EIIIVnDEII-niEUWS
óe
vliepstRuik
De verjaartiag van
Prins BernhartÊ
Examen doen?
Openings-uren
Streekmuseum
Goeree-Overflakkee
l>e istrijd
om het bentaan
't Mooiste bruin
Dii\es en Daijes
2e blad
Vrijdag 25 juni 1965
No. 3398
uil riLi
Mijnhardt's Zenuwtabletten
en beschermt tegen zonnebrand
Pigmaderm. Tube f 2,95
DEMONSTRATIE NEDERLANDERS IN PRETOR'A
•U it
Voorlopers van de Pinksterbe
weging' Novatianen en Dona-
tisten De Geest en het ambt.
De Pinksterbeweging, die in onze tijd
naar duizenden verslaat, heeft een lan
ge voorgeschiedenis. Vorige week maak
ten we kennis met het Montanisme, dat
een geweldige verzoeking voor de Ou
de Kerk heeft betekend, en waarmee de
Pinkstergroepen veel gemeen hebben.
Wanneer we nu al is het maar met
grote zevenmijlslaarzen door de
kerkgeschiedenis heen lopen, dan ont
moeten we telkens weer secten en stro
mingen, die spiritualistische trekken
vertonen. Dit spiritualisme gaat vrij-
wel steeds gepaard met onderschatting
van kerk en ambt, streven naar vol
maaktheid en sterke toekomstverwach
ting.
Het Montanisme was nog lang niet
uitgestorven, toen zich in de derde eeuw
een soortgelijke groep van de kerk af-
scheide. Volgens de opvatting van de
Oude Kerk mocht een Christen, die een
maal gedoopt was, niet meer in dood
zonde vallen. „Lichtere" zonden kon
men boeten door gebed, vasten en aal
moezen. Maar wie ontucht of moord
had gepleegd, of van hetgeloof was af
gevallen, die werd uitgebannen en
voorgoed aan het heidendom prijsge
geven. IWCaar naarmate de kerk groeide,
naar die mate bleek deze strenge tucht
oefening minder uitvoerbaar. Bisschop
Calixtus van Rome hakte in 217 de
knoop door en liet onder zware boete
doening de gevallen die metterdaad be
rouw toonden, weer toe in de schoot der
kerk. Aanvankelijk was deze mogelijk
heid er alleen voor hen die zich aan
moord of ontucht hadden schuldig ge
maakt, later werden ook degenen die in
de hitte der vervolging hun geloof had
den verloochend weer in de kerk opge
nomen. Deze verruiming in de boete
praktijk werd gegrond op de Schrif
tuurlijke opvatting dat de kerk een
dorsvloer is waarop zowel kaf als ko
ren wordt gevonden.
Natuurlijk kwamien er protesten te
gen de „verwereldlijking" van de kerk. j
Eerst trad de presbyter Hippolytus met
een grote groep volgelingen uit de kerk,
later scheidde ook de presbyter Nova-
tianus geheten zich af. Diens aanhan
gers, naar hem Novitianen geheten
noemden zichzelf graag katharen (is i
reinen). Hun idelaal was de zuiverheid
der gemeente, hetgeen bereikt moest
worden door middel van een strenge
tucht.
Doordat dit protest tegen een verwe
reldlijkte kerk velen aantrok, ontston
den overal Novatiaanse gemeenten, die
zich lang hebben weten te handhaven.
De man die een beslissende rol heeft
gespeeld in dit conflict, enerzijds in de
positiebepaling tegenover de bisschop
van Rome, anderzijds in de houding ten
aanzien van de ketters, is de kerkvader
Cyprianus. Van hem zijn de beroemd
geworden uitspraken: „Buiten de Kerk
is geen zaligheid" en „Wie de kerk niet
heeft tot moeder, kan God niet hebben
tot Vader."
-k ii
Een veel grotere bedreiging voor de
kerk ontstond in de vierde eeuw in de
vorm van het Donatisme. De leider van
deze beweging de bisschop Donatus,
ijverde in Noord-Afrika voor de hei
ligheid van de kerk, en maakte de gel
digheid van de sacramenten afhankelijk
van de persoon die ze bediende. De Do-
natisten erkenden de sacramenten niet,
wanneer ze bediend waren door bis
schoppen die in zware zonden leefden.
Slechts daar, waar de ambtsdragers hei
lig waren, daar werd de kerk als zuiver
erkend.
Het spreekt vanzelf, dat deze opvat
ting chaotische gevolgen had. Immers,
welke instantie zal uitmaken of de
ambtsdragers inderdaad heilig zijn? En
gesteld dat hiervoor een maatstaf zou
zijn, en de ambtsdragers dat kenmerk
van heiligheid niet zouden vertonen,
maakt dat de bediening der sacramen
ten niet krachteloos? De Donatisten ga
ven hierop een bevestigend antwoord.
Daarom werden allen die de kerk ver
lieten en overkwamen tot het Donatis
me, voor de zekerheid overgedoopt!
Het Donatisme heeft tegen het jaar
400 een geweldige opgang gemaakt,
zelfs zo, dat het de kerk dreigde te
overvleugelen. Dat dit laatste niet is
gebeurd, is middelijkerwijs te danken
aan Augustinus, die op alle mogelijke
manieren heeft geprobeerd, eerst de
Donatisten van hun dwalingen te over-
tmgen, later hen zelfs met geweld te
dwingen tot de kerk terug te keren.
Augustinus zocht de heiligheid van de
Kerk niet in haar leden, maar in haar
Hoofd. De ge''ovigen zijn niet heilig in
zichzelf, maar in hun gemeenschap aan
Christus. Het is onvermijdelijk dat er
hypocrieten in de kerk zijn, maar wij
mogen niet oordelen. Tucht is nodig,
niet om te verderven, maar om te be
houden. Of, zoals Augustinus het zelf
heeft uitgedrukt: „Tucht is niet het
zwaard van de wondende vijand, maar
het mes van de opererende chirurg."
■sV -jiV TÜr
Gelukkig heeft de opvatting van Au
gustinus het gewonnen in de kerk, al
zijn de donatistische tendenzen nooit
geheel verdwenen. Tegenover de per
soonlijke gesteldheid van de ambtsdra
ger heeft de Roomse Kerk steeds de na
druk gelegd op het genadekarakter van
het sacrament, het Protestantisme op
de kracht van het Woord Gods.
Toch blijkt Rome, bij nader inzien,
inzake de ambtsopvatting niet helemaal
aan het Donatisme te zijn ontkomen.
Het sacrament is namelijk slechts dan
absoluut geldig, warmeer de priester de
goede intentie had, d.w.z. bedoelde met
het sacrament wat de kerk ermee be
doelt. En aangezien dat achteraf moei
lijk uit te maken is, komt de geldigheid
van het sacrament toch weer op losse
schroeven te staan. Hedendaagse Room
se theologen zitten met deze kwestie
nogal in hun maag en willen graag de
intentie van de individuele priester la
ten opgaan in de intentie van de alge
mene kerk, maar ik vrees dat Trente dit
niet zo heeft bedoeld.
Ik ben blij dat ik niet Rooms ben,
want dan zou ik m'n leven lang aan de
geldigheid van m'n doop moeten twijfe
len. Ik kan immers nooit zeker weten
of de priester op dat moment de juiste
intentie heeft gehad? Zo is toch het
sacrament enigszins afhankelijk van de
bedienaar. Is dat geen Donatistisch
trekje?
Voor de Reformatie legt de innerlijke
gesteldheid van de dienaar geen eniel
gewicht in de schaal. Kras gezegd: Al
zou een predikant in z'n hart een fgod-
loochenaar zijn of bijvoorbeeld dronken
zijn, terwijl hij het sacrament bedient,
dan doet dat nog niets af aan de gel
digheid van het sacrament. En omge
keerd, ook al zou hij de godzaligste zijn
van alle mensen, dan heeft het sacra
ment geen enkele waarde. Is dat niet
een hoge opvatting van het ambt?
Dat komt, doordat de Reformatie niet
zoals Rome het ambt uitsluitend van
Christus afleidt, maar ook van de Hei
lige Geest. De roeping tot het ambt, de
bekwaammaking tot het ambt, de or-
dinatie tot het ambt, dat alles is het
werk van de Heilige Geest. Dat gaat
echter meestal niet zo extra-ordinair
toe, maar gewoon door verkiezing, be
roeping, benoeming en bevestiging. De
formulieren zeggen het met zoveel
woorden: „of gij gevoelt in uw hart, dat
gij wettig van Gods gemeente en mits
dien van God Zelf tot deze heilige
dienst geroepen zijt.
Het had alle schijn, dat we nu wel
ver waren afgedwaald. In werkelijkheid
zijn we nu precies, waar we moeten
zijn. Want alle geestdrijverij, die zich
beroept op innerlijk licht of bijzondere
openbaring of extra-ordinaire roeping,
wordt de pas afgesneden door die nuch
tere, Reformatorische opmerking: „van
de gemeente en mitsdien van God Zelf".
Niet zozeer de bekwaamheid als wel de
bevoegdheid bepaalt het ambt. Zoals
Bernardus Smytegelt zegt in één van
z'n preken: „Sommige mensen zeggen:
ik kan evengoed preken als die dominé
Best mogelijk, maar daarom hebt ge
nog geen opdracht. jGe kunt wel zeg
gen: ik kan evengoed regeren als de re
genten. Het kan wel zijn, maar daarom
moogt ge nog niet op het kussen gaan
zitten!"
Waarnemer
De winter was zo lang en koud,
met sneeuw bedekt uw dorre hout,
de gure winden bliezen.
Het scheen of er geen leven kwam
aan Uw verdorde vliersstruikstam,
verstorven door het vriezen.
Maar toen de zon wat hoger klom,
verrezen uit de grond alom
de eerste lentebloemen.
De sneeuwklok en de hazelaar
vertelden ons van 't nieuwe jaar.
De bijen ging zoemen.
Toen zwollen ook uw knoppen weer,
er kwamen twijgjes, jong en teer,
uw dode struik omkleden.
In enkele dagen was uw kleed
voor 't schone lentefeest gereed.
De hommel zong tevreden.
Nu breken ook uw bloemen los
en pralend st&at uw witte dos
in zomerzon te geuren.
Elk kelkje van uw tros bevat
een overvloedig zoete schat,
waar rondom bijen neuren.
Na 't bloeien hangt uw
vruchtendraoht,
waarmee uw takken zijn bevracht,
om 't vogelvolk 't onthalen.
O vlier, ik min uw bloemenpracht!
Uw vruchten worden blij verwacht!
Blijf lang nog voor ons pralen.
M. Nijsse
In Pretoria hebben duizenden Nederlanders een felle demonstratie gehouden voor de Nederlandse Ambassade uit
protest tegen het feit dat de Nederlandse regering een som van 100.000 gulden beschikbaar heeft gesteld voor bijstand
aan slachtoffers van de apartheid. De foto laat zien hoe de demonstranten de politiewacht opzijdrukten.
Toen Vondel in 1667 ter gelegenheid
van het sluiten van de Vede van Breda
met zijn zegezang „De Zeeleeuw op de
Theems" Hollands glorie en dapperheid
in de gerechtvaardigde strijd met het
veeleisende Engeland personifieerde in
de koenen De Ruyter, zong hij:
I „Toen de Zeeleeuw uwen standerd
Streek,, en zonder schrik en schroom
En braveerde op uwen stroom,
En Breda van toon veranderd.
Leer zwichten voor deez' kans
Van onsterfelijken glans".
Het was ook hier de Hollandse Leeuw,
die in de voorstelling onzer Vaderen nu
eens de nobelste eigenschappen van ons
volk uitbeeldde, dan weer de drager en
personificatie was van individuele moed
en dapperheid, en die in de wapperende
vlaggen en golvende banieren, op pen
ningen en munten en historische teke
ningen of schilderijen weergaf, wat er
leefde in de ziel der natie, die trots
haar minderheid in aantal meerdere
in geestelijk en stoffelijk opzicht bleek
van de haar omringende volkeren. Hier
past wel met recht het beeld van de
Leeuw, die door de Ouden tot koning
der dieren was verheven, omdat men
van zijn lichaamssterkte, deugden als
moed en grootmoedigheid, behendigheid
en kracht de loffelijkste gedachten
koesterde.
En overal waar wij de Leeuw dan ook
zien, op wapens en standbeelden, ba-
nieren en penningen, leeft weer voor
ons geestesoog het dappere Nederland
in zijn moeilijke tijden.
Ja, Nederland was in de jaren 1940-
1945 wel door de Duitsers bezet, maar
de Nederlandse Leeuw heeft in deze tijd
gebruld, zijn manen geschud en zijn
staart gekruld. De steigerende en pijl
voerende Leeuw besprong overal waar
hij kon de vijandelijke machten. Ter-
1 wijl de bezetter op steeds driester wijze
1 probeerde aan de bevolking in het be-
1 zette gebied zijn wil op te leggen voch-
i ten elders vrije Nederlanders door om
het behoud van onze onafhankelijkheid.
Vochten onze jongens niet als leeuwen,
terwijl het verzet in ons land steeds
krachtiger werd.
Ook Prins Bernhard heeft alles wat in
zijn vermogen is gedaan om een belang
rijke bijdrage te leveren voor de be
vrijding van ons land. Op 10 augustus
1940 is te Londen het Prins Bemhard-
fonds gesticht, met als doel gelden bij
een te brengen voor aankoop van ma
teriaal.
Z.K.H. Prins Bernhard heeft in zijn
toespraak op donderdag 20 mei 1965, ter
gelegenheid van het 25-jarig bestaan
van het Prins Bemhardfonds er met
grote erkentelijkheid aan herinnerd dat
onze langgenoten in de oologsjaren
ruim 21 miljoen gulden hebben bijeen
gebracht voor het aanschaffen van ge
vechtsmateriaal, zoals jachtvliegtuigen,
bommenwerpers, tanks en een torpedo
jager. In zijn functie van regent van het
Prins Bemhardfonds overhandigde
Prins Bernhard eind 1941 een cheque
van 6.50O.0OO,— aan Koningin Wi^hel-
mina, bestemd voor de bouw van de
nieuwe torpedojager Jan van Galen.
Niet alleen gedurende de bezettings
jaren heeft Z.K.H. Prins Bernhard als
bevelhebber van de Nederlandse Strijd
krachten den lande belangrijke en ge
wichtige diensten bewezen, maar ook na
1945 heeft hij in moeilijke situaties gro
te voortvarendheid en improvisatieta
lent aan de dag gelegd. Als er één ei
genschap is, waarmee Prins Bernhard
indruk heeft gemaakt, dan is het zijn
streven naar perfectie. Bij al zijn activi
teiten, hoe uiteenlopend die ook zijn,
legt hij een grote nauwkeurigheid aan
de dag. Hij is in zijn optreden beslist
en vraagt bij al wat hem in de handen
gelegd wordt en bij de vervulling van
zijn waarlijk niet aanlokkende positie:
Wat is mijn plicht.
Eh nu komt,de tijdgeest als een brul
lende Leeuw om onze jongens en meis
jes te verslinden. Ook de Prins houdt
zich als het ware van dag tot dag met
het Jeugdprobleem bezig. Hij spreekt
veel tot de Nederlandse jeugd, in bij
eenkomsten en voor de radio. Het ge
drag der jeugd geeft over het algemeen
aanleiding tot grote bezorgdheid. Ddt
openbaart zich meestal niet in excessen,
doch vooral in die nuanceringen, die
buiten het bereik van het Strafwetboek
vallen. En nu zegt de Prins, m.i. te
recht: „Als je tot jonge mensen spreekt,
zeg je dat in hun eigen taal, in hun ei
gen doen en laten, en op een manier,
die zij accepteren. Daardoor verliest het
ernstige woord het karakter van een
preek en het heeft tegelijk door de
glimlach, waarmee het gezegd wordt,
effect."
Sedert 1936, toen Z.K.H. Prins Bern
hard zijn intrede in ons land deed, is
er veel veranderd in onze samen"" eving.
Wij denken aan de adembenemende
vlucht van televisie en verkeer, de kle
ding, de woninginrichting en de vrije
tijdsbesteding. Onze tijd vraagt de vol
le aandacht voor wat de jeugd bezielt;
voor de mateloze vorderingen van we
tenschap en techniek. En vooral niet te
vergeten voor wat leeft en beweegt in
het Christendom. Onze tijd is modern,
snel en actueel.
Toen Prins Bernhard op 9 juni 1965
drie keer het „Zilveren Stuurwiel" uit
reikte aan voor het automobilisme en
het verkeer verdienstelijke personen,
zeide hij dat het verkeer van vandaag
al onze aandacht nodig heeft. Dit geldt
echter niet alleen op de autosnelwegen,
maar ook in het kerkelijk leven. Men
mag aan de predikanten, die er in sla
gen om de jeugd met grote tact en wijs
heid te brengen in het rechte spoor wel
„Een Gouden Stuurwiel" uitreiken.
In het officiële wapen van het Ko
ninkrijk der Nederlanden staat de stei
gerende Leeuw om ons allen te herin
neren aan de dure plicht om voor ons
Vaderland en Vorstenhuis en voor het
behoud van de geestelijke waarden, die
ons lief en dierbaar zijn, met leeuwen
moed te strijden.
Deze Leeuw blijve voor alle Neder
landers zonder onderscheid het symbool
van kracht en strijdvaardigheid en te
vens het onderscheidingsteken voor de
edelste persoonlijke eigenschappen, ga
ven en krachten en toewijding voor de
belangen van Kerk, Staat en Maat
schappij.
En zo mogen wij weer dankbaar de
verjaardag van Z.K.H. Prins Bernhard
vieren. Voor wat hij gedurende bijna
29 jaren voor Nederland heeft gedaan,
past en betaamt ons grote dank.
Wij spreken de wens uit dat God de
Prins der Nederlanden nog vele jaren
voor H.M. de Koningin en zijn kinderen,
maar ook voor land en volk zal sparen.
Ooltgénsplaat, 29 juni 1965.
De Landelijke Vertegenwoordiger
van de Bond van Chr. Oranje
verenigingen in Nederland,
P. BOM.
Het streekmuseum Goeree-Overflak
kee, gevestigd in de Kerkstraat te Som-
melsdijk, mag zich vooral gedurende de
zomermaanden in een druk bezoek ver
heugen.
Wij geven hier nogmaals de openings
uren door.
Het museum is geopend op werkda
gen (behalve 's maandags) van des n.m.
2 tot 5 uur.
Wanneer er groepen zijn van vereni
gingen e.d. die het museum willen be
zoeken, doet men er goed aan, dit tijdig
op te geven aan de voorzitter de heer
A. J. Kruider te Sommelsdijk,-tel. 01870
-2467 óf aan de secretaris, de heer W.
H. S. Sypkens te Middelharnis, telef.
(01870) 21 36.
Is de groep groter dan 15 man, wordt
deze bij de rondleiding in tweeën ge
splitst.
RIJK STEENKOOLVELD GEVONDEN
In de Noordelijke districten van de
Zuidafrikaanse provincie Natal zijn gro
te nieuwe steenkoolvelden gevonden.
Britse en Duitse maatschappijen to
nen grote belangstelling voor deze
vondst en de Zuidafrikaanse regering
heeft reeds besloten een electrische cen
trale in dit gebied te bouwen.
Men verwacht dat de nieuwe steen
koolvelden gedurende de volgende zes
tig jaar meer dan veertig miljoen ton
uitvoer anthraciet zullen leveren
30.000 ton per maand.
IN WEST-DUITSLAND GAAT
JAARLIJKS VIJF MILJOEN TON
VERGIF DE LUCHT IN
Luchtverontreiniging is geen speci
fiek Nederlands probleem. In West-
Duitsland had een onderzoek tot resul
taat, dat in 1964 ongeveer twee miljoen
ton stof en roet per jaar de lucht inge
blazen wordt, maar vervolgens ook
weer uit de lucht gevallen komt. Veel
gevaarlijker is echter de vergiftiging
van de lucht door zwaveldioxyde, waar
van jaarlijks vijf miljoen ton wordt
geproduceerd": 35 procent daarvan
komt uit fabrieksschoorstenen, 23 uit
die van woonhuizen, en 42 procent
wordt geproduceerd door de auto's
RI.IMEN VAN TIJMEN
Ze vragen twee procenten.
Br wordt nog niet gedreigd!
Weer gaat het om de duppies
Men hoopt dat men die krijgt.
Dat geeft weer conferenties.
En praatstof bij de vleet.
Bij velen is airede.
Die extra gift „besteed"
Zal het hen toch gelukken?
Wordt het straks uitgekeerd?
Dan wordt er in ons Holland,
Weer aardig potverteerd.
iV -iV -jV
Geruchten en zuchten:
Wat is er van waar?
Geruchten ontvluchten.
Lukt dat ooit zo'n paar?
De grenzen der leuzen,
Ze reiken heel ver.
Men stuurt 't uit de Vuurse,
Naar her en naar der
Naar waarheid en klaarheid,
Wordt vaak niet gevraagd.
Geruchten ontvluchten?
Maarsteeds weer belaagd!
Alle grassen-rassen
Tieren in ons land.
Regen allerwegen.
Zie de waterstand.
Eten voor de koeien.
Is er bij de vleet.
Daar hoeft heden weinig.
Aandacht aan besteed.
De goudgele boter.
Toont wel duidelijk aan,
Het is onze koeien,
Niet bar slecht gegaan.
VERVOLGVERHAAL
door D. Menkeus-van der Spiegel
Copyright J. J. Groen Zn. N.V.
24
„Ja mevrouw, maar ziet u, anders
worden is niet hetzelfde als anders ma
ken. Ik druk mijv misschien niet goed
uit, maar hijhij zal. Hij geeft al
prekend de indruk zich de man te voe
len, die alles zal en alles kan."
„Dan moet je afwachten, wat hij zal
en wat hij kan. Ik geloof niet, Tonny,
flat jij je nieuwe dominee al voldoende
kent, om je een oordeel over hem te
vormen. Wanneer hij zich geroepen
voelt tot grote daden, mag hij zo spre
ken, want dan weet hij zich door God
gedragen en kan hij verzekerd zijn dat,
wat hij in 's Heeren kracht onderneemt,
niet mislukken zal. Me dunkt, er zijn
daar bij jullie wel toestanden, die voor
Verbetering in aanmerking komen. Wat
je zo nu en dan verteld hebt, geeft te
denken. Die schraapzucht, dat egoisme,
dat ben-ik-mijn-broeders-hoeder
och, 't zal hier in de stad wel niet veel
beter zijn, je kent hier elkaar niet zo,
maar ik moet je zeggen: 't heeft me
soms verbaasd. Dat mensen, die uiterst
rechtzinnig heten, die trouw kerkgaan.
Bijbellezen, lid van de kerkeraad zijn,
zo weinig aan hun naasten denken, is
meer dan verschrikkelijk".
„Zeker, mevrouw, maar ik vind do
minees eigen gedrag nou ook niet be
paald dat. Of eigenlijk, nee, ik mag hem
misschien niet beschuldigen, 't lijkt me
toe, dat zijn vouw hem de baas is en
die vrouw, nee, dat is niet de ware."
„Je mocht haar al niet voor je haar
zag, Tonny, je was bevooroordeeld."
„Als ze maar genoegen genomen had
met „Veldzicht", meiske", imiteert Ada
haar moeders ernstige toon.
Tonny vindt niet direct woorden. Ja,
ze was bevooroordeeld. Ze had zo stel
lig gehoopt, dat „Veldzicht" de tweede
pastorie worden zou, 't was vader al zo
goed als beloofd en daar sprong het af
om mevrouw Bolderman. Zij met haar
moderne meubelen.Net of een ge
meente een pastorie leveren kon, die
paste bij dominee's meubelen, 't Huis
van dominee De Ridder is zeker een
eeuw ouder en daar zal over een jaar
of wat ook een jonge dominee in moe
ten trekken.
„Wat ontbreekt er aan dominees ge
drag, Tonny?"
„Nou mevrouw, ik vind, als je naas
tenliefde predikt, moet je ook het heil
van je naaste bevorderen. Maar hoe
ging het? De mensen, die dachten iets
aan de inrichting van het huis te ver
dienen, grepen er naast. Dat moest een
fijne zaak uit de stad doen. En verder
ach, zoals wij ook, vader ging er
heen, vroeg mevrouw te spreken, voor
de klandizie natuurlijk, maar mevrouw
liet door de dienstbode zeggen^ dat hij
een prijscourant kon sturen. Dat heeft
hij gedaan, maar de leveranties vallen
bitter tegen. Toen vader een keer te
gen de dominee zei (zo'n beetje lachend,
helemaal niet hatelijk, hoor), dat hij op
een betere klant gehoopt had, vooral nu
de zaken toch al zo slecht gaan, zei
dominee dat dit het terrein van zijn
vrouw was en de volgende dag ver
scheen mevrouw in de winkel om te
vertellen, dat het niet te pas kwam, do
minee met huishoudelijke zaken lastig
te vallen. Vader was de beleefdheid
zelf, gaf haar gelijk, verontschuldigde
zich met de opmerking dat hij nog
steeds vergeefs gepoogd had haar te
spreken te krijgen en zei, dat het hem
een genoegen was, nu deze eer te ge
nieten. De stumper hoopte, dat haar
kooplust aan haar nieuwsgierigheid
evenredig zou zijn (ze informeerde na
melijk naar alle mogelijke artikelen en
prijzen), maar dat viel tegen. Aan de
De Ridders hebben we ook geen beste
klanten, dat is waar, en ik denk dat do
minee er slecht over te spreken zou zijn
als hij wist hoe mevrouw onder catechi
satietijd Alberts aan de achterdeur laat
komen^ maar ik neem het mevrouw De
Ridder toch lang niet zo kwalijk als
mevrouw Bolderman. Alberts is onge
looflijk goedkoop met sommige dingen
en, als je rekent wat dominees trage
zoons met hun studie gekost hebben,
wat Fred en de meisjes nog kosten, och
dan begrijp je dat ze graag gebruik
maakt van zo'n voordeeltje. Nu domi
nee die tien procent liet vallen, is hun
inkomen ook vierhonderd gulden min
der geworden. Maar zo'n mevrouw Bol
derman met één kind en een man, die
nog met schrijven verdient op de koop
toe, dat vind ik erger en, mag dominee
De Ridder onkundig zijn van mevrouws
bezuinigingsmaatregelen, dominee Bol
derman is dat niet. Die weet wel, dat
mevrouwt je alles en nog wat uit de
stad sleept."
„Wie weet, hoeveel verdriet de brave
man er van heeft", zucht Ada met een
smachtende blik naar het plafond.
„Dat kan. Maar als hij zijn eigen
vrouw niet verbeteren kan, moet hij
zich niet verbeelden bij vreemden meer
succes te hebben."
„Wat zegt u van zo'n wijsheid, mams?"
„Wat ik daarvan zeg? Dat ik met
dominee Bolderman diep meelij heb, als
hij inderdaad de verkeerde vrouw heeft
getroffen. Voor elke man is dat erg,
maar voor een dominee wel heel in 't
bijzonder èn om de plaats, die hij bekle
den moet en om zijn ambt. Bekijk de
zaak eens zo. Dominee Bolderman is ie
mand, die goed kan preken, die vervuld
is van ijver, die wantoestanden ziet en
deze wil bestrijden, die met heel zijn
ziel verlangt, een trouw dienstknecht
van zijn Meester te zijn, maar bij dit
alles wordt hij geremd door zijn vrouw.
Begijp me goed, ik zeg niet dat dit zo
is, daarvoor zal ik me wel wachten,
aangezien ik mensen niet ken, maar ik
stel de mogelijkheid. Nu kunnen we wel
zeggen: hij moet flink zijn, hij moet
zijn huis wel regeren, maar we weten
niet, hoe sterk die vrouw is. Vrouwen
kunnen héél sterk zijn, dat weten jul
lie zo goed als ik. Een goede dominees
vrouw is een zegen voor de gemeente,
maar ik heb er gekend, die een kruis
waren voor hun man en voor de ge
meente een ellende. Wanneer het met
dominee en mevrouw Bolderman inder
daad zo gesteld is, als Tonny meent, is
het zaak voor beiden te bidden. Na
tuurlijk voor hem, maar ook voor haar.
Veel is haar gegeven, veel zal van haar
geëist worden. Voor de mensen bidden
is beter dan ze te bepraten. Bepraat
worden ze zeker al geducht, hè?"
„Toch niet, mevrouw! Bepraat werd
mevrouw veel meer vóór ze er was.
Daar op de hei vonden ze haar trots,
maar met de Berkendalers kan ze het
in 't algemeen wel vinden. Mevrouw
De Ridder is oud en was altijd wat stijf,
maar mevrouw Bolderman redeneert
over alles en met iedereen. In de win
kel werd ze van de week maar liefst
een leuk wijf genoemd. En dominee
van hem zijn ze weg.
Zoals hij preekt, kan niemand het,
menen ze en dat juist vind ik zo onuit
staanbaar. Ik heb altijd moeite met me
zelf, als ze 's maandags in de winkel
van die nabetrachtingen houden. Het is
tegenwoordig net, of er aan dominee
De Ridder niets meer deugt en heus, zo
machtig veel hoger staan Boldermans
preken niet, tenminste niet wat betreft
de inhoud. Dominee Bolderman heeft
véél mee. Een aardig voorkomen, een
mooie voordracht, een goede woordkeus
de gewoonste dingen weet hij met een
geweldig pathos te zeggen, weet u, hij
slaagt er in de belangstelling te wekken
en gaande te houden, wat die arme do
minee De Ridder nu eenmaal niet kan.
Als dominee De Ridder op zijn eento
nige manier een preek van dominee
Bolderman voorlas, zou de halve kerk
zitten suffen en zou niemand zeggen dat
het mooi was. Ja, dat is ook geweldig in
dominee Boldermans voordeel, dat hij
uit het hoofd preekt, wat we in Berken-
daal nooit gewend zijn geweest, maar
het zal nog moeten blijken of hij een
even trouw werker in de gemeente is
als dominee De Ridder. Op het ogenblik
m,erken we er nog niet veel van. Voor
visites maken heeft hij voorlopig geen
tijd, heeft hij gezegd, gewoon huisbe
zoek is natuurlijk meer iets voor de
wintermaanden en, als ze hem voor een
zieke komen halen, moet hij eerst ter
dege onderzoeken, of het wel in zijn
wijk is".