wel hebben weten te waarderen. Men huldigt blijkbaar het principe: „De Bieeste stemmen gelden". Overigens is iiet zeer de vraag of de meerderheid wn kijkers en luisteraars deze program ma's graag wilIk sprak althans taitenkerkelijken die zich stomverbaasd afvroegen hoe het mogelijk was dat Ds.. Krop dergelijke dingen kon beweren, zonder door een kerkelijlte instantie op zijn vingers te worden getiktDaar voor hoeft men dus niet tot de Confes sionele Vereniging of tot de Ger. Bond te behoren. Het is inderdaad onbegrijpelijk dat dit soort uitzendingen zomaar kan door gaan, zonder dat hiertegen van kerke lijke zijde wordt geprotesteerd. De gelden van de kerl<, die met moeite wor den bijeengebracht, zo zei Prof. Van Itterzon het, worden zomaar gebruikt om de kerk te ondermijnen. En dat is de waarheid. Waarnemer. iyUUiSIIHIHt»ffiffi8U«H9agWHUH LANDBOTTW MECHANISATIEBEDRIJF TEL. (01875) 216 NIEXJWE-TONGE III TENZIJ Jezus (antwoordde en zeide tot hem: voorwaar, voorwaar zeg ik u, tenzij dat iemand wederom ge boren worde, hij kan het Konink rijk Gods niet zienj Joh. 3 3. III. Het geloof in de wedergeboorte geplant, als Schriftuurlijk kenteken van de wedergeborene. In de wedergeboorte plant Gods Geest het geloof in het hart van de zondaar. Wij moeten dan echter ter dege onder scheid maken tussen het geloof als een hebbelijkheid, ingestort vermogen en het geloof in zijn dadelijke oefeningen. Waar God Zijn genade verheerlijkt is het geloof als vermogen geplant, maar niet immer is dat geloof werkzaam, zo als duidelijk blijkt in ondersclieidene voorbeelden, die de Heilige Schrift ons geeft.'Denk aan David, toen hij klaagde: Ik zal nog één dezer dagen door de han den van Saul omkomen; aan Sion, dat klaagt: De Heere heeft mij vergeten en heeft mij verlaten; aan Petrus, die uit riep: Ili verga; zonder de dadelijke be arbeiding van Gods Geest kan Gods kerk geen geloof oefenen, alhoewel hoe ook door satans aanvechtingen benauwd en bestreden, zij nooit meer het eenmaal ontvangen geloof zullen kunnen kwijt raken, want de Heere zei tot Petrus: Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoüde. Hun geloof ligt vast in de voorbede van Christus. Dit ingestorte geloof, werkzaam wor dend door de bearbeiding des Geestes, heeft immer tot haar voorwerp het Woord Gods. In het vorig artikel hebben we de eerste twee huwelijken van Prins Wil lem besproken. Het eerste met Anna van Buren, dat blijkbaar wel gelukkig geweest is, en dat hem veel geldelijk voordeel, eer en aanzien iieeft opgele verd. Bij zijn tweede huwelijk hoopte hij machtige bondgenoten in Duitsland te verlvrijgen (Saksen, Hessen). Hij heeft ze niet gekregen, evenmin als huwe lijksgeluk. Toen Anna van Salcsen nog leefde trad hij voor de derde maal in het huwelijk. Charlotte van Bourbon Deze derde vrouw van de Prins was een adellijk Frans meisje viit het huis van Bourloon, geboren in 1546, dus 13 jaar jonger dan haar gemaal. Tegen haar zin Avas ze door haar streng rooms- katholieke vader, de hertog van Mont- pensier, in het klooster te Jouarre ge bracht. Na een paar jaar (ze was toen 13 jaar oud) werd ze liier abdis van het l<:looster. Onder de protestanten van Franlcrijk, de Hugenoten, had ze veel familie en kennissen. Ze blijft aan het hoofde van het klooster, maar in 't ge heim krijgt ze onderricht van een' pro testantse leraar en belijdt ze de leer der Hugenoten. Vanzelf moet dit uitko men. Om moeilijkheden te voorkomen vlucht ze met een paar nonnen uit het lUooster en gaat naar het hof van Fre- derik III van de Paltz te Heidelberg, een beschermer van de Protestanten. Daar doet de Prins haar een huwelijksaan zoek, dat ze met „ja" beantwoordt. De Prins zelf v/as sinds 1573 een belijder van de leer van Calvijn geworden. Door IViarnix van St. Aldegonde wordt ze hierlieen gebraclit, waar ze te Brielle aan land stapt. Op 12 juni 1575 zegent iiaar predikant Jean Taffin in de Grote kerk aldaar het huwelijk in. „Ten Briel is zij gekomen. Al met triumphe groot. Dat hebben die burgers vernomen. Men schoot ze menigen schoot Tot den Prins zijner vromen. Men nam haar bij de hand, Men hiet haar wellecomen Al in des Prinsen land". Kort daarop houden ze hun feestelijke intocht in Dordrecht. De Staten van Holland geven het jonge paar een hu- welijksgift van 6000 pond 36.000,—). In romanvorm is het leven van deze derde vrouw van de Prins beschreven in „de Lelie van ons Vorstenlauis". Het is geschreven door de Amerikaan se schrijfster Caroline Atwater Mason en door eert docliter van dr. A. Kuyper in het Nederlands vertaald. Het boeli is al meer dan een halve eeuw oud, maar het boeit en ik heb het nog eens met genoegen gelezen. In deze historische roman wordt ge sproken over het huis in de Langedelft te Middelburg. Deze woning was toen in het bezit van de Prins. Hij vertoefde er dikwijls om van hieruit de krijgs- operaties in Zeeland te leiden. Ook met zijn derde vrouw woonde liij belialve in Delft, Breda en Antwerpen af en toe in Middelburg. Hier werd in 1577 hun tweede dochter Elisabeth geboren, ge noemd naar de koningin van Engeland. In 1883 is de woning afgebroken en op de plaats ervan (op de hoek van de St. Janstraat) een school gebouwd. Toen mert in 1933 de 400ste geboorte dag van de Prins herdacht, lieeft men boven het poortje van deze school een gedenksteen aangebracht: Hier stond het huis toebehorend aan Prins Willem I c. 1574—1582 (c circa) Bij het bombardement van 15 mei 1940 is de school verwoest. Niet allen waren het met dit huwelijk eens. Vooral de familie van zijn tweede vrouw Anna van Saksen was kwaad. Wanneer de Prins het gerucht verspreid had dat zijn tweede vrouw dood was, dan hadden ze geen bezwaar gehad. Maar ze leefde nog en de Prins had zich OOK V007? Onze Catechismus zegt: „dat ik het al voor waarachtig houd, wat God in Zijn Woord heeft geopenbaard. Dit geloof richt zich dus op wat God in Zijn Woord geopenbaard heeft en dit is wet en evangelie. Daarom spreken onze ouden dan ook wel van een ge loof der wet en een geloof des Evange lies. Onder het geloof der wet verstaat men dan, het geloven van de rechtma tigheid van Gods eisen en In het licht ervan de totale verdorvenheid des men sen, die zich in het licht der wet open baart en' de vloekwaardigheid van de mens, omdat God gezegd heeft: Ver vloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet om dat te doen. Toch zal iemand, die in ziclizelven kent die krachtige overtuigingen van Gods wet, zich niet kunnen verzekerd houden van een aangevangen zaligma kend werk van Gods Geest in hem, daar er voorbeelden zijn van mensen, die ondanks die zware overtuigingen weder terugvielen in hun godloos leven van voorheen. Toch hoe moeilijk het ook is om ze ker en wezenlijk te onderscheiden tus sen de overtuiging in hen, in wie Chris tus daarna een gestalte verkrijgt en tussen de wettische bewegingen, die somiS in verworpelingen zijn, zal ik eni ge dingen afschrijven uit een dienaan- gaand zeer gepast werkje, wat ik vóór mij heb, waarin gezegd wordt wat zel den in voorbijgaande overtuigingen ge vonden wordt: ,,I. De overtuiging der huichelaars en verworpelingen zijn gewoonlijk bepaald tot enige zeer grove overtredingen, zo bekende Saul niet meer dan het ver volgen van David, 1 Sam., 26 21, en Ju das beleed alleen het verraden van on schuldig bloed, Matth. 27 4. Maar die overtuigingen waarmee God Zijn weg in de ziel bereidt, al beginnen zij mis schien bij een of meerdere grove of bij zondere zonde, zij houden daar toch j niet op, maar die mens wordt voortge- I leid om meerdere wetsverbrekingen te zien en kwaden zonder getal, die hem omgeven, gelijk David sprak bij het gezicht van zijn zonde. Psalm 40 13. En in één woord, die algemene overtuiging (indien ik haar zo noemen mag), is niet maar in het onbepaalde, gelijk wij ge woonlijk de ongevoelige mensen horen spreken, dat zij in alles zondigen, maar zij gaat tot in bijzonderheden; evenals Paulus daarna van zichzelven spreekt, dat hij niet alleen de grootste der zon daars, maar in 't bijzonder, dat hij een lasteraar en vervolger was, 1 Tim. 1 13. 2. De overtuigingen der geveinsden raken zelden de bedorvenheid van hun hart en het lichaam des doods, hetwellc een afkerigheid veroorzaakt van het geen goed is en hetwelk zeer sterk neigt tot hetgeen kwaad is. Gewoonlijk be vinden wij, dat waar de geveinsden van zichzelf in de Schrift spreken zij dit met hoogmoed en zelfverheffing doen, eensdeels alsof zij zonder bederf waren, met de Farizeeën zeggend: Gij zijt geheel in zonden geboren en leert gij ons. Joh. 9 34, en van grote zonden spreken wij als Hazaël, 2 Kon. 2 13: Ben ik een kind, dat ik deze grote zaak zou doen?, andersdeels spreken zij van hetgeen zij ondernemen willen, even als de mens, die zeide: Meester, ik zal U volgen, waar gij ook henen gaat, Matth. 8 19. Zie hoe het volk spreekt, Jer. 42 2-7. Zij ondernemen en belo ven alles te doen wat God hun gebieden zal, zodat hij altijd enigszins hun eigen gerechtigheid oprichten en zich niet on derwerpen aan de rechtvaardigheid Gods. Maar ik mag zeggen, dat over tuigingen en ontsteltenissen omtrent de verdorvenheid des harten en dat li chaam des doods, hetwelk ten kwade neigt en ten goede onbekwaam maakt, niet 't minste gedeelte zijn van het werk waardoor de Heere Zijn weg bereidt. Zij zijn gewoon zichzelven als zeer ellendig te beschouwen wegens een lichaam der zonde en zijn ten einde raad, hoe daar van verlost te worden, gelijk Paulus spreekt, toen hij daarna nog was onder de kwelling der verdorvenheid, Rom. 7 19-24j 3. Gewoonlijk zal men bevinden, dat de overtuigingen der geveinsden óf zo ernstig niet zijn, dat ze blijven heersen totdat zij voldoening gekregen hebben, gelijk het geval was met Kaïn, die een stad ging bouwen en van wiens over tuigingen men verder niet hoort. Gen. 4 17; en met Felix, die heenging tot een meer gelegener tijd, en van wiens leven men verder niets verneemt. Hand. 24 25, óf indien dat werk zeer ernstig wordt, zo loopt het tot een ander uiter ste aan, tot wanhoop, geen plaats over latende om enigszins te ontkomen, Matth. 27 54. Maar waar de Heere zijn weg bereidt, is het zo ernstig, dat de mens het niet kan laten varen, totdat het voldaan is, en tegelijkertijd ziet hij uit naar hulp, hetwelk beide duidelijk blijkt uit de woorden van de stokbe waarder. Hand. 16 20: wat zal ik doen, opdat ik zalig worde? Dat ernstig vra gen om hulp is een zeer opmerkelijke zaak in de voorbereiding, welke tot Christus leidt. Nochtans begeren wij dat niemand hierin al te grote kracht steke, nademaal God klaardere onderscheiding heeft gegeven tussen het goede en het kwade werk". En dat is terecht: Er is een klaarder onderscheid. Ge moet de welstand van uw ziel niet vaststellen op grond van de overtuigingen, want de overtuigin gen zijn daartoe van node, om de ziel tot de kennis van Christus te brengen. Daar zijn 2 grote kentekenen van de waarachtig wedergeborene, die betrouw baar zijn, die Schriftuurlijk zijn en die wij ter toetsing nu zullen voorhouden en een volgende maal nader zullen be zien. Het eerste waardoor men zijn gena- destaat kennen kan, is het aangrijpen van. Christus door het geloof, zoals Hij ons in het Evangelie wordt voorgehou den. Dit aangrijpen heeft in Gods Woord zijn onderscheidene benamingen en daaromtrent hopen wij u nog uitvoeri ger te schrijven, ons ook daarin rich tend naar de schone en leerzame leidra den, die in de practicale werken onzer vaderen ons worden voorgehouden. Het tweede grote kenteken van de genadestaat en van het waarachtig za ligmakend deel aan Christus is het nieuwe schepsel, volgens Paulus' regel aan de gemeente van Corinthe geschre ven, 2 Cor. 5 17: Indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel. Ook daaromtrent hopen wij nog nader te schrijven. Wel kan in dit verband worden opgemerkt, dat de noodzaak van de toetsing van zichzelf aan de Schrif tuurlijke gegevens nooit genoeg beklem toond wordt De donkerheid over Gods kerk in de zware tijden, waarin wij leven, open baart zich ook in het feit, dat over ve len van Gods lieve kinderen een scha duw en wolk ligt uitgestrekt, die veels zins voortvloeit uit de grote onkunde, die ook in betrekking deze zo noodzake lijke dingen, onder Gods kinderen is, waardoor zij zichzelven dikwijls toetsen aan regels, die Gods WOord ons als zo danig niet geeft en zich beroven van de troost, die het kennen van Gods welda digheid verschaft. Veeltijds toch, zo las ik eens, valt men in het gebrek dat men de kleingelovi- gen wil troosten door ze enkel te doen inkeren tot zichzelven en ze te bepalen bij wat ze ondervonden hebben (en wat doet dan de kennis van hun verloren staat, die ze in zich bespeuren, hen in hun ellende zuchtend over de wereld gaan), terwijl men verzuimt ze als gans verlorenen te leren uitgaan uit zich zel- ven, om in Gods gebaande wegen Chris tus te vinden als het offer, waarin de Vader Zijn welbehagen had, en waarin de schuldige en veroordeelde zondaar vrijspraak vindt en vrede". De Heere lere en onderrichte door Woord en Geest in de vervulling van het Woord, dat alle Zijn kinderen van de Heere zullen geleerd zijn. Rotterdam (C.) Ds. A. Vergunst. in 1575 van liaar laten scheiden. Nu kwam alles uit, ook de echtbreuk van Anna van Saksen. Ze lasterden zelfs dat Cliarlotte van Bourbon reeds vóór het huwelijk een kind verwachtte (haar eerste kind Louise Juliana is 30 maart 1576 te Delft geboren). De vader van Charlotte van Bourbon was woedend toen hij van haar vlucht uit het klooster vernam en probeerde haar terug te lialen. Later is hij bijge draaid en lieeft zijn goedkeuring aan het huwelijk gegeven. In een nieuw ge maakt testament mocht ze gelijk met zijn andere kinderen erven. Ook 's Prinsen broer Jan van Nassau was er tegen, hij verwachtte er schade van voor de zaak der vrijheid en ver meerdering van het getal der vijanden. Later is ooi?; hij veranderd en geeft haar dit mooie getuigenis: „Het is eeri kost bare troost en een grote verlicliting voor mijn broeder, dat God hem een ge malin heeft gegeven, die hoog staat door haar godsvrucht, haar deugd, haar bij zondere toewijding, in alle opzichten de beste die hij voor zich bergen kon". Door dit huwelijk hebben we vrien den en bondgenoten in Frankrijk gekre gen. Charlotte van Bourbon was niet sterk. Ieder jaar werd er een kind geboren, het waren alle zes meisjes. Sommige droegen namen naar de Nederlandse ge westen: Catharina Belgica, Charlotte Flandrina, Charlotte Brabantine. In 1582 werd een aanslag op het leven van de Prins gesmeed door Jean Jauregui. Ze woonden toen in Antwer pen. De kogel ging door het verhemlte en de linkerkaali en doorboorde de wang. Met alle liefde van haar teder gemoed lieeft ze haar man verpleegd. De Prins herstelde, twee maanden na de aanslag kon hij op 2 mei een dank dienst bijwonen. Maar 3 dagen later stierf Charlotte aan longontsteking, nog maar 36 jaar oud. In de cathedraal van Antwerpen werd ze bijgezet. Het bijzon der gelukkig huv/elijk heeft slechts 7 jaar geduurd. Louise de Coligny Prins Willem had een vrouw nodig voor zijn vele kinderen uit de drie hu- welijlien. Daar was maar één zoon bij (Maurits), misschien zou zijn vierde vrouw het getal zonen vermeerderen. Evenals Charlotte van Bourbon was Louise de Coligny 27 jaar oud toen ze met de Prins trouwde. Dat was op 12 april 1583 te Antwerpen, dus bijna een jaar na de dood van Charlotte. Haar vader, admiraal de Coligny, was in de beruchte Bartholomeusnacht (24 aug. 1572) bij de zogenaamde Parij se Bloedbruiloft vermoord. Ook haar man graaf de Teligny, met wie ze getrouwd was toen ze nog nauwelijks 16 jaar oud was, kinderen hadden ze niet. Zelf was ze ternauwernood aan de moordpartij ontsnapt. De famile van de Prins is eerst erg koel tegen haar, maar door haar be schaafde en lief optreden weet ze deze barrière te doorbreken, vooral ook om dat ze goed zorgt voor haar stiefdoch tertjes. Met de 16-jarige Maurits kan ze minder goed opschieten. Hij vertoonde wel enige karaktertrekken van zijn moeder Anna van Saksen, was stug erï opvliegend, eigenzinnig en moest niets van vrouwen hebben. Ook ons volk is niet op haar gesteld. Ze is immers een Franse en heeft de Fransman hertog Frans van Anjou niet pas een aanslag op Antwerpen ge pleegd? Toen wij in 1581 Filips II had den afgezworen als opperlreer, hadden we de soevereiniteit opgedragen aan de hertog van Anjou. Nu bleek het dat hij volstrekt niet te vertrouwen was. Daarom voelden ze zich in Antwerpen' niet veilig en gingen in Delft wonen. Ook in Middelburg vertoeven ze een poosje in bet huis in de Langedelft. Hier in Delft is de Prins op 10 juli 1584 door Balthasar Gerards vermoord. Een half jaar tevoren was hun zoontje Frederik Hendrik geboren, die in 1625 zijn halfbroer Maurits zou opvolgen. Louise de Coligny heeft het na de dood van de Prins niet gemakkelijk ge had. Met een klein inkomen en veel nagelaten schulden moest ze er een (besoheideri) hofhouding op na houden en voor de vele kinderen zorgen. In 1620 is ze gestorven. Haar hof- prediker Uitenbogaard moest het land verlaten, omdat hij aan de zijde der Re monstranten stond. Ook zij voelde veel voor deze groep, evenals Frederik Hen drik, die zich later terugtrok. Middelburg. L. van Wallenburg. voor veilige verzekeringen en lage premies. Bijzonder snelle schade afwikkeling. Zeer scherpe tarieven voor autoverzekeringen en na 1 jaar schadevrij rijden reeds 20»/o korting. Financieringen. VOORSTRAAT 36 TELEFOON (01870) 20 12 Bgna een eeu'w assurantie- agenten. j^RVOLGVERHAAL door Sibe van Aangium II Hotse seinde een toestemmend ant woord. Ze kwamen nog even dichter bij. Ban werd een boot gestreken. Twee "larinen daalden erin af. Dan volgden 'Sn zestal roeiers. Hotse tuurde strak 'lor zich uit. Dan keerde hij zich naar j bootsman, die naast hem stondj „Is «at Winger niet?" Er was een blijde toon zijn stem. Op zijn beurt keek de bootsman. „U *bt bepaald beter ogen dan ik", zei hij. herken hem niet". Hotse antwoordde niet, maar staarde *'seds naar de naderende jol. De man- ^•i zaten thans echter zó, dat men ze '^1 „de Prinsenhof" slecht kon zien. geloof het toch", mompelde Hotse. "^n plotseling: „Jacob, kijk jij eens". »Ik zie het niet", zei deze. „We moe- '^n maar even geduld hebben". Al nader en nader kwam de jol. Plot- *«ng schreeuwde Hotse luid: „Hij is *i' 't Is Rooie Wieger". ivJa", zei Jacob, „nu zie ik het ook. 't de Rooie. Zou hij zijn vrijheid gekre gen hebben?" Maar Hotse antwoordde niets. Hij spoedde zich naar het achterste gedeel te van het schip, waar de jol aankwam.i „Hallo, Wieger", riep hij blij. „Hallo", riep Wieger terug, terwijl hij wuifde. De boot stootte tegen het schip aan. Voordat ze vastgelegd werd, sprong Wieger al aan dek. De begroeting laat zich niet beschrijven. Friezen tonen hun ontroering niet spoedig. Maar zowel Hotse als Rooie Wieger hadden tranen in de ogen. Lange tijd staarden ze elkaar sprakeloos aan. Eindelijk zei Hotse: „God zei gedankt, Wieger. Dat had ik nooit gedacht. Heeft de kapitein jou de vrijheid geschonken?" „Ja en wat nog beter is, hij is zelf meegekomen. Hè, waar is hij? Hij zit werkelijk nog in de jol. Kapitein", riep hij, terwijl hij zich omkeerde, „kom eens aan dek". De kapitein sprong nu ook aan dek. „Zeger Franszoon" stelde Wieger voor. „Hotse Hiddes, Zeger wil zich ook bij de Geuzen voegen. Hij heeft genoeg van de Spelïiken". „Is het waar?" riep Hotse blij verrast. „Hartelijk welkom". Hij reikte Zeger de hand, die deze drukte. „Ja", zei hij, „ik ben het al lang zat tegen mijn volksgenoten te vechten. Ik meende, dat het mijn plicht was. Maar het laatste jaar ben ik eraan gaan twij felen. Het optreden van de hertog van Alva loopt de spuigaten uit. En als ik zie, dat leden van oude adellijke ge slachten Koning Philips de gehoorzaam heid opzeggen, geloof ik niet, dat ik er ver!5:eerd aan doe". „Neen, dat geloof ik ook niet", ant woordde Hotse. „Ik hoop, dat je mee wilt strijden voor de rechtvaardige zaak. Ik weet wel, dat er velen bij ons zijn, die hun wapenen bezoedelen met wreed heid, maar ik hoop, dat u er nooit aan zult mee doen. Waar komt u vandaan?" „Van Medemblik", antwoordde Zeger. „Wij zijn van ouds al schipper geweest. En we voeren vaak voor Amsterdamse kooplui. Nu, u weet, de meesten van hen zijn trouw gebleven aan het oude geloof. Ik trouwens ook. Maar zij zijn ook trouw aan de zaak des Konings. Ik meende mijn meester trouw te moeten blijven.i Maar zo langzamerhand zijn me de ogen open gegaan. Bij Emden vocht ik nog mee onder Van Boshuizen, zoals u weet. En ja, zolang je onder iemands banier strijdt, moet je trouw blijven. Maar het ging al niet van harte. Doch we vielen jou nog aan. Toen je van ons weg ging, omdat die galjoot jou aan viel, bleven Wieger en twee anderen achter. Ze bleven als gevangenen, maar ik sprak veel met hen. Rooie Wieger, zoals de beide anderen hem noemden, heeft mij jouw geschiedenis verteld. En dat deed bij mij de deur dicht. Ik ben goed rooms, maar tegen zo'n tirannie moet elk Christen zich verzetten. En daarom ben ik stiekem achtergebleven. En heb vanaf de Engelse kust Itoers ge zet naar de Hollandse. En daar ben ik dan nu. llz. hoop, dat de Geuzen me als hun makker willen beschouwen". Peinzend keek Hotse hem aan. Hij monsterde hem nauwkeurig. Neen, deze man was geen bedrieger.) Eerlijk en trouwhartig keek Zeger Franszoon hem aan. Hotse was een goed mensenkenner. Spontaan stak hij Zeger de hand toe. „Je bent welkom", zei hij nogmaals. „Ik hoop, dat je met mij van harte strijdt voor de vrijheid onder de Prins van Oranje. En jouw mannen?" „Die gaan met mij mee", zei Zeeger. „De meesten hebben al jaren met mij gevaren, 't Zijn allemaal Hollanders. Ik weet, dat zij allang verlangd hebben de Geuzen te helpen". „Prachtig", juichte Hotse. „Ik heb ge zien, dat jullie goede zeelui bent en oolï kunt vechten. Zulke hulp kunnen wij gebruiken. Komt laten we nu samen een glas wijn gebruiken in mijn kajuit. Willem en Gerrit waren zeker bij jou?" vroeg Hotse aan Wieger. „Ja", antwoordde deze. „Vindt u goed, dat uw roeiers ze even ophalen?" vroeg Hotse aan zeger. „Best", antwoordde deze,i „Dan gaan wij nu maar", zei Hotse. Hierop gingen ze samen naar Hotses kajuit. Jacob en nog een paar van Hot ses oude getrouwen voegden zich bij hen. Onderwijl voeren ze langzaam noordwaarts, dicht onder de Hollandse- kust. Een ogenblik later stapten ook Gerrit en Willem aan boord. Ze werden met gejuich begroet door heel de be manning. Het werd een dubbele feest dag. Hotse tracteerde gul. Tegen de avond waren ze op de hoog te van Tessel. De kof had zich bij „de Prinsenhof" aangesloten. „Ellendig", zei Hotse, tegen Wieger, „dat de wind maar pal in het zuid-oos ten blijft. Want wij moeten nu naar het oosten". „O", antwoordde Rooie Wieger, „de Prinsenhof" kan nog best zeilen". „Ja", zei Hotse, „maar de kof heeft er moeite mee. Br zit niet anders op, dan wat zeil te minderen. We kunnen de kof niet best in de steek laten". „Neen", antwoordde Wieger, „als we de kof bij ons willen houden zit er niets anders op, dan dat wij langzaam gaan.i En je wou je nog wel bij Treslong aan sluiten. Maar dat gaat dan helemaal niet". „'t Is moeilijk", zei Hotse, „maar toch zullen we samen op moeten trekken of „Of wij moeten op oms zelf blijven", vulde Wieger aan. „Je kunt misschien voortdurend overleg met hen plegen en dan zo iets als verspieder, of voorhoe de zijn". Hotse antwoordde niet. Eindelijk zei hij. „In elk geval moeten we nu zien, dat we eerst in Emden komen. Ik wil zien hoe het met Treslong gaat en zo mogelijk hem helpen". De volgende morgen ging de zon in stralende luister op. Hotse stond bij de reling, zijn blik naar het oosten gericht. Rooie Wieger kwam naast he mstaan. Onwillekeurig neuriede Hotse. „Je schijnt een goede zin te hebben", zei Wieger. Hotse keek hem een tijdlang zwijgend aan. Dan zei hij: „Natuurlijk, Wieger. Wie zou niet een goede zin lie'oben met dit stralende weer". „'t Is anders knap koud", zei Wieger.i „Och", antwoordde Hotse, „daarvoor is 't begin maart. Maar bij zo'n zonsop gang vergeet je alles. Zie eens zo'n vlammend rood. En daar dat diep vio let. En nu dat goud. En toen moest ik zingen: ,,De hemelen seer klaer Verkonden openbaer Des Heeren macht seer groot". Rooie Wieger, minder vatbaar voor de schoonheid der natuur, en niet zo diep voelend als Hotse, antwoordde niets. Plotseling riep hij: „Kijk, sche pen!" Hij liep naar voren. Hotse volgde hem. „Dat lijken wel de Geuzenschepen, die bij Emden lagen. Kijk, dat zijn die vier boeiers, en dat die damlopers „Ja", viel Rooie Wieger in, „dat zijn ze. Maar er zijn een viertal vreemde schepen bij". {Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1971 | | pagina 5