ÉinvriDEn-niEuws De siraien der siad.... l>e Bruid van Üehokland Spit, Spierpijn Düjes en Datjes .blad Vrijdag 17 december 1965 No. 3446 VOOR BABY'S HUIDJE Elk mens schept genoegen in eigen bezit. Zeeuwse wandelingen Spaanse Evangelische Zending Fa Gelezen in de opzetkaakjes J. Keuvelaar ^ik it Hg 3del Geboorteregeling Het bevol kingsvraagstuk Een zorg of een zegen? Het ongewenste Kind. Zullen we er nog een nemen?" Dat vroegen we voorheen wanneer er een «laasje werd gedronken, dat wordt nu gezegd om het probleem van gezinsuit breiding aan de orde te stellenMen liari daar soms sterke verhalen over ho- ,jn. Het schijnt heel gewoon te zijn dat jian en vrouw elkaar de vraag voor leggen' „Wat zal het zijn dit jaar, een juto of een baby?" En na breedvoerig overleg nemen ze dan het besluit: „Goed jerst maar die auto, een baby kan vol- «end jaar altijd nog". °Ik wil wel graag vooraf bekennen Jat ik er lang over heb nagedacht of dit onderwerp nu wel stof was voor ons wekelijkse gesprek. Wij, mensen van de eilanden, voelen ons altijd nog verwant aan Vader Cats, die zo treffend heeft „Het bedgordijn Hoort dicht te zijn". We praten weleens graag over het weer en over de buren en over de do- miné en over de politiek, maar liever niet over de intiemste zaken van het huwelijksleven. Dat is misschien wel sd ook, want zoals er heden ten dage jn allerlei kringen zonder enige schroom over de omgang tussen man en vrouw wordt gesproken, dat gaat alle perken te buiten. Maar aan de andere kant moeten we nuchter zijn, zoalsook de Bijbel nuchter is inzake het sexuele leven. En ik dacht dat het niet alleen nuttig, maar ook nodig is, de vragen op dit terrein in het licht van de Schrift te overdenken. Er zijn verschillende aanleidingen die me op dit onderwerp hebben gebracht. In de eerste plaats het feit dat staats secretaris (nota bene een Rooms-Katho liek) onlangs op het Congres van de Nederlandse Vereniging voor Sexuele Hervorming zeer waarderende woorden heeft gesproken over het werk van deze vereniging. Vervolgens is in Rome het Tweede Vaticaanse Concilie uiteenge- gaan zonder de kwestie van de geboorte regeling te hebben uitgediept zoals de voorstanders dat graag hadden gewild. En om niet meer te noemen als men zo dagelijks enkele dagbladen ter hand neemt, dan vindt men bijna geen krant of er staat wel een ingezonden stuk in van een geprikkelde dame of heer, die zich ergert aan het feit dat „de pil" alléén nog maar op dokters recept verkrijgbaar is. Je zou bijna gaan geloven dat het welzijn van ons volk voortdurend wordt bedreigd door die bekrompen lieden die weigeren aan de geboortebeperking mee te doenDie „ingezonden-stukken-schrijvers" zijn voortdurend geobsedeerd door de nooit- aflatende angst: „Ons landje wordt zó vol, straks duwen we elkaar in de Noordzee en dan verdrinken we Nu moeten we toegeven dat het be volkingsvraagstuk een gigantisch pro bleem is, dat we onder het genot van een kop koffie en een sigaar niet even af kunnen doen. Ik ben geen socioloog en nog minder deskundige op het gebied van de bevolkingsaanwas, dus dat laat ik rusten. En zéker over de bevolkings aanwas in de onderontwikkelde gebie den zou ik geen zinnig woord kunnen zeggen. De geschiedenis spoort ons ech ter wel aan tot voorzichtigheid. Zo bleek bijvoorbeeld de bevolkingsleer van Mal- thus, dat de produktiemiddelen geen gelijke tred houden met de bevolkings aanwas, en dat er daardoor op de duur een economische crisis zou ontstaan, on juist. Bovendien zou die God, Die de jonge raven hoort, als ze tot Hem roe pen, ook niet zorgen dat er voor de mensen brood is? Dat er in grote delen van de wereld honger wordt geleden, kunnen we niet ontkennen, maar wie draagt daarvoor de verantwoordelijkheid? De Schrift zegt dat God Zijn hand opendoet en verzadigt al wat leeft, maar de grote mogendheden weigeren om economische redenen hun enorme voedselvoorraden ter beschikking van de achtergebleven gebieden te stellen Maar goed, om binen onze grenzen te blijven, Nederland is het dichtst be volkte land ter wereld. Met ongeveer twaalf miljoen mensen bezetten we een stipje van de wereldkaart. Dat is vol gens vele landgenoten een onhoudbare toestand. En langzamerhand is men zo wel in Rooms-Katholieke als in Protes- tants-Christelijke kring tot de conclusie gekomen, dat daaraan iets gedaan moet worden. Bij dit nationale belang ko- m endan nog allerlei persoonlijke be langen: lichamelijke en geestelijke ge zondheid, mogelijkheden tot een goede opvoeding, huiselijke omstandigheden, materiële en geestelijke behoeften van het gezin, erfelijke eigenschappen, enz. Al deze factoren moeten, volgens de deskundigen onder het oog worden ge zien bij de „bepaling van het kindertal" (Want we drukken ons ook in dit op zicht zeer beschaafd uit: vroeger sprak men over kinderbeperking, tegenwoor dig noemen we dat geboorteregeling) We kunnen ons echter niet onttrek ken aan de indruk dat verschillende van bovengenoemde factoren moeten dienen om een andere mentaliteit te ca moufleren. Bij vele gezinnen is niet de bezorgdheid over het bevolkingsvraag stuk of de mogelijkheid van een goede opvoeding bepalend, maar de last en de zorg en' de gebondenheid, die een groeiend gezin nu eenmaal meebrengen. Zij willen zoveel mogelijk van het leven genieten en zo weinig mogelijk zorgen aan hun hoofd hebben. Bovendien speelt ook het zogenaamde fatsoen een rol: het is niet netjes meer om zes of zeven of acht kinderen te hebben! De buurt en de kennissen en de familie zouden wel denken. En deze mentaliteit wordt door een vereniging als de N.V.S.H. stevig in de hand gewerkt. Afgesloofde moeders en bezorgde vaders, dat hoeft immers niet meer! Moderne mensen regelen alles zelf. Een maximum aan volledige bele ving der huwelijks gemeenschap en een minimum aan de consequenties, daar van sluiten elkaar niet uit. Bovendien is me uit betrouwbare bron bekend dat het burgerlijk huwelijk bij deze vereni ging praktisch geen rol speelt. Met de zelfde vanzelfsprekendheid als aan ge huwden worden voorbehoedsmiddelen verstrekt aan verloofden. De natuurlijke behoeften mogen immers niet worden bedwongen, dat geeft maar complexen. Een eigen huis is een vorstelijk bezit en geeft het leven meer in houd. Het is de moeite waard er voor te werken en te sparen. Spaar voor uw hartewens, stel het niet langer uit! BOERENLEENBANKEN RAIFFEISENBANKEN Met de Schrift in de hand zullen we wel altijd tegen de stroom moeten op roeien. Het Woord van God zegt immers al op de eerste bladzijde dat de mens de opdracht heeft, zich te vermenigvul digen om ere aarde te bebouwen. Vruchtbaarheid is in de Bijbel geen vloek, maar een zegen. Kinderen zijn volgens de dichter van Psalm 127 „een erfdeel des Heeren". Het ontvangen van kinderen heeft in de Schrift te maken met de lijn van het Verbond en met de komst van het Koninkrijk Gods. Maar omdat we veelal de Bijbelse visie op het Verbond kwijt zijn, hebben we ook de juiste visie op het gewone leven ver loren. Ik ben me bewust, slechts een tipje te hebben opgelicht van de sluier, die over deze problemen hangt, maar ik moet ons gesprek afbreken. Misschien is er later gelegenheid om op deze ma terie terug te komen. Voor lezers, die er belangstelling voor hebben en op Schriftuurlijke, Reformatorische wijze wensen te worden voorgelicht, mag ik verwijzen naar het nog niet zo lang geleden verschenen prachtboek van Ds. G. Boer (Ned. Herv. predt. te Katwijk) „Ik ben Alpha". Het bevat een 17-tal preken over Genesis I en met name de bladzijden 129-192 zijn geheel aan bo vengenoemde vraagstukken gewijd. ■JÜr iV iV Tenslotte, we schrijven dit in de Ad ventstijd. Hoeveel kinderen zouden er op de wereld zijn, die door de ouders niet waren gewenst, op wie niet was gerekend? Van én Kind weten we ze ker, dat niemand Het wenste. Dat Kind heeft God ongevraagd neergelegd in de modder van onze zonde, opdat het die zonde met Zijn volkomen onschuld en heiligheid zou bedekken (Zondag 14 H.C.) Van dat Kind geldt, méér nog dan van Johannes de Doper, van wie dit lied gezongen werd: „O dierbaar Kind, o stof van vreugd. Geschenk van 't Alvermogen Waarnemer Barcelona, sept. 1965. Geliefde Vrienden, Hierbij zend ik u een knipsel uit de „Noticjero Universal" uit Barcelona, waarin kardinaal Arriba en Castro de gedachten weergeeft van de Spaanse hiërarchie t.a.v. de vrijheid van gods dienstoefening. Wij dienen nimmer te vergeten, dat de Spaan.se kerkhiërarchie boven de regering staat, een super-regering is. De Spaanse autoriteiten zullen alleen doen hetgeen zij voorschrijft. De kardinaal van Arriba en Castro zegt duidelijk: „Uitsluitend de katholie ke kerk heeft het recht en de plicht het evangelie te prediken, want aldus heeft Jezus Christus het ingesteld op een dui delijke en afdoende manier." Hier wordt elke andere godsdienst uitgesloten, rechtvaardigend dat andere godsdiensten geen enkel recht hebben op een prediking met een evangelise rend doel. De onwetendheid, het religieuze fa natisme en het moderne heidendom moet volgens de kardinaal overheersen. Merkwaardig is, dat in zijn verklaring ditmaal niet gezegd is: „Uitsluitend de katholieke kerk heeft het recht en de plicht het Evangelie te prediken, omdat zij de enige ware godsdienst is en er buiten haar geen redding is", maar dat als reden wordt opgegeven „dat Jezus Christus het aldus heeft ingesteld op een duidelijke en afdoende manier." Wij behoeven ons dus geen illusie te maken wat betreft evangelisatiewerk en godsdienstvrijheid in Spanje, waar aan in vreemde landen geloofd wordt, vooral in protestantse naties, welke nog steeds te goeder trouw geloven, dat wij in Spanje godsdienstvrijheid genieten. Het zwaard van Damocles blijft boven ons hoofd hangen en evangelisatiewerk is en blijft verboden. De neger kan zijn huid niet veranderen, noch de panter zijn vlekken, evenmin kan de r.k. kerk haar methoden t.o.v. Spanje verande ren. Ook al zou godsdienstvrijheid door het concilie worden opgelegd zal de Spaanse hiërarchie de weg van de 16e eeuw blijven volgen. De inquisitie eist en zal blijven ver langen: a. Vrijheid in protestantse landen, waar de r.k. ervan genieten; b. Vrijheid in heidenlanden, waar de r.k. een minderheid vormen; c. Nooit vrijheid waar de r.k. in de meerderheid zijn en speciale voor rechten genieten, zoals in Spanje. Dit is de godsdienstvrijheid welke zij wensen in hun leuzen en waardoor on voorzichtige mensen die te goeder trouw zijn, zich gemakkelijk laten meeslepen. In Spanje heeft het woord vrijheid ver schillende betekenissen. Er is nl. over eengekomen, bewaakte en organische vrijhïid. Bij welke van de 3 soorten zullen wij eventueel ingedeeld worden? Welke soort het ook moge zijn, in ieder geval zijn deze 3 soorten vrijheid een ontkenning van de ware godsdienstvrij heid waarnaar iedere christen verlangt. Wij hopen alleen nog, zoals tot nu toe, op de welwillendheid van de burgerlij ke autoriteiten, die ons zendingswerk voorlopig toestaan, maar zonder 'er te veel op te vertrouwen. Wij zullen ons werk voortzetten met de voorzichtig heid, welke ons geraden is. De uwe in de dienst des Heeren. w.g. Mario Cignoni. Deze brief spreekt voor zichzelf. Met vriendelijke groet, uw S.E.Z. Zendings correspondent. Burg. V. d. Havestraat 65 Oosterjand (Z.) Telefoon (01114) 2 21 "ie pijnen IS weg 10 en reumatische pijnen wrtlft U eveneens weg met In het vorige artikel hebben we een en ander meegedeeld over de Zeeuwse wegen, vooral die van Walcheren. We hebben de toestand gezien van vroeger en van tegenwoordig, zowel van de hoofdwegen als van de binnenwegen. Maar hoe was de toestand in de ste den? Enkele eeuwen geleden waren die steden feitelijk grote dorpen, zo b.v. Middelburg in 1217 toen het zijn eerste stadsrecht kreeg. De huizen waren van hout, gedekt met stro of riet. Een groot deel van de bevolking leefde nog van de landbouw en in de stad stonden verscheidene boerderijen. Daar er nog geen rooilijn bestond, bouwde ieder naar willekeur. De open ruimten wer den later volgebouwd, vandaar de vele kromme straten, die meestal erg smal waren. Ook waren er verscheidene steegjes die zo nauw waren, dat ze al leen voor voetgangers dienst konden doen. Op straat. In de 13e en 14e eeuw begon men hier en daar in verschillende steden met het bestraten. Geen overbodige luxe, want het was er een echte rom melzo; des zomers een zandwoestijn en 's winters een modderpoel. In veel ste den heet een der straten Zandstraat, in Vlissingen is er zelfs een Slijkstraat, dat zegt ons genoeg van de vroegere toestand. Gemeentereiniging of ophaaldienst van vuilnis bestonden nog niet, de be woners gooiden wat ze kwijt wilden eenvoudig voor hun huis op straat Na korte tijd was er niet veel meer van te zien: de kippen, eenden, ganzen, var kens en ander loslopend gedierte had den wat eetbaar was verorberd. De rest was spoedig met de grond gelijk ge maakt, dank zij vooral de knorrige vier voeters. Zo'n varken heeft eens (1185) de dood veroorzaakt van Lodewijk de Dikke, zoon van de koning van Frank rijk. Hij reed door de zandige straten van Parijs, toen een varken tussen de poten van zijn paard manoeuvreerde, waardoor het struikelde en de prins een dodelijke val maakte. Dat al dit soort beesten op de straat kon komen, kwam hier vandaan, dat er geen vol doende afscheiding was tussen de erven der boerderijen en de weg. Later werden van stadswege bepaalde greppels aangewezen tot storting van het vuil. We moeten dit beschouwen als de eerste oorsprong van de tegenwoor dige goten en riolen. Ook kwam er soms een verordening, dat ieder voor zijn deur de straat moest schoonmaken en het vuil wegdoen, In 1442 halen in Middelburg 2 inwoners iedere dag het vuil op voor 11 groten en 6 mijten, d.i. 28 cent per dag. Wanneer een of ander voornaam per soon met zijn gevolg zijn intocht hield in een middeleeuwse stad, moest men eerst de varkens vangen en verder de Een dominee is uitgenodigd om thee bij de diaconessen te komen drinken. Hij wil niet helemaal met lege han den aankomen en stapt dus een nabij gelegen kruidenierszaak binnen en legt de baas uit voor wat voor soort men sen hij een versnapering bij de thee zoekt. De winkelier zegt precies te heb ben wat mijnheer bedoelt en geeft hem een zak mee. Als tijdens het thee-uurtje de zak geopend wordt blijkt hij de be faamde („kaakjes", versierd met, veelal zeer vrijmoedige, opschriften) te bevat ten.' Grote ontsteltenis onder de zus- tertjes: ze blozen verbleken enz., want ziehier wat ze op hun knabbelkaakjes lezen (en dit zijn nog de meest rustige opschriften!) „Omhels me, liefje", „Ben je vrij vanavond?" „Je vriend bedreigt je", „Jij bent het!" enz. Bij het ver trek van de predikant kan één van hen het niet laten te vragen bij welke win kelier dominee deze koekjes gekocht heeft. „Daar, op de hoek", is het be scheid. „Olala, dat verwondert me niets want dat is een verwoede antiklerikaal; u had hier tegenover moeten gaan, dat is een geloofsgenoot, die had vast kaak jes met bijbelteksten gehad". (Kerknieuws) weg met zand en stro wat gelijk maken. Toen kwam de bestrating en was het verboden om afval op de nieuwe stra ten te gooien en er pluimvee en andere huisdieren vrij te laten rondlopen. Dit bestraten gebeurde weer met calcijen, de ongelijke „kinderhoofdjes". Daar de voetgangers behoefte gevoelden aan een meer gelijk voetpad van baksteen naast de rijweg, werden deze z.g. kleine ste nen naast de stoepen aangelegd. Kijk maar eens in de oudste straten van onze Zeeuwse steden, ze zijn er nog. In Middelburg begon men -met de eerste bestrating in 1365, in Vlissingen een halve eeuw later. Na het afbreken van de Westmonsterkerk op de Grote Markt werd deze in 1578 bestraat met ruim 300.000 stenen. Vor de huizen maakten de eigenaars stoepen, de een wat hoger dan de an der. Om ze te beschermen tegen het rij verkeer, zette men er hardstenen palen voor, verbonden door hekwerk, staven of kettingen. Ook die zijn er hier en daar nog. De meeste zijn echter ver vangen door een gelijkvormig trottoir. De St. Antoniusvarkens. We gaan nog even terug naar een middeleeuwse stad. Ook na het bestra ten mochten sommige varkens daar rustig rondlopen, n.l. de St. Antonius varkens. Dat was begonnen in Parijs, waar de knorders van de St. Antonius- abdij met een klokje om de hals vrij mochten rondlopen. Sint Antonius werd beschouwd als de schutspatroon van het vee en na het ontstaan van de vleeshouwersgilden ook van de slagers. Op de naamdag van deze heilige (17 januari) werden de zwijnen geslacht en onder de armen verdeeld. Dit voorbeeld werd ook door vele ge meenten in ons land gevolgd, waar deze Antoniusvarkens met een belletje om hun nek vrij mochten rondlopen door de straten der stad. Omdat ze bestemd waren voor de armen, behoefden ze niet aaltijd hun voedsel zelf op te scharre len. Vrome burgers, die hiermee meen den een goed werk te doen, voorzagen ze soms van een lekker maal. De beest jes zagen er dan ook dik en vet uit en de armen waren er goed mee. Wie zo'n varken stal en slachtte werd voor straf opgehangen. Ze waren herkenbaar aan een snede in het oor, het teken van St. Antonius van Padua. Nu waren er burgers die graag zo goedkoop en vlug een vet varken wil den hebben. Heel eenvoudig: ze hingen het dier een bel om de hals en lieten het vrij rondlopen. In Utrecht is eens (1399) een verordening afgekondigd te gen het onrechtmatig gebruik van bel len door deze surrogaat-Antoniusvar- kens. Straatmaken als straf. In vroeger eeuwen had men soms een goedkoop middel om de wegen in de stad te bestraten. Was er b.v. iemand wegens een of andere overtreding ver oordeeld, dan werd de straf niet altijd opgelegd in geld of een bepaalde tijd in de gevangenis, maar moest de overtre der „enige roeden gronds bestraten of laten bestraten." Of een andere keer moest hij een week of langer aan de straat werken, zoals b.v. de stratenma ker Aernt Spronscz overkomen is. Of zoals in 1594 in Goes gebeurde, moest iemand die een ander met een mes ge kwetst had 2000 klinkers leveren. In Middelburg had een lid van het gilde zich onttrokken aan het meelopen in de processie. Dat was dus nog in de Room se tijd. Misschien was het wel een „ket ter", een Wederdoper of een Lutheraan. Dat is niet bekend, maar wel weten we OUDE GEVEL zijn vonnis: 2000 gebakken Zeeuwse stenen leveren, dat zijn die grote klin kers, die we nog wel aan oude gebou wen aantreffen, de zogenaamde Zeeuw se moppen. De straffen waren vroeger niet mis. Laten werken om de schuld te boeten, geen gek idee, misschien wel ter navolging voor nu! Middelburg. I. van Wallenburg. Zandpad 32 - Middelharnis RIJMEN VAN TIJMEN. 't Oosterschelde-brugje, Is nu open hoor. Want daar heeft ons Holland Bruggenbouwers voor Ruim vijf kilometer. Is de aanwinst lang. Dus een uurtje lopen. Wie is nu nog bang. Boven d' Oosterschelde? Alles op z'n tijd Zie eens hoe 't op wielen. Boven 't water rijdt. Slechts de Westerschelde, Kent nu nog een veer. Wat verandert Zeeland, Telkens toch ook weer Even ademhalen. Denkt de winkelier, 't Was de laatste weken. Wel een drukte hier. Eventjes pauzeren. Zo denkt Koning klant, 'k Had begin december. Gaatje in m'n hand. Uit de hand gelopen. Is me, o zo veel. En om schuld te maken. Hangt me uit de keel. Dure maand december, O, wat is ze lang En we merken nu al, 'n Vernieuwd gedrang. Dank zij de procenten. Extra uitbetaald. Ieder weet waar Abram, Nu de mosterd haalt. Last van 't hoge, water. Het was w^el enorm. Alles ten gevolge. Der decemberstorm. Er is wat gevallen. Bij zo'n felle wind. Holland en het water. Zijn niet zo bevrind. Treinen uitgevallen. Wegen afgezet. Boeren o zo angstig. Er dient opgelet. Biesbos wel het ergste. Na vijf honderd jaar, Is men in die „polder". Er nog niet mee klaar. VERVOL OVERHAAL door L. KOMBRINK Copyright J. J. Groen Zn. N.V. 14 Een grote zilvermeeuw strijkt sr bij neer en doet enige houwen met zijn kromme snavel in de lederachtige huid van de dode vis. Vissers reppen zich met gereefde zeilen naar de ha ven en ze hebben een taaie pluk om de Noordpunt van het eiland te ronden. En als maar kleiner wordt Schokland. Brand staat in de luwte van zijn wo ning. Doch hij is niet alleen. Ook Gart en Jaap zijn er en enige Urkers, onder- wie oude Bart van Lubbertjen. Met ge spannen aandacht turen allen in de ncliting van Lemmer, in de verte komt een diepgeladen schip aan en het is duidelijk dat er iets niet klopt op dat zig-zag voortslingerende schip. Reeds zijn de ogen van Brand enige malen naar de kleine boeier gegaan, het Rijks- vaartuig waarmee hij iedere week naar Kampen vaart voor het halen van pro viand. Gart heeft zijn blikken gevolgd en hij kan gemakkelijk raden wat va der denkt. Als idat schip in nood zou ko-i men te verkeren, dan zullen ze met de boeier naar buiten gaan om de mensen er af te halen. „Ze bennen d'r zeil kweet mensen!" roept een Urker, „en ze èwen ok gien roer maar". De Urker heeft gelijk. Het schip, een grote tjalk is het, zwalkt stuurloos in de hoogopgezweepte zee, maar met lan ge uithalen van sutur- naar bakboord nadert het in nood verkerende vaar tuig Schokland. Weer dwalen Brands ogen naar de kleine boeier. Ondanks het vliegende weer zal hij een poging wa gen om de opvarende te redden, want het is duidelijk dat het schip ten on dergang gedoemd is. Kalm op zijn ta- bakspruim kauwend, overweegt hij z'n kansen. Hij moet erkennen, dat deze niet groot zijn. De zee is een heksenke tel van hoge bergen wild dooreen wie lende golven. Een razende vloed vloeit langs het eiland en vormt grillige draai kolken voor de havenmond. En tóch zal het moeten! „Kijk Douwe!" roept opeens een an dere visser, driftig met de vinger wij zend: „Daar gaat z'n fok de lucht in. God beware de stumperds!" „We gaan er heen mannen!" roept Brand besloten. „Maar de zeilen klaar Gart." Nu legt een bejaarde visser zijn hand op Brands schouder. „Is het niet beter dat we met mijn botter gaan, Douwe? Die is méér mans dan jouw boeier. Neem me niet kwa lijk hoor!" voegt hij er haastig aan toe, omdat hij ziet dat het gezicht van Brand betrekt. Even heeft Brand geaarzeld, heel even slechts. Hier mag trots of eerzucht geen rol spelen. Hier gaat het om mensen levens. Maar toch is het een harde noot. Ging het niet met het rauwste beurt gemist? En nu zal een ander het weer naar Kampen? Heeft hij ooit een roer houdenMet een bruusk gebaar wendt hij zich tot Gart. „Laat maar, we gaan met de botter van Hakvoort." En tot de visser: „Je hebt gelijk Gerrit, jouw botter is meer mans dan de kleine boeier". Hakvoort holt naar de plaats waar zijn schip aan de touwen ligt te rukken. Brand, Gart en nog drie anderen sprin gen aan boord, zodat de bemanning thans zes man telt. Hakvoort slaat de Zuidwester nog wat steviger op zijn hoofd en roept z'n bevelen: „Gijfok aan leggen en twee reven in 't zeil!" Door de vele handen is dit weldra gebeurd en nu roept Hakvoort: „Touwen los en het zeil op." De grote botter scheert van de wal en de eerste rukwind doet het schip over hellen. De fok ritst omhoog. Even klap pert het bruine zeildoek, dan stuift de botter door de haven naar de uitgang. De eerste golf botst tegen de ronde boeg en hoog steigert het zeewaardige schip op, om dadelijk daarop weg te duiken in het golfdal. De zware stroom smijt de botter naar rechts, maar allengs komt er vaart in de schuit en kan er geloefd worden. „We moeten laveren, Douwe!" schreeuwt Hakvoort boven het lawaai van de storm uit. „Kijk, vader", roept Gart, „het schip ligt dwars. Ze hebben het anker uitge gooid, denk ik." Meteen duikt hij ach ter de hoge boord weg, want de botter stoot juist een aanrollende golf stuk en een zware gidp buiswater slaat over. Een hevige bui onttrekt nu het in nood verkerende schip aan hun blikken. Als een zware mistbank komt de regen aan jagen en geselt de woelige zee, zodat het lijkt alsof wolken en water én zijn. Heel langzaam nadert men het doel. En wan neer Hakvoort voor de tiende keer over stag gaat, roept hij zijn knecht bij zich. „Nou moet je goed luisteren, Klaas. We zeilen te loevert van het schip langs. Als ik het zeg, gooi je de fok neer en dan ga je maar bij de dreg staan. De anderen zorgen wel voor het zeil, be grepen?" „In orde, Gerrit", grinnikt de knecht en hij vat post bij het fokkeval. Voorop de tjalk staan kleine figuurtjes te ge baren. Ze moeten zich aan wand en mastlieren vasthouden om niet over boord te spoelen. Twee mannen en een vrouw telt Gart, en de vrouw schijnt iets in haar armen te houden „Fok neer. Klaas!" brult Hakvoort, plotseling. Met een zagend geluid krast de fok omlaag. Fluks springt de knecht op de voorplicht om de fladderende fok vast te sjorren. „Op je knieën, kerel!" schreeuwt Brand, want de botter danst en springt als bezeten op de huizenhogée golven. Met een harde ruk werpt Hakvoort het roer in lij en de botter schelt met de kop op de wind. „Neer het zeil!" roept Hakvoort weer, en dadelijk daarop: „Gooi weg de dreg, Klaas!" Klaas doet het en smijt meteen vijf tien, twintig vadem van de zware touw- kabel overboord. Zich aan het fokke- stag vastklemmend kijkt hij overboord hoe de kabel strak komt te staan, een bewijs, dat de dreg houdt. Hakvoort loopt nu bij het roer van daan en zegt tegen Brand: „Nu moeten we de botter voorzichtig achteruit la ten drijven en dan proberen om de lui er af te krijgen. Verstandig dat ze 'm voor anker gesmeten hebben. Moet je eens zien hoe de zee er overheen kui ert." Toen de botter uitzeilde, was Jaap naar huis gelopen om te vertellen, dat vader en Gart weg waren met een bot ter. „Er is een schip in nood", zei hij, „en nu gaan ze de mensen er afhalen". Vrouw Brand was hevig geschrokken en onmiddellijk naar buiten gegaan om te kijken. Ze kent Douwe. Hij zal alles op alles zetten om zijn doel te berei ken. En nu staan ze, vrouw Brand, Jaap en Nanne met enige vissers tegen het huis samengegroept en turen met ogen, die tranen van de wind, naar de zee. „Het is spelen met je leven", roept een van de mannen, „kijk dat ding eens te keer gaan!" Een ander stoot hem aan en wijst naar naar vrouw Brand. „Hou kanis toch dicht, sufferd, zie je niet, dat de vrouw van Douwe vlak ach ter je staat?" „Kom, Jaap", roept Nanne, „we gaan op de Noorderdam kijken, daar kunnen we het beter zien". Ver voorover gebogen tornen ze tegen de stormwind op en staan even later op de hoge dam. Machtige brekers storten zich schuimend op de steenglooiing en trekken zich sissend terug. Nanne's ha ren waaien recht achteruit en vlokken schuim slaan tegen haar benen. Met ontzag kijkt ze naar de hoge golven, die in onafzienbare rijen komen opdagen. Jaap is iets meer in de luwte van de dam gekropen en kijkt, met zijn hoofd - boven de dam uit, naar de hevig slin gerende botter. „Kijk, Nanne, nou gooien ze de dreg uit, Nanne. Sjonge wat slingert-ie" Er is zorg in zijn stem en Nanne kijkt hem verbaasd aan. „Waar ben je bang voor, Jaap? Denk je, dat het gevaarlijk is? Vader en Gart zijn immers aan boord en dan komt al les goed". (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1965 | | pagina 5