EIIArtDEtI
tllEUWS
Overdenking
PUBRBINK
DE WATERGEUS
Zeeuwse wandelingen
Charlotte van Bourbon en
Louise de Coligny
uit de
Heilige Schrift
2e Wad
Vrijdag 18 juni 1971
No. 3995
P. NELISSE
GRAMMOFOON
PLATEN
J. ZANDSTRA
SOMMELSDIJK
SPAAÏÏBANK EN ALLE BANKZAKEN
VOOK GEZIN EN BEDBUF
Voorstraat 36, Middelhaxnis
BQk. Lat^:eweg 15, Ooltgesnsïdaat
KOLFF Middelharnis
Het IKOR Protesten
Onbegrijpeiyk.
Op de onlangs gehouden jaarvergade-
,jng van de Confessionele Vereniging
jijn enige harde noten; gekraakt ten
aanzien van de IKOR-uitzendingen van
de laatste tijd.
Het IKOR (Interkerkelijk Overleg in
Badio-aangelegenheden) is na de oorlog
voortgekomen uit de vernieuviringsdrang
voornamelijk van de groep „Gemeente-
Opbouw" binnen de Ned. Her\r. Kerk.
jlen wilde af van het vooroorlogse ra-
Jjobeleid, dat te weinig apostolair ge
richt was. Het IKOR zou dan ook z'n
diensten kunnen bewijzen in het ge
sprek tussen de richtingen. Populair ge
zegd moest het IKOR helpen aan het
vervaardigen van de eenheidsworst,
waarnaar de mannen van Gemeente-
Opbouw zo zaten te snakken
Het IKOR werd breed opgezet. De
Gereformeerde Kerken kreeg men (toen
nog) niet mee.i Zij gaven er de voorkeur
aan hun geestelijke uitzendingen door
een chr. omroep (in casu de N.C.R.V.) te
laten verzorgen. Maar de Algemene
Doopsgezinde Sociëteit, de Remonstrant
se Broederschap, de beide Lutherse ker-
ten en de Zeister Broedergemeente de
den wèl mee. De eerste uitzending van
iietlKOR had plaats in maart 1947; de
zendtijd bedroeg toen drie uren per
zondag.
Het IKOR wenste niet te volstaan met
de uitzending van gewone kerkdiensten.
Er werden ook oecumenische diensten,
jeugddiensten, kinderdiensten, zang-
diensten uitgezonden, terwijl daarnaast
ruimte werd gemaakt voor andere uit-
jendingen op godsdienstig terrein: re
portages, interviews, en een brede in-
iormatie over het kerkelijk en geestelijk
leven.
Van het begin af is er onbehagen ge
weest over de wijze waarop het IKOR
zijn taak opvatte. Het had steeds een
zeer ruime blik, behalve naar rechts.
De Ger. Bond kwam weinig aan z'n
trekken. Slechts enkele „begenadigde"
predikers viel de eer te beurt een IKOR
■dienst te mogen leiden. Gevolg was dat
de Gereformeerde predilïing zelden voor
liet IKOR viel te beluisteren; immers,
de Ger. Bonders werden uiteraard als
Hervj predikanten niet gevraagd om
diensten te leiden voer de N.C.R.V., daar
hun Kerk was aangesloten bij het IKOR
Inmiddels gingen de IKOR-uitzendin
gen steeds meer achteruit, en ademden
ze op den duur gelieel de geest van de
oecumene en de nieuwe theologie. Twee
recente uitzendingen deden wel de deur
dicht. Over de eerste schreven we on
langs: het beruchte programma waarin
de Groningse predikant Ds. iVI. A. Krop
zijn visie gaf op het leven na de dood.
De tweede was het programma „Werken
op Zondag", dat de studie in de theolo
gie moest stimuleren, maar dat in wer-
kdijkiieid neerkwam op het belachelijlc
maken van het werk van een predikant.
Op genoemde vergadering van de
Confessionele Vereniging hebben Prof.
Dr. G. P. van Itterzon en Prof. Dr., A.
F. N. Lekkerkerker in scherpe bewoor
dingen geprotesteerd tegen het IKOR-
beleid. Van Itterzon noemde het IKOR
een „achterlijke instantie", die blijkbaar
Mg niet weet wat inspraak van de luis
teraars en de kijkers betekentHij
vond dat de kerken zich zo spoedig mo-
Selijk uit het IKOR moeten terugtrek
ken, Lekkerkerker voegde daaraan toe
tot de „Dood-is-dood"-uitzending van
Ds. Krop in het noorden kerkverwoes-
tend heeft gewerkt. Ook hij had geen
goed woord voor het IKOR over.
Het is gewoon verbazingwekkend te
teen hoe de voormannen van het IKOR
«P deze scherpe kritiek hebben gerea-
Sserd. Hun enige verweer was, dat men
ran Confessionele zijde nooit eens iets
positiefs heeft gezegd, maar dat men nu
Wl met kritiek komt. Bovendien zijn
er zoveel anderen, die genoemde uitzen-
fagen wel hebben weten te waarderen.
Men huldigt blijkbaar het principe: „De
Bieeste stemmen gelden". Overigens is
iiet zeer de vraag of de meerderheid
wn kijkers en luisteraars deze program
ma's graag wilIk sprak althans
taitenkerkelijken die zich stomverbaasd
afvroegen hoe het mogelijk was dat Ds..
Krop dergelijke dingen kon beweren,
zonder door een kerkelijlte instantie op
zijn vingers te worden getiktDaar
voor hoeft men dus niet tot de Confes
sionele Vereniging of tot de Ger. Bond
te behoren.
Het is inderdaad onbegrijpelijk dat dit
soort uitzendingen zomaar kan door
gaan, zonder dat hiertegen van kerke
lijke zijde wordt geprotesteerd. De
gelden van de kerl<, die met moeite wor
den bijeengebracht, zo zei Prof. Van
Itterzon het, worden zomaar gebruikt
om de kerk te ondermijnen. En dat is de
waarheid.
Waarnemer.
iyUUiSIIHIHt»ffiffi8U«H9agWHUH
LANDBOTTW
MECHANISATIEBEDRIJF
TEL. (01875) 216
NIEXJWE-TONGE
III
TENZIJ
Jezus (antwoordde en zeide tot
hem: voorwaar, voorwaar zeg ik
u, tenzij dat iemand wederom ge
boren worde, hij kan het Konink
rijk Gods niet zienj
Joh. 3 3.
III. Het geloof in de wedergeboorte
geplant, als Schriftuurlijk kenteken
van de wedergeborene.
In de wedergeboorte plant Gods Geest
het geloof in het hart van de zondaar.
Wij moeten dan echter ter dege onder
scheid maken tussen het geloof als een
hebbelijkheid, ingestort vermogen en
het geloof in zijn dadelijke oefeningen.
Waar God Zijn genade verheerlijkt is
het geloof als vermogen geplant, maar
niet immer is dat geloof werkzaam, zo
als duidelijk blijkt in ondersclieidene
voorbeelden, die de Heilige Schrift ons
geeft.'Denk aan David, toen hij klaagde:
Ik zal nog één dezer dagen door de han
den van Saul omkomen; aan Sion, dat
klaagt: De Heere heeft mij vergeten en
heeft mij verlaten; aan Petrus, die uit
riep: Ili verga; zonder de dadelijke be
arbeiding van Gods Geest kan Gods
kerk geen geloof oefenen, alhoewel hoe
ook door satans aanvechtingen benauwd
en bestreden, zij nooit meer het eenmaal
ontvangen geloof zullen kunnen kwijt
raken, want de Heere zei tot Petrus: Ik
heb voor u gebeden, dat uw geloof niet
ophoüde. Hun geloof ligt vast in de
voorbede van Christus.
Dit ingestorte geloof, werkzaam wor
dend door de bearbeiding des Geestes,
heeft immer tot haar voorwerp het
Woord Gods.
In het vorig artikel hebben we de
eerste twee huwelijken van Prins Wil
lem besproken. Het eerste met Anna
van Buren, dat blijkbaar wel gelukkig
geweest is, en dat hem veel geldelijk
voordeel, eer en aanzien iieeft opgele
verd. Bij zijn tweede huwelijk hoopte
hij machtige bondgenoten in Duitsland
te verlvrijgen (Saksen, Hessen). Hij heeft
ze niet gekregen, evenmin als huwe
lijksgeluk. Toen Anna van Salcsen nog
leefde trad hij voor de derde maal in
het huwelijk.
Charlotte van Bourbon
Deze derde vrouw van de Prins was
een adellijk Frans meisje viit het huis
van Bourloon, geboren in 1546, dus 13
jaar jonger dan haar gemaal. Tegen
haar zin Avas ze door haar streng rooms-
katholieke vader, de hertog van Mont-
pensier, in het klooster te Jouarre ge
bracht. Na een paar jaar (ze was toen
13 jaar oud) werd ze liier abdis van het
l<:looster. Onder de protestanten van
Franlcrijk, de Hugenoten, had ze veel
familie en kennissen. Ze blijft aan het
hoofde van het klooster, maar in 't ge
heim krijgt ze onderricht van een' pro
testantse leraar en belijdt ze de leer
der Hugenoten. Vanzelf moet dit uitko
men. Om moeilijkheden te voorkomen
vlucht ze met een paar nonnen uit het
lUooster en gaat naar het hof van Fre-
derik III van de Paltz te Heidelberg, een
beschermer van de Protestanten. Daar
doet de Prins haar een huwelijksaan
zoek, dat ze met „ja" beantwoordt. De
Prins zelf v/as sinds 1573 een belijder
van de leer van Calvijn geworden.
Door IViarnix van St. Aldegonde wordt
ze hierlieen gebraclit, waar ze te Brielle
aan land stapt. Op 12 juni 1575 zegent
iiaar predikant Jean Taffin in de Grote
kerk aldaar het huwelijk in.
„Ten Briel is zij gekomen.
Al met triumphe groot.
Dat hebben die burgers vernomen.
Men schoot ze menigen schoot
Tot den Prins zijner vromen.
Men nam haar bij de hand,
Men hiet haar wellecomen
Al in des Prinsen land".
Kort daarop houden ze hun feestelijke
intocht in Dordrecht. De Staten van
Holland geven het jonge paar een hu-
welijksgift van 6000 pond 36.000,—).
In romanvorm is het leven van deze
derde vrouw van de Prins beschreven
in „de Lelie van ons Vorstenlauis".
Het is geschreven door de Amerikaan
se schrijfster Caroline Atwater Mason
en door eert docliter van dr. A. Kuyper
in het Nederlands vertaald. Het boeli is
al meer dan een halve eeuw oud, maar
het boeit en ik heb het nog eens met
genoegen gelezen.
In deze historische roman wordt ge
sproken over het huis in de Langedelft
te Middelburg. Deze woning was toen
in het bezit van de Prins. Hij vertoefde
er dikwijls om van hieruit de krijgs-
operaties in Zeeland te leiden. Ook met
zijn derde vrouw woonde liij belialve in
Delft, Breda en Antwerpen af en toe
in Middelburg. Hier werd in 1577 hun
tweede dochter Elisabeth geboren, ge
noemd naar de koningin van Engeland.
In 1883 is de woning afgebroken en op
de plaats ervan (op de hoek van de St.
Janstraat) een school gebouwd.
Toen mert in 1933 de 400ste geboorte
dag van de Prins herdacht, lieeft men
boven het poortje van deze school een
gedenksteen aangebracht:
Hier stond het huis
toebehorend aan
Prins Willem I
c. 1574—1582 (c circa)
Bij het bombardement van 15 mei
1940 is de school verwoest.
Niet allen waren het met dit huwelijk
eens. Vooral de familie van zijn tweede
vrouw Anna van Saksen was kwaad.
Wanneer de Prins het gerucht verspreid
had dat zijn tweede vrouw dood was,
dan hadden ze geen bezwaar gehad.
Maar ze leefde nog en de Prins had zich
OOK V007?
Onze Catechismus zegt: „dat ik het al
voor waarachtig houd, wat God in Zijn
Woord heeft geopenbaard.
Dit geloof richt zich dus op wat God
in Zijn Woord geopenbaard heeft en dit
is wet en evangelie. Daarom spreken
onze ouden dan ook wel van een ge
loof der wet en een geloof des Evange
lies. Onder het geloof der wet verstaat
men dan, het geloven van de rechtma
tigheid van Gods eisen en In het licht
ervan de totale verdorvenheid des men
sen, die zich in het licht der wet open
baart en' de vloekwaardigheid van de
mens, omdat God gezegd heeft: Ver
vloekt is een iegelijk, die niet blijft in al
hetgeen geschreven is in het boek der
wet om dat te doen.
Toch zal iemand, die in ziclizelven
kent die krachtige overtuigingen van
Gods wet, zich niet kunnen verzekerd
houden van een aangevangen zaligma
kend werk van Gods Geest in hem,
daar er voorbeelden zijn van mensen,
die ondanks die zware overtuigingen
weder terugvielen in hun godloos leven
van voorheen.
Toch hoe moeilijk het ook is om ze
ker en wezenlijk te onderscheiden tus
sen de overtuiging in hen, in wie Chris
tus daarna een gestalte verkrijgt en
tussen de wettische bewegingen, die
somiS in verworpelingen zijn, zal ik eni
ge dingen afschrijven uit een dienaan-
gaand zeer gepast werkje, wat ik vóór
mij heb, waarin gezegd wordt wat zel
den in voorbijgaande overtuigingen ge
vonden wordt:
,,I. De overtuiging der huichelaars en
verworpelingen zijn gewoonlijk bepaald
tot enige zeer grove overtredingen, zo
bekende Saul niet meer dan het ver
volgen van David, 1 Sam., 26 21, en Ju
das beleed alleen het verraden van on
schuldig bloed, Matth. 27 4. Maar die
overtuigingen waarmee God Zijn weg
in de ziel bereidt, al beginnen zij mis
schien bij een of meerdere grove of bij
zondere zonde, zij houden daar toch
j niet op, maar die mens wordt voortge-
I leid om meerdere wetsverbrekingen te
zien en kwaden zonder getal, die hem
omgeven, gelijk David sprak bij het
gezicht van zijn zonde. Psalm 40 13. En
in één woord, die algemene overtuiging
(indien ik haar zo noemen mag), is niet
maar in het onbepaalde, gelijk wij ge
woonlijk de ongevoelige mensen horen
spreken, dat zij in alles zondigen, maar
zij gaat tot in bijzonderheden; evenals
Paulus daarna van zichzelven spreekt,
dat hij niet alleen de grootste der zon
daars, maar in 't bijzonder, dat hij een
lasteraar en vervolger was, 1 Tim. 1
13.
2. De overtuigingen der geveinsden
raken zelden de bedorvenheid van hun
hart en het lichaam des doods, hetwellc
een afkerigheid veroorzaakt van het
geen goed is en hetwelk zeer sterk neigt
tot hetgeen kwaad is. Gewoonlijk be
vinden wij, dat waar de geveinsden
van zichzelf in de Schrift spreken zij
dit met hoogmoed en zelfverheffing
doen, eensdeels alsof zij zonder bederf
waren, met de Farizeeën zeggend: Gij
zijt geheel in zonden geboren en leert
gij ons. Joh. 9 34, en van grote zonden
spreken wij als Hazaël, 2 Kon. 2 13:
Ben ik een kind, dat ik deze grote zaak
zou doen?, andersdeels spreken zij van
hetgeen zij ondernemen willen, even
als de mens, die zeide: Meester, ik zal
U volgen, waar gij ook henen gaat,
Matth. 8 19. Zie hoe het volk spreekt,
Jer. 42 2-7. Zij ondernemen en belo
ven alles te doen wat God hun gebieden
zal, zodat hij altijd enigszins hun eigen
gerechtigheid oprichten en zich niet on
derwerpen aan de rechtvaardigheid
Gods. Maar ik mag zeggen, dat over
tuigingen en ontsteltenissen omtrent de
verdorvenheid des harten en dat li
chaam des doods, hetwelk ten kwade
neigt en ten goede onbekwaam maakt,
niet 't minste gedeelte zijn van het werk
waardoor de Heere Zijn weg bereidt. Zij
zijn gewoon zichzelven als zeer ellendig
te beschouwen wegens een lichaam der
zonde en zijn ten einde raad, hoe daar
van verlost te worden, gelijk Paulus
spreekt, toen hij daarna nog was onder
de kwelling der verdorvenheid, Rom. 7
19-24j
3. Gewoonlijk zal men bevinden, dat
de overtuigingen der geveinsden óf zo
ernstig niet zijn, dat ze blijven heersen
totdat zij voldoening gekregen hebben,
gelijk het geval was met Kaïn, die een
stad ging bouwen en van wiens over
tuigingen men verder niet hoort. Gen.
4 17; en met Felix, die heenging tot
een meer gelegener tijd, en van wiens
leven men verder niets verneemt. Hand.
24 25, óf indien dat werk zeer ernstig
wordt, zo loopt het tot een ander uiter
ste aan, tot wanhoop, geen plaats over
latende om enigszins te ontkomen,
Matth. 27 54. Maar waar de Heere zijn
weg bereidt, is het zo ernstig, dat de
mens het niet kan laten varen, totdat
het voldaan is, en tegelijkertijd ziet hij
uit naar hulp, hetwelk beide duidelijk
blijkt uit de woorden van de stokbe
waarder. Hand. 16 20: wat zal ik doen,
opdat ik zalig worde? Dat ernstig vra
gen om hulp is een zeer opmerkelijke
zaak in de voorbereiding, welke tot
Christus leidt. Nochtans begeren wij dat
niemand hierin al te grote kracht steke,
nademaal God klaardere onderscheiding
heeft gegeven tussen het goede en het
kwade werk".
En dat is terecht: Er is een klaarder
onderscheid. Ge moet de welstand van
uw ziel niet vaststellen op grond van
de overtuigingen, want de overtuigin
gen zijn daartoe van node, om de ziel
tot de kennis van Christus te brengen.
Daar zijn 2 grote kentekenen van de
waarachtig wedergeborene, die betrouw
baar zijn, die Schriftuurlijk zijn en die
wij ter toetsing nu zullen voorhouden
en een volgende maal nader zullen be
zien.
Het eerste waardoor men zijn gena-
destaat kennen kan, is het aangrijpen
van. Christus door het geloof, zoals Hij
ons in het Evangelie wordt voorgehou
den.
Dit aangrijpen heeft in Gods Woord
zijn onderscheidene benamingen en
daaromtrent hopen wij u nog uitvoeri
ger te schrijven, ons ook daarin rich
tend naar de schone en leerzame leidra
den, die in de practicale werken onzer
vaderen ons worden voorgehouden.
Het tweede grote kenteken van de
genadestaat en van het waarachtig za
ligmakend deel aan Christus is het
nieuwe schepsel, volgens Paulus' regel
aan de gemeente van Corinthe geschre
ven, 2 Cor. 5 17: Indien iemand in
Christus is, die is een nieuw schepsel.
Ook daaromtrent hopen wij nog nader
te schrijven. Wel kan in dit verband
worden opgemerkt, dat de noodzaak van
de toetsing van zichzelf aan de Schrif
tuurlijke gegevens nooit genoeg beklem
toond wordt
De donkerheid over Gods kerk in de
zware tijden, waarin wij leven, open
baart zich ook in het feit, dat over ve
len van Gods lieve kinderen een scha
duw en wolk ligt uitgestrekt, die veels
zins voortvloeit uit de grote onkunde,
die ook in betrekking deze zo noodzake
lijke dingen, onder Gods kinderen is,
waardoor zij zichzelven dikwijls toetsen
aan regels, die Gods WOord ons als zo
danig niet geeft en zich beroven van de
troost, die het kennen van Gods welda
digheid verschaft.
Veeltijds toch, zo las ik eens, valt men
in het gebrek dat men de kleingelovi-
gen wil troosten door ze enkel te doen
inkeren tot zichzelven en ze te bepalen
bij wat ze ondervonden hebben (en wat
doet dan de kennis van hun verloren
staat, die ze in zich bespeuren, hen in
hun ellende zuchtend over de wereld
gaan), terwijl men verzuimt ze als gans
verlorenen te leren uitgaan uit zich zel-
ven, om in Gods gebaande wegen Chris
tus te vinden als het offer, waarin de
Vader Zijn welbehagen had, en waarin
de schuldige en veroordeelde zondaar
vrijspraak vindt en vrede".
De Heere lere en onderrichte door
Woord en Geest in de vervulling van
het Woord, dat alle Zijn kinderen van
de Heere zullen geleerd zijn.
Rotterdam (C.)
Ds. A. Vergunst.
in 1575 van liaar laten scheiden. Nu
kwam alles uit, ook de echtbreuk van
Anna van Saksen. Ze lasterden zelfs
dat Cliarlotte van Bourbon reeds vóór
het huwelijk een kind verwachtte (haar
eerste kind Louise Juliana is 30 maart
1576 te Delft geboren).
De vader van Charlotte van Bourbon
was woedend toen hij van haar vlucht
uit het klooster vernam en probeerde
haar terug te lialen. Later is hij bijge
draaid en lieeft zijn goedkeuring aan
het huwelijk gegeven. In een nieuw ge
maakt testament mocht ze gelijk met
zijn andere kinderen erven.
Ook 's Prinsen broer Jan van Nassau
was er tegen, hij verwachtte er schade
van voor de zaak der vrijheid en ver
meerdering van het getal der vijanden.
Later is ooi?; hij veranderd en geeft haar
dit mooie getuigenis: „Het is eeri kost
bare troost en een grote verlicliting
voor mijn broeder, dat God hem een ge
malin heeft gegeven, die hoog staat door
haar godsvrucht, haar deugd, haar bij
zondere toewijding, in alle opzichten de
beste die hij voor zich bergen kon".
Door dit huwelijk hebben we vrien
den en bondgenoten in Frankrijk gekre
gen.
Charlotte van Bourbon was niet sterk.
Ieder jaar werd er een kind geboren,
het waren alle zes meisjes. Sommige
droegen namen naar de Nederlandse ge
westen: Catharina Belgica, Charlotte
Flandrina, Charlotte Brabantine.
In 1582 werd een aanslag op het leven
van de Prins gesmeed door Jean
Jauregui. Ze woonden toen in Antwer
pen. De kogel ging door het verhemlte
en de linkerkaali en doorboorde de
wang. Met alle liefde van haar teder
gemoed lieeft ze haar man verpleegd.
De Prins herstelde, twee maanden na
de aanslag kon hij op 2 mei een dank
dienst bijwonen. Maar 3 dagen later
stierf Charlotte aan longontsteking, nog
maar 36 jaar oud. In de cathedraal van
Antwerpen werd ze bijgezet. Het bijzon
der gelukkig huv/elijk heeft slechts 7
jaar geduurd.
Louise de Coligny
Prins Willem had een vrouw nodig
voor zijn vele kinderen uit de drie hu-
welijlien. Daar was maar één zoon bij
(Maurits), misschien zou zijn vierde
vrouw het getal zonen vermeerderen.
Evenals Charlotte van Bourbon was
Louise de Coligny 27 jaar oud toen ze
met de Prins trouwde. Dat was op 12
april 1583 te Antwerpen, dus bijna een
jaar na de dood van Charlotte.
Haar vader, admiraal de Coligny, was
in de beruchte Bartholomeusnacht (24
aug. 1572) bij de zogenaamde Parij se
Bloedbruiloft vermoord. Ook haar man
graaf de Teligny, met wie ze getrouwd
was toen ze nog nauwelijks 16 jaar oud
was, kinderen hadden ze niet. Zelf was
ze ternauwernood aan de moordpartij
ontsnapt.
De famile van de Prins is eerst erg
koel tegen haar, maar door haar be
schaafde en lief optreden weet ze deze
barrière te doorbreken, vooral ook om
dat ze goed zorgt voor haar stiefdoch
tertjes. Met de 16-jarige Maurits kan ze
minder goed opschieten. Hij vertoonde
wel enige karaktertrekken van zijn
moeder Anna van Saksen, was stug erï
opvliegend, eigenzinnig en moest niets
van vrouwen hebben.
Ook ons volk is niet op haar gesteld.
Ze is immers een Franse en heeft de
Fransman hertog Frans van Anjou niet
pas een aanslag op Antwerpen ge
pleegd? Toen wij in 1581 Filips II had
den afgezworen als opperlreer, hadden
we de soevereiniteit opgedragen aan de
hertog van Anjou. Nu bleek het dat hij
volstrekt niet te vertrouwen was.
Daarom voelden ze zich in Antwerpen'
niet veilig en gingen in Delft wonen.
Ook in Middelburg vertoeven ze een
poosje in bet huis in de Langedelft.
Hier in Delft is de Prins op 10 juli
1584 door Balthasar Gerards vermoord.
Een half jaar tevoren was hun zoontje
Frederik Hendrik geboren, die in 1625
zijn halfbroer Maurits zou opvolgen.
Louise de Coligny heeft het na de
dood van de Prins niet gemakkelijk ge
had. Met een klein inkomen en veel
nagelaten schulden moest ze er een
(besoheideri) hofhouding op na houden
en voor de vele kinderen zorgen.
In 1620 is ze gestorven. Haar hof-
prediker Uitenbogaard moest het land
verlaten, omdat hij aan de zijde der Re
monstranten stond. Ook zij voelde veel
voor deze groep, evenals Frederik Hen
drik, die zich later terugtrok.
Middelburg.
L. van Wallenburg.
voor veilige verzekeringen en
lage premies.
Bijzonder snelle schade
afwikkeling.
Zeer scherpe tarieven voor
autoverzekeringen en
na 1 jaar schadevrij rijden
reeds 20»/o korting.
Financieringen.
VOORSTRAAT 36
TELEFOON (01870) 20 12
Bgna een eeu'w assurantie-
agenten.
j^RVOLGVERHAAL
door Sibe van Aangium
II
Hotse seinde een toestemmend ant
woord. Ze kwamen nog even dichter bij.
Ban werd een boot gestreken. Twee
"larinen daalden erin af. Dan volgden
'Sn zestal roeiers. Hotse tuurde strak
'lor zich uit. Dan keerde hij zich naar
j bootsman, die naast hem stondj „Is
«at Winger niet?" Er was een blijde toon
zijn stem.
Op zijn beurt keek de bootsman. „U
*bt bepaald beter ogen dan ik", zei hij.
herken hem niet".
Hotse antwoordde niet, maar staarde
*'seds naar de naderende jol. De man-
^•i zaten thans echter zó, dat men ze
'^1 „de Prinsenhof" slecht kon zien.
geloof het toch", mompelde Hotse.
"^n plotseling: „Jacob, kijk jij eens".
»Ik zie het niet", zei deze. „We moe-
'^n maar even geduld hebben".
Al nader en nader kwam de jol. Plot-
*«ng schreeuwde Hotse luid: „Hij is
*i' 't Is Rooie Wieger".
ivJa", zei Jacob, „nu zie ik het ook. 't
de Rooie. Zou hij zijn vrijheid gekre
gen hebben?"
Maar Hotse antwoordde niets. Hij
spoedde zich naar het achterste gedeel
te van het schip, waar de jol aankwam.i
„Hallo, Wieger", riep hij blij.
„Hallo", riep Wieger terug, terwijl hij
wuifde.
De boot stootte tegen het schip aan.
Voordat ze vastgelegd werd, sprong
Wieger al aan dek. De begroeting laat
zich niet beschrijven. Friezen tonen hun
ontroering niet spoedig. Maar zowel
Hotse als Rooie Wieger hadden tranen
in de ogen. Lange tijd staarden ze elkaar
sprakeloos aan. Eindelijk zei Hotse:
„God zei gedankt, Wieger. Dat had ik
nooit gedacht. Heeft de kapitein jou de
vrijheid geschonken?"
„Ja en wat nog beter is, hij is zelf
meegekomen. Hè, waar is hij? Hij zit
werkelijk nog in de jol. Kapitein", riep
hij, terwijl hij zich omkeerde, „kom eens
aan dek".
De kapitein sprong nu ook aan dek.
„Zeger Franszoon" stelde Wieger voor.
„Hotse Hiddes, Zeger wil zich ook bij de
Geuzen voegen. Hij heeft genoeg van de
Spelïiken".
„Is het waar?" riep Hotse blij verrast.
„Hartelijk welkom". Hij reikte Zeger de
hand, die deze drukte.
„Ja", zei hij, „ik ben het al lang zat
tegen mijn volksgenoten te vechten. Ik
meende, dat het mijn plicht was. Maar
het laatste jaar ben ik eraan gaan twij
felen. Het optreden van de hertog van
Alva loopt de spuigaten uit. En als ik
zie, dat leden van oude adellijke ge
slachten Koning Philips de gehoorzaam
heid opzeggen, geloof ik niet, dat ik er
ver!5:eerd aan doe".
„Neen, dat geloof ik ook niet", ant
woordde Hotse. „Ik hoop, dat je mee
wilt strijden voor de rechtvaardige zaak.
Ik weet wel, dat er velen bij ons zijn,
die hun wapenen bezoedelen met wreed
heid, maar ik hoop, dat u er nooit aan
zult mee doen. Waar komt u vandaan?"
„Van Medemblik", antwoordde Zeger.
„Wij zijn van ouds al schipper geweest.
En we voeren vaak voor Amsterdamse
kooplui. Nu, u weet, de meesten van
hen zijn trouw gebleven aan het oude
geloof. Ik trouwens ook. Maar zij zijn
ook trouw aan de zaak des Konings. Ik
meende mijn meester trouw te moeten
blijven.i Maar zo langzamerhand zijn me
de ogen open gegaan. Bij Emden vocht
ik nog mee onder Van Boshuizen, zoals
u weet. En ja, zolang je onder iemands
banier strijdt, moet je trouw blijven.
Maar het ging al niet van harte. Doch
we vielen jou nog aan. Toen je van ons
weg ging, omdat die galjoot jou aan
viel, bleven Wieger en twee anderen
achter. Ze bleven als gevangenen, maar
ik sprak veel met hen. Rooie Wieger,
zoals de beide anderen hem noemden,
heeft mij jouw geschiedenis verteld. En
dat deed bij mij de deur dicht. Ik ben
goed rooms, maar tegen zo'n tirannie
moet elk Christen zich verzetten. En
daarom ben ik stiekem achtergebleven.
En heb vanaf de Engelse kust Itoers ge
zet naar de Hollandse. En daar ben ik
dan nu. llz. hoop, dat de Geuzen me als
hun makker willen beschouwen".
Peinzend keek Hotse hem aan. Hij
monsterde hem nauwkeurig. Neen, deze
man was geen bedrieger.) Eerlijk en
trouwhartig keek Zeger Franszoon hem
aan. Hotse was een goed mensenkenner.
Spontaan stak hij Zeger de hand toe.
„Je bent welkom", zei hij nogmaals.
„Ik hoop, dat je met mij van harte
strijdt voor de vrijheid onder de Prins
van Oranje. En jouw mannen?"
„Die gaan met mij mee", zei Zeeger.
„De meesten hebben al jaren met mij
gevaren, 't Zijn allemaal Hollanders. Ik
weet, dat zij allang verlangd hebben de
Geuzen te helpen".
„Prachtig", juichte Hotse. „Ik heb ge
zien, dat jullie goede zeelui bent en oolï
kunt vechten. Zulke hulp kunnen wij
gebruiken. Komt laten we nu samen een
glas wijn gebruiken in mijn kajuit.
Willem en Gerrit waren zeker bij jou?"
vroeg Hotse aan Wieger.
„Ja", antwoordde deze.
„Vindt u goed, dat uw roeiers ze even
ophalen?" vroeg Hotse aan zeger.
„Best", antwoordde deze,i
„Dan gaan wij nu maar", zei Hotse.
Hierop gingen ze samen naar Hotses
kajuit. Jacob en nog een paar van Hot
ses oude getrouwen voegden zich bij
hen. Onderwijl voeren ze langzaam
noordwaarts, dicht onder de Hollandse-
kust. Een ogenblik later stapten ook
Gerrit en Willem aan boord. Ze werden
met gejuich begroet door heel de be
manning. Het werd een dubbele feest
dag. Hotse tracteerde gul.
Tegen de avond waren ze op de hoog
te van Tessel. De kof had zich bij „de
Prinsenhof" aangesloten.
„Ellendig", zei Hotse, tegen Wieger,
„dat de wind maar pal in het zuid-oos
ten blijft. Want wij moeten nu naar het
oosten".
„O", antwoordde Rooie Wieger, „de
Prinsenhof" kan nog best zeilen".
„Ja", zei Hotse, „maar de kof heeft er
moeite mee. Br zit niet anders op, dan
wat zeil te minderen. We kunnen de kof
niet best in de steek laten".
„Neen", antwoordde Wieger, „als we
de kof bij ons willen houden zit er niets
anders op, dan dat wij langzaam gaan.i
En je wou je nog wel bij Treslong aan
sluiten. Maar dat gaat dan helemaal
niet".
„'t Is moeilijk", zei Hotse, „maar toch
zullen we samen op moeten trekken
of
„Of wij moeten op oms zelf blijven",
vulde Wieger aan. „Je kunt misschien
voortdurend overleg met hen plegen en
dan zo iets als verspieder, of voorhoe
de zijn".
Hotse antwoordde niet. Eindelijk zei
hij. „In elk geval moeten we nu zien,
dat we eerst in Emden komen. Ik wil
zien hoe het met Treslong gaat en zo
mogelijk hem helpen".
De volgende morgen ging de zon in
stralende luister op. Hotse stond bij de
reling, zijn blik naar het oosten gericht.
Rooie Wieger kwam naast he mstaan.
Onwillekeurig neuriede Hotse.
„Je schijnt een goede zin te hebben",
zei Wieger.
Hotse keek hem een tijdlang zwijgend
aan. Dan zei hij: „Natuurlijk, Wieger.
Wie zou niet een goede zin lie'oben met
dit stralende weer".
„'t Is anders knap koud", zei Wieger.i
„Och", antwoordde Hotse, „daarvoor
is 't begin maart. Maar bij zo'n zonsop
gang vergeet je alles. Zie eens zo'n
vlammend rood. En daar dat diep vio
let. En nu dat goud. En toen moest ik
zingen:
,,De hemelen seer klaer
Verkonden openbaer
Des Heeren macht seer groot".
Rooie Wieger, minder vatbaar voor
de schoonheid der natuur, en niet zo
diep voelend als Hotse, antwoordde
niets. Plotseling riep hij: „Kijk, sche
pen!" Hij liep naar voren. Hotse volgde
hem.
„Dat lijken wel de Geuzenschepen, die
bij Emden lagen. Kijk, dat zijn die vier
boeiers, en dat die damlopers
„Ja", viel Rooie Wieger in, „dat zijn
ze. Maar er zijn een viertal vreemde
schepen bij".
{Wordt vervolgd)