iiAnuEn niEuws
lijk
Overdenking
Jan Gossaert van Mabuse
DE VRIJBUITER
Aardappel-
Studiedag
Zeeuwse wandelingen
UIT DE GESCHIEDENIS
X
umi
15,00
tart
op 14 januari a.s.
uit de
Heilige Schrift
C KIEVIT Zn.
Overweel en Struyk
Vrijdag 8 januari 1971
No. 3951
10-3328
4,95
jlellijk
rogen.
i-ijfsklaar.|
12.5001
iTHET
-A-
Centrale Verwarming
Complete Woninginrichtmg
MeUssant - Tel. 01877-1502
of 01879 - 721
I blad
"IliHpiffli
►♦♦♦♦♦««I
llden zag,
4
►♦♦♦♦♦♦«I
3,95
ordelig.
Iting.
1704
m
ICHTKANON
In, Vreeswijk)
De Algemene Kerkvergade
ring Palaver - 1970
Het is telkens weer een droevige zaak,
■te moeten constateren dat in een nieuw
Ijaar alles op de oude voet verder gaat.
■Ook de geest van de tijd houdt niet stil
Ivoor de drempel van een nieuwe jaar-
Ikring. En aan het begin van 1971 zijn er
lal enkele héél trieste gebeurtenissen te
Isignaleren op het terrein van geloof en
Om te beginnen is er van zaterdag 2
Rot en met maandag 4 januari opnieuw
leen Algemene Kerk Vergadering gehou-
|den van de Hervormde Kerk. Of, eigen-
flijk moet ik zeggen: op die dagen is de
ivergadering van Pinksteren 1970 voor-
Igezet. Ondanks de protesten tegen deze
lonwettige en met de ambten strijdige
Ibijeenkomst, gaat men gewoon door op
Ideze heilloze weg, daarbij de dag des
■Heeren niet ontziend. Wellicht komen
Iwe in het vervolg nog eens op deze
Ivergadering terug, aangezien we ons op
Idit ogenblik nog geen volledig beeld
tkunnen vormen van de besprekingen en
Ide besluiten. In elk geval is er uitvoe-
|rig gesproken over het ledenbestand van
|de kerk, en ook over de financiële
Inoodsituatie, waarin de kerk zich be-
Ivindt. Ook zonder dat de resultaten van
Ide besprekingen ons bekend zijn, kun-
|nen we wel opmerken, dat een terug-
Ikeer naar Schrift en Belijdenis, en een
[handhaving van de rechte prediking
Ibeilzamer zou werken op het kerkelijk
Imeeleven en ook op de kerkelijke in-
I komsten, dan allerlei moderne stunts
Iwaarvan men het nu schijnt te ver-
l-wachten.
Op zaterdag 2 januari is Palaver-1970
[gehouden. Een grootscheepse manifesta
tie, georganiseerd door het Nederlands
[Bijbel Genootschap, de Katholieke Bij-
'belstichting, de Stichting Jeugd en Bij
bel en verschillende jeugdorganisaties.
JDe bedoeling was, de hedendaagse jeugd
te confronteren met Bijbel, Evangelie,
[Christendom en maatschappij.i Een dóór
en dóór werelds evenement met een
[popmarkt, een relipopfestival, discus-
[siestands, speakerscomers, liedjes zan-
igers, enz. enz. Ter gelegenheid van dit
ifestijn is ook een „Praatboek" uitgege-
[ven, dat geen andere tendenz heeft dan
de Bijbel aan te passen aan de moderne
'maatschappij. Dat is ook het geval met
het boekje „Bijbelaanstoot", waarin be-
^- paalde gedeelten uit de Heilige Schrift
I worden gecommentarieerd en toegepast
I op bepaalde maatschappelijke en poli-
tieke situaties. Kortom, heel dit Palaver
Staat in het teken van de (horizontale)
gerechtigheid, die desnoods door middel
van de revolutie mag worden gereali
seerd.
Het is niet teveel gezegd, wanneer
[„Koers" van 2 jan. j.l. schrijft: „Als
iinen het geheel overziet, moet men wel
tot de conclusie komen, dat hier het
Evangelie totaal verminkt en de Chris
tus der Schriften volkomen geloochend
■wordt; niet Jezus Christus, maar een
[politieke revolutionair, niet de Bijbel,
[maar socialistische en wereldgelijkvor-
mige mensvernieuwing worden gebracht
niet de bekering en wedergeboorte van
de zondaar, maar de verbetering en
verandering van de mens zonder God.
Hier verschijnt de satan als engel des
lichts en hij neemt zijn apostelen, die
zich voordoen als dienaars der gerech
tigheid, met zich mee. Het is ook door
deze dingen dat God gelasterd wordt en
dat Nederland Gods oordeel op zich zal
laden. Wij moeten diep medelijden heb-
'ben met de argelozen, die daar naar toe
I gaan, God zoeken en op deze wijze ste-
iBen voor brood krijgen, vergif opge
diend als smakelijk voedsel".
Het klinkt scherp, maar het is de
[waarheid.
"WAARNEMER.
OM OVER NA TE DENKEN
Zo God vóór ons is, zo is er niets aan
i gelegen wie tégen ons is, want dan zal
het ons welgaan. Maar zó God tégen ons
I is, zal het ons niet helpen al zijn er
nog zoveel vóór ons, want het zal ons
kwalijk gaan."
Ralph Vennig
De Vereniging voor bedrijfsvoorlich
ting Goeree-Overflakkee heeft tegen
donderdag 14 jan. een Aardappelstudie
dag georganiseerd die gehouden zal wor
den in het Ver. gebouw „de Schakel" te
Dirksland, aanvang 9.30 uur voorm.
Op het programma staan een viertal
inleidingen t.w.:
„Opbrengst en kwaliteit, inclusief poot
goedbehandeling", door dr. ir. D. E. v. d.
Zaak, consulent voor de hakvruchten te
Wageningen.
„De nieuwste inzichten bij grondbe-
werking en poten," door dhr. D. Hart-
mans, medewerker van het Cerbe.
„Oogst en opvoer", eveneens door dhr.
Hart mans.
„Veranderingen in de bestemming van
de consumptie-aardappelen," door dhr.
P. K. v. d. Heuvel, directeur Nedato N.V.
te Oud-Beijerland.
Na elke inleiding bestaat gelegenheid
tot discussie.
Want Hy heeft gezegd: „Ik zal u
niet begeven en Ik zal u niet ver
laten. Zodat wq vrümoediglijk
durven zeggen: De Heere is mJü
een Helper, en ik zal niet vrezen,
wat mij een mens zal doen.
Hebr. 13 5b en 6.
Wij mensen durven soms veel te zeg
gen. Dikwijls woorden, die onze dwaas
heid en hoogmoed openbaren. Daarin
komt dan onze brutale overmoedigheid
tot uiting. Overmoedigheid is zelfover
schatting. Die zonde komt helaas zo
dikwijls voor de dag in allerlei mense
lijke arbeid en inspanning. Vandaar ook
onze teleurstellingen. Onze zelfover
schatting wordt dan beschaamd.
Aan de andere kant is er ook het ge
vaar, dat men de zaken, waarvoor men
geplaatst wordt, overschat in hun
waarde, kracht en verwerkelijking.
Dan laten we de omstandigheden,
waarin we verkeren, of de onmogelijk
heden, waarvoor we ons menen ge
plaatst te zien, over ons regeren, en la
ten ons in de wateren der moedeloos
heid verzinken.
Bij deze twee gevaren moeten we
vooral bij het begin van een nieuw jaar
bepaald worden, omdat wij dikwijls ge
neigd zijn om in overmoed te spreken of
te denken over onze voornemens voor
het nieuwe jaar. Wij zullen allerlei door
ons ons ten doel gestelde zaken berei
ken.
Anderzijds kunnen we zo op de om
standigheden zien, dat we alle moed,
zelfs levensmoed verliezen.
De beide gevaren ontgaat echter Pau-
lus. Hij is niet overmoedig, maar vrij
moedig. Hij steunt niet op zichzelf, maar
op de Heere. Hij is niet moedeloos, maar
moedig: Hij vreest de mens niet.
De aanleiding tot dit spreken is een
vermaning om zonder geldgierigheid te
wandelen, maar vergenoegd te zijn met
het tegenwoordige. Welnu, in de geld
gierigheid is iets van de overmoed. Im
mers de mens stelt zichzelf een doel,
waarnaar hij streeft, en in dit door de
mens zichzelf gestelde doel meent hij
zijn geborgenheid te zullen bezitten.
Dit doel meent men ook te kunnen be
reiken. Neen, zegt de apostel: „Zijt ver
genoegd met het tegenwoordige". Het
door God u toebedeelde. Laat dat u ge
noeg zijn en wees daar ook mee verge
noegd, zodat u niet meer zoekt. Zult ge
dan niet tekort komen? Weineen, want
God heeft gezegd: „Ik zal u niet bege
ven en Ik zal u niet verlaten".
Deze plechtige verzekering doet God
aan het volk, dat in Hem het leven
zoekt. Die God is voor Zijn volk een
God voor de tijd en voor de eeuwigheid.
Hij zal hen nooit beschamen in dure tijd
of hongersnood. Is deze toezegging niet
onuitsprekelijk groot? De God, Die de
hemel en de aarde gemaakt heeft, Die
Zijn heerlijkheid in Zijn majestueuze
schepping openbaart, Die alle dingen
regeert. Die God zegt tot een mens: „Ik
zal u niet begeven". Dat wil zeggen:
Als u op mij steunt, dan zal die Steun
niet bezwijken.
We kunnen soms op een stok leunen
en op een gegeven ogenblik „begeeft"
die stok het. Welnu, zo zegt de Heere,
Ik zal u niet begeven. Ik ben een vaste
steun en onwankelbare toevlucht. „Ik
zal u niet verlaten". Ik laat u niet al-
leen.i Al wordt het soms eenzaam in uw
leven vanwege het feit, dat velen u ont
vallen en u verlaten, Ik verlaat u niet;
Ik laat nooit alleen. Zo min God Israël
verliet, maar er immers was, zo min
Zijn volk.
Nu, de apostel weet van dit woord.
Deze belofte is zijn steun geworden in
zijn leven. Hij heeft van zijn overmoe
dige zelfoverschatting moeten afzien.
God heeft hem neergeveld. De trotse
dwaas werd op de weg naar Damascus
een vernederde zondaar. Alle zelfover
schatting ging er aan, want hij kon niet
meer in Damascus komen als men hem
er niet gebracht had. Hij was blind. De
man, die meende alles te weten, moest
vragen: „Wat wilt Gij, dat ik doen zal"?
In 'geestelijk opzicht zit de mens ook
vol met zelfoverschatting, maar God
verlost er Zijn volk van. Dan worden
ze ook werkelijk blinden, onwetenden,
m'achtelozen, lammen, kreupelen. In die
weg krijgt dit woord waarde: Ik zal u
niet begeven, Ik zal u niet verlaten.
God verbreekt onze hoogmoed, opdat
Hij verheerlijkt worde. Dan kunnen we
het niet meer; dan is het niet meer:
Ik, ik, ik, ikmaar dan wordt het
klagend uitzien geboren: Och mocht
och, wierd och Heere. En nu juist
voor dezulken krijgt deze belofte waar
de: Ik zal u niet begeven,^ Ik zal u niet
verlaten.
Het geloof verlaat zich op dit spre
ken Gods. Wonderlijk instrument is
toch eigenlijk het geloof. Het doet een
mens helemaal van zichzelf afzien, van
zijn eigen onwaarde, onmacht, onkunde,
zodat dit alles nu niet meer in de weg
staat.i En het doet zien op die God, Die
spreekt. Dan worden Gods waarheid,
macht en trouw en liefde geloofd. Dan is
het geen „misschien" of „wellicht", maar
een zekerheid. Die zekerheid kreeg ook
de apostel. Hij toch heeft Zijn overmoed
verloren, maar is door het geloof vrij
moedig en heeft moed gekregen. Hij mag
het zeggen: „De Heere is mij een Hel
per".
Neen, hij zegt het niet zomaar, maar
hij zegt het met heilige vrijmoedigheid.
Gods Woord is zijn sterkte en grond.
God heeft het gezegd en zal het doen.
Nu kan de apostel de wereld aan.
Niet in zichzelf, maar in de Heere. Hij
zegt: „Ik zai niet vrezen, wat mij een
mens zal doen. Dat is levensmoed. De
mens is hier aanduiding van de wereld
met al zijn beroering en gisting; ergens
staat: Honger, vervolging, naaktheid,
zwaard. Als de apostel dit woord nu
geschreven had, dan zou hij wellicht van
atoombommen of raketten geschreven
hebben en van alles wat er vandaag
aan de dag aan geweld in de wereld is.
Want dat alles is toch maar: De mens.
De apostel kan het aan, omdat hij
weet: „De Heere is mij een Helper". Is
er iets rijkers denkbaar? Uw geld en
goed zijn goden, die beschamen, maar in
de Heere alleen kan uw heil zijn..
Het nieuwe jaar is begonnen.
Wat brengt de toekomst? Wat gevaren,
moeiten, dreiging? Wat stelt gij, o nie
tig mens, er tegenover?
Maar God stelt er voor Zijn volk
Zichzelf tegenover, omdat Hij in Chris
tus het deel van Zijn volk is en Zich
zelf verbindt tot hun verlossing in het
woord, dat Hij gesproken heeft.
Nu, dan kunnen we met opgeheven
hoofde allen het jaar 1971 in, de drei
gende toekomst tegemoet, wanneer het
met Paulus waar is in het hart: „De
Heere is mij een Helper, ik zal niet
vrezen; wat mij een mens zal doen'?"
Amen.
Rotterdam
Ds. A. Vergunst.
Als zijn geboortejaar 1470 het juiste
is, zou Jan Gossaert juist 500 jaar gele
den geboren zijn in het stadje Maubeuge
in Henegouwen. Hiernaar wordt hij dik
wijls genoemd Jan van Mabuse. De be
kende Dr. P. J. Meertens, van oorsprong
een Zeeuw, geeft in zijn proefschrift als
jaartallen aan 1470 tot 1541, ongeveer
1470 dus als jaar van geboorte. Ook
Nagtglas in zijn groot werk „Levensbe
richt van Zeeuwen" geeft dezelfde jaar
tallen. Andere geschiedkundigen noe
men andere jaren, zowel voor geboorte
als sterfdag.
Beroemd schilder.
Hij is een bekend schilder geworden.
Reeds op 25 jarige leeftijd werd hij naar
Engeland ontboden om de portretten te
maken van koning Hendrik VII en zijn
gemalin Elisabeth van York.
Later treffen we hem aan op Wal
cheren, waar hij het grootste deel van
zijn leven heeft doorgebracht. Hij werd
de gunsteling van Filips van Bourgon-'
dië, de bastaardzoon van onze bekende
graaf van dezelfde naam, die ook Filips
de Goede genoemd wordt en die een
heleboel bastaardkinderen had.i Dat was
in die tijd heel gewoon. Die kinderen
werden niet verdonkeremaand of in de
vergeetboek geduwd, integendeel, ze
kregen een goede opvoeding en mooie
betrekkingen.
Zo ook deze Filips van Bourgondië,
rentmeester-generaal van Zeeland en
heer van Souburg, waar hij op het kas
teel woonde. Hij was een liefhebber en
verzamelaar van kunstwerken en had
veel op met Jan van Mabuse. Deze mag
zelfs met hem mee als hij omstreeks
1508 voor een diplomatieke opdracht
naar Rome moet.
Later wordt Filips bisschop van
Utrecht (1516 - 1524) en zijn schilder gaat
mee, we weten niet voor hoelang.
Een neef van bovengenoemde Filips,
Maximiliaan van Bourgondië, was van
af 1515 abt van Middelburg. Deze gaf
aan schilder Jan van Mabuse opdracht
een altaarstuk te maken voor het hoofd
altaar in de Koorkerk. Een zogenaamd
drieluik, waarvan de twee buitenste
stukken voor het middelstuk konden
dichtgeklapt worden. Volgens de over
levering heeft hij dit werk „de afneming
van het kruis" in 15 jaar geschilderd.
Als dat waar is, zal het werk nu en dan
wel eens stUgelegen hebben en zal hij
tussendoor ook nog wel geschilderd
hebben. In ieder geval: het kwam in de
kerk te hangen en was zo zwaar dat
men de zijluiken bij het openen met
schragen moest ondersteunen. De be
kende Duitse schilder Albrecht Dürer
maakte op het eind van 1520 een kunst-
reis door de Nederlanden en bezocht ook
Middelburg, speciaal voor dit schilderij
(zie vorig artikel).
Op 24 januari 1568 sloeg de bliksem
in de Abdijtoren, die afbrandde evenals
de kerk. In drie uren was aUes uitge
brand en van het beroemde schilder
stuk was niets meer over. Bij de beel
denstorm van 2 jaar terug was het ge
spaard g,ebleven. De koning van Polen
had er eens 80.000 dukaten voor gebo-
den^
Op Zandenburg.
Later treffen we de schilder dikwijls
aan op het kasteel Zandenburg bij Vee
re. Adolf van Bourgondië was toen heer
van Veere, zijn vrouw heette Anna van
Bergen. Daar schilderde hij o.a. een
madonna (moeder Maria met het kind
Jezus), waarvoor als model dienden zijn
gastvrouw Anna met haar kind Jacque
line. Hij schilderde hier ook een vreem
de vis, die in Brouwershaven aange
spoeld was en die de vissers van dit
stadje naar heer Adolf brachten (het
schijnt een zwaardvis geweest te zijn).
De meeste hofschilders vervaardigden
niet alleen schilderstukken, maar be
schilderden ook triomfwagens en ere
poorten, paardedekens en vlakken bij
tournooispelen, alles eigenlijk wat er te
versieren was, op de manier van een
kunstenaar natuurlijk.
Nu zijn er nog ongeveer 80 schilderij
en van Jan Gossaert bewaard gebleven.
Ze zijn te vinden in de grote museums
van Londen, Parijs, Madrid, tot zelfs
in New York en Leningrad. In ons land
hebben we maar één schilderij van hem
in het Rijksmuseum te Amsterdam.
Veel van zijn werken, vooral portret
ten en madonna's, zijn verloren gegaan.
Hier op Zandenburg moet volgens de
overlevering bij het bezoek van Karel
V de gebeurtenis hebben plaats gehad
van zijn verdobbeld staatsiekleed, dat
hij verving door een papieren gewaad.
Jan van Mabuse leidde een ongeregeld
leven en ging veel in kroegen drinken
en vechten", lezen we van hem. Zijn
beurs was dan ook dikwijls leeg. Eens
is hij zelfs voor schulden gegijzeld, zo
als men dat in die tijd deed. Over die
komische geschiedenis met dat papie
ren pronkgewaad vertel ik wel in vol
gend artikel.
In Middelburg is hij getrouwd met
Margaretha de Molenaer (of Meule-
naers).i Zijn dochter Geertruida trouwde
met de Leuvense schilder Hendrik van
der Heyden. Deze regelde bij diens dood
de erfenis van zijn schoonvader en
kwam naar Middelburg wonen als
kaartschilder. Hij kreeg opdrachten
voor het tekenen van kaarten van Wal
cheren en ander tekenwerk. Hun zoon
Jan woonde in Veere en hun dochter
Catalina trouwde met een schepen van
Middelburg.
Jan Gossaert van Mabuse moet ook
nog een zoon Pieter gehad hebben, maar
daar weten we verder niets van. Wel
ontmoeten we een eeuw later in Mid-
OPEN BRIEF
VI
Ik beloof U vooraf geen vijgeblad of
sluier te willen dulden, waaronder gij
meent dat iets verborgens kan schuilen.
Breng vóór al uwe getuigen. Breng
vooral vóór dien ouden man, dien ge-
patenteerden veearts, zoo zat van dagen,
zoo vol van onrust. Hij is uw „geloof
waardig persoon".! Dezen geloofwaar-
digen persoon zal ik vooraf bij U en bij
mijne volgelingen inleiden. Hij is de
grootvader van den overleden Cornells
HoUeman. Op de roepstem aan de pas
torie van den broeder Piet eene roep
stem, eenige minuten te laat kwam
ik in de woning van bedoelde weduwe
en vond onzen Cornells reeds als lijk in
bed. Na een woord van troost en van
felicitatie zou ik huiswaarts gaan. Uw
geloofwaardige getuige zou met mij
gaan, zich vleiende met mijne hulp. 't Is
nacht daarbuiten, de oude man ziet niet
meer uit jeugdige vensters. Nauwelijks
buiten kunt gij het gelooven heer
Hers! of ik kromde miJn rechterarm, in
die bocht laat de oude wachelende
grijsaard zijne linkerhand rusten. Ik
zorgde dat zijn voet op de kleine steen
tjes ging en leunende op mijn kracht,
bracht ik mij schikkende naar den gang
van dit werk, dien grijsaard tot aan de
poort zijner woning, om daarna met een
goêmorgen afscheid van hem te nemen.
Ik vraag U heer Hers! heb ik toen ge
vlogen, of heb ik mij als herder dezer
gemeente geschikt naar de behoefte van
een oud, afgedwaald schaap mijner
kudde; een schaap over wiens hoofd
nog geldt: Eleison Kiurie. (Heere! wees
ontfermend).
Och! waartoe dit woord „een geloof
waardig persoon". Gij hebt mij gedwon
gen tot getuigenis eener hulp die stille
had kunnen blijven; waartoe rtüj laten
vliegen, daar het kruipen mij zoo goed
is. Gij hebt mij gedwongen het u te
vertellen. Dat in dit mijn spreken de
sluimerende slang der begeerte in mijn
hart zich niet kronkele om als loon te
staren op een Sodom's appel, schoon
van buiten, stof van binnen.
Wij treden nogmaals het sterfhuis (de
woning) binnen; wij nemen plaats aan
SOMMELSDIJK
Telefoon (01870) 2609
delburg een kapitein Jan van Mabuse.
Het is niet bekend in hoeverre dat fa
milie of een nakomeling is van de be
roemde schilder met dezelfde naam.
Middelburg.
L. van Wallenburg.
In Nieuwe Tonge hebben in het
laatst van 1885 de plaatsel^ke
geneesheer en de predikant het W
g met elkaar aan de stok gekregen, g
g De geneesheer beschuldigde de
dominee van het onbevoegd uit- g
g oefenen van de geneeskunst. In g
p een aantal artikelen hopen we het
verloop van deze affaire, die des- s
g tij ds zeker veel opschudding heeft g
veroorzaakt, weer te geven.
de sponde van dien doode Comelis. Leg
uwe linkerhand op het voorhoofd van
dien doode, en verklaar ter voldoening
aan de Wet, ook ten behoeve van die
twee arme vrouwen, aflegsters van lij
ken, uit dat drietal ter kraamvisite. Cor
nells is gestorven aan Paralysis Cordis.
Gij hebt genoeg voor uwe linkerhand
aan dat kille, bleeke hoofd., Mag ik het
dek openslaan? Het lijk is nog zoo
warm: mijne hand op dat hart leggen
dat hart, zoo wondervol, zoo teer, zoo
menigmaal voor bloedschuld gespaard?
Aan een warm hart heb ik behoefte.
Hier sta ik als uw aangeklaagde en in
mijn staan gevoel ik mij zes krachtig
om zelfs de hand van dien ouden ge
tuige op mijne schouwders te laten rus
ten, het alleen staan mocht hem moei
lijk vallen. „Nu is de vraag, wat mag
daar de reden van zijn?"
„Den Domine heeft hem middelen
gegeven". Bezit den moed om mij aan
te zien.
't Is mijne roeping- om als Herder op
een heuvel te staan om te beter de be
wegingen der schapen en lammeren na
te gaan. Hoe menigmaal beklom een
Job's bode dien heuvel om ban ellende
te getuigen, zoodat ik moest dalen, om
te zien waar jammer schuilde!
Eén voorbeeld slechts en wel uit den
tijd waarin onze pesterij, helaas! zoo
vele rouwbrieven zag bezorgen. Een tijd
waarin naar uwe spreekwijze de cholera
heerschte en naar mijnen mond, een
slaande Engel Gods zich openbaarde om
onder zijne vale vleugelen de offers voor
het overzadigd graf te wijzen. Toen
gold ook de stem: help wat helpen
kan; hetzij bevoegd, hetzij onbevoegd,
ter hulpe! Niet aan mij, maar aan de
overheid van het geteisterd Vaderland.
Lag toen de oorzaak, dat ik met vergift
mocht omgaan, omdat ik Herder der
gemeente was. Er kome, wat er van
kome! naar het „recept" der overheid
Laudanum moest ik toedienen bij drup
pels aan de lijders, totdat de voetstap
pen van een geneesheer zich deden
hooren. Daar komt eene stem ter hulpe
tot mij.i Met vergift gewapend, ga ik er
heen. In die woning van nijpende ar
moede, zag ik den huisvader doodelijk
krank te bedde; eene moeder, schier
uitgeteerd, doch nog staande, wellicht
uit moederkracht voor dat jongske, met
zoo magere armpjes en handjes m hare
nabijheid. Dat kind wenschte zü te be-
houden, zij het ook met stukjes en
korstjes van afgebedeld roggebrood
waarvoor het kind, met een drinknapje
bij zich, het dankwoord moest spreken:
Heere! zij dank voor spijs en drank. Ge
lukkig voor dat arme huisgezin, dat
naar mijne beslissing hier geen Lauda
num maar mijne portemonnaie dienst
kon doen.
En wat nu in deze woning (dit sterf
huis) waarin wij thans vertoeven?
Is deze arme weduwe, geene moeder
van Cornelis? Was het U onbekend dat
hij aan epilepsie lijdende was? Heeft
deze moederstem U niet menigmaal ge
smeekt om hulp? Altijd, altijd was het
dat zij met uwe linkerhand werd afge
wezen: voor U geene hulp. Gedenk, toen
gij zoo vlak aan de deur van hare wo
ning voorbij gingt hoe zij U bij den arm
pakte, U smeekende: och, mijnheer!
Kom eens kijken naar Cornelis, zooeven
viel hij weer neer. Hoe is het mogelijk?
gil stiet haar van U af, om straks in
hare buurt één uur van uwen kostelij-
ken tijd te verbabbelen. Het moederhart
is eenmaal vol; zij kan het leed niet lan
ger verduren en gaat tot haren Dominé.
De deur wordt haar minzaam geopend,
een stoel haar toegereikt, en het oor
van den herder vangt de klanken op van
eene behoeftige weduwe. De moeder
begon uit te pakken, aan tranen geen
gebrek. Wat toen is uitgepakt, zullen
wij in de pastorie laten liggen, zoovéél
nog tot uw verzwaring heer Hers.
Heb ik toen dan kwaad gedaan, om
dat ik niet doof mocht zijn voor den
noodkreet der ellende? Was ik toen
zondaar voor deze wet, art. 1. om eene
andere stem te doen hooren, dan de uwe
o, Ben-laïl, o Satanas dezer moeder? Ik
liet haar de stemme hooren van eenen
En^el der lijdende menschheid, wiens
nagedachtenis in zegening blijft. Ik
reikte haar het zoo algemeen bekend
recept van wijlen Dr. Bijland te 's-Gra-
venhage voor, epilepsie. En het middel
dan!
Heb ik wellicht hierin kwaad gedaan,
heer Hers! om wat in mij was, den
kleinen penning der weduwe te doen
behouden en ten koste van mijn porte
monnaie, haar dat middel zoo goed mo
gelijk en zoo goedkoop mogelijk te ver
schaffen? Gelukkig hier geen Lauda
num, maar slechts Brometum Calicum.i
Zoo hier een verwijt, een vloek uit uwen
mond moet volgen, dan keeren die tot
U terug.
Wilt gij een vonnis uitspreken, doe het
dan op de groeve van Dr. Bijland. De
pols van mijn conscientie in deze zaak
is o zoo rustig; ook nu, zoo rustig omdat
ik zoo rond heb gesproken en zoo eer
lijk heb gehandeld.
(Wordt vervolgd'^
sdJijk
ig
Compa"'''
VERVOL OVERHAAL
HOTSE HIDDES
door Sibe van Aangiiun
10
,,Neen", antwoordde Dirk Gabesz. „Uw
oode trof ons een paar uur hier van
daan. En op uw bevel zijn we verder
iangs het Dokkumer Diep gelopen.
Maar dat weten zij natuurlijk niet".
.,we zullen ze bericht zenden", viel
Wotse hem in de rede.
.,Ze zullen niet vermeer zijn. We zul
ten een uur wachten. Maar langer ver
trouw ik het niet".,
Onmiddellijk werd er een bode uitge
zonden. De aangekomenen hadden de
ganse nacht gemarcheerd en wilden
nog een kort ogenblik rusten. Hotse had
een paar man op wacht gezet en wilde
zich net in de kajuit terugtrekken, toen
een waarschuwende uitroep zich liet ho
len. Onmiddellijk was Hotse weer aan
dek.
„Een schip", rapporteerde de uitkijk.
„Een galjoot".
„Ja en bewapend ook", zei Hotse. „Op
mannen! Alle zeUen bij. We kunnen hier
niet langer wachten".
„Daar komen de onzen", schreeuwde
Willem.
Inderdaad zagen ze een troepje man
nen, „'t Zal nog goed komen", meende
Hotse.
Van verre zagen ze reeds de reusach
tige gestalte van Rooie Wieger. De man
nen op 't schip hadden inmiddels de
zeilen gehesen. De ankerketting trok
strak. Willem wilde bevel geven het
anker op te halen.
„Wacht nog even", zei Hotse.; „We
zullen eerst onze mannen aan boord ne
men. En dan staan de kansen wel ge
lijk, zo ze niet in ons voordeel zijn".
Reeds voeren een paar boten uit, om
Rooie Wieger en zijn makkers te halen.
't Werd hoog tijd. De Spaanse galjoot
kwam al nader.
„We zullen het de volle lading geven.
Vuur, mannen".
Een daverende slag weerklonk, 't
Schip van Hotse was in kruitdamp ge
huld. Toen deze opgetrokken was kon
den ze de galjoot vlakbij zien. De mees
te kogels schenen voorbij gevlogen te
zijn. Maar in elk geval had een de
vóórsteven geraakt.
Een groot gat vertoonde zich.
„'t Is boven de waterlijn".
De galjoot minderde zeü.
„WU hij enteren?" vroeg Willem aan
Hotse.
„Jammer, dat het iets te hoog is",
mompelde Willem.,
„'k Weet niet", antwoordde deze. „Ik
begrijp niet wat hij wU. Gewoonlijk zijn
ze niet zo driest. Maar hij schijnt er op
te rekenen, dat hij een gemakkelijke
prooi heeft".
Thans openden Hotses mannen het
vuur uit hun haakbussen. De Spanjool
scheen te aarzelen. Hij lag nu nagenoeg
stil. Hotse zag hoe een Spaanse officier
driftig heen en weer liep en heftig ge
sticuleerde tegen een man in priester
kleding. De figuur kwam Hotse bekend
voor. 't Leek wel de vroegere kapelaan
van Anjum. Maar het schip was nog te
ver om de gelaatstrekken te kunnen
onderscheiden.
Hotse keek strak. Zijn ogen kregen
een harde uitdrukking. Kapelaan Lau-
rentius o, hij had vroeger Hotses
verloofde op de brandstapel gebracht.
Onwillekeurig balden zich zijn vuisten.
Het beeld van Wietske stond hem weer
voor ogen.
O, nu kon hij zich wreken^ Maar
plotseling scheen hij Wietskes stem te
horen. „Hotse, wreek uzelven niet. Mij
komt de wrake toe, zegt de Here". Z'n
trekken ontspannen zich. Hij loosde een
diepe zucht. Willem keek zijn kapitein
aan. Ook de andere manschappen
wachtten. Wat had Hotse toch?
Plotseling ontwaakte Hotse uit zijn
gepeins. „We zullen hem aanvallen,
mannen", zeide hij.
Dat was echter niet gemakkelijk. Het
Dokkumer Diep was niet erg breed. La
veren konden ze niet. Ze zouden het
schip moeten wenden en dan met be
hulp van lange vaarbomen moeten
trachten vooruit te komen.
„'t Is bijna onmogelijk, dichter bij te
kom", zei IJme. „Kijk, hij vlucht".
Inderdaad had de galjoot het roer ge
wend.
Hotse trok de schouders op. „Hij zal
't nu wel niet meer wagen ons aan te
vallen.i Hij heeft gezien, dat we een goed
aantal mannen hebben", meende hij.
„Wij zullen zien, dat we op zee komen".
Weldra hadden ze de Spanjaard uit
het gezicht verloren. Een paar uur later
hadden ze de zee voor zich. Hotses man
nen waren uitgelaten van blijdschap, 't
Schip werd bewonderd, de verblijven in
bezit genomen, „'n Pracht-schip", was
het eenparig oordeel.
„Ik vermoed, dat het snel zeüt", zei
een oude zeeman tegen IJme.
„Dat zou ik denken", antwoordde de
ze. Hij was trots op het schip. „Wacht
maar, als eens alle zeüen bijgezet wor
den. Geen schip dat 't onze inhaalt".
Ze voeren nu met een kalm gangetje.
Want er was veel te doen. De mannen
v/aren in een blijde stemming.
„Hè, heerlijk", zei Jan, „dat we nu
weer een goed schip onder de voeten
hebben. Je wordt ziek, als je altijd aan
land moet blijven. Ik snap niet, hoe de
mensen 't daar uithouden.i Als 't hard
waait, loop je gevaar een dakpan op je
hoofd te krijgen. Die stakkers!"
Plotseling klonk van uit de mast een
roep: „'n Schip achter; aan bakboord!"
Aller blikken richtten zich naar ach
teren. Heel in de verte doemde een zeil
op.
't Kwam nader, 't Werd duidelijk.
„'t Kon die vervloekte galjoot wel
wezen", zei een der mannen. „Roep de
kapitein". Een der mannen snelde naar
Hotses kajuit.
„'t Is dezelfde galjoot". „Nu zal 't er
op aan komen".
Wat was er gebeurd?
De Spaanse officier had het schip
doen keren. Spoedig daarna echter
wendde hij opnieuw de steven, 't Was
slechts een krijgslist geweest, om Hotse
in de waan te brengen, dat hij de ver
volging opgaf. En het gelukte! Hotse
voer met een kalm gangetje verder de
zee op. Waar het Dokkumer Diep in zee
uitliep bleef de Spanjool liggen. Daar
immers lag een detachement van de
kustwacht onder bevel van een luite
nant. Deze werd aan boord genomen.
Nu voelde de Spaanse kapitein zich te
gen Hotse opgewassen.i Alle zeilen wer
den bijgezet. Zo kon het gebeuren, dat
Hotse opnieuw de galjoot zag naderen.
Hotse gaf enkele bevelen. Alle man
nen stonden op post. Hotse bevond zich
naast Willem bij het roer. Daar naderde
de oude IJme.
„Mag ik iets zeggen, kapitein?"
„Natuurlijk, oude vriend", antwoord
de Hotse.
„Houd stuurboord aan", zeide IJme.
Hotse glimlachte. „Dan zouden we
spoedig vast zitten", antwoordde hij.
„Hier is een droogte, 't Water valt en
dan blijft er niet voldoende meer over".
„Wij kunnen er bij eb nog over", zei
IJme. „'k Heb ook met deze ondiepte
rekening gehouden. Je moet niet ver
geten, dat wij hier vooral last van had
den. En de galjoot komt er niet meer
over".
Hotses ogen schitterden. „Weet je ze
ker", vroeg hij, „dat vidj erover kun
nen?"
„Absoluut", antwoordde IJme.i
lïotse wreef zich in de handen. „Dan
is de galjoot verloren", zei hij. „Houd
stuurboord aan, Willem. Méér
Hotses mannen keken verbaasd. Ze
kenden bijna allen het water hier goed.
Wat ging de stuurman nu uithalen?
Maar de kapitein stond erbij. „Wil de
kapitein ons aan de grond laten lopen?"
schreeuwde een. „Hou je snuit!" grom
de Rooie Wieger. „De kapitein weet
wel wat hij doet".
„Maar we lopen vast. Hier staat nog
geen acht voet water",
't Was een oude zeeman, die dit zei.
„'k Zou me maar niet ongerust ma
ken, Ruurd", zei Rooie Wieger. „Hotse
kent het water hier door en door. En
anders Willem wel".
(Worüt vervolgd)