EiiAnDEn-niEiJi/s
IVOROL
De taal van de molens
£n Zeister linnenkast
liggen de bewijzen
Oe Bruid van
i^chokland
2e blad
Vrijdag 5 november 1965
No. 3434
ii -i^ i^
Tanden blank-Adem fris
Onbetwist de beste tandpasta
Voor
Baby
-k -k ix
Regelingen
J. Keuvelaar
Boekbespreking
De koffel door de kerk Een
bont gezelsehap Wilt gij ook
niet weggaan?
Van tijd tot tijd laten, we voor het
Kijkvenster onze blikken dwalen over
het kerkelijk erf. Dat is niet zomaar een
liefhebberij van Waarnemer, die er
overigens nooit een geheim van heeft
gemaakt, dat hij de kerk liefheeft. Die
liefde richt zich allereerst op die kerk,
waartoe hij door geboorte en belijdenis
behoort. Maar hij zal zich er wel voor
wachten deze kerk tot de „alleenzalig
makende" te verklaren, want met de
Joden die riepen „Des Heeren tempel is
deze" Is het niet zo best afgelopen.
Het is echter wel nodig dat we de
kerk in het vizier houden, want de
plaats van de kerk in de wereld en de
gang van de kerk door de wereld zijn
bepalend voor de ontknoping van de ge
schiedenis. De wereld is er niet om de
kerk, maar de kerk is er om de wereld.
De kerk heeft de hoge roeping in deze
wereld een zoutend zout en een lichtend
licht te zijn, opdat er mensen voor
Christus en Zijn Koninkrijk gewonnen
worden. En dat gebeurt ook, niet om
dat de kerk zo trouw is aan haar roe
ping, maar omdat de Koning van de
Kerk werkt door Zijn Woord en Geest
Maar naarmate de wereldgeschiedenis
voortgaat wordt ook het conflict tussen
kerk en wereld scherper en de afval
van de kerk groter. Van het laatste der
dagen (en dat is de tijd tussen Hemel
vaart en Wederkomst) geldt: „Het is de
tijd dat het oordeel begint van het huis
Gods". Dat wil niet zeggen dat Gods
kinderen vèr van hun plaats zijn, zo-
a's deze tekst vaak wordt uitgelegd,
maar dat het oordeel, de crisis, de schif
ting niet alleen gaat tussen de kerk en
de wereld, maar juist midden in de
kerk begint. „En indien het eerst bij ons
begint, zegt Petrus, wat zal het einde
zijn van degenen, die het Evangelie
Gods ongehoorzaam zijn?"
Deze vraag kwam in me op bij het
lezen van het boek „De kogel door de
kerk", pas verschenen bij Bert Bakker-
Daamen N.V. in Den Haag en op het
ogenblik één van de meest verkochte en
meest gelezen boeken. Ik heb me afge
vraagd hoe het komt, dat dit boekje zo'n
bestseller is geworden. Komt het door
de sensationele titel, die blijkens' de
„Verantwoording" van de samenstellers
„uitsluitend gekozen is om de verkoop
te stimuleren"? Of komt het door het
unieke van het onderwerp, dat veertien
meer of minder bekende personen zich
zelf en anderen rekenschap geven van
de motieven, die geleid hebben tot hun
uittreden uit de Gereformeerde kerk?
„Ik blijf het een geheel vreemde
zaak vinden. Ik kan me wel voorstellen
dat van Roomse zijde eens een boek
verscheen met getuigenissen van men
sen, die Rooms waren geworden, onder
de titel: „Pelgrims naar de Una Sancta"
Ik kan me ook voorstellen dat een ex-
priester zijn overgang naar de Refor
matie beschreef in het bekende boek:
„Mijn weg naar het licht". Maar het om
gekeerde wil er bij mij niet in; veertien
personen leggen van hun uittreden uit
de Ger. Kerk verantwoording af aan.
Gereformeerden, Als we daaraan moe
ten beginnen, dan kan er nog heel wat
op de markt komen: een boekje met ge
tuigenissen van Hervormden, die Rooms
geworden zijn; een boekje met inter
views van synodaal-gereformeerden, die
zich hebben gevoegd bij de vrijgemaak-
ten; een boekje met verklaringen van
mensen uit de Chr. Gerf. kerk, uit de
Ger. Gem. uit de Oud Ger. Gem., die
teruggekeerd zijn naar de kerk der va
deren Enzovoorts, enzovoorts. Men kan
de lijst zo lang maken als men zelf wil.
en zou bijna zeggen met de apostel:
„Ik acht dat ook de wereld zelf de ge
schreven boeken niet zou bevatten
Nu ligt daar zo'n boek voor ons: „De
kogel door de kerk. Veertien interviews
met gewezen gereformeerden." Daar
gaat dan aan vooraf een analyse van
Dr. J. J. Buskes, vroeger Gereformeerd,
thans Ned. Herv. predikant. En het ge
heel wordt besloten met een nabeschou
wing van Prof Dr. G. Th. Rothuizen,
Gereformeerd hoogleraar te Kampen.
Ook al behoort men niet tot de Ger.
Kerk, dan nog roept dit boek bij lezing
op iedere bladzijde reacties op. Ik zie
tenminste wel kans, er veertien Kijk-
vensters over vol te schrijven, ]naaar dat
zal ik niet doen. Ik ga het ook niet be
spreken, ik wil alleen het verschijnsel
signaleren.
Want die 14 interviews zeggen natuur
lijk een heleboel over die 14 mensen die
om een of andere reden gebroken heb
ben met de Ger. kerk Maar ze zeggen
nog meer over die vijf personen die de
ze interviews hebben afgenomen. Vijf
Amsterdamse studenten van tussen 20
en 30 jaar, alle vijf met een klinkende
Gereformeerde naam, hebben aan veer
tien mensen, allen intellectuelen, deze
vraag voorgelegd: „Wat bewoog u, de
Ger. kerk te verlaten?" En de antwoor
den op al die vragen worden dan gepre
senteerd aan de kerkelijke leiders op
de manier van: „Ziet u, bij ons was voor
hen geen plaats. Zorgt, dat u er niet
meer kwijtraakt!"
Ik zei al: Dat zegt veel over de sa
menstellers. Dat erkennen ze ook zelf in
d „Verantwoording" „ze zijn allen opge
groeid in de Gereformeerde Kerk, maar
kunnen zich daar voorlopig niet aan
kwijt, óf zien toe".
liV -jür
De geïnterviewden vormen een bont
gezelschap. Hun enige overeenkomst
bestaat hierin, dat ze voorheen allen
meer of minder meelevend tot de Ger.
Kerk hebben behoord. Sommigen heb
ben bewust met deze kerk gebroken,
anderen kwamen er huns ondanks bui
ten te staan. Onder hen is, om slechts
een enkele naam te noemen:
Fedde Schurer, letterkundige en jour
nalist, oud-Kamerlid voor de P.v.d.A.
Prof. Dr. E. L. Smelik, eerst Ger.
predikant, toen via het Hersteld Ver
band in de Herv. kerk terecht gekomen,
en thans hoogleraar aan de Gemeente
lijke Universiteit van Amsterdam.
Dr. H. B. Visser, voormalig Ger. pre
dikant te Bunschoten, thans Rooms-
Katholiek godsdienstleraar.
Adriaan Morriën, schrijver, die met
alle religie heeft gebroken.
Dr. W. S. Hugo van Dalen, als Her
vormd predikant berucht om zijn com
munistische sympathieën, en thans.
Rooms-Katholiek.
Me dunkt, zulke vogels van diverse
pluimage kunnen met z'n allen heel wat
kritiek op de Ger. Kerk spuien. Bijna
had ik gezegd, om in de stijl van de
i vogels te blijven hun nest bevuilen.
Maar dat doen ze niet. Ze voelen nog
wel enige vertedering voor het milieu
I waarin ze zijn opgegroeid. Ze kunnen
nog wel wat respect opbrengen voor de
I vaderen met hun beginselen. Maar het
i was allemaal wel erg ouderwets en be
krompen en benauwd en stoer-calvinis
tisch, vooral voor de artistieke geesten.
Nu ademen ze de vrijheid in, sommigen
de frisse wind van de midden-orthodo-
xie in de Ned. Herv. kerk, anderen de
wierookgeuren van de Roomse kerk, en
weer anderen de bevrijdende koelte van
het humanisme.
Dat alles moeten deze mensen voor
I God en hun geweten verantwoorden en
het oordel over deze beslissingen staat
niet aan ons. Maar we mogen het wel
bedenkelijk vinden (en dat vinden we
ook!) wanneer de Ger. Kerk wordt op
geroepen rnet hun kritiek haar voordeel
te doen. Natuurlijk, er was in de Ger.
kerk veel menselijks en kleinzieUgs; er
werd soms teveel geleefd uit de „begin
selen" en te weinig uit het Woord. Maar
dat is bij verschillende geïnterviewden
niet de werkelijke oorzaak van de
breuk. Ze kwamen niet in conflict met
de levensstijl, maar met de leer. Moet
het luisteren naar de bezwaren van hen,
die heengegaan zijn, soms zó ver gaan,
dat die leer wat wordt aangepast aan
het moderne levensgevoel?
Ik zou liever interne aangelegenhe
den behandelen, maar er is toch nog
iets dat me van het hart moet. Als Prof.
Dr. K. Dijk, Dr. M. J. Arntzen of an
deren van hun geestverwanten brochu
res schrijven om te waarschuwen te
gen de huidige koers, wordt er dan óók
naar hen geluisterd? Wordt hun kritiek
óók serieus genomen? Men krijgt soms
de indruk dat er aPes aan gelegen is om
de moderne jeugd en de intellectuelen
en de kunstenaars niet van zich te ver
vreemden, maar dat er aan de oudere
garde minder verloren isAlthans,
de stemmen van de eersten worden wijd
en zijd verbreid, die van de laatsten
worden systematisch doodgezwegen
- I I I ^^-^—^^P^»
POEDER - CRÈME - OLIE
ZEEP
Ik geloof dat we ]uist in deze tijd
eerlijk moeten zijn. Het evangelie is
niet naar de mens. Er zullen er steeds
meer zijn, die zich aan het Woord sto
ten. We moeten daar bedroefd om zijn,
nxaar we mogen niet met het Woord
gaan schipperen.
Toen Jezus tegen de schare sprak over
de verkiezing, hadden velen er genoeg
van „Deze rede is hard, wie kan ze
horen?" En toen er tenslotte maar
twaalf overbleven, heeft Jezus alleen
maar gezegd: „Wilt gijlieden ook niet
weggaan?" Maar dat kon niet, want wat
de schare niet wist, dat wisten zij„Gij
hebt de woorden des eeuwigen levens!"
Waarnemer.
"Ga uw gang" had mevrouw
H. Klumpenaar, van de Merslaan
55 in Zeist gezegd tot een Sunil
w^as-team. „En als m'n was inder
daad witter wordt, trakteer ik"...
Mevrouw Klumpenaar hééft ge
trakteerd! En ze gebruikt nu zelf
Sunil. Voor alles. Ook voor nylon.
Want ook dat wordt witter. Zon
der bleken, zonder blauwen. Uw
eigen was zal het u bewijzen:
Sunil met ultra-waswerking geeft
het hoogste wit!
„De rusteloze wieken van de koren
molen ,De Hoop" te Ouddorp hebben
woensdagmiddag .stilgestaan. Ter eire
van de gouden jubilaris, de heer G. van
Koppen wezen zij het teken „vreugde"
aan. Temidden van familieleden, ken
nissen, collega's en zijn huidige werk
gever, de heer K. Voogd met zijn fa
milie vierde de heer Gerrit van Kop
pen zijn gouden dienstjubileum."
Zo begon het verslag in ons blad van
17 september. Hebt u het gelezen? En
ook de foto gezien van de jubilaris voor
de molen? De molen waarvan de wie--
ken het teken „vreugde" geven. Een
molen die spreekt, wieken die een taal
hebben. Molentaal.
De taal der tnolens.
Veel is er verdwenen van deze taal,
maar een enkele keer horen we ze nog.
Er is verschil in molentaal in de diver
se streken van ons land, maar in veel
gebieden is deze taal nog wel ongeveer
gelijk.
De wieken in het teken der vreugde,
„in de blieën" zei men in Zeeland. Bij
■huwelijk, een blijde gebeurtenis, een
jubileum in het molenaarshuis was dit
van de wieken van de molen af te le
zen. Kijk nog eens naar de foto van de
Ouddorpse molen. De bovenwiek staat
even vóór de hoogste verticale stand.
(Nu nioet u eraan denken, dat de mo
lenwieken altijd draaien in een richting
tegenovergesteld aan de wijzers van de
klok). De wieken worden „komend" ge
plaatst, een klein rukje en de boven
wiek staat verticaal, de hoogste stand.
Het komende, de toekomst, de vreugde
•wordt hierdoor aangeduid. Soms nog
versierd met een. vlag aan de wiek of
op de molenkap of met versieringen
tussen de wieken.
Bij rouw is het juist andersom. Dan
staat de bovenwiek in de gaande stand,
even doorgedraaid voorbij de hoogste
stand. Een uitdrukking van het voorbij
gaande, het vergankelijke, de droefenis.
Wanneer er een begrafenisstoet voorbij
een malende molen ging, hield de mul
der zijn molen stil en zette deze in de
rouwstand, tot de stoet voorbijgetrok
ken was. Vroeger kon dat nogal eens
voorkomen, toen stonden de molens
soms vlak aan de weg. Als er paarden
voorbijkwamen, moest de molenaar de
maaiende wieken eveneens stil zetten
om de dieren niet aan het schrikken
te brengen. Maar sinds een wet van
1838 moeten molens minstens 45 meter
van de openbare weg worden gebouwd.
Alles wat na dat jaar gebouwd is, staat
dus een behoorlijk eindje van de weg af.
Nog een paar algemeen voorkomende
standen zijn de rechtstand bij rust
van korte duur en de overkruisstand
(stand in 't kruis) X wanneer het ma
len wat langer stilstaat.
Afgesproken standen.
Maar er zijn ook wiekenstanden, die
niet algemeen zijn voor een bepaalde
streek, die alleen maar bekend zijn in
het dorp of soms alleen maar afgespro
ken met een collega.
In Veere kwam er wel eens een schip
met graan binnen voor de molenaar
van Gapinge. Hoe moest deze dat we
ten? Telefoon was er toen nog niet.
Wel, zijn collega van molen „de Koe"
te Veere zette de wieken in een bepaal
de, tevoren afgesproken stand. Zodra
de mulder van Gapinge het zag, gaf hij
zijn wieken ook een zekere stand als
antwoord. En hij ging met zijn wagen
naar de haven van Veere om het graan
te halen.
Ook las ik dat de molenaar van Stel-
lendam een van tenen gevlochten bal
boven op de molenkap hees, wanneer
de garnalenvissers waren binnengelo
pen en de garnalen verkocht waren.
Deze garnalen werden thuis gepeld en
dit molenteken was het sein dat ze af
gehaald konden worden.
Op 3 oktober 1574 werd Leiden ont
zet. De dag ervoor naderden de geuzen-
schepen onder Boisot om. de Spanjaar
den te verdrijven. Vlaggen aan de mo
lenwieken vertelden de uitgehongerde
Leidenaars dat er redding op komst
was.
Tijdens de 80-jarige oorlog mochten
de Roomsen geen openbare godsdienst
oefeningen houden. Op plaatsen waar
er veel woonden wilde men toch graag
de mis horen. Dat gebeurde wel door
als vissers verklede geestelijken. De
R.K. molenaar waarschuwde dan door
een witte doek in de wieken dat de
priester was aangekomen.
In 1835 gebeurde hetzelfde met de
Afgescheidenen, wier samenkomsten
verboden waren. Een bepaalde wieken-
stand van een geloofsgenoot-molenaar
vertelde wanneer er een kerkdienst
werd belegd.
De molenstenen moeten geregeld ge
scherpt (gebild) worden. Wanneer de
VERVOLGVERHAAL
door L. KOMBRINK
Copyright J. J. Groen Zn. N.V.
„Dag Bessien, daar ben ik, toe, laat
mij dat nou doen!" zegt ze, want de
oude vrouw is bezig om een kopje thee
voor haar kleindochter in te schenken.
„Och, laat me maar kind, ik word toch
al stijf van dat zitten. Jammer dat het
geen mooi warm weertje is, dan kon ik
nog eens buiten zitten. Je moet straks
nog even naar Koffeman Naime, voor
'n pakje thee hoor!"
„Goed Bessien, ik zal
Ze voleindigt de zin niet. Ik zal niet
veel boodschappen meer voor u kunnen
doen, had ze wiUen zeggen. Maar waar
om Bessien er aan te herinneren? Met
peinzende ogen drikt ze haar thee en
knabbelt ze op het toekrijgertje dat de
bakker altijd toegeeft bij het brood. Dat
koekje is steds voor haar. Wie zal het
opeten als zij er niet meer zal zijn?
Grootmoeder kan het niet meer bijten,
maar ze zal dat de bakker wel zeggen
en dan houdt hij voortaan het koekje
maar. Moeder verkoopt ook koekjes.
Maar dat zijn andere. Veel lekkerder
ook. Schokker rhoppen heten die. Van
die harde ronde moppen en alle schip
pers en vissers zijn er dol op. Als ze op
Schokland komt.
„Toe Nanne, ga nou even naar Koffe
man" en met deze woorden diept ze een
klein beursje uit haar rokkenvracht op
en haalt er enig kleingeld uit. Toevallig
loopt Neel juist voorbij en ze wenkt
Nanne. Op dit mornent klinkt het toe
teren van een boot en Nanne ziet haaar
vriendinnetje wijzen. Ze kikt en spoedt
zich dan snel naar buiten. De postboot
is in aantocht en natuurlijk gaan ze
naar de haven om aanwezig te zijn als
de boot aanlegt. Neel babbelt weer hon
derd uit maar Nanne is opmerkelijk
stil.
„Je bent een vreemd kind" moppert
Neel quasi-boos. „Een ander zo in de
wolken zijn omdat ze naar huis gaat,
maar jij zet een gezicht als een oor
worm. Toe lach 's meid!"
„'t Is om Bessien, Neel. Ze blijft zo
alleen achter."
Bij de aanlegsteiger van de postboot
staat een dichte drom, mensen. Is de
aankomst van de boot niet een attractie
voor de eilanders? Bejaarde vissers met
de karpoets op het achterhoofd slaan
met deskundige blikken het meren van
de stoomboot gade. Vrouwen met over
elkaar geslagen armen en anderen met
een miniatuur-Urkertje op de arm, kij
ken spiedend naar de enkele passagiers
die voet aan wal zetten. Natuurlijk is
ook de jeugd aanwezig. Ze lopen ieder
een in de weg en gapen en vreemde
meneer aan die een lange baard heeft.
Hij draagt een zware koffer en baant
zich met kordate stappen een weg door
de kijklustigen. Ook Nanne en Neel kij
ken naar de vreemde man, die net doet
alsof ie alleen op de wereld is. Is 't niet
de gewoonte elkander te groeten op
Urk? Waarom doet die meneer het dan
niet? Dit vraagt Neel en haar ogen zijn
donker van boosheid. Er komt een
paard en wagen aanhobbelen om het
vrachtgoed te laden en de jongens met
hun wijdgebolde broeken kijken aan
dachtig toe. Maar wanneer opeens de
afslagbel klingelt, rennen ze allemaal
schreeuwend weg.
„Kom Neel, ik moet nog een bood
schap voor Bessien doen, bij Koffeman.
En dan ga ik gauw naar huis, want het
is de laatste dag."
De wind heeft zich gelegd en als een
zacht, ver verwijderd geruis' is de bran
ding nog hoorbaar. Nanne heeft haar
stoel aast die van haar grootmoeder ge
trokken, die bezig is met verstellen.
Maar nu laat ze haar handen rusten en
kijkt haar k'eindochtertje aan.
„De laatste avond kind", zegt ze met
een zucht.
Nanne knikt. Wat moet ze er op ant
woorden? Zij weet dat grootmoeder het
erg verdrietig vindt maar toch
„Meester heeft heel aardig gesproken",
zegt ze dan.
„Ja Nanne ik kan me nog best her
inneren dat ik ook van mijn laatste
schooldag thuiskwam. En hoe snel is de
tijd voorbijgegaan. Ik heb veel ver
driet gehad en ook veel zorgen. Maar ik
mag niet klagen want hoeveel zijn er
tijdens mijn leven niet gestorven, die
jonger waren dan ik. En ik dank God
dat Hij me zo lang spaart en ik hoop,
Nanne, dat het je goed mag gaan. Ver
lies nooit die ene weg uit het oog. De
weg die je naar boven voert al is die ook
smal en moeilijk te betreden."
Zij legt haar verschrompelde hand op
Nanne's arm.
De wind wakkert weer aan, want
sterker wordt de stem, van de zee. Maar
Nanne hoort het niet. Alleen die oude
bevende stem hoort ze. En de trillen
de hand, die op haar arm rust. Er ligt
een waas voor haar ogen nu zij daar
naast haar de gebogen gestalte van
grootmoeder ziet. Met 'n impulsief ge
baar slaat zij haar armen om de hals
van de oude vrouw. Haar stem hapert
als zij fluistert: „Ik zal elke avond bid
den, Bessien, en ook voor u zal ik bid
den eno, grootmoeder, ik vind het
zo verschrikkelijk dat u zo alleen
Het hoofd met de witte muts schudt
heftig heen en weer.
„Volstrekt niet kind. O, ik weet het
molenaar daarmee bezig was, wisten de
boeren in de omgeving door de wieken-
stand, dat ze met hun graan niet te
recht konden.
„Als de molen staat in 't kruis
Is de mulder aan 't billen
of niet thuis."
Later werd de molen voor zulk werk
niet meer stilgehouden, maar werden
de stenen 's avonds bijgeslepen.
Mankeerde er iets aan het binnen
werk van de molen (deze was .kreupel')
zodat hij niet kon malen, dan waar
schuwde een bepaalde stand van de
wieken, dat de molenmaker moest ko
men. Die waren er vroeger voldoende.
Ik herinner aan de namen Van Riet te
Goes, de Troye in Middelburg en Be-
soyen te Scherpenisse. Wanneer men
tegenwoordig een molen wil herstellen,
is het erg moeilijk een molenmaker te
vinden, soms moet men verweg in een
ander deel van ons land zoeken.
Soms was de molenaar ook jager en
visser. Dan waren stropers niet welkom
in de molenbuurt. Met de veldwachter
had hij afgesproken dat hij aan een be
paalde wiekenstand of een teken aan
de wieken kon zien wanneer ze aan het
stropen waren. Ook smokkelaars in de
grensstreken maakten wel gebruik van
de molentaal, als de molenaar op hun
hand was.
Tenslotte nog een verhaaltje uit de
eerste wereldoorlog 1914'18. Toen re
den er door de Zeeuwse en Zuidhol
landse eilanden nog die ouderwetse ge
moedelijke trammetjes.
In Europa woedde de oorlog, maar
ons land was neutraal. Tenslotte werd
alles igerantsoeneerd, ook het brood.
Toen is er heel wat stiekem gemalen.
Er werd wel gecontroleerd, maar de
controleurs konden niet overal tegelijk
zijn. Dikwijls reden ze met zo'n tram
mee. De conducteur kende ze gauw ge
noeg en was meer een vriend van boe
ren en molenaars dan van regerings
ambtenaren. Een extra-stoot op de
stoomfluit en het vertonen van een ro
de zakdoek dienden als waarschuwing
op het stationnetje waar de controleur
uitstapte. En dan wist de molenaar het
ook gauw genoeg en kon zijn i;iaatre-
gelen nemjen.
Bij het jubileum te Ouddorp haalt de
burgemeester ook een soortgelijk voor
val aan.
Een molen is van ver te zien, dus ook
de molentekens. Soms op de stadswal
len gebouwd, zoals b.v. in Tholen, Veere
Middelburg, ook wel in de dorpen op
een wat hogere plaats. Dat is niet zo
maar toevallig, maar met opzet gedaan.
Hoe hoger de molen staat, des te beter
kunnen de wieken de wind opvangen.
Want de molenaar is nu eenmaal
iemand, die van de wind moet leven.
Daarover de volgende keer.
Middelburg.
L. van Wallenburg.
Fiautsoen te Tholen met molen. (Stellingmolen)
RIJMEN VAN TIJMEN
Alles wordt geregeld.
Voor de ambtenaar.
Niemand zal straks zeggen:
Ik ben de sigaar.
Dat is ook een stukje.
Van het wel en wee,
Van de ambtenaren.
Op 't aloud Flakkee.
Want ze zijn broodnodig.
Juist in deze tijd.
Hebben alle dagen,
Vo^op bezigheid.
Wordt er lijngetrokken.
Dan volgt overwerk.
Zie maar eens naar Wilnis
Dat is toch wel sterk
Een behoorlijk wachtgeld,
Wordt er uitbetaald.
Spreek dus niet van schade
Want uw mening faalt
Allerlei problemen.
Komen wel aan bod.
Want de herindeling,
Die gaat tamelijk vlot.
Burgemeesterskamers,
Ketens enzovoort.
Zal men wel bewaren.
Einig in hun soort.
Latere geslachten.
Zijn er m,ee gebaat.
Als de dorpshistorie.
Niet verloren gaat.
Zandpad 32 - Middelharnis
Het leven van John Bunyan, door
drs. R. T. Huizinga. Uitgave N.V.
De Banier, Utrecht.
De werken van Bunyan zijn onder ons
vo^ gelukkig nog zeer geliefd De eerste
Nederlandse vertaling van z'n later we
reldberoemd geworden „The Pilgrinris
Progress" geschiedde reeds in 1682, nog
nog tijdens het leven van John Bunyan.
In meer dan 120 talen is het versohe
nen; er is wel eens gezegd dat dit klas
sieke werk naast de Bijbel het meest
ge'iezen boek op de wereld is.
Bunyan, de ketellapper van Bedfort,
heeft tal van werken geschreven. Om
er een paar te noemen: naast de chris-
tenreis, de christinnereis; Genade Over
vloeiende, Verhandeling over de Vreze
Gods, Het leven en sterven van Mr.
Kwaad, Visioenen des hemels en der hel
De Parabel van de onvruchtbare vijge
boom. De stad Mensenziel, Wet en ge
nade en vele andere meer.
Maar wie weet nu, in welke tijd Bun
yan heeft gebeefd en onder welke om
standigheden hij schreef en prdikte?
Drs. T. Huizinga geeft in het hierboven
genoemde boek, het derde deel van de
B.B.G.-srie 1965 een uiteenzetting over
het kerkelijk en staatkundig leven in
Engeland tijdens het leven van Bunyan,
waardoor men zijn geschriften beter zal
kunnen begrijpen. Daarbij valt het op,
hoe nauw de Nederlandse kerk bij de
Engelse betrokken is.
Een leerzaam boek en ook onderhou
dend, omdat de werken van Bunyan er
degelijk in worden toegelicht. Zeer aan
bevolen. Prijs voor abonnees op de B.B.
G.-serie 3,75; zonder abonnement 4,95.
ST. ANNALAND
Bruto oipbrengst verkoping. De bru-
to-opbrengst van de door de zendings-
krans der Ned. Herv. kerk gehouden
verkoping te St. Annaland bedraagt
1235,Het netto-bedrag, dat later be
kend gemaakt wordt, is bestemd voor
de zending van de G.Z.B.
wel; je zou in staat zijn om hier te blij
ven, maar ik heb je niet gevraagd om
hier te bHjven". Onstuimig omhelst
Nanne haar grootmoeder, die haar
lachend afweert.
„Schei uit, wildebras, je maakt m'n
muts in het ongerede en zij is pas ge
steven. En ga nu naar bed; het is hoog
tijd".
En met een gevoel alsof een zware
last van haar is afgewenteld, beklimt
Nanne de trap om voor de laatste maal
in dit kamertje te slapen----
Hoofdstuk 2
Twee grote koffers staan in het smal
le gangetje en voor de zoveelste keer
loopt Nanne door het kleine huisje van
haar Bessien, om te kijken of ze niets
vergeten heeft. Zo straks is er een man
geweest om te zeggen, dat de schuit van
middag zal vertrekken. Geen minuut
later, want de wind ging de laatste da
gen nogal vlug liggen. Als oude vissers
vrouw heeft grootmoeder begrijpend
geknikt en haar kleindochter aange
spoord toch eens voort te maken.
„En kun je die koffers wel dragen,
kind?" heeft ze bezorgd gevraagd.
„Anders wil Pier van Lubbertjen van
Jelle hiernaast je wel even helpen".
„Niet nodig, Bessien, ze zijn niet
zwaar hoor!"
„Nou, geef me dan een zoen kind,
want het is tijd, dat je gaat".
Het grote ogenblik van scheiden is
aangebroken. Het ogenblik waar Nanne
tegenop gezien heeft als tegen een berg.
Doch manmoedig dringt ze die lastige
tranen weg en het is duidelijk, dat ook
Bessien haar aandoening wil verbergen,
want met een bijna bruusk gebaar trekt
ze Nanne naar zich toe en zoent haar
op beide wangen.
„Ga met God, Nanne, groet je ouders
en vergeet niet, wat ik je gisteravond
zei".
„Dag Bessien, ik.ik beloof het" en
nogmaals drukt ze de oude vrouw^ een
kus op de wang. Dan neemt ze haar
koffers en stapt haastig in de richting
van de haven. Zolang mogelijk oogt
Bessien haar na en voorzichtig brengt
ze de punt van haar zakdoek tussen de
bril om haar vochtige ogen af te vegen.
Bij de hoek van de straat zet Nanne een
koffer neer en zwaait een laatste groet.
Maar haar Bessien ziet het niet, want
haar ogen staan vol tranen. „Alleen"
fluistert ze voor zich heen. „Alleen op
staan, alleen eten en alleen een hoofd
stuk uit de Bijbel lezen. Alleen? Ik ben
niet alleen! God is bij mij, dag en nacht
en Hij zal me troosten in m'n eenzaam
heid."
In de haven ligt een robuste botter
met de letters K.P. 12 op de boeg. Het
is de schuit van De Boer, de Kamper
opkoper.
(Wordt vervolgd)