iiAnuEn niEuws lijk Overdenking Jan Gossaert van Mabuse DE VRIJBUITER Aardappel- Studiedag Zeeuwse wandelingen UIT DE GESCHIEDENIS X umi 15,00 tart op 14 januari a.s. uit de Heilige Schrift C KIEVIT Zn. Overweel en Struyk Vrijdag 8 januari 1971 No. 3951 10-3328 4,95 jlellijk rogen. i-ijfsklaar.| 12.5001 iTHET -A- Centrale Verwarming Complete Woninginrichtmg MeUssant - Tel. 01877-1502 of 01879 - 721 I blad "IliHpiffli ►♦♦♦♦♦««I llden zag, 4 ►♦♦♦♦♦♦«I 3,95 ordelig. Iting. 1704 m ICHTKANON In, Vreeswijk) De Algemene Kerkvergade ring Palaver - 1970 Het is telkens weer een droevige zaak, ■te moeten constateren dat in een nieuw Ijaar alles op de oude voet verder gaat. ■Ook de geest van de tijd houdt niet stil Ivoor de drempel van een nieuwe jaar- Ikring. En aan het begin van 1971 zijn er lal enkele héél trieste gebeurtenissen te Isignaleren op het terrein van geloof en Om te beginnen is er van zaterdag 2 Rot en met maandag 4 januari opnieuw leen Algemene Kerk Vergadering gehou- |den van de Hervormde Kerk. Of, eigen- flijk moet ik zeggen: op die dagen is de ivergadering van Pinksteren 1970 voor- Igezet. Ondanks de protesten tegen deze lonwettige en met de ambten strijdige Ibijeenkomst, gaat men gewoon door op Ideze heilloze weg, daarbij de dag des ■Heeren niet ontziend. Wellicht komen Iwe in het vervolg nog eens op deze Ivergadering terug, aangezien we ons op Idit ogenblik nog geen volledig beeld tkunnen vormen van de besprekingen en Ide besluiten. In elk geval is er uitvoe- |rig gesproken over het ledenbestand van |de kerk, en ook over de financiële Inoodsituatie, waarin de kerk zich be- Ivindt. Ook zonder dat de resultaten van Ide besprekingen ons bekend zijn, kun- |nen we wel opmerken, dat een terug- Ikeer naar Schrift en Belijdenis, en een [handhaving van de rechte prediking Ibeilzamer zou werken op het kerkelijk Imeeleven en ook op de kerkelijke in- I komsten, dan allerlei moderne stunts Iwaarvan men het nu schijnt te ver- l-wachten. Op zaterdag 2 januari is Palaver-1970 [gehouden. Een grootscheepse manifesta tie, georganiseerd door het Nederlands [Bijbel Genootschap, de Katholieke Bij- 'belstichting, de Stichting Jeugd en Bij bel en verschillende jeugdorganisaties. JDe bedoeling was, de hedendaagse jeugd te confronteren met Bijbel, Evangelie, [Christendom en maatschappij.i Een dóór en dóór werelds evenement met een [popmarkt, een relipopfestival, discus- [siestands, speakerscomers, liedjes zan- igers, enz. enz. Ter gelegenheid van dit ifestijn is ook een „Praatboek" uitgege- [ven, dat geen andere tendenz heeft dan de Bijbel aan te passen aan de moderne 'maatschappij. Dat is ook het geval met het boekje „Bijbelaanstoot", waarin be- ^- paalde gedeelten uit de Heilige Schrift I worden gecommentarieerd en toegepast I op bepaalde maatschappelijke en poli- tieke situaties. Kortom, heel dit Palaver Staat in het teken van de (horizontale) gerechtigheid, die desnoods door middel van de revolutie mag worden gereali seerd. Het is niet teveel gezegd, wanneer [„Koers" van 2 jan. j.l. schrijft: „Als iinen het geheel overziet, moet men wel tot de conclusie komen, dat hier het Evangelie totaal verminkt en de Chris tus der Schriften volkomen geloochend ■wordt; niet Jezus Christus, maar een [politieke revolutionair, niet de Bijbel, [maar socialistische en wereldgelijkvor- mige mensvernieuwing worden gebracht niet de bekering en wedergeboorte van de zondaar, maar de verbetering en verandering van de mens zonder God. Hier verschijnt de satan als engel des lichts en hij neemt zijn apostelen, die zich voordoen als dienaars der gerech tigheid, met zich mee. Het is ook door deze dingen dat God gelasterd wordt en dat Nederland Gods oordeel op zich zal laden. Wij moeten diep medelijden heb- 'ben met de argelozen, die daar naar toe I gaan, God zoeken en op deze wijze ste- iBen voor brood krijgen, vergif opge diend als smakelijk voedsel". Het klinkt scherp, maar het is de [waarheid. "WAARNEMER. OM OVER NA TE DENKEN Zo God vóór ons is, zo is er niets aan i gelegen wie tégen ons is, want dan zal het ons welgaan. Maar zó God tégen ons I is, zal het ons niet helpen al zijn er nog zoveel vóór ons, want het zal ons kwalijk gaan." Ralph Vennig De Vereniging voor bedrijfsvoorlich ting Goeree-Overflakkee heeft tegen donderdag 14 jan. een Aardappelstudie dag georganiseerd die gehouden zal wor den in het Ver. gebouw „de Schakel" te Dirksland, aanvang 9.30 uur voorm. Op het programma staan een viertal inleidingen t.w.: „Opbrengst en kwaliteit, inclusief poot goedbehandeling", door dr. ir. D. E. v. d. Zaak, consulent voor de hakvruchten te Wageningen. „De nieuwste inzichten bij grondbe- werking en poten," door dhr. D. Hart- mans, medewerker van het Cerbe. „Oogst en opvoer", eveneens door dhr. Hart mans. „Veranderingen in de bestemming van de consumptie-aardappelen," door dhr. P. K. v. d. Heuvel, directeur Nedato N.V. te Oud-Beijerland. Na elke inleiding bestaat gelegenheid tot discussie. Want Hy heeft gezegd: „Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet ver laten. Zodat wq vrümoediglijk durven zeggen: De Heere is mJü een Helper, en ik zal niet vrezen, wat mij een mens zal doen. Hebr. 13 5b en 6. Wij mensen durven soms veel te zeg gen. Dikwijls woorden, die onze dwaas heid en hoogmoed openbaren. Daarin komt dan onze brutale overmoedigheid tot uiting. Overmoedigheid is zelfover schatting. Die zonde komt helaas zo dikwijls voor de dag in allerlei mense lijke arbeid en inspanning. Vandaar ook onze teleurstellingen. Onze zelfover schatting wordt dan beschaamd. Aan de andere kant is er ook het ge vaar, dat men de zaken, waarvoor men geplaatst wordt, overschat in hun waarde, kracht en verwerkelijking. Dan laten we de omstandigheden, waarin we verkeren, of de onmogelijk heden, waarvoor we ons menen ge plaatst te zien, over ons regeren, en la ten ons in de wateren der moedeloos heid verzinken. Bij deze twee gevaren moeten we vooral bij het begin van een nieuw jaar bepaald worden, omdat wij dikwijls ge neigd zijn om in overmoed te spreken of te denken over onze voornemens voor het nieuwe jaar. Wij zullen allerlei door ons ons ten doel gestelde zaken berei ken. Anderzijds kunnen we zo op de om standigheden zien, dat we alle moed, zelfs levensmoed verliezen. De beide gevaren ontgaat echter Pau- lus. Hij is niet overmoedig, maar vrij moedig. Hij steunt niet op zichzelf, maar op de Heere. Hij is niet moedeloos, maar moedig: Hij vreest de mens niet. De aanleiding tot dit spreken is een vermaning om zonder geldgierigheid te wandelen, maar vergenoegd te zijn met het tegenwoordige. Welnu, in de geld gierigheid is iets van de overmoed. Im mers de mens stelt zichzelf een doel, waarnaar hij streeft, en in dit door de mens zichzelf gestelde doel meent hij zijn geborgenheid te zullen bezitten. Dit doel meent men ook te kunnen be reiken. Neen, zegt de apostel: „Zijt ver genoegd met het tegenwoordige". Het door God u toebedeelde. Laat dat u ge noeg zijn en wees daar ook mee verge noegd, zodat u niet meer zoekt. Zult ge dan niet tekort komen? Weineen, want God heeft gezegd: „Ik zal u niet bege ven en Ik zal u niet verlaten". Deze plechtige verzekering doet God aan het volk, dat in Hem het leven zoekt. Die God is voor Zijn volk een God voor de tijd en voor de eeuwigheid. Hij zal hen nooit beschamen in dure tijd of hongersnood. Is deze toezegging niet onuitsprekelijk groot? De God, Die de hemel en de aarde gemaakt heeft, Die Zijn heerlijkheid in Zijn majestueuze schepping openbaart, Die alle dingen regeert. Die God zegt tot een mens: „Ik zal u niet begeven". Dat wil zeggen: Als u op mij steunt, dan zal die Steun niet bezwijken. We kunnen soms op een stok leunen en op een gegeven ogenblik „begeeft" die stok het. Welnu, zo zegt de Heere, Ik zal u niet begeven. Ik ben een vaste steun en onwankelbare toevlucht. „Ik zal u niet verlaten". Ik laat u niet al- leen.i Al wordt het soms eenzaam in uw leven vanwege het feit, dat velen u ont vallen en u verlaten, Ik verlaat u niet; Ik laat nooit alleen. Zo min God Israël verliet, maar er immers was, zo min Zijn volk. Nu, de apostel weet van dit woord. Deze belofte is zijn steun geworden in zijn leven. Hij heeft van zijn overmoe dige zelfoverschatting moeten afzien. God heeft hem neergeveld. De trotse dwaas werd op de weg naar Damascus een vernederde zondaar. Alle zelfover schatting ging er aan, want hij kon niet meer in Damascus komen als men hem er niet gebracht had. Hij was blind. De man, die meende alles te weten, moest vragen: „Wat wilt Gij, dat ik doen zal"? In 'geestelijk opzicht zit de mens ook vol met zelfoverschatting, maar God verlost er Zijn volk van. Dan worden ze ook werkelijk blinden, onwetenden, m'achtelozen, lammen, kreupelen. In die weg krijgt dit woord waarde: Ik zal u niet begeven, Ik zal u niet verlaten. God verbreekt onze hoogmoed, opdat Hij verheerlijkt worde. Dan kunnen we het niet meer; dan is het niet meer: Ik, ik, ik, ikmaar dan wordt het klagend uitzien geboren: Och mocht och, wierd och Heere. En nu juist voor dezulken krijgt deze belofte waar de: Ik zal u niet begeven,^ Ik zal u niet verlaten. Het geloof verlaat zich op dit spre ken Gods. Wonderlijk instrument is toch eigenlijk het geloof. Het doet een mens helemaal van zichzelf afzien, van zijn eigen onwaarde, onmacht, onkunde, zodat dit alles nu niet meer in de weg staat.i En het doet zien op die God, Die spreekt. Dan worden Gods waarheid, macht en trouw en liefde geloofd. Dan is het geen „misschien" of „wellicht", maar een zekerheid. Die zekerheid kreeg ook de apostel. Hij toch heeft Zijn overmoed verloren, maar is door het geloof vrij moedig en heeft moed gekregen. Hij mag het zeggen: „De Heere is mij een Hel per". Neen, hij zegt het niet zomaar, maar hij zegt het met heilige vrijmoedigheid. Gods Woord is zijn sterkte en grond. God heeft het gezegd en zal het doen. Nu kan de apostel de wereld aan. Niet in zichzelf, maar in de Heere. Hij zegt: „Ik zai niet vrezen, wat mij een mens zal doen. Dat is levensmoed. De mens is hier aanduiding van de wereld met al zijn beroering en gisting; ergens staat: Honger, vervolging, naaktheid, zwaard. Als de apostel dit woord nu geschreven had, dan zou hij wellicht van atoombommen of raketten geschreven hebben en van alles wat er vandaag aan de dag aan geweld in de wereld is. Want dat alles is toch maar: De mens. De apostel kan het aan, omdat hij weet: „De Heere is mij een Helper". Is er iets rijkers denkbaar? Uw geld en goed zijn goden, die beschamen, maar in de Heere alleen kan uw heil zijn.. Het nieuwe jaar is begonnen. Wat brengt de toekomst? Wat gevaren, moeiten, dreiging? Wat stelt gij, o nie tig mens, er tegenover? Maar God stelt er voor Zijn volk Zichzelf tegenover, omdat Hij in Chris tus het deel van Zijn volk is en Zich zelf verbindt tot hun verlossing in het woord, dat Hij gesproken heeft. Nu, dan kunnen we met opgeheven hoofde allen het jaar 1971 in, de drei gende toekomst tegemoet, wanneer het met Paulus waar is in het hart: „De Heere is mij een Helper, ik zal niet vrezen; wat mij een mens zal doen'?" Amen. Rotterdam Ds. A. Vergunst. Als zijn geboortejaar 1470 het juiste is, zou Jan Gossaert juist 500 jaar gele den geboren zijn in het stadje Maubeuge in Henegouwen. Hiernaar wordt hij dik wijls genoemd Jan van Mabuse. De be kende Dr. P. J. Meertens, van oorsprong een Zeeuw, geeft in zijn proefschrift als jaartallen aan 1470 tot 1541, ongeveer 1470 dus als jaar van geboorte. Ook Nagtglas in zijn groot werk „Levensbe richt van Zeeuwen" geeft dezelfde jaar tallen. Andere geschiedkundigen noe men andere jaren, zowel voor geboorte als sterfdag. Beroemd schilder. Hij is een bekend schilder geworden. Reeds op 25 jarige leeftijd werd hij naar Engeland ontboden om de portretten te maken van koning Hendrik VII en zijn gemalin Elisabeth van York. Later treffen we hem aan op Wal cheren, waar hij het grootste deel van zijn leven heeft doorgebracht. Hij werd de gunsteling van Filips van Bourgon-' dië, de bastaardzoon van onze bekende graaf van dezelfde naam, die ook Filips de Goede genoemd wordt en die een heleboel bastaardkinderen had.i Dat was in die tijd heel gewoon. Die kinderen werden niet verdonkeremaand of in de vergeetboek geduwd, integendeel, ze kregen een goede opvoeding en mooie betrekkingen. Zo ook deze Filips van Bourgondië, rentmeester-generaal van Zeeland en heer van Souburg, waar hij op het kas teel woonde. Hij was een liefhebber en verzamelaar van kunstwerken en had veel op met Jan van Mabuse. Deze mag zelfs met hem mee als hij omstreeks 1508 voor een diplomatieke opdracht naar Rome moet. Later wordt Filips bisschop van Utrecht (1516 - 1524) en zijn schilder gaat mee, we weten niet voor hoelang. Een neef van bovengenoemde Filips, Maximiliaan van Bourgondië, was van af 1515 abt van Middelburg. Deze gaf aan schilder Jan van Mabuse opdracht een altaarstuk te maken voor het hoofd altaar in de Koorkerk. Een zogenaamd drieluik, waarvan de twee buitenste stukken voor het middelstuk konden dichtgeklapt worden. Volgens de over levering heeft hij dit werk „de afneming van het kruis" in 15 jaar geschilderd. Als dat waar is, zal het werk nu en dan wel eens stUgelegen hebben en zal hij tussendoor ook nog wel geschilderd hebben. In ieder geval: het kwam in de kerk te hangen en was zo zwaar dat men de zijluiken bij het openen met schragen moest ondersteunen. De be kende Duitse schilder Albrecht Dürer maakte op het eind van 1520 een kunst- reis door de Nederlanden en bezocht ook Middelburg, speciaal voor dit schilderij (zie vorig artikel). Op 24 januari 1568 sloeg de bliksem in de Abdijtoren, die afbrandde evenals de kerk. In drie uren was aUes uitge brand en van het beroemde schilder stuk was niets meer over. Bij de beel denstorm van 2 jaar terug was het ge spaard g,ebleven. De koning van Polen had er eens 80.000 dukaten voor gebo- den^ Op Zandenburg. Later treffen we de schilder dikwijls aan op het kasteel Zandenburg bij Vee re. Adolf van Bourgondië was toen heer van Veere, zijn vrouw heette Anna van Bergen. Daar schilderde hij o.a. een madonna (moeder Maria met het kind Jezus), waarvoor als model dienden zijn gastvrouw Anna met haar kind Jacque line. Hij schilderde hier ook een vreem de vis, die in Brouwershaven aange spoeld was en die de vissers van dit stadje naar heer Adolf brachten (het schijnt een zwaardvis geweest te zijn). De meeste hofschilders vervaardigden niet alleen schilderstukken, maar be schilderden ook triomfwagens en ere poorten, paardedekens en vlakken bij tournooispelen, alles eigenlijk wat er te versieren was, op de manier van een kunstenaar natuurlijk. Nu zijn er nog ongeveer 80 schilderij en van Jan Gossaert bewaard gebleven. Ze zijn te vinden in de grote museums van Londen, Parijs, Madrid, tot zelfs in New York en Leningrad. In ons land hebben we maar één schilderij van hem in het Rijksmuseum te Amsterdam. Veel van zijn werken, vooral portret ten en madonna's, zijn verloren gegaan. Hier op Zandenburg moet volgens de overlevering bij het bezoek van Karel V de gebeurtenis hebben plaats gehad van zijn verdobbeld staatsiekleed, dat hij verving door een papieren gewaad. Jan van Mabuse leidde een ongeregeld leven en ging veel in kroegen drinken en vechten", lezen we van hem. Zijn beurs was dan ook dikwijls leeg. Eens is hij zelfs voor schulden gegijzeld, zo als men dat in die tijd deed. Over die komische geschiedenis met dat papie ren pronkgewaad vertel ik wel in vol gend artikel. In Middelburg is hij getrouwd met Margaretha de Molenaer (of Meule- naers).i Zijn dochter Geertruida trouwde met de Leuvense schilder Hendrik van der Heyden. Deze regelde bij diens dood de erfenis van zijn schoonvader en kwam naar Middelburg wonen als kaartschilder. Hij kreeg opdrachten voor het tekenen van kaarten van Wal cheren en ander tekenwerk. Hun zoon Jan woonde in Veere en hun dochter Catalina trouwde met een schepen van Middelburg. Jan Gossaert van Mabuse moet ook nog een zoon Pieter gehad hebben, maar daar weten we verder niets van. Wel ontmoeten we een eeuw later in Mid- OPEN BRIEF VI Ik beloof U vooraf geen vijgeblad of sluier te willen dulden, waaronder gij meent dat iets verborgens kan schuilen. Breng vóór al uwe getuigen. Breng vooral vóór dien ouden man, dien ge- patenteerden veearts, zoo zat van dagen, zoo vol van onrust. Hij is uw „geloof waardig persoon".! Dezen geloofwaar- digen persoon zal ik vooraf bij U en bij mijne volgelingen inleiden. Hij is de grootvader van den overleden Cornells HoUeman. Op de roepstem aan de pas torie van den broeder Piet eene roep stem, eenige minuten te laat kwam ik in de woning van bedoelde weduwe en vond onzen Cornells reeds als lijk in bed. Na een woord van troost en van felicitatie zou ik huiswaarts gaan. Uw geloofwaardige getuige zou met mij gaan, zich vleiende met mijne hulp. 't Is nacht daarbuiten, de oude man ziet niet meer uit jeugdige vensters. Nauwelijks buiten kunt gij het gelooven heer Hers! of ik kromde miJn rechterarm, in die bocht laat de oude wachelende grijsaard zijne linkerhand rusten. Ik zorgde dat zijn voet op de kleine steen tjes ging en leunende op mijn kracht, bracht ik mij schikkende naar den gang van dit werk, dien grijsaard tot aan de poort zijner woning, om daarna met een goêmorgen afscheid van hem te nemen. Ik vraag U heer Hers! heb ik toen ge vlogen, of heb ik mij als herder dezer gemeente geschikt naar de behoefte van een oud, afgedwaald schaap mijner kudde; een schaap over wiens hoofd nog geldt: Eleison Kiurie. (Heere! wees ontfermend). Och! waartoe dit woord „een geloof waardig persoon". Gij hebt mij gedwon gen tot getuigenis eener hulp die stille had kunnen blijven; waartoe rtüj laten vliegen, daar het kruipen mij zoo goed is. Gij hebt mij gedwongen het u te vertellen. Dat in dit mijn spreken de sluimerende slang der begeerte in mijn hart zich niet kronkele om als loon te staren op een Sodom's appel, schoon van buiten, stof van binnen. Wij treden nogmaals het sterfhuis (de woning) binnen; wij nemen plaats aan SOMMELSDIJK Telefoon (01870) 2609 delburg een kapitein Jan van Mabuse. Het is niet bekend in hoeverre dat fa milie of een nakomeling is van de be roemde schilder met dezelfde naam. Middelburg. L. van Wallenburg. In Nieuwe Tonge hebben in het laatst van 1885 de plaatsel^ke geneesheer en de predikant het W g met elkaar aan de stok gekregen, g g De geneesheer beschuldigde de dominee van het onbevoegd uit- g g oefenen van de geneeskunst. In g p een aantal artikelen hopen we het verloop van deze affaire, die des- s g tij ds zeker veel opschudding heeft g veroorzaakt, weer te geven. de sponde van dien doode Comelis. Leg uwe linkerhand op het voorhoofd van dien doode, en verklaar ter voldoening aan de Wet, ook ten behoeve van die twee arme vrouwen, aflegsters van lij ken, uit dat drietal ter kraamvisite. Cor nells is gestorven aan Paralysis Cordis. Gij hebt genoeg voor uwe linkerhand aan dat kille, bleeke hoofd., Mag ik het dek openslaan? Het lijk is nog zoo warm: mijne hand op dat hart leggen dat hart, zoo wondervol, zoo teer, zoo menigmaal voor bloedschuld gespaard? Aan een warm hart heb ik behoefte. Hier sta ik als uw aangeklaagde en in mijn staan gevoel ik mij zes krachtig om zelfs de hand van dien ouden ge tuige op mijne schouwders te laten rus ten, het alleen staan mocht hem moei lijk vallen. „Nu is de vraag, wat mag daar de reden van zijn?" „Den Domine heeft hem middelen gegeven". Bezit den moed om mij aan te zien. 't Is mijne roeping- om als Herder op een heuvel te staan om te beter de be wegingen der schapen en lammeren na te gaan. Hoe menigmaal beklom een Job's bode dien heuvel om ban ellende te getuigen, zoodat ik moest dalen, om te zien waar jammer schuilde! Eén voorbeeld slechts en wel uit den tijd waarin onze pesterij, helaas! zoo vele rouwbrieven zag bezorgen. Een tijd waarin naar uwe spreekwijze de cholera heerschte en naar mijnen mond, een slaande Engel Gods zich openbaarde om onder zijne vale vleugelen de offers voor het overzadigd graf te wijzen. Toen gold ook de stem: help wat helpen kan; hetzij bevoegd, hetzij onbevoegd, ter hulpe! Niet aan mij, maar aan de overheid van het geteisterd Vaderland. Lag toen de oorzaak, dat ik met vergift mocht omgaan, omdat ik Herder der gemeente was. Er kome, wat er van kome! naar het „recept" der overheid Laudanum moest ik toedienen bij drup pels aan de lijders, totdat de voetstap pen van een geneesheer zich deden hooren. Daar komt eene stem ter hulpe tot mij.i Met vergift gewapend, ga ik er heen. In die woning van nijpende ar moede, zag ik den huisvader doodelijk krank te bedde; eene moeder, schier uitgeteerd, doch nog staande, wellicht uit moederkracht voor dat jongske, met zoo magere armpjes en handjes m hare nabijheid. Dat kind wenschte zü te be- houden, zij het ook met stukjes en korstjes van afgebedeld roggebrood waarvoor het kind, met een drinknapje bij zich, het dankwoord moest spreken: Heere! zij dank voor spijs en drank. Ge lukkig voor dat arme huisgezin, dat naar mijne beslissing hier geen Lauda num maar mijne portemonnaie dienst kon doen. En wat nu in deze woning (dit sterf huis) waarin wij thans vertoeven? Is deze arme weduwe, geene moeder van Cornelis? Was het U onbekend dat hij aan epilepsie lijdende was? Heeft deze moederstem U niet menigmaal ge smeekt om hulp? Altijd, altijd was het dat zij met uwe linkerhand werd afge wezen: voor U geene hulp. Gedenk, toen gij zoo vlak aan de deur van hare wo ning voorbij gingt hoe zij U bij den arm pakte, U smeekende: och, mijnheer! Kom eens kijken naar Cornelis, zooeven viel hij weer neer. Hoe is het mogelijk? gil stiet haar van U af, om straks in hare buurt één uur van uwen kostelij- ken tijd te verbabbelen. Het moederhart is eenmaal vol; zij kan het leed niet lan ger verduren en gaat tot haren Dominé. De deur wordt haar minzaam geopend, een stoel haar toegereikt, en het oor van den herder vangt de klanken op van eene behoeftige weduwe. De moeder begon uit te pakken, aan tranen geen gebrek. Wat toen is uitgepakt, zullen wij in de pastorie laten liggen, zoovéél nog tot uw verzwaring heer Hers. Heb ik toen dan kwaad gedaan, om dat ik niet doof mocht zijn voor den noodkreet der ellende? Was ik toen zondaar voor deze wet, art. 1. om eene andere stem te doen hooren, dan de uwe o, Ben-laïl, o Satanas dezer moeder? Ik liet haar de stemme hooren van eenen En^el der lijdende menschheid, wiens nagedachtenis in zegening blijft. Ik reikte haar het zoo algemeen bekend recept van wijlen Dr. Bijland te 's-Gra- venhage voor, epilepsie. En het middel dan! Heb ik wellicht hierin kwaad gedaan, heer Hers! om wat in mij was, den kleinen penning der weduwe te doen behouden en ten koste van mijn porte monnaie, haar dat middel zoo goed mo gelijk en zoo goedkoop mogelijk te ver schaffen? Gelukkig hier geen Lauda num, maar slechts Brometum Calicum.i Zoo hier een verwijt, een vloek uit uwen mond moet volgen, dan keeren die tot U terug. Wilt gij een vonnis uitspreken, doe het dan op de groeve van Dr. Bijland. De pols van mijn conscientie in deze zaak is o zoo rustig; ook nu, zoo rustig omdat ik zoo rond heb gesproken en zoo eer lijk heb gehandeld. (Wordt vervolgd'^ sdJijk ig Compa"''' VERVOL OVERHAAL HOTSE HIDDES door Sibe van Aangiiun 10 ,,Neen", antwoordde Dirk Gabesz. „Uw oode trof ons een paar uur hier van daan. En op uw bevel zijn we verder iangs het Dokkumer Diep gelopen. Maar dat weten zij natuurlijk niet". .,we zullen ze bericht zenden", viel Wotse hem in de rede. .,Ze zullen niet vermeer zijn. We zul ten een uur wachten. Maar langer ver trouw ik het niet"., Onmiddellijk werd er een bode uitge zonden. De aangekomenen hadden de ganse nacht gemarcheerd en wilden nog een kort ogenblik rusten. Hotse had een paar man op wacht gezet en wilde zich net in de kajuit terugtrekken, toen een waarschuwende uitroep zich liet ho len. Onmiddellijk was Hotse weer aan dek. „Een schip", rapporteerde de uitkijk. „Een galjoot". „Ja en bewapend ook", zei Hotse. „Op mannen! Alle zeUen bij. We kunnen hier niet langer wachten". „Daar komen de onzen", schreeuwde Willem. Inderdaad zagen ze een troepje man nen, „'t Zal nog goed komen", meende Hotse. Van verre zagen ze reeds de reusach tige gestalte van Rooie Wieger. De man nen op 't schip hadden inmiddels de zeilen gehesen. De ankerketting trok strak. Willem wilde bevel geven het anker op te halen. „Wacht nog even", zei Hotse.; „We zullen eerst onze mannen aan boord ne men. En dan staan de kansen wel ge lijk, zo ze niet in ons voordeel zijn". Reeds voeren een paar boten uit, om Rooie Wieger en zijn makkers te halen. 't Werd hoog tijd. De Spaanse galjoot kwam al nader. „We zullen het de volle lading geven. Vuur, mannen". Een daverende slag weerklonk, 't Schip van Hotse was in kruitdamp ge huld. Toen deze opgetrokken was kon den ze de galjoot vlakbij zien. De mees te kogels schenen voorbij gevlogen te zijn. Maar in elk geval had een de vóórsteven geraakt. Een groot gat vertoonde zich. „'t Is boven de waterlijn". De galjoot minderde zeü. „WU hij enteren?" vroeg Willem aan Hotse. „Jammer, dat het iets te hoog is", mompelde Willem., „'k Weet niet", antwoordde deze. „Ik begrijp niet wat hij wU. Gewoonlijk zijn ze niet zo driest. Maar hij schijnt er op te rekenen, dat hij een gemakkelijke prooi heeft". Thans openden Hotses mannen het vuur uit hun haakbussen. De Spanjool scheen te aarzelen. Hij lag nu nagenoeg stil. Hotse zag hoe een Spaanse officier driftig heen en weer liep en heftig ge sticuleerde tegen een man in priester kleding. De figuur kwam Hotse bekend voor. 't Leek wel de vroegere kapelaan van Anjum. Maar het schip was nog te ver om de gelaatstrekken te kunnen onderscheiden. Hotse keek strak. Zijn ogen kregen een harde uitdrukking. Kapelaan Lau- rentius o, hij had vroeger Hotses verloofde op de brandstapel gebracht. Onwillekeurig balden zich zijn vuisten. Het beeld van Wietske stond hem weer voor ogen. O, nu kon hij zich wreken^ Maar plotseling scheen hij Wietskes stem te horen. „Hotse, wreek uzelven niet. Mij komt de wrake toe, zegt de Here". Z'n trekken ontspannen zich. Hij loosde een diepe zucht. Willem keek zijn kapitein aan. Ook de andere manschappen wachtten. Wat had Hotse toch? Plotseling ontwaakte Hotse uit zijn gepeins. „We zullen hem aanvallen, mannen", zeide hij. Dat was echter niet gemakkelijk. Het Dokkumer Diep was niet erg breed. La veren konden ze niet. Ze zouden het schip moeten wenden en dan met be hulp van lange vaarbomen moeten trachten vooruit te komen. „'t Is bijna onmogelijk, dichter bij te kom", zei IJme. „Kijk, hij vlucht". Inderdaad had de galjoot het roer ge wend. Hotse trok de schouders op. „Hij zal 't nu wel niet meer wagen ons aan te vallen.i Hij heeft gezien, dat we een goed aantal mannen hebben", meende hij. „Wij zullen zien, dat we op zee komen". Weldra hadden ze de Spanjaard uit het gezicht verloren. Een paar uur later hadden ze de zee voor zich. Hotses man nen waren uitgelaten van blijdschap, 't Schip werd bewonderd, de verblijven in bezit genomen, „'n Pracht-schip", was het eenparig oordeel. „Ik vermoed, dat het snel zeüt", zei een oude zeeman tegen IJme. „Dat zou ik denken", antwoordde de ze. Hij was trots op het schip. „Wacht maar, als eens alle zeüen bijgezet wor den. Geen schip dat 't onze inhaalt". Ze voeren nu met een kalm gangetje. Want er was veel te doen. De mannen v/aren in een blijde stemming. „Hè, heerlijk", zei Jan, „dat we nu weer een goed schip onder de voeten hebben. Je wordt ziek, als je altijd aan land moet blijven. Ik snap niet, hoe de mensen 't daar uithouden.i Als 't hard waait, loop je gevaar een dakpan op je hoofd te krijgen. Die stakkers!" Plotseling klonk van uit de mast een roep: „'n Schip achter; aan bakboord!" Aller blikken richtten zich naar ach teren. Heel in de verte doemde een zeil op. 't Kwam nader, 't Werd duidelijk. „'t Kon die vervloekte galjoot wel wezen", zei een der mannen. „Roep de kapitein". Een der mannen snelde naar Hotses kajuit. „'t Is dezelfde galjoot". „Nu zal 't er op aan komen". Wat was er gebeurd? De Spaanse officier had het schip doen keren. Spoedig daarna echter wendde hij opnieuw de steven, 't Was slechts een krijgslist geweest, om Hotse in de waan te brengen, dat hij de ver volging opgaf. En het gelukte! Hotse voer met een kalm gangetje verder de zee op. Waar het Dokkumer Diep in zee uitliep bleef de Spanjool liggen. Daar immers lag een detachement van de kustwacht onder bevel van een luite nant. Deze werd aan boord genomen. Nu voelde de Spaanse kapitein zich te gen Hotse opgewassen.i Alle zeilen wer den bijgezet. Zo kon het gebeuren, dat Hotse opnieuw de galjoot zag naderen. Hotse gaf enkele bevelen. Alle man nen stonden op post. Hotse bevond zich naast Willem bij het roer. Daar naderde de oude IJme. „Mag ik iets zeggen, kapitein?" „Natuurlijk, oude vriend", antwoord de Hotse. „Houd stuurboord aan", zeide IJme. Hotse glimlachte. „Dan zouden we spoedig vast zitten", antwoordde hij. „Hier is een droogte, 't Water valt en dan blijft er niet voldoende meer over". „Wij kunnen er bij eb nog over", zei IJme. „'k Heb ook met deze ondiepte rekening gehouden. Je moet niet ver geten, dat wij hier vooral last van had den. En de galjoot komt er niet meer over". Hotses ogen schitterden. „Weet je ze ker", vroeg hij, „dat vidj erover kun nen?" „Absoluut", antwoordde IJme.i lïotse wreef zich in de handen. „Dan is de galjoot verloren", zei hij. „Houd stuurboord aan, Willem. Méér Hotses mannen keken verbaasd. Ze kenden bijna allen het water hier goed. Wat ging de stuurman nu uithalen? Maar de kapitein stond erbij. „Wil de kapitein ons aan de grond laten lopen?" schreeuwde een. „Hou je snuit!" grom de Rooie Wieger. „De kapitein weet wel wat hij doet". „Maar we lopen vast. Hier staat nog geen acht voet water", 't Was een oude zeeman, die dit zei. „'k Zou me maar niet ongerust ma ken, Ruurd", zei Rooie Wieger. „Hotse kent het water hier door en door. En anders Willem wel". (Worüt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1971 | | pagina 5