ÉinvriDEn-niEuws
De siraien
der siad....
l>e Bruid van
Üehokland
Spit, Spierpijn
Düjes en Datjes
.blad
Vrijdag 17 december 1965
No. 3446
VOOR BABY'S HUIDJE
Elk mens
schept genoegen
in eigen bezit.
Zeeuwse wandelingen
Spaanse Evangelische
Zending
Fa
Gelezen in de
opzetkaakjes
J. Keuvelaar
^ik it
Hg
3del
Geboorteregeling Het bevol
kingsvraagstuk Een zorg of een
zegen? Het ongewenste Kind.
Zullen we er nog een nemen?" Dat
vroegen we voorheen wanneer er een
«laasje werd gedronken, dat wordt nu
gezegd om het probleem van gezinsuit
breiding aan de orde te stellenMen
liari daar soms sterke verhalen over ho-
,jn. Het schijnt heel gewoon te zijn dat
jian en vrouw elkaar de vraag voor
leggen' „Wat zal het zijn dit jaar, een
juto of een baby?" En na breedvoerig
overleg nemen ze dan het besluit: „Goed
jerst maar die auto, een baby kan vol-
«end jaar altijd nog".
°Ik wil wel graag vooraf bekennen
Jat ik er lang over heb nagedacht of
dit onderwerp nu wel stof was voor ons
wekelijkse gesprek. Wij, mensen van de
eilanden, voelen ons altijd nog verwant
aan Vader Cats, die zo treffend heeft
„Het bedgordijn
Hoort dicht te zijn".
We praten weleens graag over het
weer en over de buren en over de do-
miné en over de politiek, maar liever
niet over de intiemste zaken van het
huwelijksleven. Dat is misschien wel
sd ook, want zoals er heden ten dage
jn allerlei kringen zonder enige schroom
over de omgang tussen man en vrouw
wordt gesproken, dat gaat alle perken
te buiten. Maar aan de andere kant
moeten we nuchter zijn, zoalsook
de Bijbel nuchter is inzake het sexuele
leven. En ik dacht dat het niet alleen
nuttig, maar ook nodig is, de vragen
op dit terrein in het licht van de Schrift
te overdenken.
Er zijn verschillende aanleidingen die
me op dit onderwerp hebben gebracht.
In de eerste plaats het feit dat staats
secretaris (nota bene een Rooms-Katho
liek) onlangs op het Congres van de
Nederlandse Vereniging voor Sexuele
Hervorming zeer waarderende woorden
heeft gesproken over het werk van deze
vereniging. Vervolgens is in Rome het
Tweede Vaticaanse Concilie uiteenge-
gaan zonder de kwestie van de geboorte
regeling te hebben uitgediept zoals de
voorstanders dat graag hadden gewild.
En om niet meer te noemen als
men zo dagelijks enkele dagbladen ter
hand neemt, dan vindt men bijna geen
krant of er staat wel een ingezonden
stuk in van een geprikkelde dame of
heer, die zich ergert aan het feit dat
„de pil" alléén nog maar op dokters
recept verkrijgbaar is. Je zou bijna gaan
geloven dat het welzijn van ons volk
voortdurend wordt bedreigd door die
bekrompen lieden die weigeren aan de
geboortebeperking mee te doenDie
„ingezonden-stukken-schrijvers" zijn
voortdurend geobsedeerd door de nooit-
aflatende angst: „Ons landje wordt zó
vol, straks duwen we elkaar in de
Noordzee en dan verdrinken we
Nu moeten we toegeven dat het be
volkingsvraagstuk een gigantisch pro
bleem is, dat we onder het genot van
een kop koffie en een sigaar niet even
af kunnen doen. Ik ben geen socioloog
en nog minder deskundige op het gebied
van de bevolkingsaanwas, dus dat laat
ik rusten. En zéker over de bevolkings
aanwas in de onderontwikkelde gebie
den zou ik geen zinnig woord kunnen
zeggen. De geschiedenis spoort ons ech
ter wel aan tot voorzichtigheid. Zo bleek
bijvoorbeeld de bevolkingsleer van Mal-
thus, dat de produktiemiddelen geen
gelijke tred houden met de bevolkings
aanwas, en dat er daardoor op de duur
een economische crisis zou ontstaan, on
juist. Bovendien zou die God, Die de
jonge raven hoort, als ze tot Hem roe
pen, ook niet zorgen dat er voor de
mensen brood is?
Dat er in grote delen van de wereld
honger wordt geleden, kunnen we niet
ontkennen, maar wie draagt daarvoor
de verantwoordelijkheid? De Schrift
zegt dat God Zijn hand opendoet en
verzadigt al wat leeft, maar de grote
mogendheden weigeren om economische
redenen hun enorme voedselvoorraden
ter beschikking van de achtergebleven
gebieden te stellen
Maar goed, om binen onze grenzen
te blijven, Nederland is het dichtst be
volkte land ter wereld. Met ongeveer
twaalf miljoen mensen bezetten we een
stipje van de wereldkaart. Dat is vol
gens vele landgenoten een onhoudbare
toestand. En langzamerhand is men zo
wel in Rooms-Katholieke als in Protes-
tants-Christelijke kring tot de conclusie
gekomen, dat daaraan iets gedaan moet
worden. Bij dit nationale belang ko-
m endan nog allerlei persoonlijke be
langen: lichamelijke en geestelijke ge
zondheid, mogelijkheden tot een goede
opvoeding, huiselijke omstandigheden,
materiële en geestelijke behoeften van
het gezin, erfelijke eigenschappen, enz.
Al deze factoren moeten, volgens de
deskundigen onder het oog worden ge
zien bij de „bepaling van het kindertal"
(Want we drukken ons ook in dit op
zicht zeer beschaafd uit: vroeger sprak
men over kinderbeperking, tegenwoor
dig noemen we dat geboorteregeling)
We kunnen ons echter niet onttrek
ken aan de indruk dat verschillende
van bovengenoemde factoren moeten
dienen om een andere mentaliteit te ca
moufleren. Bij vele gezinnen is niet de
bezorgdheid over het bevolkingsvraag
stuk of de mogelijkheid van een goede
opvoeding bepalend, maar de last en de
zorg en' de gebondenheid, die een
groeiend gezin nu eenmaal meebrengen.
Zij willen zoveel mogelijk van het leven
genieten en zo weinig mogelijk zorgen
aan hun hoofd hebben. Bovendien speelt
ook het zogenaamde fatsoen een rol: het
is niet netjes meer om zes of zeven of
acht kinderen te hebben! De buurt en
de kennissen en de familie zouden wel
denken.
En deze mentaliteit wordt door een
vereniging als de N.V.S.H. stevig in de
hand gewerkt. Afgesloofde moeders en
bezorgde vaders, dat hoeft immers niet
meer! Moderne mensen regelen alles
zelf. Een maximum aan volledige bele
ving der huwelijks gemeenschap en een
minimum aan de consequenties, daar
van sluiten elkaar niet uit. Bovendien
is me uit betrouwbare bron bekend dat
het burgerlijk huwelijk bij deze vereni
ging praktisch geen rol speelt. Met de
zelfde vanzelfsprekendheid als aan ge
huwden worden voorbehoedsmiddelen
verstrekt aan verloofden. De natuurlijke
behoeften mogen immers niet worden
bedwongen, dat geeft maar complexen.
Een eigen huis is een vorstelijk
bezit en geeft het leven meer in
houd. Het is de moeite waard er
voor te werken en te sparen.
Spaar voor uw hartewens, stel het
niet langer uit!
BOERENLEENBANKEN
RAIFFEISENBANKEN
Met de Schrift in de hand zullen we
wel altijd tegen de stroom moeten op
roeien. Het Woord van God zegt immers
al op de eerste bladzijde dat de mens de
opdracht heeft, zich te vermenigvul
digen om ere aarde te bebouwen.
Vruchtbaarheid is in de Bijbel geen
vloek, maar een zegen. Kinderen zijn
volgens de dichter van Psalm 127 „een
erfdeel des Heeren". Het ontvangen van
kinderen heeft in de Schrift te maken
met de lijn van het Verbond en met de
komst van het Koninkrijk Gods. Maar
omdat we veelal de Bijbelse visie op het
Verbond kwijt zijn, hebben we ook de
juiste visie op het gewone leven ver
loren.
Ik ben me bewust, slechts een tipje
te hebben opgelicht van de sluier, die
over deze problemen hangt, maar ik
moet ons gesprek afbreken. Misschien
is er later gelegenheid om op deze ma
terie terug te komen. Voor lezers, die
er belangstelling voor hebben en op
Schriftuurlijke, Reformatorische wijze
wensen te worden voorgelicht, mag ik
verwijzen naar het nog niet zo lang
geleden verschenen prachtboek van Ds.
G. Boer (Ned. Herv. predt. te Katwijk)
„Ik ben Alpha". Het bevat een 17-tal
preken over Genesis I en met name de
bladzijden 129-192 zijn geheel aan bo
vengenoemde vraagstukken gewijd.
■JÜr iV iV
Tenslotte, we schrijven dit in de Ad
ventstijd. Hoeveel kinderen zouden er
op de wereld zijn, die door de ouders
niet waren gewenst, op wie niet was
gerekend? Van én Kind weten we ze
ker, dat niemand Het wenste. Dat Kind
heeft God ongevraagd neergelegd in de
modder van onze zonde, opdat het die
zonde met Zijn volkomen onschuld en
heiligheid zou bedekken (Zondag 14
H.C.) Van dat Kind geldt, méér nog dan
van Johannes de Doper, van wie dit lied
gezongen werd:
„O dierbaar Kind, o stof van vreugd.
Geschenk van 't Alvermogen
Waarnemer
Barcelona, sept. 1965.
Geliefde Vrienden,
Hierbij zend ik u een knipsel uit de
„Noticjero Universal" uit Barcelona,
waarin kardinaal Arriba en Castro de
gedachten weergeeft van de Spaanse
hiërarchie t.a.v. de vrijheid van gods
dienstoefening.
Wij dienen nimmer te vergeten, dat
de Spaan.se kerkhiërarchie boven de
regering staat, een super-regering is.
De Spaanse autoriteiten zullen alleen
doen hetgeen zij voorschrijft.
De kardinaal van Arriba en Castro
zegt duidelijk: „Uitsluitend de katholie
ke kerk heeft het recht en de plicht het
evangelie te prediken, want aldus heeft
Jezus Christus het ingesteld op een dui
delijke en afdoende manier."
Hier wordt elke andere godsdienst
uitgesloten, rechtvaardigend dat andere
godsdiensten geen enkel recht hebben
op een prediking met een evangelise
rend doel.
De onwetendheid, het religieuze fa
natisme en het moderne heidendom
moet volgens de kardinaal overheersen.
Merkwaardig is, dat in zijn verklaring
ditmaal niet gezegd is: „Uitsluitend de
katholieke kerk heeft het recht en de
plicht het Evangelie te prediken, omdat
zij de enige ware godsdienst is en er
buiten haar geen redding is", maar dat
als reden wordt opgegeven „dat Jezus
Christus het aldus heeft ingesteld op
een duidelijke en afdoende manier."
Wij behoeven ons dus geen illusie te
maken wat betreft evangelisatiewerk
en godsdienstvrijheid in Spanje, waar
aan in vreemde landen geloofd wordt,
vooral in protestantse naties, welke nog
steeds te goeder trouw geloven, dat wij
in Spanje godsdienstvrijheid genieten.
Het zwaard van Damocles blijft boven
ons hoofd hangen en evangelisatiewerk
is en blijft verboden. De neger kan zijn
huid niet veranderen, noch de panter
zijn vlekken, evenmin kan de r.k. kerk
haar methoden t.o.v. Spanje verande
ren. Ook al zou godsdienstvrijheid door
het concilie worden opgelegd zal de
Spaanse hiërarchie de weg van de 16e
eeuw blijven volgen.
De inquisitie eist en zal blijven ver
langen:
a. Vrijheid in protestantse landen, waar
de r.k. ervan genieten;
b. Vrijheid in heidenlanden, waar de
r.k. een minderheid vormen;
c. Nooit vrijheid waar de r.k. in de
meerderheid zijn en speciale voor
rechten genieten, zoals in Spanje.
Dit is de godsdienstvrijheid welke zij
wensen in hun leuzen en waardoor on
voorzichtige mensen die te goeder trouw
zijn, zich gemakkelijk laten meeslepen.
In Spanje heeft het woord vrijheid ver
schillende betekenissen. Er is nl. over
eengekomen, bewaakte en organische
vrijhïid. Bij welke van de 3 soorten
zullen wij eventueel ingedeeld worden?
Welke soort het ook moge zijn, in ieder
geval zijn deze 3 soorten vrijheid een
ontkenning van de ware godsdienstvrij
heid waarnaar iedere christen verlangt.
Wij hopen alleen nog, zoals tot nu toe,
op de welwillendheid van de burgerlij
ke autoriteiten, die ons zendingswerk
voorlopig toestaan, maar zonder 'er te
veel op te vertrouwen. Wij zullen ons
werk voortzetten met de voorzichtig
heid, welke ons geraden is. De uwe in
de dienst des Heeren.
w.g. Mario Cignoni.
Deze brief spreekt voor zichzelf. Met
vriendelijke groet, uw S.E.Z. Zendings
correspondent.
Burg. V. d. Havestraat 65
Oosterjand (Z.)
Telefoon (01114) 2 21
"ie pijnen
IS weg 10
en reumatische pijnen
wrtlft U eveneens weg met
In het vorige artikel hebben we een
en ander meegedeeld over de Zeeuwse
wegen, vooral die van Walcheren. We
hebben de toestand gezien van vroeger
en van tegenwoordig, zowel van de
hoofdwegen als van de binnenwegen.
Maar hoe was de toestand in de ste
den?
Enkele eeuwen geleden waren die
steden feitelijk grote dorpen, zo b.v.
Middelburg in 1217 toen het zijn eerste
stadsrecht kreeg. De huizen waren van
hout, gedekt met stro of riet. Een
groot deel van de bevolking leefde nog
van de landbouw en in de stad stonden
verscheidene boerderijen. Daar er nog
geen rooilijn bestond, bouwde ieder
naar willekeur. De open ruimten wer
den later volgebouwd, vandaar de vele
kromme straten, die meestal erg smal
waren. Ook waren er verscheidene
steegjes die zo nauw waren, dat ze al
leen voor voetgangers dienst konden
doen.
Op straat.
In de 13e en 14e eeuw begon men
hier en daar in verschillende steden
met het bestraten. Geen overbodige
luxe, want het was er een echte rom
melzo; des zomers een zandwoestijn en
's winters een modderpoel. In veel ste
den heet een der straten Zandstraat, in
Vlissingen is er zelfs een Slijkstraat,
dat zegt ons genoeg van de vroegere
toestand.
Gemeentereiniging of ophaaldienst
van vuilnis bestonden nog niet, de be
woners gooiden wat ze kwijt wilden
eenvoudig voor hun huis op straat Na
korte tijd was er niet veel meer van te
zien: de kippen, eenden, ganzen, var
kens en ander loslopend gedierte had
den wat eetbaar was verorberd. De rest
was spoedig met de grond gelijk ge
maakt, dank zij vooral de knorrige vier
voeters. Zo'n varken heeft eens (1185)
de dood veroorzaakt van Lodewijk de
Dikke, zoon van de koning van Frank
rijk. Hij reed door de zandige straten
van Parijs, toen een varken tussen de
poten van zijn paard manoeuvreerde,
waardoor het struikelde en de prins
een dodelijke val maakte. Dat al dit
soort beesten op de straat kon komen,
kwam hier vandaan, dat er geen vol
doende afscheiding was tussen de erven
der boerderijen en de weg.
Later werden van stadswege bepaalde
greppels aangewezen tot storting van
het vuil. We moeten dit beschouwen als
de eerste oorsprong van de tegenwoor
dige goten en riolen. Ook kwam er
soms een verordening, dat ieder voor
zijn deur de straat moest schoonmaken
en het vuil wegdoen, In 1442 halen in
Middelburg 2 inwoners iedere dag het
vuil op voor 11 groten en 6 mijten, d.i.
28 cent per dag.
Wanneer een of ander voornaam per
soon met zijn gevolg zijn intocht hield
in een middeleeuwse stad, moest men
eerst de varkens vangen en verder de
Een dominee is uitgenodigd om thee
bij de diaconessen te komen drinken.
Hij wil niet helemaal met lege han
den aankomen en stapt dus een nabij
gelegen kruidenierszaak binnen en legt
de baas uit voor wat voor soort men
sen hij een versnapering bij de thee
zoekt. De winkelier zegt precies te heb
ben wat mijnheer bedoelt en geeft hem
een zak mee. Als tijdens het thee-uurtje
de zak geopend wordt blijkt hij de be
faamde („kaakjes", versierd met, veelal
zeer vrijmoedige, opschriften) te bevat
ten.' Grote ontsteltenis onder de zus-
tertjes: ze blozen verbleken enz., want
ziehier wat ze op hun knabbelkaakjes
lezen (en dit zijn nog de meest rustige
opschriften!) „Omhels me, liefje", „Ben
je vrij vanavond?" „Je vriend bedreigt
je", „Jij bent het!" enz. Bij het ver
trek van de predikant kan één van hen
het niet laten te vragen bij welke win
kelier dominee deze koekjes gekocht
heeft. „Daar, op de hoek", is het be
scheid. „Olala, dat verwondert me niets
want dat is een verwoede antiklerikaal;
u had hier tegenover moeten gaan, dat
is een geloofsgenoot, die had vast kaak
jes met bijbelteksten gehad".
(Kerknieuws)
weg met zand en stro wat gelijk maken.
Toen kwam de bestrating en was het
verboden om afval op de nieuwe stra
ten te gooien en er pluimvee en andere
huisdieren vrij te laten rondlopen. Dit
bestraten gebeurde weer met calcijen,
de ongelijke „kinderhoofdjes". Daar de
voetgangers behoefte gevoelden aan een
meer gelijk voetpad van baksteen naast
de rijweg, werden deze z.g. kleine ste
nen naast de stoepen aangelegd. Kijk
maar eens in de oudste straten van
onze Zeeuwse steden, ze zijn er nog.
In Middelburg begon men -met de
eerste bestrating in 1365, in Vlissingen
een halve eeuw later. Na het afbreken
van de Westmonsterkerk op de Grote
Markt werd deze in 1578 bestraat met
ruim 300.000 stenen.
Vor de huizen maakten de eigenaars
stoepen, de een wat hoger dan de an
der. Om ze te beschermen tegen het rij
verkeer, zette men er hardstenen palen
voor, verbonden door hekwerk, staven
of kettingen. Ook die zijn er hier en
daar nog. De meeste zijn echter ver
vangen door een gelijkvormig trottoir.
De St. Antoniusvarkens.
We gaan nog even terug naar een
middeleeuwse stad. Ook na het bestra
ten mochten sommige varkens daar
rustig rondlopen, n.l. de St. Antonius
varkens. Dat was begonnen in Parijs,
waar de knorders van de St. Antonius-
abdij met een klokje om de hals vrij
mochten rondlopen. Sint Antonius werd
beschouwd als de schutspatroon van
het vee en na het ontstaan van de
vleeshouwersgilden ook van de slagers.
Op de naamdag van deze heilige (17
januari) werden de zwijnen geslacht en
onder de armen verdeeld.
Dit voorbeeld werd ook door vele ge
meenten in ons land gevolgd, waar deze
Antoniusvarkens met een belletje om
hun nek vrij mochten rondlopen door
de straten der stad. Omdat ze bestemd
waren voor de armen, behoefden ze niet
aaltijd hun voedsel zelf op te scharre
len. Vrome burgers, die hiermee meen
den een goed werk te doen, voorzagen
ze soms van een lekker maal. De beest
jes zagen er dan ook dik en vet uit en
de armen waren er goed mee. Wie zo'n
varken stal en slachtte werd voor straf
opgehangen. Ze waren herkenbaar aan
een snede in het oor, het teken van St.
Antonius van Padua.
Nu waren er burgers die graag zo
goedkoop en vlug een vet varken wil
den hebben. Heel eenvoudig: ze hingen
het dier een bel om de hals en lieten
het vrij rondlopen. In Utrecht is eens
(1399) een verordening afgekondigd te
gen het onrechtmatig gebruik van bel
len door deze surrogaat-Antoniusvar-
kens.
Straatmaken als straf.
In vroeger eeuwen had men soms een
goedkoop middel om de wegen in de
stad te bestraten. Was er b.v. iemand
wegens een of andere overtreding ver
oordeeld, dan werd de straf niet altijd
opgelegd in geld of een bepaalde tijd in
de gevangenis, maar moest de overtre
der „enige roeden gronds bestraten of
laten bestraten." Of een andere keer
moest hij een week of langer aan de
straat werken, zoals b.v. de stratenma
ker Aernt Spronscz overkomen is. Of
zoals in 1594 in Goes gebeurde, moest
iemand die een ander met een mes ge
kwetst had 2000 klinkers leveren. In
Middelburg had een lid van het gilde
zich onttrokken aan het meelopen in de
processie. Dat was dus nog in de Room
se tijd. Misschien was het wel een „ket
ter", een Wederdoper of een Lutheraan.
Dat is niet bekend, maar wel weten we
OUDE GEVEL
zijn vonnis: 2000 gebakken Zeeuwse
stenen leveren, dat zijn die grote klin
kers, die we nog wel aan oude gebou
wen aantreffen, de zogenaamde Zeeuw
se moppen. De straffen waren vroeger
niet mis. Laten werken om de schuld
te boeten, geen gek idee, misschien wel
ter navolging voor nu!
Middelburg.
I. van Wallenburg.
Zandpad 32 - Middelharnis
RIJMEN VAN TIJMEN.
't Oosterschelde-brugje,
Is nu open hoor.
Want daar heeft ons Holland
Bruggenbouwers voor
Ruim vijf kilometer.
Is de aanwinst lang.
Dus een uurtje lopen.
Wie is nu nog bang.
Boven d' Oosterschelde?
Alles op z'n tijd
Zie eens hoe 't op wielen.
Boven 't water rijdt.
Slechts de Westerschelde,
Kent nu nog een veer.
Wat verandert Zeeland,
Telkens toch ook weer
Even ademhalen.
Denkt de winkelier,
't Was de laatste weken.
Wel een drukte hier.
Eventjes pauzeren.
Zo denkt Koning klant,
'k Had begin december.
Gaatje in m'n hand.
Uit de hand gelopen.
Is me, o zo veel.
En om schuld te maken.
Hangt me uit de keel.
Dure maand december,
O, wat is ze lang
En we merken nu al,
'n Vernieuwd gedrang.
Dank zij de procenten.
Extra uitbetaald.
Ieder weet waar Abram,
Nu de mosterd haalt.
Last van 't hoge, water.
Het was w^el enorm.
Alles ten gevolge.
Der decemberstorm.
Er is wat gevallen.
Bij zo'n felle wind.
Holland en het water.
Zijn niet zo bevrind.
Treinen uitgevallen.
Wegen afgezet.
Boeren o zo angstig.
Er dient opgelet.
Biesbos wel het ergste.
Na vijf honderd jaar,
Is men in die „polder".
Er nog niet mee klaar.
VERVOL OVERHAAL
door L. KOMBRINK
Copyright J. J. Groen Zn. N.V.
14
Een grote zilvermeeuw strijkt
sr bij neer en doet enige houwen met
zijn kromme snavel in de lederachtige
huid van de dode vis. Vissers reppen
zich met gereefde zeilen naar de ha
ven en ze hebben een taaie pluk om
de Noordpunt van het eiland te ronden.
En als maar kleiner wordt Schokland.
Brand staat in de luwte van zijn wo
ning. Doch hij is niet alleen. Ook Gart
en Jaap zijn er en enige Urkers, onder-
wie oude Bart van Lubbertjen. Met ge
spannen aandacht turen allen in de
ncliting van Lemmer, in de verte komt
een diepgeladen schip aan en het is
duidelijk dat er iets niet klopt op dat
zig-zag voortslingerende schip. Reeds
zijn de ogen van Brand enige malen
naar de kleine boeier gegaan, het Rijks-
vaartuig waarmee hij iedere week naar
Kampen vaart voor het halen van pro
viand. Gart heeft zijn blikken gevolgd
en hij kan gemakkelijk raden wat va
der denkt. Als idat schip in nood zou ko-i
men te verkeren, dan zullen ze met de
boeier naar buiten gaan om de mensen
er af te halen.
„Ze bennen d'r zeil kweet mensen!"
roept een Urker, „en ze èwen ok gien
roer maar".
De Urker heeft gelijk. Het schip, een
grote tjalk is het, zwalkt stuurloos in
de hoogopgezweepte zee, maar met lan
ge uithalen van sutur- naar bakboord
nadert het in nood verkerende vaar
tuig Schokland. Weer dwalen Brands
ogen naar de kleine boeier. Ondanks het
vliegende weer zal hij een poging wa
gen om de opvarende te redden, want
het is duidelijk dat het schip ten on
dergang gedoemd is. Kalm op zijn ta-
bakspruim kauwend, overweegt hij z'n
kansen. Hij moet erkennen, dat deze
niet groot zijn. De zee is een heksenke
tel van hoge bergen wild dooreen wie
lende golven. Een razende vloed vloeit
langs het eiland en vormt grillige draai
kolken voor de havenmond. En tóch zal
het moeten!
„Kijk Douwe!" roept opeens een an
dere visser, driftig met de vinger wij
zend: „Daar gaat z'n fok de lucht in.
God beware de stumperds!"
„We gaan er heen mannen!" roept
Brand besloten. „Maar de zeilen klaar
Gart." Nu legt een bejaarde visser zijn
hand op Brands schouder.
„Is het niet beter dat we met mijn
botter gaan, Douwe? Die is méér mans
dan jouw boeier. Neem me niet kwa
lijk hoor!" voegt hij er haastig aan toe,
omdat hij ziet dat het gezicht van Brand
betrekt.
Even heeft Brand geaarzeld, heel even
slechts. Hier mag trots of eerzucht geen
rol spelen. Hier gaat het om mensen
levens. Maar toch is het een harde
noot. Ging het niet met het rauwste
beurt gemist? En nu zal een ander het
weer naar Kampen? Heeft hij ooit een
roer houdenMet een bruusk gebaar
wendt hij zich tot Gart. „Laat maar, we
gaan met de botter van Hakvoort." En
tot de visser: „Je hebt gelijk Gerrit,
jouw botter is meer mans dan de kleine
boeier".
Hakvoort holt naar de plaats waar
zijn schip aan de touwen ligt te rukken.
Brand, Gart en nog drie anderen sprin
gen aan boord, zodat de bemanning
thans zes man telt. Hakvoort slaat de
Zuidwester nog wat steviger op zijn
hoofd en roept z'n bevelen: „Gijfok aan
leggen en twee reven in 't zeil!" Door de
vele handen is dit weldra gebeurd en
nu roept Hakvoort: „Touwen los en het
zeil op."
De grote botter scheert van de wal en
de eerste rukwind doet het schip over
hellen. De fok ritst omhoog. Even klap
pert het bruine zeildoek, dan stuift de
botter door de haven naar de uitgang.
De eerste golf botst tegen de ronde boeg
en hoog steigert het zeewaardige schip
op, om dadelijk daarop weg te duiken
in het golfdal. De zware stroom smijt
de botter naar rechts, maar allengs
komt er vaart in de schuit en kan er
geloefd worden.
„We moeten laveren, Douwe!"
schreeuwt Hakvoort boven het lawaai
van de storm uit.
„Kijk, vader", roept Gart, „het schip
ligt dwars. Ze hebben het anker uitge
gooid, denk ik." Meteen duikt hij ach
ter de hoge boord weg, want de botter
stoot juist een aanrollende golf stuk en
een zware gidp buiswater slaat over.
Een hevige bui onttrekt nu het in nood
verkerende schip aan hun blikken. Als
een zware mistbank komt de regen aan
jagen en geselt de woelige zee, zodat het
lijkt alsof wolken en water én zijn. Heel
langzaam nadert men het doel. En wan
neer Hakvoort voor de tiende keer over
stag gaat, roept hij zijn knecht bij zich.
„Nou moet je goed luisteren, Klaas. We
zeilen te loevert van het schip langs.
Als ik het zeg, gooi je de fok neer en
dan ga je maar bij de dreg staan. De
anderen zorgen wel voor het zeil, be
grepen?"
„In orde, Gerrit", grinnikt de knecht
en hij vat post bij het fokkeval. Voorop
de tjalk staan kleine figuurtjes te ge
baren. Ze moeten zich aan wand en
mastlieren vasthouden om niet over
boord te spoelen. Twee mannen en een
vrouw telt Gart, en de vrouw schijnt
iets in haar armen te houden
„Fok neer. Klaas!" brult Hakvoort,
plotseling. Met een zagend geluid krast
de fok omlaag. Fluks springt de knecht
op de voorplicht om de fladderende
fok vast te sjorren.
„Op je knieën, kerel!" schreeuwt
Brand, want de botter danst en springt
als bezeten op de huizenhogée golven.
Met een harde ruk werpt Hakvoort het
roer in lij en de botter schelt met de
kop op de wind. „Neer het zeil!" roept
Hakvoort weer, en dadelijk daarop:
„Gooi weg de dreg, Klaas!"
Klaas doet het en smijt meteen vijf
tien, twintig vadem van de zware touw-
kabel overboord. Zich aan het fokke-
stag vastklemmend kijkt hij overboord
hoe de kabel strak komt te staan, een
bewijs, dat de dreg houdt.
Hakvoort loopt nu bij het roer van
daan en zegt tegen Brand: „Nu moeten
we de botter voorzichtig achteruit la
ten drijven en dan proberen om de lui
er af te krijgen. Verstandig dat ze 'm
voor anker gesmeten hebben. Moet je
eens zien hoe de zee er overheen kui
ert."
Toen de botter uitzeilde, was Jaap
naar huis gelopen om te vertellen, dat
vader en Gart weg waren met een bot
ter. „Er is een schip in nood", zei hij,
„en nu gaan ze de mensen er afhalen".
Vrouw Brand was hevig geschrokken
en onmiddellijk naar buiten gegaan om
te kijken. Ze kent Douwe. Hij zal alles
op alles zetten om zijn doel te berei
ken. En nu staan ze, vrouw Brand,
Jaap en Nanne met enige vissers tegen
het huis samengegroept en turen met
ogen, die tranen van de wind, naar de
zee.
„Het is spelen met je leven", roept
een van de mannen, „kijk dat ding eens
te keer gaan!"
Een ander stoot hem aan en wijst naar
naar vrouw Brand.
„Hou kanis toch dicht, sufferd, zie je
niet, dat de vrouw van Douwe vlak ach
ter je staat?"
„Kom, Jaap", roept Nanne, „we gaan
op de Noorderdam kijken, daar kunnen
we het beter zien".
Ver voorover gebogen tornen ze tegen
de stormwind op en staan even later op
de hoge dam. Machtige brekers storten
zich schuimend op de steenglooiing en
trekken zich sissend terug. Nanne's ha
ren waaien recht achteruit en vlokken
schuim slaan tegen haar benen. Met
ontzag kijkt ze naar de hoge golven, die
in onafzienbare rijen komen opdagen.
Jaap is iets meer in de luwte van de
dam gekropen en kijkt, met zijn hoofd
- boven de dam uit, naar de hevig slin
gerende botter.
„Kijk, Nanne, nou gooien ze de dreg
uit, Nanne. Sjonge wat slingert-ie" Er
is zorg in zijn stem en Nanne kijkt hem
verbaasd aan.
„Waar ben je bang voor, Jaap? Denk
je, dat het gevaarlijk is? Vader en Gart
zijn immers aan boord en dan komt al
les goed".
(Wordt vervolgd)