EiiAnDEn-niEiJi/s IVOROL De taal van de molens £n Zeister linnenkast liggen de bewijzen Oe Bruid van i^chokland 2e blad Vrijdag 5 november 1965 No. 3434 ii -i^ i^ Tanden blank-Adem fris Onbetwist de beste tandpasta Voor Baby -k -k ix Regelingen J. Keuvelaar Boekbespreking De koffel door de kerk Een bont gezelsehap Wilt gij ook niet weggaan? Van tijd tot tijd laten, we voor het Kijkvenster onze blikken dwalen over het kerkelijk erf. Dat is niet zomaar een liefhebberij van Waarnemer, die er overigens nooit een geheim van heeft gemaakt, dat hij de kerk liefheeft. Die liefde richt zich allereerst op die kerk, waartoe hij door geboorte en belijdenis behoort. Maar hij zal zich er wel voor wachten deze kerk tot de „alleenzalig makende" te verklaren, want met de Joden die riepen „Des Heeren tempel is deze" Is het niet zo best afgelopen. Het is echter wel nodig dat we de kerk in het vizier houden, want de plaats van de kerk in de wereld en de gang van de kerk door de wereld zijn bepalend voor de ontknoping van de ge schiedenis. De wereld is er niet om de kerk, maar de kerk is er om de wereld. De kerk heeft de hoge roeping in deze wereld een zoutend zout en een lichtend licht te zijn, opdat er mensen voor Christus en Zijn Koninkrijk gewonnen worden. En dat gebeurt ook, niet om dat de kerk zo trouw is aan haar roe ping, maar omdat de Koning van de Kerk werkt door Zijn Woord en Geest Maar naarmate de wereldgeschiedenis voortgaat wordt ook het conflict tussen kerk en wereld scherper en de afval van de kerk groter. Van het laatste der dagen (en dat is de tijd tussen Hemel vaart en Wederkomst) geldt: „Het is de tijd dat het oordeel begint van het huis Gods". Dat wil niet zeggen dat Gods kinderen vèr van hun plaats zijn, zo- a's deze tekst vaak wordt uitgelegd, maar dat het oordeel, de crisis, de schif ting niet alleen gaat tussen de kerk en de wereld, maar juist midden in de kerk begint. „En indien het eerst bij ons begint, zegt Petrus, wat zal het einde zijn van degenen, die het Evangelie Gods ongehoorzaam zijn?" Deze vraag kwam in me op bij het lezen van het boek „De kogel door de kerk", pas verschenen bij Bert Bakker- Daamen N.V. in Den Haag en op het ogenblik één van de meest verkochte en meest gelezen boeken. Ik heb me afge vraagd hoe het komt, dat dit boekje zo'n bestseller is geworden. Komt het door de sensationele titel, die blijkens' de „Verantwoording" van de samenstellers „uitsluitend gekozen is om de verkoop te stimuleren"? Of komt het door het unieke van het onderwerp, dat veertien meer of minder bekende personen zich zelf en anderen rekenschap geven van de motieven, die geleid hebben tot hun uittreden uit de Gereformeerde kerk? „Ik blijf het een geheel vreemde zaak vinden. Ik kan me wel voorstellen dat van Roomse zijde eens een boek verscheen met getuigenissen van men sen, die Rooms waren geworden, onder de titel: „Pelgrims naar de Una Sancta" Ik kan me ook voorstellen dat een ex- priester zijn overgang naar de Refor matie beschreef in het bekende boek: „Mijn weg naar het licht". Maar het om gekeerde wil er bij mij niet in; veertien personen leggen van hun uittreden uit de Ger. Kerk verantwoording af aan. Gereformeerden, Als we daaraan moe ten beginnen, dan kan er nog heel wat op de markt komen: een boekje met ge tuigenissen van Hervormden, die Rooms geworden zijn; een boekje met inter views van synodaal-gereformeerden, die zich hebben gevoegd bij de vrijgemaak- ten; een boekje met verklaringen van mensen uit de Chr. Gerf. kerk, uit de Ger. Gem. uit de Oud Ger. Gem., die teruggekeerd zijn naar de kerk der va deren Enzovoorts, enzovoorts. Men kan de lijst zo lang maken als men zelf wil. en zou bijna zeggen met de apostel: „Ik acht dat ook de wereld zelf de ge schreven boeken niet zou bevatten Nu ligt daar zo'n boek voor ons: „De kogel door de kerk. Veertien interviews met gewezen gereformeerden." Daar gaat dan aan vooraf een analyse van Dr. J. J. Buskes, vroeger Gereformeerd, thans Ned. Herv. predikant. En het ge heel wordt besloten met een nabeschou wing van Prof Dr. G. Th. Rothuizen, Gereformeerd hoogleraar te Kampen. Ook al behoort men niet tot de Ger. Kerk, dan nog roept dit boek bij lezing op iedere bladzijde reacties op. Ik zie tenminste wel kans, er veertien Kijk- vensters over vol te schrijven, ]naaar dat zal ik niet doen. Ik ga het ook niet be spreken, ik wil alleen het verschijnsel signaleren. Want die 14 interviews zeggen natuur lijk een heleboel over die 14 mensen die om een of andere reden gebroken heb ben met de Ger. kerk Maar ze zeggen nog meer over die vijf personen die de ze interviews hebben afgenomen. Vijf Amsterdamse studenten van tussen 20 en 30 jaar, alle vijf met een klinkende Gereformeerde naam, hebben aan veer tien mensen, allen intellectuelen, deze vraag voorgelegd: „Wat bewoog u, de Ger. kerk te verlaten?" En de antwoor den op al die vragen worden dan gepre senteerd aan de kerkelijke leiders op de manier van: „Ziet u, bij ons was voor hen geen plaats. Zorgt, dat u er niet meer kwijtraakt!" Ik zei al: Dat zegt veel over de sa menstellers. Dat erkennen ze ook zelf in d „Verantwoording" „ze zijn allen opge groeid in de Gereformeerde Kerk, maar kunnen zich daar voorlopig niet aan kwijt, óf zien toe". liV -jür De geïnterviewden vormen een bont gezelschap. Hun enige overeenkomst bestaat hierin, dat ze voorheen allen meer of minder meelevend tot de Ger. Kerk hebben behoord. Sommigen heb ben bewust met deze kerk gebroken, anderen kwamen er huns ondanks bui ten te staan. Onder hen is, om slechts een enkele naam te noemen: Fedde Schurer, letterkundige en jour nalist, oud-Kamerlid voor de P.v.d.A. Prof. Dr. E. L. Smelik, eerst Ger. predikant, toen via het Hersteld Ver band in de Herv. kerk terecht gekomen, en thans hoogleraar aan de Gemeente lijke Universiteit van Amsterdam. Dr. H. B. Visser, voormalig Ger. pre dikant te Bunschoten, thans Rooms- Katholiek godsdienstleraar. Adriaan Morriën, schrijver, die met alle religie heeft gebroken. Dr. W. S. Hugo van Dalen, als Her vormd predikant berucht om zijn com munistische sympathieën, en thans. Rooms-Katholiek. Me dunkt, zulke vogels van diverse pluimage kunnen met z'n allen heel wat kritiek op de Ger. Kerk spuien. Bijna had ik gezegd, om in de stijl van de i vogels te blijven hun nest bevuilen. Maar dat doen ze niet. Ze voelen nog wel enige vertedering voor het milieu I waarin ze zijn opgegroeid. Ze kunnen nog wel wat respect opbrengen voor de I vaderen met hun beginselen. Maar het i was allemaal wel erg ouderwets en be krompen en benauwd en stoer-calvinis tisch, vooral voor de artistieke geesten. Nu ademen ze de vrijheid in, sommigen de frisse wind van de midden-orthodo- xie in de Ned. Herv. kerk, anderen de wierookgeuren van de Roomse kerk, en weer anderen de bevrijdende koelte van het humanisme. Dat alles moeten deze mensen voor I God en hun geweten verantwoorden en het oordel over deze beslissingen staat niet aan ons. Maar we mogen het wel bedenkelijk vinden (en dat vinden we ook!) wanneer de Ger. Kerk wordt op geroepen rnet hun kritiek haar voordeel te doen. Natuurlijk, er was in de Ger. kerk veel menselijks en kleinzieUgs; er werd soms teveel geleefd uit de „begin selen" en te weinig uit het Woord. Maar dat is bij verschillende geïnterviewden niet de werkelijke oorzaak van de breuk. Ze kwamen niet in conflict met de levensstijl, maar met de leer. Moet het luisteren naar de bezwaren van hen, die heengegaan zijn, soms zó ver gaan, dat die leer wat wordt aangepast aan het moderne levensgevoel? Ik zou liever interne aangelegenhe den behandelen, maar er is toch nog iets dat me van het hart moet. Als Prof. Dr. K. Dijk, Dr. M. J. Arntzen of an deren van hun geestverwanten brochu res schrijven om te waarschuwen te gen de huidige koers, wordt er dan óók naar hen geluisterd? Wordt hun kritiek óók serieus genomen? Men krijgt soms de indruk dat er aPes aan gelegen is om de moderne jeugd en de intellectuelen en de kunstenaars niet van zich te ver vreemden, maar dat er aan de oudere garde minder verloren isAlthans, de stemmen van de eersten worden wijd en zijd verbreid, die van de laatsten worden systematisch doodgezwegen - I I I ^^-^—^^P^» POEDER - CRÈME - OLIE ZEEP Ik geloof dat we ]uist in deze tijd eerlijk moeten zijn. Het evangelie is niet naar de mens. Er zullen er steeds meer zijn, die zich aan het Woord sto ten. We moeten daar bedroefd om zijn, nxaar we mogen niet met het Woord gaan schipperen. Toen Jezus tegen de schare sprak over de verkiezing, hadden velen er genoeg van „Deze rede is hard, wie kan ze horen?" En toen er tenslotte maar twaalf overbleven, heeft Jezus alleen maar gezegd: „Wilt gijlieden ook niet weggaan?" Maar dat kon niet, want wat de schare niet wist, dat wisten zij„Gij hebt de woorden des eeuwigen levens!" Waarnemer. "Ga uw gang" had mevrouw H. Klumpenaar, van de Merslaan 55 in Zeist gezegd tot een Sunil w^as-team. „En als m'n was inder daad witter wordt, trakteer ik"... Mevrouw Klumpenaar hééft ge trakteerd! En ze gebruikt nu zelf Sunil. Voor alles. Ook voor nylon. Want ook dat wordt witter. Zon der bleken, zonder blauwen. Uw eigen was zal het u bewijzen: Sunil met ultra-waswerking geeft het hoogste wit! „De rusteloze wieken van de koren molen ,De Hoop" te Ouddorp hebben woensdagmiddag .stilgestaan. Ter eire van de gouden jubilaris, de heer G. van Koppen wezen zij het teken „vreugde" aan. Temidden van familieleden, ken nissen, collega's en zijn huidige werk gever, de heer K. Voogd met zijn fa milie vierde de heer Gerrit van Kop pen zijn gouden dienstjubileum." Zo begon het verslag in ons blad van 17 september. Hebt u het gelezen? En ook de foto gezien van de jubilaris voor de molen? De molen waarvan de wie-- ken het teken „vreugde" geven. Een molen die spreekt, wieken die een taal hebben. Molentaal. De taal der tnolens. Veel is er verdwenen van deze taal, maar een enkele keer horen we ze nog. Er is verschil in molentaal in de diver se streken van ons land, maar in veel gebieden is deze taal nog wel ongeveer gelijk. De wieken in het teken der vreugde, „in de blieën" zei men in Zeeland. Bij ■huwelijk, een blijde gebeurtenis, een jubileum in het molenaarshuis was dit van de wieken van de molen af te le zen. Kijk nog eens naar de foto van de Ouddorpse molen. De bovenwiek staat even vóór de hoogste verticale stand. (Nu nioet u eraan denken, dat de mo lenwieken altijd draaien in een richting tegenovergesteld aan de wijzers van de klok). De wieken worden „komend" ge plaatst, een klein rukje en de boven wiek staat verticaal, de hoogste stand. Het komende, de toekomst, de vreugde •wordt hierdoor aangeduid. Soms nog versierd met een. vlag aan de wiek of op de molenkap of met versieringen tussen de wieken. Bij rouw is het juist andersom. Dan staat de bovenwiek in de gaande stand, even doorgedraaid voorbij de hoogste stand. Een uitdrukking van het voorbij gaande, het vergankelijke, de droefenis. Wanneer er een begrafenisstoet voorbij een malende molen ging, hield de mul der zijn molen stil en zette deze in de rouwstand, tot de stoet voorbijgetrok ken was. Vroeger kon dat nogal eens voorkomen, toen stonden de molens soms vlak aan de weg. Als er paarden voorbijkwamen, moest de molenaar de maaiende wieken eveneens stil zetten om de dieren niet aan het schrikken te brengen. Maar sinds een wet van 1838 moeten molens minstens 45 meter van de openbare weg worden gebouwd. Alles wat na dat jaar gebouwd is, staat dus een behoorlijk eindje van de weg af. Nog een paar algemeen voorkomende standen zijn de rechtstand bij rust van korte duur en de overkruisstand (stand in 't kruis) X wanneer het ma len wat langer stilstaat. Afgesproken standen. Maar er zijn ook wiekenstanden, die niet algemeen zijn voor een bepaalde streek, die alleen maar bekend zijn in het dorp of soms alleen maar afgespro ken met een collega. In Veere kwam er wel eens een schip met graan binnen voor de molenaar van Gapinge. Hoe moest deze dat we ten? Telefoon was er toen nog niet. Wel, zijn collega van molen „de Koe" te Veere zette de wieken in een bepaal de, tevoren afgesproken stand. Zodra de mulder van Gapinge het zag, gaf hij zijn wieken ook een zekere stand als antwoord. En hij ging met zijn wagen naar de haven van Veere om het graan te halen. Ook las ik dat de molenaar van Stel- lendam een van tenen gevlochten bal boven op de molenkap hees, wanneer de garnalenvissers waren binnengelo pen en de garnalen verkocht waren. Deze garnalen werden thuis gepeld en dit molenteken was het sein dat ze af gehaald konden worden. Op 3 oktober 1574 werd Leiden ont zet. De dag ervoor naderden de geuzen- schepen onder Boisot om. de Spanjaar den te verdrijven. Vlaggen aan de mo lenwieken vertelden de uitgehongerde Leidenaars dat er redding op komst was. Tijdens de 80-jarige oorlog mochten de Roomsen geen openbare godsdienst oefeningen houden. Op plaatsen waar er veel woonden wilde men toch graag de mis horen. Dat gebeurde wel door als vissers verklede geestelijken. De R.K. molenaar waarschuwde dan door een witte doek in de wieken dat de priester was aangekomen. In 1835 gebeurde hetzelfde met de Afgescheidenen, wier samenkomsten verboden waren. Een bepaalde wieken- stand van een geloofsgenoot-molenaar vertelde wanneer er een kerkdienst werd belegd. De molenstenen moeten geregeld ge scherpt (gebild) worden. Wanneer de VERVOLGVERHAAL door L. KOMBRINK Copyright J. J. Groen Zn. N.V. „Dag Bessien, daar ben ik, toe, laat mij dat nou doen!" zegt ze, want de oude vrouw is bezig om een kopje thee voor haar kleindochter in te schenken. „Och, laat me maar kind, ik word toch al stijf van dat zitten. Jammer dat het geen mooi warm weertje is, dan kon ik nog eens buiten zitten. Je moet straks nog even naar Koffeman Naime, voor 'n pakje thee hoor!" „Goed Bessien, ik zal Ze voleindigt de zin niet. Ik zal niet veel boodschappen meer voor u kunnen doen, had ze wiUen zeggen. Maar waar om Bessien er aan te herinneren? Met peinzende ogen drikt ze haar thee en knabbelt ze op het toekrijgertje dat de bakker altijd toegeeft bij het brood. Dat koekje is steds voor haar. Wie zal het opeten als zij er niet meer zal zijn? Grootmoeder kan het niet meer bijten, maar ze zal dat de bakker wel zeggen en dan houdt hij voortaan het koekje maar. Moeder verkoopt ook koekjes. Maar dat zijn andere. Veel lekkerder ook. Schokker rhoppen heten die. Van die harde ronde moppen en alle schip pers en vissers zijn er dol op. Als ze op Schokland komt. „Toe Nanne, ga nou even naar Koffe man" en met deze woorden diept ze een klein beursje uit haar rokkenvracht op en haalt er enig kleingeld uit. Toevallig loopt Neel juist voorbij en ze wenkt Nanne. Op dit mornent klinkt het toe teren van een boot en Nanne ziet haaar vriendinnetje wijzen. Ze kikt en spoedt zich dan snel naar buiten. De postboot is in aantocht en natuurlijk gaan ze naar de haven om aanwezig te zijn als de boot aanlegt. Neel babbelt weer hon derd uit maar Nanne is opmerkelijk stil. „Je bent een vreemd kind" moppert Neel quasi-boos. „Een ander zo in de wolken zijn omdat ze naar huis gaat, maar jij zet een gezicht als een oor worm. Toe lach 's meid!" „'t Is om Bessien, Neel. Ze blijft zo alleen achter." Bij de aanlegsteiger van de postboot staat een dichte drom, mensen. Is de aankomst van de boot niet een attractie voor de eilanders? Bejaarde vissers met de karpoets op het achterhoofd slaan met deskundige blikken het meren van de stoomboot gade. Vrouwen met over elkaar geslagen armen en anderen met een miniatuur-Urkertje op de arm, kij ken spiedend naar de enkele passagiers die voet aan wal zetten. Natuurlijk is ook de jeugd aanwezig. Ze lopen ieder een in de weg en gapen en vreemde meneer aan die een lange baard heeft. Hij draagt een zware koffer en baant zich met kordate stappen een weg door de kijklustigen. Ook Nanne en Neel kij ken naar de vreemde man, die net doet alsof ie alleen op de wereld is. Is 't niet de gewoonte elkander te groeten op Urk? Waarom doet die meneer het dan niet? Dit vraagt Neel en haar ogen zijn donker van boosheid. Er komt een paard en wagen aanhobbelen om het vrachtgoed te laden en de jongens met hun wijdgebolde broeken kijken aan dachtig toe. Maar wanneer opeens de afslagbel klingelt, rennen ze allemaal schreeuwend weg. „Kom Neel, ik moet nog een bood schap voor Bessien doen, bij Koffeman. En dan ga ik gauw naar huis, want het is de laatste dag." De wind heeft zich gelegd en als een zacht, ver verwijderd geruis' is de bran ding nog hoorbaar. Nanne heeft haar stoel aast die van haar grootmoeder ge trokken, die bezig is met verstellen. Maar nu laat ze haar handen rusten en kijkt haar k'eindochtertje aan. „De laatste avond kind", zegt ze met een zucht. Nanne knikt. Wat moet ze er op ant woorden? Zij weet dat grootmoeder het erg verdrietig vindt maar toch „Meester heeft heel aardig gesproken", zegt ze dan. „Ja Nanne ik kan me nog best her inneren dat ik ook van mijn laatste schooldag thuiskwam. En hoe snel is de tijd voorbijgegaan. Ik heb veel ver driet gehad en ook veel zorgen. Maar ik mag niet klagen want hoeveel zijn er tijdens mijn leven niet gestorven, die jonger waren dan ik. En ik dank God dat Hij me zo lang spaart en ik hoop, Nanne, dat het je goed mag gaan. Ver lies nooit die ene weg uit het oog. De weg die je naar boven voert al is die ook smal en moeilijk te betreden." Zij legt haar verschrompelde hand op Nanne's arm. De wind wakkert weer aan, want sterker wordt de stem, van de zee. Maar Nanne hoort het niet. Alleen die oude bevende stem hoort ze. En de trillen de hand, die op haar arm rust. Er ligt een waas voor haar ogen nu zij daar naast haar de gebogen gestalte van grootmoeder ziet. Met 'n impulsief ge baar slaat zij haar armen om de hals van de oude vrouw. Haar stem hapert als zij fluistert: „Ik zal elke avond bid den, Bessien, en ook voor u zal ik bid den eno, grootmoeder, ik vind het zo verschrikkelijk dat u zo alleen Het hoofd met de witte muts schudt heftig heen en weer. „Volstrekt niet kind. O, ik weet het molenaar daarmee bezig was, wisten de boeren in de omgeving door de wieken- stand, dat ze met hun graan niet te recht konden. „Als de molen staat in 't kruis Is de mulder aan 't billen of niet thuis." Later werd de molen voor zulk werk niet meer stilgehouden, maar werden de stenen 's avonds bijgeslepen. Mankeerde er iets aan het binnen werk van de molen (deze was .kreupel') zodat hij niet kon malen, dan waar schuwde een bepaalde stand van de wieken, dat de molenmaker moest ko men. Die waren er vroeger voldoende. Ik herinner aan de namen Van Riet te Goes, de Troye in Middelburg en Be- soyen te Scherpenisse. Wanneer men tegenwoordig een molen wil herstellen, is het erg moeilijk een molenmaker te vinden, soms moet men verweg in een ander deel van ons land zoeken. Soms was de molenaar ook jager en visser. Dan waren stropers niet welkom in de molenbuurt. Met de veldwachter had hij afgesproken dat hij aan een be paalde wiekenstand of een teken aan de wieken kon zien wanneer ze aan het stropen waren. Ook smokkelaars in de grensstreken maakten wel gebruik van de molentaal, als de molenaar op hun hand was. Tenslotte nog een verhaaltje uit de eerste wereldoorlog 1914'18. Toen re den er door de Zeeuwse en Zuidhol landse eilanden nog die ouderwetse ge moedelijke trammetjes. In Europa woedde de oorlog, maar ons land was neutraal. Tenslotte werd alles igerantsoeneerd, ook het brood. Toen is er heel wat stiekem gemalen. Er werd wel gecontroleerd, maar de controleurs konden niet overal tegelijk zijn. Dikwijls reden ze met zo'n tram mee. De conducteur kende ze gauw ge noeg en was meer een vriend van boe ren en molenaars dan van regerings ambtenaren. Een extra-stoot op de stoomfluit en het vertonen van een ro de zakdoek dienden als waarschuwing op het stationnetje waar de controleur uitstapte. En dan wist de molenaar het ook gauw genoeg en kon zijn i;iaatre- gelen nemjen. Bij het jubileum te Ouddorp haalt de burgemeester ook een soortgelijk voor val aan. Een molen is van ver te zien, dus ook de molentekens. Soms op de stadswal len gebouwd, zoals b.v. in Tholen, Veere Middelburg, ook wel in de dorpen op een wat hogere plaats. Dat is niet zo maar toevallig, maar met opzet gedaan. Hoe hoger de molen staat, des te beter kunnen de wieken de wind opvangen. Want de molenaar is nu eenmaal iemand, die van de wind moet leven. Daarover de volgende keer. Middelburg. L. van Wallenburg. Fiautsoen te Tholen met molen. (Stellingmolen) RIJMEN VAN TIJMEN Alles wordt geregeld. Voor de ambtenaar. Niemand zal straks zeggen: Ik ben de sigaar. Dat is ook een stukje. Van het wel en wee, Van de ambtenaren. Op 't aloud Flakkee. Want ze zijn broodnodig. Juist in deze tijd. Hebben alle dagen, Vo^op bezigheid. Wordt er lijngetrokken. Dan volgt overwerk. Zie maar eens naar Wilnis Dat is toch wel sterk Een behoorlijk wachtgeld, Wordt er uitbetaald. Spreek dus niet van schade Want uw mening faalt Allerlei problemen. Komen wel aan bod. Want de herindeling, Die gaat tamelijk vlot. Burgemeesterskamers, Ketens enzovoort. Zal men wel bewaren. Einig in hun soort. Latere geslachten. Zijn er m,ee gebaat. Als de dorpshistorie. Niet verloren gaat. Zandpad 32 - Middelharnis Het leven van John Bunyan, door drs. R. T. Huizinga. Uitgave N.V. De Banier, Utrecht. De werken van Bunyan zijn onder ons vo^ gelukkig nog zeer geliefd De eerste Nederlandse vertaling van z'n later we reldberoemd geworden „The Pilgrinris Progress" geschiedde reeds in 1682, nog nog tijdens het leven van John Bunyan. In meer dan 120 talen is het versohe nen; er is wel eens gezegd dat dit klas sieke werk naast de Bijbel het meest ge'iezen boek op de wereld is. Bunyan, de ketellapper van Bedfort, heeft tal van werken geschreven. Om er een paar te noemen: naast de chris- tenreis, de christinnereis; Genade Over vloeiende, Verhandeling over de Vreze Gods, Het leven en sterven van Mr. Kwaad, Visioenen des hemels en der hel De Parabel van de onvruchtbare vijge boom. De stad Mensenziel, Wet en ge nade en vele andere meer. Maar wie weet nu, in welke tijd Bun yan heeft gebeefd en onder welke om standigheden hij schreef en prdikte? Drs. T. Huizinga geeft in het hierboven genoemde boek, het derde deel van de B.B.G.-srie 1965 een uiteenzetting over het kerkelijk en staatkundig leven in Engeland tijdens het leven van Bunyan, waardoor men zijn geschriften beter zal kunnen begrijpen. Daarbij valt het op, hoe nauw de Nederlandse kerk bij de Engelse betrokken is. Een leerzaam boek en ook onderhou dend, omdat de werken van Bunyan er degelijk in worden toegelicht. Zeer aan bevolen. Prijs voor abonnees op de B.B. G.-serie 3,75; zonder abonnement 4,95. ST. ANNALAND Bruto oipbrengst verkoping. De bru- to-opbrengst van de door de zendings- krans der Ned. Herv. kerk gehouden verkoping te St. Annaland bedraagt 1235,Het netto-bedrag, dat later be kend gemaakt wordt, is bestemd voor de zending van de G.Z.B. wel; je zou in staat zijn om hier te blij ven, maar ik heb je niet gevraagd om hier te bHjven". Onstuimig omhelst Nanne haar grootmoeder, die haar lachend afweert. „Schei uit, wildebras, je maakt m'n muts in het ongerede en zij is pas ge steven. En ga nu naar bed; het is hoog tijd". En met een gevoel alsof een zware last van haar is afgewenteld, beklimt Nanne de trap om voor de laatste maal in dit kamertje te slapen---- Hoofdstuk 2 Twee grote koffers staan in het smal le gangetje en voor de zoveelste keer loopt Nanne door het kleine huisje van haar Bessien, om te kijken of ze niets vergeten heeft. Zo straks is er een man geweest om te zeggen, dat de schuit van middag zal vertrekken. Geen minuut later, want de wind ging de laatste da gen nogal vlug liggen. Als oude vissers vrouw heeft grootmoeder begrijpend geknikt en haar kleindochter aange spoord toch eens voort te maken. „En kun je die koffers wel dragen, kind?" heeft ze bezorgd gevraagd. „Anders wil Pier van Lubbertjen van Jelle hiernaast je wel even helpen". „Niet nodig, Bessien, ze zijn niet zwaar hoor!" „Nou, geef me dan een zoen kind, want het is tijd, dat je gaat". Het grote ogenblik van scheiden is aangebroken. Het ogenblik waar Nanne tegenop gezien heeft als tegen een berg. Doch manmoedig dringt ze die lastige tranen weg en het is duidelijk, dat ook Bessien haar aandoening wil verbergen, want met een bijna bruusk gebaar trekt ze Nanne naar zich toe en zoent haar op beide wangen. „Ga met God, Nanne, groet je ouders en vergeet niet, wat ik je gisteravond zei". „Dag Bessien, ik.ik beloof het" en nogmaals drukt ze de oude vrouw^ een kus op de wang. Dan neemt ze haar koffers en stapt haastig in de richting van de haven. Zolang mogelijk oogt Bessien haar na en voorzichtig brengt ze de punt van haar zakdoek tussen de bril om haar vochtige ogen af te vegen. Bij de hoek van de straat zet Nanne een koffer neer en zwaait een laatste groet. Maar haar Bessien ziet het niet, want haar ogen staan vol tranen. „Alleen" fluistert ze voor zich heen. „Alleen op staan, alleen eten en alleen een hoofd stuk uit de Bijbel lezen. Alleen? Ik ben niet alleen! God is bij mij, dag en nacht en Hij zal me troosten in m'n eenzaam heid." In de haven ligt een robuste botter met de letters K.P. 12 op de boeg. Het is de schuit van De Boer, de Kamper opkoper. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1965 | | pagina 5