EiiAnDEn-niEuws in Vlissingen Afscheid van Ds. H. C. v. d. Ent Promotie van Ds. J. de Waard Jl>e Bruid van üchokland Vier jaar diende hij de Chn Gerei. Gemeeriie ie Middelhamis Vrijdag 10 december 1965 No. 3444 Nieuwe mogelijkheden worden ontsloten ir i^ -k Een Sunil team kwam op bezoek bij mevr. W. T. Steele, Ridder spoorlaan 43, Vlissingen om voor haar te wassen met Sunil. „Zou Sunil nu echt witter wassen? Mijn oude wasmiddel is toch ook goed", aarzelde mevrouw Steeled Tot haar verrassing zag zij, dat in het krachtsop van Sunil toch alles aan witheid gewonnen had, de grote en de fijne was, allesl Me vrouw Steele heeft nu een nieuw wasmiddel: Sunill KERKNIEUWS (geb. te Sommelsdijk) 2e Wad 10 december 1520 De bul ver brand Het laatste concilie. Het Tweede Vaticaans Concilie, ruim drie jaar geleden met veel vuur door wijlen paus Joannes XXIII geopend, is thans bezig als een nachtkaars uit te aaan. We hebben op deze plaats reeds eerder beschouwingen gewijd aan dit falende concilie en willen er nu liever het zwijgen toedoen. Er is tussen Rome en de Reformatie een kloof, die door geen enkel concilie kan worden over brugd. De datum waarop deze krant verschijnt, 10 december, voerde ons in gedachten 445 jaar terug, naar die vroe ge morgen in Wittenberg, toen de breuk van Luther met de moederkerk defini tief werd. Eigenlijk is het een wat vreemde zaak, dat we 31 oktober als Hervormingsdag vieren, het had met minstens zoveel recht 10 december kun nen zijn. Maar aan een datum is niet zoveel gelegen, als de zaak, waarom het ging in de Reformatie, maar levend l)lijft. Desondanks heeft het alle zin, even stil te staan bij die gedenkwaar dige 10e december van het jaar 1520. Op die dag was het al meer dan drie jaar geleden dat Luther zijn beroemd geworden 95 stellingen publiceerde aan de deur van de slotkapel in Wittenberg. Veel was er in die tussentijd gebeurd: het verhoor door de pauselijke legaat Cajetanus, het gesprek met de kamer heer Carl von Miltitz, de disputatie met de hoogleraar Johannes Eek, de pu blicatie van drie belangrijke geschrif ten. Door de politieke omstandigheden had Luther enige maanden in betrek- kelijlce rust kunnen werken, maar on dertussen zat men in Rome ook niet stil. Cajetanus en Eek waren daarheen gereisd om bij de paus aan te dringen op maatregelen tegen die ketter. Zij wa ren van mening dat Luther in de ban moest worden gedaan, waardoor ieder die hem tegenkwam het recht en de plicht zou hebben, hem gevangen te nemen en naar Rome te brengen. Paus Leo X, die zich meer interesseer de voor de kunst en voor de jacht dan voor theologische geschillen besloot een bul te laten uitgaan, waarin Luther voor het laatst een kans kreeg te her roepen. De banbul zou in werking tre den, wanneer hij niet binnen 60 dagen alles herriep. De paus had zich met de samenstelling van de bul niet bemoeid, hij wist nauwelijks wat er precies in stond. Het waren 41 artikelen tegen de leer van Luther en zijn optredejj tegen het gezag van de paus. Toen Leo van een jachtpartij terug keerde, werd hem de bul voorgelegd, met het verzoek, er zijn goedkeuring aan te hechten. Hij schreef er toen een voorwoord bij, geheel in de sfeer van de jacht: „Sta op Heer, en voer Uw zaak uit, vossen willen Uw wijngaard verwoesten, die Gij aan Uw stedehou der Petrus hebt toevertrouwd, een ever- zwijn uit de wouden woelt hem om, een wild dier verwoest hem. Sta op, o Petrus, en help de Heilige Roomse kerk, de moeder van alle kerken, die gewijd is door uw bloed. Sta op, o Paulus, die door uw leer en sterven de Kerk hebt verlicht en het nóg doet. Sta op, alle heiligen, en heel de algemene Kerk, welker Schrift uitleg is aangetast Ons herdersambt kan niet langer het vergif van de volgende 41 dwalingen verdragen". Wie de moeite neemt om de bul in zijn geheel door te lezen, staat perplex over het feit dat de topleiding van de Roomse Kerk met zo'n armzalig theo logisch stuk voor de dag durfde te ko men. Er werd niets beweerd en niets weerlegd, eigenlijk kwamen de pun ten waarom het Luther ging niet eens ter sprake. Men krijgt de indruk dat de paus er geen begrip van had, wat er aan de hand was of dat het hem niet interesseerde of dat hij niet bij machte was, de zogenaamde dwalingen van Luther te weerleggen. Luther zelf was woedend, toen hij de bul onder ogen kreeg. In een bijtend scherp pamflet, getiteld „Tegen de ver vloekte bul van de antichrist" riep hij paus en kardinalen ter verantwoording. Hij kon het bijna niet geloven dat Leo X zulk een stuk voor zijn rekening had genomen en schreef: „Is deze bul wer kelijk onder uw naam en met uw me deweten uitgegaan, dan roep ik m krachtens het gezag dat ik door mijn doop bezit toe: doet boete en houdt op met op zulk een satanische wijze God te lasteren. Anders verklaar ik met alle ware gelovigen in Christus de stoel van Rome voor van de duivel bezeten en voor de troon van de antichristIn de Naam van Jezus Christus, Die gij vervolgt. Amen". Het kwam niet in Luther op, iets van de leer te herroepen, al was hij zich goed bewust, wat de consequenties van deze weigering waren. Hij schreef in die dagen: „Het is hard met alle pau sen en vorsten van mening te verschil len, maar er is geen andere weg om aan de hel en de toorn van God te ont komen". In Wittenberg dacht men er niet aan, de bul aan te plakken, hoewel dat officieel moest gebeuren in weerwil van een ernstige waarschuwing uit Ro me aan het adres van de keurvorst. Maar dat de theologische faculteit het zou durven wagen, op de dag dat de genadetermijn afliep, de bul in het openbaar te verbranden, dat had nie mand voor mogelijk gehouden. Maar op de morgen van 10 december 1520 plakte de nog jonge Melanchton aan de kerkdeuren het volgende bulletin aan: „Allen, die de studie van de evan gelische waarheid zijn toegedaan, wor den uitgenodigd om 9 uur bij de kruis- kapel buiten de stadsmuur te komen, waar de boeken der pauselijke instel lingen en de werken der scholastieke theologie zullen worden verbrand. Im mers, zover is de brutaliteit van de vijanden van het evangelie gekomen, dat ze de vrome en evangelische boe ken van Luther verbrand hebben. Wel aan dan, gelovige en studerende jeugd, komt allen tezamen om dit Gode wel gevallige schouwspel te zien. Wellicht is het nu de tijd dat de antichrist open baar zal worden." De bul zelf werd in dit stuk niet eens genoemd, het ging om de kerkelijke wetboeken en om de scholastieke werken. Dat betekende een openlijke breuk met de kerk van Rome en in zekere zin ook met het wereldlijke recht. Om 9 uur kwam een menigte mensen, voor een groot deel studenten bij el kaar, niet ver van de Elsterpoort. Maar ten Luther zelf trad naar voren, legde eerst het kerkelijk wetboek op de sta pel hout en vervolgens de boeken der scholastici. Een van de magisters stak de brandstapel aan. Toen het vuur hoog oplaaide greep Luther de pauselijke bul en riep met bevende stem: „Omdat gij de Heilige des Heeren hebt bedroefd, ,5!SS!S!SGS5S!SS55!S!SS!S!S!S!S!S!S!S!S^ Meer en meer auto's verschijnen op de wegen. Voor veel mensen nieuwe mogelijkheden. Uw harte- wensen gaan sneller in vervulling dan u denkt, als u nu een spaar rekening opent bij onze banken. Ruim IV2 miljoen 'spaarders pro fiteren reeds van de diensten van de BOERENLEENBANKEN RAIFFEISENBANKEN vertere u het eeuwige vuur". Hij smeet de bul op de brandstapel en alle aan wezigen ontblootten het hoofd en rie pen, alsof het een liturgisch gebed was: „Amen, Amen". Het was een openlijke oorlogsver klaring aan de Roomse kerk, en van zijn standpunt gezien had een roomse theoloog volkomen gelijk, toen hij schreef: „Wat Maarten Luther gedaan heeft, is een onvergeeflijke majesteits schennis". De Hervormer besefte dat zelf ook terdege. De volgende dag reeds zei hij tegen de studenten op college: „Ge zult moeten kiezen tussen de hel of het martelaarschap. Wanneer ge niet mede te velde trekt tegen het antichristelijke pausdom, dan zal de eeuwige verdoe menis u treffen, wanneer ge daartoe wèl besluit, reken dan op het marte laarschap". En na deze opzienbarende gebeurte nissen schreef Luther heel rustig een brochure: „Waarom de boeken van de paus en zijn leerlingen door doctor Maarten Luther verbrand zijn". Op waardige wijze zette hij daarin uiteen, dat hij door de banbul niet per soonlijk was geraakt, maar dat hij had gehandeld uit liefde voor de waarheid van het evangelie. Nu, 445 jaar later, gaat een concilie uiteen, dat de kern van het evangelie nog niet heeft ontdekt. Daarom moe ten we uit liefde voor dezelfde waar heid zeggen, dat het een grote misluk king is geweest en met Maarten Luther bidden: „O Heere Jezus, kom haastig en houdt Zelf concilie en verlos de uwen door Uw glorierijke wederkomst. Met de paus en de zijnen is het tóch een verloren zaak". Waarnemer VISITEKAARTJES Bestel nu reeds tijdig uw visitekaartjes zodat u straks niet zonder zit. Model boek ter inzage bij J. VAN HEEST Oeltastraat 2 Stellendam Na vier jaar de Chr. Geref. kerk te Middelhamis te heben gediend, heeft dins dagavond 8 december ds. H. C. v. d. Ent afscheid genomen van zijn gemeente wegens zijn vertrek naar Katwijk aan Zee. Er was grote belangstelling voor dit afscheid; er waren tal van afgevaardigden van de plaatselijke kerken, w.o. de predikanten ds. Schravendeel en ds. G. Mouw uit Middelhamis en uit Som- melsdijk ds. Bultman. De burgerlijke gemeente was vertegenwoordigd door burgemeester P. W. Hordijk en een wethouder. Voorts waren, er vrienden en belangstellenden uit Barendrecht (waar ds. v. d. Ent geboren is); uit Rotterdam zijn vorige gemeente; uit Zierikzee en Nieuwerkerk, waar hij sinds de opening van de Grevelingendam vaak gepredikt heeft en uit Katwijk aan Zee, zijn toekomstige gemeente. Ds. M. Tanis uit Barendrecht was er als consulent en als afgevaardigde van de classis Rotterdam. De afscheidstekst was uit 1 Petr. 1 24 en 25: „Want alle vlees is als gras en alle heerlijkheid des mensen is als een bloem van het gras. Het gras is verdord en zijn bloem is afgevallen, maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid. En dit is het Woord, dat onder u verkondigd is" In zijn voorafspraak zei ds. v. d. Ent, dat het op één week na vier jaar gele den was, dat hij zich aan de gemeente Middelhamis verbond met het woord uit Handel. 10 29, waar Petrus zegt tot Cornelius dat hij „zonder tegenspre ken was gekomen, ontboden zijnde. Zo vraag ik u dan, waarom hebt gij mij ontboden?" Wij waren ook ontboden door een beroep en zijn zonder tegen spreken naar Middelhamis gekomen, aldus spreker, die er op wees dat er ook zijn geweest, die dat al gauw ver geten waren en geen belangstelling ble ken te hebben voor de boodschap die hij had te brengen. Ds. v. d. Ent wilde geen opsomming geven wat er in die 4 jaar zoal is tot stand gebracht; in eeuwig- heidslicht heeft dit toch geen waarde. Als we alles gedaan hebben en wie doet alles? zijn wij nog maar onnutte dienstknechten. Begonnen met een woord van Petrus wilde hij er ook mee eindigen; aan het einde van zijn bedie ning wees Petrus ook van zich af. Alle vlees is grasmaar het Woord des Heeren blijft tot in der eeuwigheid. Achtereenvolgens stond spreker stil bij:. wat vergankelijk is, wat blijvend is en wat verkondigd is. Petrus was niet origineel met het gezegde alle vlees is gras; Job sprak er al van, later Mozes (Ps. 90); David Ps. 103; Jesaja (40 6 en 7) en Petrus herhaalde dezelfde gedachte. De Heere heeft er deze bedoeling mee dat men geen vlees ook geen dominees zal verheerlijken. Zie niet op ons zeiden deze prominente figuren: alle vlees is gras! Van nature denkt de mens dat zijn huis eeuwig zal staan; de Bijbelheiligen hadden een lage dunk van zichzelf, zij wisten door genade wat een mens is, een bloem des velds, die afvalt en gras dat verdort. Door de val is het oordeel des doods over de mens gekomen, daar om vergaat hier zijn heerlijkheid. Hoe rijk van troost is het volgende uit de tekst: „Maar het Woord des Hee ren blijft in der eeuwigheid". Het mag schijnen dat er met een dominee veel weg gaat, maar dan gaat er slechts gras en vlees weg. Gods Woord blijft, wat er tegen aan stormt en hoe de duivel de eeuwen door geprobeerd heeft het Woord weg te krijgen! God staat er Zelf voor in! Hoe rijk van troost, dat Hij de gevallen mens er in aanspreekt, méér nog, dat Hij doemschuldige zondaren barmhartig en genadig wil zijn in Jezus Christus Zijn Zoon in vergevende liefde. In deze laatste preek drong spreker aan Hem te voet te vallen, Hem te leren kennen en in Hem geborgen te worden. Het Woord is vol beloften voor armen en ellendigen en alle beloften zijn in Hem ja en amen. En dit is het Woord, dat onder u ver kondigd is. God heeft ons tot u gezon den, aldus de prediker; het is nu ver leden tijd. Het dienstwerk was niet vol maakt en vol gebrek, „wij kennen ten dele en profiteren ten dele". Spreker stelde de dringende vraag: wat heeft het voor u uitgewerkt? Bent u er de zelfde onder gebleven? Dan deed het Woord u geen nut, omdat het niet met het geloof gemengd was. Wij hebben het u aangezegd en zijn vrij van uw bloed. Gods Woord keert nooit ledig weer het zij ten oordeel óf, tot een eeuwig voor deel. Anderzijds wist spreker dat het Woord ten zegen is geweest, hetzij tot ontdekking, vertroosting of tot een toe nemen in de kennis des Heeren Jezus Christus. Blijf er niet mee in de mens hangen, maande spreker, God is ja loers op Zijn eer. Het vlees valt weg, maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid. Toespraken Na dankgebed en tussenzang van Ps. 25 2 richtte ds. v. d. Ent zich tot zijn kerkeraad van'wie hij wist dat zijn vertrek hen leed deed. Hij wenste hen spoedig weer een eigen herder en leraar toe. Hij hoopte dat zijn vriend ds. Ta- nis als consulent waar nodig de va kante gemeente met raad en daad zou bijstaan. Ruim 7V2 jaar had hij in de classis Rotterdam (de gemeente Middel hamis gaat nu over naar een andere classis) met hem samengewerkt, hij vroeg hem de classis zijn groeten en zegenwens over te brengen. Dan nam spr. afscheid van de catechisanten (al blijft hij,,voorlopig catechiseren op ver zoek van de kerkeraad) van de vereni gingen, de koster en organist. De ver tegenwoordigers der pi. kerken bad hij Gods zegen toe op hun arbeid, alsook de burgemeester en de plaatselijke overheid. Het deed hem goed dat er zo veel vrienden waren uit de hierboven genoemde gemeenten. Van de gemeente had hij van velen veel liefde ontvangen, waarvoor hij na mens zijn echtgenote en kinderen harte lijk dank bracht. Andere zaken wa ren verdrietig, de Heere doe er genadig verzoening over, zo zei hij. Indien wij ergens gefoudeerd hebben vergeef het ons zoals wij u ook vergeven om Jezus wil, besloot spreker. Dank van de kerkeraad Namens de kerkeraad sprak ouderling A. Driesse, die ds. v. d. Ent hartelijk dank bracht voor al de arbeid besteed aan de jeugd, de pastorale arbeid bij zieken en in de sterfkamers. Hij was er van overtuigd dat de arbeid hier geze gend is geweest en het gestrooide zaad vruchten heeft gedragen. Hij wenste hem in zijn nieuwe gemeente een geze gende tijd toe, strekkende tot uitbrei ding van Gods koninkrijk. Ook mevr. V. d. Ent bracht hij dank voor het werk op de verenigingen. Tot de Katwijkers zei spreker dat zij hun dominee hadden gestolen; als de diefstal nu was om hun ziel te vullen zal het hun naar het Woord van de H. Schrift niet worden toegerekend. Hij verzocht de gemeente de scheidende leraar en zijn echtgenote de zegenbede uit Ps. 134 toe te zingen, wat staande werd gedaan. Ds. M. Tanis bracht namens de clas sis Rotterdam dank voor al de arbeid en de gegeven adviezen, gamen hadden zij de 7V2 jarige periode meegemaakt. Deze gemeente laat u achter, aldus spr. maar het Woord des Heeren blijft. U neemt ook dat Woord mee naar Kat wijk en ook uw Zender gaat mee. Stelle de Heere u er tot een rijke zegen was zijn wens. Ds. G. Mouw sprak een afscheids groet namens de pi. kerken uit Mid delhamis en Sommelsdijk. U gaat heen maar het Woord blijft en uw Goddelijke opdracht loopt door, aldus deze spreker, n.l. om de goddeloze aan te zeggen dat hem kwalijk en de rechtvaardige dat het hem wèl zal gaan. Deze separatie loopt door heel de kerk heen. Hij wens te namende de kerkeraden zijn schei dende collega toe dat hij ook in Katwijk de rijkdom der genade zal verkondigen met blijdschap voor eigen ziel, opdat het Woord zijn kracht doen zal en, op dat Gods Koninkrijk kome. Ds. 'V. d. Ent dankte tenslotte alle sprekers voor hun hartelijke woorden en wensen; de gemeente voor het toe zingen van de zegenbede, waarna hij voor de laatste maal de zegen op zijn gemeente legde. Van de gelegenheid om ds. en mevr. V. d. Ent de hand ten afscheid te druk ken werd door vrijwel alle gemeente leden en door de aanwezige belangstel lenden gebruik gemaakt. SKODA DEALER: Autobedrijf J. C. v. d. WERF Bouwdijk 343, Melissant, tel. 466 Aan de Rijksuniversiteit te Leiden is dezer dagen gepromoveerd tot doctor in de theologie ds. J. de Waard, Ned. Herv. predikant, woonachtig te Oegstgeest. Op een in het Engels geschreven proef schrift: „A comparative study of the Old Testament text in the dead Sea Scrolls and in the New Testament". In deze dissertatie wordt een vergelijken de studie gegeven van de tekst van het Oude Testament in de Dode Zeerollen en in het Nieuwe Testament. Zijn pro motor was prof. dr. G. Sevenster. Wij maken melding van deze pro motie, omdat dr. Jan de Waard op 24 april 1931 te Sommelsdijk is geboren. Hij is een zoon van de heer C. de Waard (indertijd typograaf bij de fa. Boek- hoven), gehuwd met mevr. Wilh. H. P. M. Boekhoven. Ds. de Waard studeerde aan de R.U. te Leiden. In 1955 werd hij kandidaat en na eerst vicaris te Alphen aan de Rijn te zijn geweest, deed hij 4 nov. 1956 intrede te Nes en Wierum (Fr.) welke plaats hij verwisselde met Tzum op 15 okt. 1961. Hij was ook docent in de archeologie en de cultuurgeschiedenis van het chris tendom aan de kweekschool te Dokkum. In juli j.l. werd hij te Leeuwarden be vestigd als predikant voor buitenge wone werkzaamheden, want de jonge doctor hoopt begin 1966 in dienst van het Nederlands Bijbelgenootschap en het Bijbelgenootschap van Kameroen en Gabon als „language consultant", om behulpzaam te zijn bij de vertalingen van de bijbel in talen van Kameroen en Gabon. Momenteel verblijft dr. de Waard met zijn gezin in het zendings- huis te Oegstgeest. In het proefschrift merkt dr. de Waard op, dat tot dusver weinig aandacht is besteed aan een vergelijkend onderzoek van Oud-Testamentische teksten in de rollen van Qumran en in het Nieuwe Testament. Er was geen studie, die alle tot dusver gepubliceerde teksten van Qumran op dit punt heeft onderzocht. Dit werk heeft dr. de Waard nu on dernomen in zijn proefschrift, aldus la zen wij in „Kerknieuws". Het onder zoek kan nog niet volledig zijn, omdat het wachten is op de publicatie van bui tengewoon rijk materiaal, dat in de „Vierde Grot" van Qumran is gevonden. De dissertatie is uitgegeven met steun van de Ned. Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek. WERELDTENTOONSTELLING AAN OEVERS VAN ST. LAWRENCE In 1967 zal in Montreal in Canada na Parijs de grootste Franssprekende stad ter wereld! een wereldtentoon stelling worden gehouden onder het motto: „De mens en zijn wereld." Reeds 55 landen hebben deelneming toege zegd (aan de Expo te Brussel in 1958 namen 45 landen deel). De tentoonstel ling zal worden gehouden aan de oe vers van de St. Lawrence rivier, die midden door de stad loopt en voldoen de diepte heeft voor grote zeeschepen. Als middelpunt voor de tentoonstelling zal dienen het in de St. Lawrence ge legen eiland St. Helena en een kunst matig aangelegd eiland dat Notre Dame is gedoopt. Grote bruggen en een tun nel verbinden de eilanden met de stad Montreal. Oceaanreuzen zullen hun pas sagiers vlakbij het tentoonstellingster rein brengen en als drijvende hotels voor de bezoekers dienst kunnen doen. De wereldluchthaven Dorval, die een half uur met de auto van de stad ligt, zal daarnaast honderdduizenden gasten voor de tentoonstelling kunnen opvan gen. (DIA) VERVOL OVERHAAL door L. KOMBRINK Copyright J. J. Groen Zn. N.V. .12 Brand heeft z'n pijp aangestoken. Nu draait hij zijn stoel een halve slag om, zodat hij op de schoorsteen aanzit. Gis teravond heeft hij weer een nieuwe fuik opgezet, die aan een spijker in de brede schoorsteenplank hangt. Het fuikvissen is afgelopen en nu de lange avonden komen, wijdt hij menig Uur aan het breien van viswant. Ook de jongens heeft hij het netten- breien geleerd en dezen weten dat niet de gehele avond met het damspel door gebracht kan worden. In de schuur lig gen oude fuiken, die geboet moeten Worden en dat is hun werk. Maar ze spelen stil voort. Zolang vader niets zegtMoeder vindt het gekheid, dat geschuif met die stukjes hout. Goed voor kleine kinderen, maar niet voor grote kerels. Doch Brand lacht maar 'n beetje om haar gemopper en laat de jongens het eerste uurtje hun gang gaan. De winter is nog lang en hij is wel zo verstahdig om hun het repara- tiewerk niet op te dringen, omdat hij het zelf ook geen prettig werk vindt. Buiten klinkt gehoest en vrouw Brand zegt: „M'n hoofd er af als dat ouwe Bart van Lubbertjen niet is!" Daar gaat de bel al, maar ditmaal gaat niemand naar de winkel. In het portaal rammelen klompen, dan stom pende voetstappen in de gang. Met zijn gewone: „Goedenavond jelui", stapt de Urker visser de kamer binnen. Vrouw Brand heeft al een stoel klaar gezet, dicht bij de kachel. Ouwe Bart neem.t z'n karpoets van het hoofd en legt het ronde hoofddeksel op de schoorsteen. Maar het valt er af en korrit op de sla pende Boei terecht, die verschrikt op springt. „Mistig buiten", vertelt Bart, „en het is koud ook". Hij wrijft de dorre ge rimpelde handen tussen z'n knieën. Hij kijkt enige tijd naar Brand, die met vaardige handen de breinaald door de mazen trekt. Dan dwalen zijn ogen af naar de spelende jongens en eindelijk blijven zijn ogen rusten op Nanne, die met gebogen hoofd breit. Verschillende geluiden vullen de kamer. Het snorren van 't spinnewiel, het ge- tikker van Nanne's breinaalden en zo nu en dan het kletteren van een dam schijf als een van de spelers moet slaan. Daar tussendoor het monotoon getik van de oude staartklok met haar kope ren gewichten en landschappen op de wijzerplaat. Doch het klokkegetik wordt slechts door oude Bart gehoord. De an deren zijn eraan gewend. Met een ruk opent Bart de aslade en spuwt er een lange straal tabakssap in. Nanne kijkt moeder aan, want ze weet dat deze daar een grote hekel aan heeft. Zij heeft het ook wel eens gezegd, dat Bart maar niet moest pruimen hier in huis, doch telkens blijkt de oude man het te ver geten. „Ja", zegt Brand eindelijk, „het is somber weer. Goed weer om bij de kachel te zitten, Bart!" „Gelijk heb je Douwe, en als we nu die voorrechten maar waarderen, hè?" „Zo is het, maar onze voorrechten le ren we eerst waarderen, wanneer wij ze moeten missen, Bart". Dit moet de oude Urker even ver werken. Toch blijkt hij er niet lang over te prakkizeren want even later begint hij over iets anders. „Ik geloof, dat we deze mist niet lang zullen houden mensen." „O, jeuken je eksterogen?" vraagt vrouw Brand lachend. „Die heb ik niet; nee het is heel wat anders", en geheimzinnig knikt hij te gen Nanne, die hem toevallig aankijkt. „Ik ben zo straks van de Middelbuurt komen lopen en ik heb de dwaallichtjes gezien. Ik heb ze zien dwalen boven het riet en steeds gingen ze in Westelijke richting. Er is storm op til mensen, storm uit het Westen" en hij laat zijn met het hoofd te knikken. De breinaald rukt harder door de ma zen en Gart houdt zijn vinger op de steen, die hij wilde verschuiven. Nu zal vader wat zeggen. Ook Nanne's anders bezige handen rusten in haar schoot, haar ogen richten zich op de ou de visser, die driftig kauwt. „Bijgeloof Bart!" zegt Brand dan en nog sneller zoeft de lange naald door de lucht. „Bijgeloof, zeg je? Ik weet, wat ik zie en het is niet de eerste maal, dat ik het zie. De geesten van de oude Schokkers waken. Zij hebben geen rust en zijn op gekomen om hun eiland tegen de storm te verdedigen. Ben ik soms de enige, die de lichtjes zag? Zijn er niet anderen, die je verteld hebben van witte ge daanten, die langs de oude verlaten terpen dolen? Kunnen hun zielen rust vinden na een eeuwenlange strijd tegen de zee?" Brand legt de breinaald ter zijde en steekt waarschuwend zijn vinger op. „Je behoorde je te schamen, Bart! Een man van jouw leeftijd en begin selen mag zulke gedachten niet koes teren, laat staan ze uitspreken. Er zijn geen lichtjes en ronddwalende geesten van oude Schokkers. Het is klinkklaar bijgeloof en je zult wel weten wat de Bijbel daarvan zegt." Doch Bart schudt koppig het hoofd. „Ik houd vol dat ik ze gezien heb. Scherp kijken kan ik niet meer, maar voldoende om me niet te laten bedrei gen. Ga anders mee en je zult over tuigd zijn". „Dank je wel, het is me te donker Bart. Maar neem een goede raad aan: geloof niet langer aan zulke dingen." „We praten er niet verder over", bromt de oude man. Ietwat beledigd kijkt hij voor zich uit. Het krenkt hem, dat niemand geloof hecht aan zijn be weringen. Peinzend hervat Brand z'n breiwerk en denkt na over de woorden van de oude man. Jaap heeft de partij gewonnen; hij is blij, want dit gebeurt niet vaak. Er glijdt een vluchtige glimlach over Brand's gezicht, maar deze verdwijnt als zijn blik op Nanne valt. Met starende ogen tuurt deze voor zich uit en Brand weet zeker dat ze nog onder de indruk is van oude Barts woorden. Hij heeft het bij het goede eind. Voor geen geld ter wereld zou Nanne willen bekennen dat een grote twijfel zich van haar heeft meester gemaakt. Er is een rilling over haar rug gelopen toen Bart over de dwaallichtjes sprak. Het is niet de eer ste keer dat ze er over hoort spreken. Grootmoeder had immers ook wel eens verteld over gedaanten, die rondzwier ven over het oude Schokland. Maar ze had grootmoeder nooit durven vragen of ze het ook geloofde, of dat ze zelf wel eens van die gedaanten gezien had. Toch zou ze niet graag alleen naar de Middelbuurt lopen. Overdag natuur lijk wel. Zouden de jongens het durven, of moeder? Vader wel, daar twijfelde ze niet aan. Maar moeder? Moeder zei er nooit wat van, als Bart aan het pra ten was over hun eiland. Nu kijkt ze, alsof haar opeens iets te binnen schiet, naar haar broers. Zij voelt zich warm worden als ze vraagt: „Zou jij nu naar de Buurt durven, Gart; en jij Jaap?" Er volgt een korte stilte, waarin Brand zijn arbeid staakt en in afwachting zijn zoons om beurten aanziet. Ook vrouw Brand vestigt haar blikken op hen. „Ik heb er niks te maken" bromt Gart eindelijk; „vooruit Jaap, jij moet schui ven". „Dat is geen antwoord", dringt Nan ne, „ik vraag of je het durft." „Och zanik toch niet en laat ons dammen", zegt nu Jaap. „Jullie durven niet, geen van bei den", concludeert Nanne plagend, „jul lie zijn helden hoor!" „Durf jij het wel?" vraagt Gart boos. „Nu zit je in de klem, Nanne!" juicht Jaap. „Ik ben een meisje", verdedigt zij zich met een hoogrode kleur. „Maar als jul lie gaan, dan ga ik mee." Gart springt op. Hij geeft 'n hevige ruk aan het dambord, zodat de stuk ken door elkaar vliegen. „Sufferd!" scheldt Jaap boos, „we waren al zo mooi op gang!" „Hindert niks broer; we gaan naar de Middelbuurt kijken of Bart gelijk heeft

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1965 | | pagina 5