EiiAnDEn-niEuws
in Vlissingen
Afscheid van Ds. H. C. v. d. Ent
Promotie van
Ds. J. de Waard
Jl>e Bruid van
üchokland
Vier jaar diende hij de Chn Gerei.
Gemeeriie ie Middelhamis
Vrijdag 10 december 1965
No. 3444
Nieuwe mogelijkheden
worden ontsloten
ir i^ -k
Een Sunil team kwam op bezoek
bij mevr. W. T. Steele, Ridder
spoorlaan 43, Vlissingen om voor
haar te wassen met Sunil. „Zou
Sunil nu echt witter wassen? Mijn
oude wasmiddel is toch ook goed",
aarzelde mevrouw Steeled
Tot haar verrassing zag zij, dat in
het krachtsop van Sunil toch alles
aan witheid gewonnen had, de
grote en de fijne was, allesl Me
vrouw Steele heeft nu een nieuw
wasmiddel: Sunill
KERKNIEUWS
(geb. te Sommelsdijk)
2e Wad
10 december 1520 De bul ver
brand Het laatste concilie.
Het Tweede Vaticaans Concilie, ruim
drie jaar geleden met veel vuur door
wijlen paus Joannes XXIII geopend, is
thans bezig als een nachtkaars uit te
aaan. We hebben op deze plaats reeds
eerder beschouwingen gewijd aan dit
falende concilie en willen er nu liever
het zwijgen toedoen. Er is tussen Rome
en de Reformatie een kloof, die door
geen enkel concilie kan worden over
brugd. De datum waarop deze krant
verschijnt, 10 december, voerde ons in
gedachten 445 jaar terug, naar die vroe
ge morgen in Wittenberg, toen de breuk
van Luther met de moederkerk defini
tief werd. Eigenlijk is het een wat
vreemde zaak, dat we 31 oktober als
Hervormingsdag vieren, het had met
minstens zoveel recht 10 december kun
nen zijn. Maar aan een datum is niet
zoveel gelegen, als de zaak, waarom het
ging in de Reformatie, maar levend
l)lijft. Desondanks heeft het alle zin,
even stil te staan bij die gedenkwaar
dige 10e december van het jaar 1520.
Op die dag was het al meer dan drie
jaar geleden dat Luther zijn beroemd
geworden 95 stellingen publiceerde aan
de deur van de slotkapel in Wittenberg.
Veel was er in die tussentijd gebeurd:
het verhoor door de pauselijke legaat
Cajetanus, het gesprek met de kamer
heer Carl von Miltitz, de disputatie
met de hoogleraar Johannes Eek, de pu
blicatie van drie belangrijke geschrif
ten. Door de politieke omstandigheden
had Luther enige maanden in betrek-
kelijlce rust kunnen werken, maar on
dertussen zat men in Rome ook niet
stil. Cajetanus en Eek waren daarheen
gereisd om bij de paus aan te dringen
op maatregelen tegen die ketter. Zij wa
ren van mening dat Luther in de ban
moest worden gedaan, waardoor ieder
die hem tegenkwam het recht en de
plicht zou hebben, hem gevangen te
nemen en naar Rome te brengen.
Paus Leo X, die zich meer interesseer
de voor de kunst en voor de jacht dan
voor theologische geschillen besloot een
bul te laten uitgaan, waarin Luther
voor het laatst een kans kreeg te her
roepen. De banbul zou in werking tre
den, wanneer hij niet binnen 60 dagen
alles herriep. De paus had zich met de
samenstelling van de bul niet bemoeid,
hij wist nauwelijks wat er precies in
stond. Het waren 41 artikelen tegen de
leer van Luther en zijn optredejj tegen
het gezag van de paus.
Toen Leo van een jachtpartij terug
keerde, werd hem de bul voorgelegd,
met het verzoek, er zijn goedkeuring
aan te hechten. Hij schreef er toen een
voorwoord bij, geheel in de sfeer van
de jacht: „Sta op Heer, en voer Uw
zaak uit, vossen willen Uw wijngaard
verwoesten, die Gij aan Uw stedehou
der Petrus hebt toevertrouwd, een ever-
zwijn uit de wouden woelt hem om,
een wild dier verwoest hem. Sta op, o
Petrus, en help de Heilige Roomse kerk,
de moeder van alle kerken, die gewijd
is door uw bloed. Sta op, o Paulus, die
door uw leer en sterven de Kerk hebt
verlicht en het nóg doet. Sta op, alle
heiligen, en heel de algemene Kerk,
welker Schrift uitleg is aangetast
Ons herdersambt kan niet langer het
vergif van de volgende 41 dwalingen
verdragen".
Wie de moeite neemt om de bul in
zijn geheel door te lezen, staat perplex
over het feit dat de topleiding van de
Roomse Kerk met zo'n armzalig theo
logisch stuk voor de dag durfde te ko
men. Er werd niets beweerd en niets
weerlegd, eigenlijk kwamen de pun
ten waarom het Luther ging niet eens
ter sprake. Men krijgt de indruk dat
de paus er geen begrip van had, wat er
aan de hand was of dat het hem niet
interesseerde of dat hij niet bij machte
was, de zogenaamde dwalingen van
Luther te weerleggen.
Luther zelf was woedend, toen hij de
bul onder ogen kreeg. In een bijtend
scherp pamflet, getiteld „Tegen de ver
vloekte bul van de antichrist" riep hij
paus en kardinalen ter verantwoording.
Hij kon het bijna niet geloven dat Leo
X zulk een stuk voor zijn rekening had
genomen en schreef: „Is deze bul wer
kelijk onder uw naam en met uw me
deweten uitgegaan, dan roep ik m
krachtens het gezag dat ik door mijn
doop bezit toe: doet boete en houdt op
met op zulk een satanische wijze God
te lasteren. Anders verklaar ik met alle
ware gelovigen in Christus de stoel van
Rome voor van de duivel bezeten en
voor de troon van de antichristIn
de Naam van Jezus Christus, Die gij
vervolgt. Amen".
Het kwam niet in Luther op, iets van
de leer te herroepen, al was hij zich
goed bewust, wat de consequenties van
deze weigering waren. Hij schreef in
die dagen: „Het is hard met alle pau
sen en vorsten van mening te verschil
len, maar er is geen andere weg om
aan de hel en de toorn van God te ont
komen". In Wittenberg dacht men er
niet aan, de bul aan te plakken, hoewel
dat officieel moest gebeuren in weerwil
van een ernstige waarschuwing uit Ro
me aan het adres van de keurvorst.
Maar dat de theologische faculteit het
zou durven wagen, op de dag dat de
genadetermijn afliep, de bul in het
openbaar te verbranden, dat had nie
mand voor mogelijk gehouden. Maar
op de morgen van 10 december 1520
plakte de nog jonge Melanchton aan
de kerkdeuren het volgende bulletin
aan: „Allen, die de studie van de evan
gelische waarheid zijn toegedaan, wor
den uitgenodigd om 9 uur bij de kruis-
kapel buiten de stadsmuur te komen,
waar de boeken der pauselijke instel
lingen en de werken der scholastieke
theologie zullen worden verbrand. Im
mers, zover is de brutaliteit van de
vijanden van het evangelie gekomen,
dat ze de vrome en evangelische boe
ken van Luther verbrand hebben. Wel
aan dan, gelovige en studerende jeugd,
komt allen tezamen om dit Gode wel
gevallige schouwspel te zien. Wellicht
is het nu de tijd dat de antichrist open
baar zal worden." De bul zelf werd in
dit stuk niet eens genoemd, het ging om
de kerkelijke wetboeken en om de
scholastieke werken. Dat betekende een
openlijke breuk met de kerk van Rome
en in zekere zin ook met het wereldlijke
recht.
Om 9 uur kwam een menigte mensen,
voor een groot deel studenten bij el
kaar, niet ver van de Elsterpoort. Maar
ten Luther zelf trad naar voren, legde
eerst het kerkelijk wetboek op de sta
pel hout en vervolgens de boeken der
scholastici. Een van de magisters stak
de brandstapel aan. Toen het vuur hoog
oplaaide greep Luther de pauselijke
bul en riep met bevende stem: „Omdat
gij de Heilige des Heeren hebt bedroefd,
,5!SS!S!SGS5S!SS55!S!SS!S!S!S!S!S!S!S!S^
Meer en meer auto's verschijnen
op de wegen. Voor veel mensen
nieuwe mogelijkheden. Uw harte-
wensen gaan sneller in vervulling
dan u denkt, als u nu een spaar
rekening opent bij onze banken.
Ruim IV2 miljoen 'spaarders pro
fiteren reeds van de diensten van
de
BOERENLEENBANKEN
RAIFFEISENBANKEN
vertere u het eeuwige vuur". Hij smeet
de bul op de brandstapel en alle aan
wezigen ontblootten het hoofd en rie
pen, alsof het een liturgisch gebed was:
„Amen, Amen".
Het was een openlijke oorlogsver
klaring aan de Roomse kerk, en van
zijn standpunt gezien had een roomse
theoloog volkomen gelijk, toen hij
schreef: „Wat Maarten Luther gedaan
heeft, is een onvergeeflijke majesteits
schennis".
De Hervormer besefte dat zelf ook
terdege. De volgende dag reeds zei hij
tegen de studenten op college: „Ge zult
moeten kiezen tussen de hel of het
martelaarschap. Wanneer ge niet mede
te velde trekt tegen het antichristelijke
pausdom, dan zal de eeuwige verdoe
menis u treffen, wanneer ge daartoe
wèl besluit, reken dan op het marte
laarschap".
En na deze opzienbarende gebeurte
nissen schreef Luther heel rustig een
brochure: „Waarom de boeken van de
paus en zijn leerlingen door doctor
Maarten Luther verbrand zijn".
Op waardige wijze zette hij daarin
uiteen, dat hij door de banbul niet per
soonlijk was geraakt, maar dat hij had
gehandeld uit liefde voor de waarheid
van het evangelie.
Nu, 445 jaar later, gaat een concilie
uiteen, dat de kern van het evangelie
nog niet heeft ontdekt. Daarom moe
ten we uit liefde voor dezelfde waar
heid zeggen, dat het een grote misluk
king is geweest en met Maarten Luther
bidden: „O Heere Jezus, kom haastig en
houdt Zelf concilie en verlos de uwen
door Uw glorierijke wederkomst. Met
de paus en de zijnen is het tóch een
verloren zaak".
Waarnemer
VISITEKAARTJES
Bestel nu reeds tijdig uw visitekaartjes
zodat u straks niet zonder zit. Model
boek ter inzage bij
J. VAN HEEST
Oeltastraat 2 Stellendam
Na vier jaar de Chr. Geref. kerk te Middelhamis te heben gediend, heeft dins
dagavond 8 december ds. H. C. v. d. Ent afscheid genomen van zijn gemeente
wegens zijn vertrek naar Katwijk aan Zee. Er was grote belangstelling voor
dit afscheid; er waren tal van afgevaardigden van de plaatselijke kerken, w.o.
de predikanten ds. Schravendeel en ds. G. Mouw uit Middelhamis en uit Som-
melsdijk ds. Bultman. De burgerlijke gemeente was vertegenwoordigd door
burgemeester P. W. Hordijk en een wethouder. Voorts waren, er vrienden en
belangstellenden uit Barendrecht (waar ds. v. d. Ent geboren is); uit Rotterdam
zijn vorige gemeente; uit Zierikzee en Nieuwerkerk, waar hij sinds de opening
van de Grevelingendam vaak gepredikt heeft en uit Katwijk aan Zee, zijn
toekomstige gemeente. Ds. M. Tanis uit Barendrecht was er als consulent en
als afgevaardigde van de classis Rotterdam. De afscheidstekst was uit 1 Petr.
1 24 en 25: „Want alle vlees is als gras en alle heerlijkheid des mensen is als
een bloem van het gras. Het gras is verdord en zijn bloem is afgevallen, maar
het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid. En dit is het Woord, dat onder
u verkondigd is"
In zijn voorafspraak zei ds. v. d. Ent,
dat het op één week na vier jaar gele
den was, dat hij zich aan de gemeente
Middelhamis verbond met het woord
uit Handel. 10 29, waar Petrus zegt
tot Cornelius dat hij „zonder tegenspre
ken was gekomen, ontboden zijnde. Zo
vraag ik u dan, waarom hebt gij mij
ontboden?" Wij waren ook ontboden
door een beroep en zijn zonder tegen
spreken naar Middelhamis gekomen,
aldus spreker, die er op wees dat er
ook zijn geweest, die dat al gauw ver
geten waren en geen belangstelling ble
ken te hebben voor de boodschap die hij
had te brengen. Ds. v. d. Ent wilde geen
opsomming geven wat er in die 4 jaar
zoal is tot stand gebracht; in eeuwig-
heidslicht heeft dit toch geen waarde.
Als we alles gedaan hebben en wie
doet alles? zijn wij nog maar onnutte
dienstknechten. Begonnen met een
woord van Petrus wilde hij er ook mee
eindigen; aan het einde van zijn bedie
ning wees Petrus ook van zich af. Alle
vlees is grasmaar het Woord des
Heeren blijft tot in der eeuwigheid.
Achtereenvolgens stond spreker stil bij:.
wat vergankelijk is, wat blijvend is en
wat verkondigd is.
Petrus was niet origineel met het
gezegde alle vlees is gras; Job sprak
er al van, later Mozes (Ps. 90); David
Ps. 103; Jesaja (40 6 en 7) en Petrus
herhaalde dezelfde gedachte. De Heere
heeft er deze bedoeling mee dat men
geen vlees ook geen dominees zal
verheerlijken. Zie niet op ons zeiden
deze prominente figuren: alle vlees is
gras! Van nature denkt de mens dat zijn
huis eeuwig zal staan; de Bijbelheiligen
hadden een lage dunk van zichzelf, zij
wisten door genade wat een mens is,
een bloem des velds, die afvalt en gras
dat verdort. Door de val is het oordeel
des doods over de mens gekomen, daar
om vergaat hier zijn heerlijkheid.
Hoe rijk van troost is het volgende
uit de tekst: „Maar het Woord des Hee
ren blijft in der eeuwigheid". Het mag
schijnen dat er met een dominee veel
weg gaat, maar dan gaat er slechts gras
en vlees weg. Gods Woord blijft, wat
er tegen aan stormt en hoe de duivel de
eeuwen door geprobeerd heeft het
Woord weg te krijgen! God staat er Zelf
voor in! Hoe rijk van troost, dat Hij de
gevallen mens er in aanspreekt, méér
nog, dat Hij doemschuldige zondaren
barmhartig en genadig wil zijn in Jezus
Christus Zijn Zoon in vergevende liefde.
In deze laatste preek drong spreker aan
Hem te voet te vallen, Hem te leren
kennen en in Hem geborgen te worden.
Het Woord is vol beloften voor armen
en ellendigen en alle beloften zijn in
Hem ja en amen.
En dit is het Woord, dat onder u ver
kondigd is. God heeft ons tot u gezon
den, aldus de prediker; het is nu ver
leden tijd. Het dienstwerk was niet vol
maakt en vol gebrek, „wij kennen ten
dele en profiteren ten dele". Spreker
stelde de dringende vraag: wat heeft
het voor u uitgewerkt? Bent u er de
zelfde onder gebleven? Dan deed het
Woord u geen nut, omdat het niet met
het geloof gemengd was. Wij hebben het
u aangezegd en zijn vrij van uw bloed.
Gods Woord keert nooit ledig weer het
zij ten oordeel óf, tot een eeuwig voor
deel. Anderzijds wist spreker dat het
Woord ten zegen is geweest, hetzij tot
ontdekking, vertroosting of tot een toe
nemen in de kennis des Heeren Jezus
Christus. Blijf er niet mee in de mens
hangen, maande spreker, God is ja
loers op Zijn eer. Het vlees valt weg,
maar het Woord des Heeren blijft in der
eeuwigheid.
Toespraken
Na dankgebed en tussenzang van Ps.
25 2 richtte ds. v. d. Ent zich tot zijn
kerkeraad van'wie hij wist dat zijn
vertrek hen leed deed. Hij wenste hen
spoedig weer een eigen herder en leraar
toe. Hij hoopte dat zijn vriend ds. Ta-
nis als consulent waar nodig de va
kante gemeente met raad en daad zou
bijstaan. Ruim 7V2 jaar had hij in de
classis Rotterdam (de gemeente Middel
hamis gaat nu over naar een andere
classis) met hem samengewerkt, hij
vroeg hem de classis zijn groeten en
zegenwens over te brengen. Dan nam
spr. afscheid van de catechisanten (al
blijft hij,,voorlopig catechiseren op ver
zoek van de kerkeraad) van de vereni
gingen, de koster en organist. De ver
tegenwoordigers der pi. kerken bad hij
Gods zegen toe op hun arbeid, alsook
de burgemeester en de plaatselijke
overheid. Het deed hem goed dat er zo
veel vrienden waren uit de hierboven
genoemde gemeenten.
Van de gemeente had hij van velen
veel liefde ontvangen, waarvoor hij na
mens zijn echtgenote en kinderen harte
lijk dank bracht. Andere zaken wa
ren verdrietig, de Heere doe er genadig
verzoening over, zo zei hij. Indien wij
ergens gefoudeerd hebben vergeef het
ons zoals wij u ook vergeven om Jezus
wil, besloot spreker.
Dank van de kerkeraad
Namens de kerkeraad sprak ouderling
A. Driesse, die ds. v. d. Ent hartelijk
dank bracht voor al de arbeid besteed
aan de jeugd, de pastorale arbeid bij
zieken en in de sterfkamers. Hij was er
van overtuigd dat de arbeid hier geze
gend is geweest en het gestrooide zaad
vruchten heeft gedragen. Hij wenste
hem in zijn nieuwe gemeente een geze
gende tijd toe, strekkende tot uitbrei
ding van Gods koninkrijk. Ook mevr.
V. d. Ent bracht hij dank voor het werk
op de verenigingen. Tot de Katwijkers
zei spreker dat zij hun dominee hadden
gestolen; als de diefstal nu was om hun
ziel te vullen zal het hun naar het
Woord van de H. Schrift niet worden
toegerekend. Hij verzocht de gemeente
de scheidende leraar en zijn echtgenote
de zegenbede uit Ps. 134 toe te zingen,
wat staande werd gedaan.
Ds. M. Tanis bracht namens de clas
sis Rotterdam dank voor al de arbeid
en de gegeven adviezen, gamen hadden
zij de 7V2 jarige periode meegemaakt.
Deze gemeente laat u achter, aldus spr.
maar het Woord des Heeren blijft. U
neemt ook dat Woord mee naar Kat
wijk en ook uw Zender gaat mee. Stelle
de Heere u er tot een rijke zegen was
zijn wens.
Ds. G. Mouw sprak een afscheids
groet namens de pi. kerken uit Mid
delhamis en Sommelsdijk. U gaat heen
maar het Woord blijft en uw Goddelijke
opdracht loopt door, aldus deze spreker,
n.l. om de goddeloze aan te zeggen dat
hem kwalijk en de rechtvaardige dat
het hem wèl zal gaan. Deze separatie
loopt door heel de kerk heen. Hij wens
te namende de kerkeraden zijn schei
dende collega toe dat hij ook in Katwijk
de rijkdom der genade zal verkondigen
met blijdschap voor eigen ziel, opdat
het Woord zijn kracht doen zal en, op
dat Gods Koninkrijk kome.
Ds. 'V. d. Ent dankte tenslotte alle
sprekers voor hun hartelijke woorden
en wensen; de gemeente voor het toe
zingen van de zegenbede, waarna hij
voor de laatste maal de zegen op zijn
gemeente legde.
Van de gelegenheid om ds. en mevr.
V. d. Ent de hand ten afscheid te druk
ken werd door vrijwel alle gemeente
leden en door de aanwezige belangstel
lenden gebruik gemaakt.
SKODA DEALER:
Autobedrijf J. C. v. d. WERF
Bouwdijk 343, Melissant, tel. 466
Aan de Rijksuniversiteit te Leiden is
dezer dagen gepromoveerd tot doctor in
de theologie ds. J. de Waard, Ned. Herv.
predikant, woonachtig te Oegstgeest. Op
een in het Engels geschreven proef
schrift: „A comparative study of the
Old Testament text in the dead Sea
Scrolls and in the New Testament". In
deze dissertatie wordt een vergelijken
de studie gegeven van de tekst van het
Oude Testament in de Dode Zeerollen
en in het Nieuwe Testament. Zijn pro
motor was prof. dr. G. Sevenster.
Wij maken melding van deze pro
motie, omdat dr. Jan de Waard op 24
april 1931 te Sommelsdijk is geboren.
Hij is een zoon van de heer C. de Waard
(indertijd typograaf bij de fa. Boek-
hoven), gehuwd met mevr. Wilh. H. P.
M. Boekhoven.
Ds. de Waard studeerde aan de R.U.
te Leiden. In 1955 werd hij kandidaat
en na eerst vicaris te Alphen aan de
Rijn te zijn geweest, deed hij 4 nov. 1956
intrede te Nes en Wierum (Fr.) welke
plaats hij verwisselde met Tzum op 15
okt. 1961.
Hij was ook docent in de archeologie en
de cultuurgeschiedenis van het chris
tendom aan de kweekschool te Dokkum.
In juli j.l. werd hij te Leeuwarden be
vestigd als predikant voor buitenge
wone werkzaamheden, want de jonge
doctor hoopt begin 1966 in dienst van
het Nederlands Bijbelgenootschap en
het Bijbelgenootschap van Kameroen en
Gabon als „language consultant", om
behulpzaam te zijn bij de vertalingen
van de bijbel in talen van Kameroen en
Gabon. Momenteel verblijft dr. de
Waard met zijn gezin in het zendings-
huis te Oegstgeest.
In het proefschrift merkt dr. de Waard
op, dat tot dusver weinig aandacht is
besteed aan een vergelijkend onderzoek
van Oud-Testamentische teksten in de
rollen van Qumran en in het Nieuwe
Testament. Er was geen studie, die alle
tot dusver gepubliceerde teksten van
Qumran op dit punt heeft onderzocht.
Dit werk heeft dr. de Waard nu on
dernomen in zijn proefschrift, aldus la
zen wij in „Kerknieuws". Het onder
zoek kan nog niet volledig zijn, omdat
het wachten is op de publicatie van bui
tengewoon rijk materiaal, dat in de
„Vierde Grot" van Qumran is gevonden.
De dissertatie is uitgegeven met steun
van de Ned. Organisatie voor Zuiver
Wetenschappelijk Onderzoek.
WERELDTENTOONSTELLING AAN
OEVERS VAN ST. LAWRENCE
In 1967 zal in Montreal in Canada
na Parijs de grootste Franssprekende
stad ter wereld! een wereldtentoon
stelling worden gehouden onder het
motto: „De mens en zijn wereld." Reeds
55 landen hebben deelneming toege
zegd (aan de Expo te Brussel in 1958
namen 45 landen deel). De tentoonstel
ling zal worden gehouden aan de oe
vers van de St. Lawrence rivier, die
midden door de stad loopt en voldoen
de diepte heeft voor grote zeeschepen.
Als middelpunt voor de tentoonstelling
zal dienen het in de St. Lawrence ge
legen eiland St. Helena en een kunst
matig aangelegd eiland dat Notre Dame
is gedoopt. Grote bruggen en een tun
nel verbinden de eilanden met de stad
Montreal. Oceaanreuzen zullen hun pas
sagiers vlakbij het tentoonstellingster
rein brengen en als drijvende hotels
voor de bezoekers dienst kunnen doen.
De wereldluchthaven Dorval, die een
half uur met de auto van de stad ligt,
zal daarnaast honderdduizenden gasten
voor de tentoonstelling kunnen opvan
gen. (DIA)
VERVOL OVERHAAL
door L. KOMBRINK
Copyright J. J. Groen Zn. N.V.
.12
Brand heeft z'n pijp aangestoken. Nu
draait hij zijn stoel een halve slag om,
zodat hij op de schoorsteen aanzit. Gis
teravond heeft hij weer een nieuwe fuik
opgezet, die aan een spijker in de brede
schoorsteenplank hangt.
Het fuikvissen is afgelopen en nu de
lange avonden komen, wijdt hij menig
Uur aan het breien van viswant.
Ook de jongens heeft hij het netten-
breien geleerd en dezen weten dat niet
de gehele avond met het damspel door
gebracht kan worden. In de schuur lig
gen oude fuiken, die geboet moeten
Worden en dat is hun werk. Maar ze
spelen stil voort. Zolang vader niets
zegtMoeder vindt het gekheid, dat
geschuif met die stukjes hout. Goed
voor kleine kinderen, maar niet voor
grote kerels. Doch Brand lacht maar 'n
beetje om haar gemopper en laat de
jongens het eerste uurtje hun gang
gaan. De winter is nog lang en hij is
wel zo verstahdig om hun het repara-
tiewerk niet op te dringen, omdat hij
het zelf ook geen prettig werk vindt.
Buiten klinkt gehoest en vrouw Brand
zegt: „M'n hoofd er af als dat ouwe
Bart van Lubbertjen niet is!"
Daar gaat de bel al, maar ditmaal
gaat niemand naar de winkel. In het
portaal rammelen klompen, dan stom
pende voetstappen in de gang. Met zijn
gewone: „Goedenavond jelui", stapt de
Urker visser de kamer binnen. Vrouw
Brand heeft al een stoel klaar gezet,
dicht bij de kachel. Ouwe Bart neem.t
z'n karpoets van het hoofd en legt het
ronde hoofddeksel op de schoorsteen.
Maar het valt er af en korrit op de sla
pende Boei terecht, die verschrikt op
springt.
„Mistig buiten", vertelt Bart, „en het
is koud ook". Hij wrijft de dorre ge
rimpelde handen tussen z'n knieën. Hij
kijkt enige tijd naar Brand, die met
vaardige handen de breinaald door de
mazen trekt. Dan dwalen zijn ogen af
naar de spelende jongens en eindelijk
blijven zijn ogen rusten op Nanne, die
met gebogen hoofd breit. Verschillende
geluiden vullen de kamer.
Het snorren van 't spinnewiel, het ge-
tikker van Nanne's breinaalden en zo
nu en dan het kletteren van een dam
schijf als een van de spelers moet slaan.
Daar tussendoor het monotoon getik
van de oude staartklok met haar kope
ren gewichten en landschappen op de
wijzerplaat. Doch het klokkegetik wordt
slechts door oude Bart gehoord. De an
deren zijn eraan gewend. Met een ruk
opent Bart de aslade en spuwt er een
lange straal tabakssap in. Nanne kijkt
moeder aan, want ze weet dat deze daar
een grote hekel aan heeft. Zij heeft
het ook wel eens gezegd, dat Bart maar
niet moest pruimen hier in huis, doch
telkens blijkt de oude man het te ver
geten.
„Ja", zegt Brand eindelijk, „het is
somber weer. Goed weer om bij de
kachel te zitten, Bart!"
„Gelijk heb je Douwe, en als we nu
die voorrechten maar waarderen, hè?"
„Zo is het, maar onze voorrechten le
ren we eerst waarderen, wanneer wij
ze moeten missen, Bart".
Dit moet de oude Urker even ver
werken. Toch blijkt hij er niet lang over
te prakkizeren want even later begint
hij over iets anders.
„Ik geloof, dat we deze mist niet lang
zullen houden mensen."
„O, jeuken je eksterogen?" vraagt
vrouw Brand lachend.
„Die heb ik niet; nee het is heel wat
anders", en geheimzinnig knikt hij te
gen Nanne, die hem toevallig aankijkt.
„Ik ben zo straks van de Middelbuurt
komen lopen en ik heb de dwaallichtjes
gezien. Ik heb ze zien dwalen boven het
riet en steeds gingen ze in Westelijke
richting. Er is storm op til mensen,
storm uit het Westen" en hij laat zijn
met het hoofd te knikken.
De breinaald rukt harder door de ma
zen en Gart houdt zijn vinger op de
steen, die hij wilde verschuiven. Nu
zal vader wat zeggen. Ook Nanne's
anders bezige handen rusten in haar
schoot, haar ogen richten zich op de ou
de visser, die driftig kauwt.
„Bijgeloof Bart!" zegt Brand dan en
nog sneller zoeft de lange naald door
de lucht.
„Bijgeloof, zeg je? Ik weet, wat ik zie
en het is niet de eerste maal, dat ik het
zie. De geesten van de oude Schokkers
waken. Zij hebben geen rust en zijn op
gekomen om hun eiland tegen de storm
te verdedigen. Ben ik soms de enige, die
de lichtjes zag? Zijn er niet anderen,
die je verteld hebben van witte ge
daanten, die langs de oude verlaten
terpen dolen? Kunnen hun zielen rust
vinden na een eeuwenlange strijd tegen
de zee?"
Brand legt de breinaald ter zijde en
steekt waarschuwend zijn vinger op.
„Je behoorde je te schamen, Bart!
Een man van jouw leeftijd en begin
selen mag zulke gedachten niet koes
teren, laat staan ze uitspreken. Er zijn
geen lichtjes en ronddwalende geesten
van oude Schokkers. Het is klinkklaar
bijgeloof en je zult wel weten wat de
Bijbel daarvan zegt."
Doch Bart schudt koppig het hoofd.
„Ik houd vol dat ik ze gezien heb.
Scherp kijken kan ik niet meer, maar
voldoende om me niet te laten bedrei
gen. Ga anders mee en je zult over
tuigd zijn".
„Dank je wel, het is me te donker
Bart. Maar neem een goede raad aan:
geloof niet langer aan zulke dingen."
„We praten er niet verder over",
bromt de oude man. Ietwat beledigd
kijkt hij voor zich uit. Het krenkt hem,
dat niemand geloof hecht aan zijn be
weringen. Peinzend hervat Brand z'n
breiwerk en denkt na over de woorden
van de oude man.
Jaap heeft de partij gewonnen; hij is
blij, want dit gebeurt niet vaak. Er
glijdt een vluchtige glimlach over
Brand's gezicht, maar deze verdwijnt als
zijn blik op Nanne valt. Met starende
ogen tuurt deze voor zich uit en Brand
weet zeker dat ze nog onder de indruk
is van oude Barts woorden. Hij heeft
het bij het goede eind. Voor geen geld
ter wereld zou Nanne willen bekennen
dat een grote twijfel zich van haar heeft
meester gemaakt. Er is een rilling over
haar rug gelopen toen Bart over de
dwaallichtjes sprak. Het is niet de eer
ste keer dat ze er over hoort spreken.
Grootmoeder had immers ook wel eens
verteld over gedaanten, die rondzwier
ven over het oude Schokland. Maar ze
had grootmoeder nooit durven vragen
of ze het ook geloofde, of dat ze zelf wel
eens van die gedaanten gezien had.
Toch zou ze niet graag alleen naar de
Middelbuurt lopen. Overdag natuur
lijk wel. Zouden de jongens het durven,
of moeder? Vader wel, daar twijfelde
ze niet aan. Maar moeder? Moeder zei
er nooit wat van, als Bart aan het pra
ten was over hun eiland. Nu kijkt ze,
alsof haar opeens iets te binnen schiet,
naar haar broers. Zij voelt zich warm
worden als ze vraagt: „Zou jij nu naar
de Buurt durven, Gart; en jij Jaap?"
Er volgt een korte stilte, waarin Brand
zijn arbeid staakt en in afwachting zijn
zoons om beurten aanziet. Ook vrouw
Brand vestigt haar blikken op hen.
„Ik heb er niks te maken" bromt Gart
eindelijk; „vooruit Jaap, jij moet schui
ven".
„Dat is geen antwoord", dringt Nan
ne, „ik vraag of je het durft."
„Och zanik toch niet en laat ons
dammen", zegt nu Jaap.
„Jullie durven niet, geen van bei
den", concludeert Nanne plagend, „jul
lie zijn helden hoor!"
„Durf jij het wel?" vraagt Gart boos.
„Nu zit je in de klem, Nanne!" juicht
Jaap.
„Ik ben een meisje", verdedigt zij zich
met een hoogrode kleur. „Maar als jul
lie gaan, dan ga ik mee."
Gart springt op. Hij geeft 'n hevige
ruk aan het dambord, zodat de stuk
ken door elkaar vliegen. „Sufferd!"
scheldt Jaap boos, „we waren al zo
mooi op gang!"
„Hindert niks broer; we gaan naar de
Middelbuurt kijken of Bart gelijk heeft