EIIMfDEn-niEUWS
GEZONDER
niiKs
histoRische
schetsen
Wal Is
dan
.beschuit,
Punt
uit
Zelden wachten zo
op zo velen
■■■liiiiBMiiiiittliiiiHBii^
llBiilliMliiiBiBiiBIIlM^
iiiriiöiiiiiiiii
De werf van Peeman
Leidt uw bankzaken
v,ó. .e„ FRUITMAND
„HET FRUITPALÉIS"
2e blad
Vrijdag 13 april 1962
No. 3083
N.V. SLflVENBURG'S BÜHK
||i||p||i|i|i|||||^|:i|^
mmMMM^BL
i'l' |i5||iii|iiiiii|
,^|Q:fi|j|l|||||iil|i'
||ji||i|;piSi!|(|||i
Zongelyke situatie Atoom
krachten Sjeb limini!
Het was dus iets mats dat over onze
Statenverkiezing in, de maand maart
lag. Velerlei redenen daarvoor werden
al aangevoerd, maar het komt mij voor
dat de critieke verhouding jegens me
neer Soekarno, inzake Nieuw Guinea
aan de weinige verkiezingsbelangstel
ling ook veel schuld heeft, zoals reeds
werd geschreven.
De situatie is nog steeds zorgelijk en
het zenden van troepen derwaarts,
waarvoor zelfs twee passagiersschepen
zijn gevorderd, vervult menig hart met
vrees. Komt het al niet tot een complete
oorlog zo zijn er toch bijkometïde aan
vallen mensenlevens mede gemoeid. Er
veranderd veel in de wereld; het is uit
gesloten dat twee landen elkander be
vechten. Beginnen er twee dan staat
direct heel de wereld in lichtelaaie. Het
kleine Nederland heeft weinig meer in
te brengen, maar de brutale eis van
Indonesië om Nieuw-Guinea gaat toch
volkenrechtelijk alle perken te buiten.
Intussen zijn wij in de wetenschap zó
gevorderd, dat wij atoomkrachten heb
ben ontdekt waarmede de oorlogvoeren
den wel in staat zijn de wereld te ver
woesten eni alle leven te doden. Deze
wetenschap is dus van gevaarlijke aard,
vandaar het samenspreken bij conflic
ten zo lang het maar kan. „Socialisme
zonder Atoombom" is als verkiezings
leuze goed, maar komt er op neer dat
wij de „vijand-met-atoombom" maar
nodigen om binnen te stappen. Kon men
tot een beperkende en betrouwbare af
spraak komen om deze soort energie
nooit in een oorlog te gebruiken dan
was daar veel voor te zeggen, maar met
twee wereldoorlogen achter de rug en
met de internationale ervaringen van
de laatste 10 a 15 jaren is de hoop op
redelijkheid en goede trouw der volke
ren wel zeer ingezonken.
Met ia zeer wel mogelijk dat de atoom
energie voor onze industrieën van gro
te betekenis wordt wanneer van olie en
steenkool op een andere energiebron zou
moeten worden overgegaan. Dat ook ons
land gaat mededoen aan de ontwikke
ling van kernenergie is niet af te keu
ren. Het is een nieuwe krachtbron.
Want de ontwikkeling der tijden gaat
door. En de uitvindingen zijn op zich
zelf niet slecht, maar wij mensen ma
ken er een verkeerd gebruik van wan
neer het wordt vervolmaakt om de
mensen in massa geruisloos uit te
roeien.
Dat wij nu in „vredestijd" over zulke
dingen schrijven en spreken is helemaal
niet mooi. Zo als erz o veel niet mooi
Is. Over deze ontwikkeling der inter
nationale zakert en over de geestelijke
inzinking die allerwege te constateren
is, welft zich de onveranderlijke Raad
Gods. Deze staat voorop. Het is Gods
wereld en Hij zal ze leiden naar het
einddoel volgens zijn vastgemaakt be
stel. David juichte daarover in de 89e
Psalm, zoals de kerk des Heeren op
grond van Gods beloftenissen juichens-
stof heeft," al gaat zij ook door een dal
der moerlseziënbomen.
Maar ge hoort weinig van een wor
stelen met de nood van land en volk
aan de Troon der Genade en als ge zo
rondom u heenl ziet en ook in eigen
hart en leven dan is de vreze Gods
ver geweken. En ook is het niet min
der waar, dat onze verantwoordelijk
heid naast Gods Voorzienigheid blijft
bestaan, en dat doet ons toch maar weer
tot onszelf inkeren, want de reforma
ties moeten in eigen hart en huis be
ginnen.
1V
Sjeb Limini! „Zit aan mijne rechter
hand tot dat Ik uw vijanden zal gezet
hebben tot een voetbank Uwer voeten",
psalm 110 vers 1. Sjeb Limini de gro
te dicher en bekeerde Israëliet Da Cos
ta heeft aan deze voorzegging van, de
glorie van de Middelaar een groot en
kostelijk gedicht gewijd. Het spreekt tot
de volkeren der wereld, ook tot het Is
raël dat de Messias verwerpt. Een paar
regels maar daaruit:
„Sjeb Limini! Gij zijt gezeten
op de troon
des Hemels! maar op de aard
bewegen zich de goon
der wereld en der hel met
vers beproefde woede.
De zonde wreekt zich aan de
zonde, die haar broedde.
De omwentelingstoortsvlam op de
middeleeuwsche nacht.
De menschheid bij dien gloed rijst
op en proeft haar kracht
aan werken des gewelds, aan
werken der ontbinding!
Verlichting zonder u, wat wordt
zij dan verblinding,
o, Licht der wereld, Zon van
waarheid en van heil!
Of 't menschdom 's hemels ruim
of afgronds diepten peil,
en beiden ondervraag' om 't
Gods geheim te weten
het moge Uw woord, uw Naam,
uw rijk, uw komst vergeten
die komst zal daar zijn als de
nachtdief onverwacht!
Dat Rijk zal komen als de bliksem
ongedacht!
Naar dat einde der dingen blijven de
weeën der volkeren maar heenwij zen.
Maar gelukkig -voor wie God vrezen
daar is de belofte: Ik ben met ulieden
al de dagen tot aan de voleinding der
wereld!
Waarnemer
HERKINGEN
Hinderwet: Op de secretarie van de
gemeente Herkingen ligt ter inzage een,
verzoek met bijlagen de Lignie's me-
chanisatiebedrijf, 1 februariweg 7 te
Herkingen, om vergunning tot het op
richten, in werking brengen en houden
van een inrichting, bestemd voor de ver
vaardiging en reparatie van landbouw
machines, automobielen en tractoren en
constructiewerk.
Schriftedlijke bezwaren tegen het ver
lenen van de vergunning kan een ieder
gedurende 10 dagen na dagtekening van
deze bekendmaking inbrengen bij het
gemeentebestuur, waar dit verzoek ter
inzage ligt. De ingekomen bezwaar
schriften worden mede ter inzage ge
legd.
Mondelinge bezwaren kan een ieder
persoonlijk of bij gemachtigde inbren
gen op een openbare zitting te houden
op 26 april 1962 om 15.00 in het gemeen
tehuis.
Beroep tegen een beschikking kan la
ter o.a. slechts worden ingesteld door:
a. een inwoner van een gemeente waar
deze openbare kennisgeving is ge-,
schied, mits hij in persoon of bij ge
machtigde op de bovenbedoelde zit
ting is verschenen.
b. een andere belanghebbende, mits hij
binnen de gestelde termijn schrif
telijke bezwaren heeft ingebracht.
Hoofdstuk 28
„Joe weet oales toch nog zoe, goed, ee
zei een „Menheerse-Rotterdammer",
toen ik hem een keer op de markt tegen
het lijf liep. „Die Menheersenaers in de
verstrooiing" zoeken mekaar nog wel,
en er zitten er hier en daar in Rotter
dam wel enkelen. Dat zijn die migran
ten van toen, toen de visserieë was an
't uut klappen, toen mozze die maensen
een goed heen komen zoeken.
„Mar al weete ik oales nog zoe goed",
die uitdrukking nemen wij maar met
een korreltje zoute want ik weet ook
maar weinig van de wurft van Peeman
of. Maar op Kralingen woont mijn oom
en ergens in Rotterdam-Zuid kan ik bij
mijn vader ook nog, wel eens wat opdie
pen, „Joe bint rapper mit de penne as
ik" „mar ik haawe het nog goed in m'n
hoat", zei oom, toen ik hem betreffende
Peemans' werf enkele bijzonderheden
vroeg „Vraag mar op oor!"
„Jae, die joon van Peeman is toen
verdronke in de Menheerse haevene, bie
een verraederlieke windslag vlak voor
de Sommerdiekse haevene, ik haawe
nog meegeholpe bie de redding, mar 't
is niet gelukt, 't Was den tweeden
Paeschdag in 1907, ze wazze an 't speu-
levaeren geweest,' hie had een eigen
jacht je, misschien wel zellef gebouwd,
mar, dat weet ik niet zeker, d'r was een
bruuloft geweest of een verloving, dus
't was een vrolijk gezelschap in die boat
„Memento-Mori" m'n jongen. Hie was
zoe wat 24 of 25 jaar, dienk ik. Ik waz
ze toen kapitein op de Onderneming,
„Mooi Jantje".
Mooi Jantje?„Jae, zoe wier die
boat genoemd". Hoe oud dat die wurft
is?" Ik dienke, dat die wurft zoe wat in
't jaer 1700 zoeveul opgericht is, deur
de vader van Iman Peeman, dat kan
zo wat wel uutkomme. Mit een „kaep-
stander", droaiden ze de schepen d'r op
d'r was oak een bok om de masten d'r
uut te haelen, 't Mos oallemaelle mit
mankracht gebeure want stoommachi
nes wazze d'r nog niet voor dat werk
uutgevonde. Net zoe as de spille an
boord, loape mar in de rondte in douwe
mar an de „handspaeken". As dan het
schip op de hellinge zat, dan liep Iman
Peeman mit de schipper d'r omheen
mit een krompasser keurden ze de huud
van het schip in keeke ze waer d'r op
nieuw gekalefoat of gebreeuwd most
worre. Soms kon je mit je duum een
ferme pit in de buuk van 't schip douwe
zoe rot as et was.
Hein Jordaan was den handlanger
van Peeman een vaste knechte op de
wurft, dat was wel z'n rechterhand. Dan
wier het schip flienk schoon gemaekt,
mit den' bezem in de luiwaegen, van
buuten in van binnen. Van blnnene wier
het bun mit riet uutgebrand, om de
schulpjes in het wier d'r of te kunnen
schrappen. Nee, brand kon d'r niet kom-
me 't was oallemaele veul te vochtig.
Jae, d'r is oak nog es een schip om-
gevalle op de wurft, hoe dat kwam weet
ik niet. Dat was „De Goede Hoop",
waer Wullem Viskil mee gebleve is, die
sloepe had Peeman gebouwd, 't Was een
anderhalf master; de voormast mit een
stinge, dat scheepje was negentig voet
lang, de kleinste wazze zeuventig voet;
een voet is elf engelse duum.
Een van de Peemans was nae Vlae-
ringe geweest om te kieken nae een mo
del om zellef een sloepe te bouwen op
z'n wurft. Hie 'heit z'n oagen daer goed
de kost gegeven, zonder instrumenten
om te meten ibrocht t'n het model mee
in z'n hoat. Peeman kwam verom uut
iVlaeringe mit een bouwplan voor een
sloepe die „De Goede Hoop" zou worre".
Ik hoa de malle in m'n hoat, mar z'n
gat (achterschip) deugt niet", zei Pee
man tegen degene, die er belang bie had.
En Peeman bouwde precies zoals hij „de
malle" in zijn hoofd had vastgelegd,
ook met het gat, dat niet deugde. Wat
men toen aan theoretische scholing mis
te werd ruimschoots gecompenseerd
door ervaringskennis en fijngevoelige
vaktechniek. Er kwam een nieuw, goed
zeewaardig schip van de werf, dat niet
via
Middelhamis - Sonunelsdyk
Kade 5 - Tel. (01870) 22 68
Persoonlijke behandeling' van
al uw belangen.
onder hoefde te doen voor schepen op
andere werven gebouwd.
Alle houten schepen maakten gebruik
van de werf van Peeman, als ze niet
te lang waren; de latere ijzeren sche
pen werden in Vlaardingen opgeknapt,
die waren over het algemeen te lang.
Er was dus daar te weinig levensruimte
wat het „dokken" van schepen betreft.
Niettemin konden de schepen, die op de
werf van Peeman een beurt hadden ge
kregen, wat zijn werk betrof weer rus
tig het ruime sop kiezen, al waren hou
ten schepen zeer moeilijk absoluut wa
terdicht te maken.
Uit eigen ervaring op de M.D. 11 weet
ik nog goed dat er veel gepompt moest
worden. Op de middagwacht moesten
wij als jongens de pompe lens hou we.
Kwam er helder water uit de pomp
dan was het niet pluis, dan stond er veel
„Een oude visser"
water in het schip, maar werd het wa
ter vies, dan sloeg de pomp lens. Soms
hielpen de matrozen bij het pompen,
want voor jongens was dit werk wat te
zwaar, maar vroeger keek men niet
zo nauw op dit punt.
Het was altijd een beetje feestelijk
als er een sloepe van de helling, af moest
lopen. De Koninginne was er wel nooit
bij, maar 't was voor het vissersdorp
toch altijd weer een evenement van be
tekenis. Men moest op het tieë (tij)
wachten aleer de sloepe „of kon loape".
Hoe of dat technisch voor elkaar kwam
weet ik niet, maar de masten lagen
gestreken op het dek en ik weet nog
hoe sierlijk het schip van de helling af
gleed, het water hevig beroerde en
zachtjes op en neer hobbelend in -het
water van de kaai z'n element koos. Er
was, zoals gezegd, niet veel ruimte
maar toch stootte het schip nooit tegen
de walkant van het Vingerling aan. Dat
experiment kon men gerust aan de des
kundige werf en zeelui overlaten.
Met de heldere, verse rode menie op
kiel, even boven de waterlijn afgeliemd
(moed of lieme noemde men dat), het
bovendeel van de romp zwart geteerd
of geverfd, met het geel of wit geverfde
berghout, zag het schip er weer „kelf-
jes uut". De witte letters M.D. zoveel
vooraan de buitenkant en op de achter
steven de naam en plaats van herkomst
b.v. „Johanna-Hendrika" Middelhamis.
Bij het bekijken van de mooie, koste
lijke foto van de werf van Peeman ver-
.menigvuldigden de gedachten zich bin
nen in mij. Daar zag, ik b.v. het par
mantige kiekhuusje boven op het dak
van het pakhuis van Kolf, daar zag ik
de sloepen, drie „lange tweemasters half
opgesjouwd in de kaai liggen. Toen her
innerde ik mij weer een van de zonden
van mijn jonkheid. „Joe gaet niet in de
mast klimme oor!" zei mijn moeder als
ik mocht gaan spelen op het Vingerling.
Je kon nergens zo fijn spelen als daar
om en bij en op de sloepen.
,,Man, mag ik op de sloepe!" riepen
wij aan 't ouwe Krientje, die de wacht
deed aan boord, 't Ouwe Krientje schud
de natuurlijk van nee, zo fel, dat het
stenen puupje met het ijzerdraad-ge
vlochten dopje heen en weer bengelde in
de tandeloze mond.
Maar 't ouwe Krientje ging wel eens
een bakje doewe in de aohterkajuut en
dan zaten wij al in het want. Onweer
staanbare aantrekkingskracht ging er
uit van die hoattouwen (hoofdwant
waarmede de masten geschoord werden)
de dwarstouwtjes vormden het trapje
om hoger op te gaan. Er is in Neder
land geen jongen geboren, die de ver
leiding kan weerstaan om aan deze uit
nodiging geen gevolg te geven. Eer ik
het wist zat ik in de seinbak en zette
mijn kousevoeten op de touwladder naar
'boven, mijn klompen stonden op het
dek. Bij het zaelingiesder (zaling ijzer,
een ronde ijzeren staaf, dwars aan de
mast bevestigd) via deze staaf kon ik
met mijn handen stevig houvast grij
pend aan de katrollen op de platte mast
terecht komen. Daar zat ik prinsheerlijk
„veilig" want ik had nog houvast. Steeds
hoger was het devies, maar ik durfde
niet goed en toch wilde ik de steng
(stinge) nog „nemen" ihet vaantje in de
top moest ik aart tikken, anders was de
eer niet gered. Dan kleumde ik mijn
armen en benen om de steng, ik was
angstig maar moest toch naar boven tot
ik eindelijk met het topje van mijn vin
ger de onderkant van het vaantje raak
te. Zakken, zakken, zacht aan naar be
neden op de platte mast. Nog heel even
genieten van al het mooie, waar ik toen
ver bovuit zat, met m'n.op het plat
te van de mast en met mijn rechterarm
de steng omhelzend. De Menheerse hae
vene, recht als een liniaal getrokken
door de groene landerijen en daarach
ter 'het Haringvliet met TIen Gemeten,
nog verder de eilanden Voorne en Put
ten, 'het Spui en de Beijerlanden. Maar
ver, heel ver achter de horizon wist ik
Rotterdam, die stad zag ik niet, maar
een enkele keer was ik er geweest met
ons schoolreisje (2 cent per week spa
ren) en ik besefte, dat daar „het leven
zo krachtig in bruist".
Toen keek ik naar beneden om „klae-
ransje te maeken" weer onbeschadigd
beneden op het dek te komen, mijn
klompen stonden er nog, zag ik, maar
mijn broek zat met verf van de steng.
Ik wendde mijn blikken naar het Vin
gerling en schrok met een grote schrik
daar stond een groepje mensen en ze
keken allemaal mijn kant uit naar bo
ven, mijn moeder was er ook bij. Van
achter de wastobbe op het kleine plaat
sje in de Nieuwe huusjes kon ze juist
de toppen van de sloepemasten zien en
toen had ze mij ontdekt en had geen
rust meer om de luiers schoon de was
sen. „Wil joe es gauw nae beneje kom-
me, leelijke joon, mar krieg gien onge-
lok." riep men ink oor. Heel voorzichtig
bereikte ik het dek en mijn klompen
en toen ik op het Vingerling belandde
pakte mijn Moeder mij bij de arm, ze
was 'boos en dat vond ik erg, maar te
vens was ze 'blij, dat ik weer veilig en
wel op het Vingerling stond. Toen 't
ouwe Krientje mij „bij m'n lurven wilde
pakken" zei moeder; „Gae joe mar mit
mien mee, d'r is nog wat te verhap-
schaeren!", want moeder moest de wind
er wel onder houden.
Later toen ik lid van het mannen
koor was zongen wij; Maar wat de Ne
derlandse gast. Het beste past. Het bes
te past. Is in de mast, Is in de mast. Is
in de ma-hast!" En dan dacht ik weer
aan deze geschiedenis.
„'t Eene is niet los te maeken van 't
oare", zei Hansje van 't Aarve altijd als
hij mandjes zat te vlechten, daarom
laste ik dat verhaaltje van de klim-
partij er maar bij in, want deze werf
was ook niet los te denken van de vis
serij. Zie die stoere mannen maar eens
op de foto, die hadden zin in het werk,
dat kan men zo zien. Wat ze maakten
van die zware binten weet ik niet, ik
denk, dat het een gaffel of een giek
moest worden. Ze staan erbij van foto
graaf schiet op, de spaanders moeten
er af vliegen. De kruiwaegen met de
mand er op staat er naast, de spaan
ders voor de bakkersoven.
De werf van Peeman is nu herscha
pen in een kolenwerf, ook een nuttige
commerciële instelling. Structuurwijzi
ging noemt men dat, met een econo
mische term 't Kan verkeren" zei Bre-
deroode, maar de romantiek is er af
al kan men van de romantiek niet eten.
Nuöhtere zakelijkheid is ook nodig.
Plastic is mooi, kleurrijk en degelijk
materiaal, 't kan niet breken of bar
sten en Vim kan niet krassen. „Ballon-
inargarine was fijn", zongen wij als
kinderen, maar boere butter is beter.
Echter zijn romantiek en moderne zake
lijkheid betrekkelijke begrippen, dat
mogen wij nooit uit het oog verliezen.
Alles heeft zijn bestemde tijd" zegt de
spreukendichter en daar mogen wij het
mee doen. 't Zal wel goed zijn.
ARJANUS
„Never in the field of human con
flict was so much owed bij so many to
so few, nimmer hadden zo velen zoveel
zoveel te danken aan het werk van, zo
weinigen", heeft Winston Churchill in
de oorlog eens gezegd. Met een variant
op deze gevleugelde woorden zou hen
bij de AHOB's (automatische halve-
overwegbomen) nu kunnen zeggen:
„Zelden wachten zo weinigen zo'n korte
tijd op het passeren van zo velen".
Immers, slechts enkele seconden
wachten hooguit enkele tientallen weg
gebruikers op het passeren van enige
honderden treinpassagiers.
Het is een onmiskenbaar feit dat aan
de ingebruikstelling van de AHOB's
voor het "wegverkeer talloze voordelen
verbonden zijn: namelijk besparing aan
tijd en dus aan geld. Deskundigen van
de Spoorwegen hebben 'berekend dat bij
een gelijkmatige verdeling van het ver
keer op een bepaalde weg, waarin een
AHOB is geïnstalleerd, een besparing
van de wachttijd van 75 '/o optreedt.
Hierdoor is het aantal voertuigen dat
vroeger voor een overweg werd opge
houden sterk verminderd.
Deze besparing voor het wegverkeer
'brengt geen verminderde veiligheid met
zich. Integendeel zelfs! Nog te weinig is
bekend dat als het mechanisme van een
AHOB weigert of er bijv. een leiding is
beschadigd, de halve bomen vanzelf
naar beneden vallen en dus het wegver
keer de spoorwegovergang gesloten
vindt.
Wanneer er dus ongelukken bij een
AHiO'B plaatsvinden, zal de oorzaak
of FRUITSCHAAL, vakkundig
opgemaakt, is uw adres:
T. van Strien, Middelharnis
Beatrlxiaan 11 TeK 2767
BRUINISSE
Aanbesteding. Op dinsdag 17 april
zal door of vanwege de hoofdingenieur
directeur van de Rijkswaterstaat in de
Directie Deltawerken zuid, worden aan
besteed het maken van een haven aan
den Osse op Schouwen-Duiveland met
bijkomende werken in de Gemeente
Brouwershaven (Bestek no. 105).
daarvan in eerste en meestal ook in
laatste instantie bij de weggebruiker
zelf moeten worden gezocht. Daarom
vestigd het Verbond voor Veilig Ver
keer er deze maand vooral de aandacht
op, dat de AHOB van de weggebruiker
een veel groter verantwoordelijkheids
besef vraagt dan de traditonele over-
wegbomen. Het lijkt zo gevaarloos om
'bij een AHOB nog even öm de bomen
heen te rijden, om nog net even door
te rijden ook al branden de rode knip
perlichten al, en om wat nog veel
vaker voor komt op te trekken vóór
dat de rode knipperlichten zijn, gedoofd.
Om de als gevolg van deze onachtzaam
heid optredende onbgevallen te helpen
voorkomen, roept 'het Verbond de weg
gebruikers deze maand toe: „Rood
knipperlicht betekent altijd, bij alle
overwegen, onverbiddelijk STOP!".
70Ö
:;ss#Sjs!|''mï;s'',';i»#Ss;a|li|p^^^^^^^
Nog huivert hij, schoon dicht bij het
vuur gezeten, want de kilte van het
holle vertrek 'bekruipt hem.
Geen vrolijke gedachten zijn het, die
zijn hoofd en hart vervullen, zijn ge
laatsuitdrukking is al even somber als
zijn omgeving.
Met een wrevelige zucht komt hij
uit zijn ineengedoken houding weer
overeirtd. Enige malen loopt hij heen en
weer, staat stil, hervat zijn wandeling.
I>an schijnt 'hij tot een besluit te zijn
gekomen: van achter het gemelde gor
dijn haalt 'hij een winterjas te voorschijn
en een paar schoenen. Hij kleedt zich
om uit te gaan.
In een toiletspiegel, die hij van uit
een schuif in de tafel haalt, monstert
hij zijn voorkomen. De borstel wordt ter
hand genomen, het laatste stofje wegge-
schuierd. Hij wapent zich met de wan
del stok, steekt enkele papieren in de
binnenzak, dooft de lamp, zet de
kachel dicht en daalt de krakende trap
af. De verschillende verdiepingen langs
bereikt hij het portaal, de buitendeur,
de straat.
Stil is het hier, maar weldra bevindt
hij zich in de drukkere buurten, in de
mensenvolte, waar in de lichtzee der
uitstallingen de menigte 'heen en weer
golft.
Niets in houding of kleding verraadt,
dat hij zo pas zijn armelijk zolder ver
trek heeft verlaten. Behoeft ook de
buitenwereld er iets van te weten? Tot
nu toe heeft hij zijn tegenspoed alleen
gedragen en zoveel mogelijk verborgen
gehouden voor anderen, voor vrienden
en kennissen.
Voor 't oog der wereld is Karel Ran-
ders nog dezelfde van voorheen, of
schoon een minder opgeruimde trek op
zijn gelaat ligt en zijn collega's wel
eens, vol belangstelling hebben geïn
formeerd, wat hij toch had.
Hij „had" veel, maar hij wachtte zich
wel, hen er deelgenoot van te maken.
Wat moeilijke maanden waren het, die
'hij had doorleefd na Van Dalems dood.
Zijn toestand mocht verre van roos
kleurig heten. Al spoedig had hij zijn
kosthuis moeten verlaten, want de voor
uitbetaalde huur liep ten einde, en hoe
zou hij de hoge „pension" prijs opnieuw
kunnen storten? Bij een kamerver-
buurster, die een oud herenhuis dat
in vervallen staat verkeerde op wat af
gelegen stand exploiteerde, door de ver
schillende grotere en kleinere vertrek
ken, te verhuren „met of zonder pen
sion", zoals het in haar advertenties
heette, was hij eindelijk voor een prikje
terecht gekomen. Ze had voor mijnheer
nog een geschikte kamer; wel hoog, ziet
u, maar overigens ruim en zindelijk en
stil. En, wat de hoofdzaak was: voor
weinig geld. Mijnheer was heel gemak
kelijk in de kost; als zij maar zorgde,
's'morgens voor een zeer eenvoudig ont
bijt en 's avonds voor wat koffie of thee,
was alles in orde. De weinige pennin
gen, die hem restten, minderden even
wel onrustbarend. In een goedkope res
tauratie verorberde hij 's middags of
's avonds zijn zuinige portie, hoezeer
het hem ook tegenstond, daar te moe
ten verschijnen, maar er was geen keu
ze.
Te ijveriger studeerde hij, maar ook,
hoe veel had hij niet in te halen! En
zo, hard werkende en slecht gevoed,
voelde hij, dat hij het niet zou kunnen
volhouden. Hij voelde zich soms ziek en
ellendig, waarbij de voortdurende kwel
ling, dat ook dit sober leven nog boven
zijn financiële kracht ging, hem vaak
lusteloos en futloos maakte.
De enkele schuldeisers trachtte hij te
ontlopen. Hij was vertrokken, maar had
in zijn pension met opzet geen adres
achtergelaten. En toch verscheen na
verloop van enige weken er één, die
tamelijk dringend betaling vorderde.
Zo werd de toestand steeds nijpend.
Hij had reeds getracht zich tenminste
enige inkomsten te verzekeren: was zich
wezen aanbieden bij een uitgever van
zogenaamde volksromans, in een ontel
baar aantal afleveringen. Een of an
dere Franse roman vanm inder allooi
moest hij helpen „bewerken". Dit be
werken kwam hierop neer, dat hij van
bijvoorbeeld één vel druks, er zes tot
acht of meer moest zien' te fabriceren.
Een afmattend werkje, dat hem erger
nis genoeg bezorgde. Een zin als: „De
'baron verliet het huis," moest uitge
dijd en „vertaald" worden ongeveer als
volgt:
„De baron stond op.
„Hij wierp een blik in de spiegel met
vergulde lijst.
„Hij schelde.
„Een bediende Verscheen onmiddellijk.
„Wat belieft de baron?"
„Mijn hoed en mijn jas, vlug!"
„De bediende bracht het verlangde.
„De baron liet zich de deur openen,
„Hij' steeg de trappen af.
„Hij schreed door de ruime vestibule.
„De portier opende gedienstig de deur
voor hem.
„De baron stapte naar buiten."
Zo leverde één zin er twaalf op; zo
kon het -„verhaal" lopen tot in 't on
eindige. Zo konden de abonné's weke
lijks twee afleveringen minstens beta
len, soms een jaar aaneen. Papier en
druk waren allergemeenst. ,Cadeaus' bij
de 100ste aflevering tegen 'betaling van
„administratiekosten" lokten nog meer
deren in de val.
Zo had hij wat werk bekomen, maar
wat geestdodend, afmattend, versuffend
baantje was het. En hoe luttele inkom
sten leverde het op. Als hij een ganse
avond er aan had besteed, (verloren tijd
voor studie, welke hij op zijn nachtrust
moest verhalen!) was de verdienste in
derdaad allerbedroevendst. Toch hield
hij het werkje aan; 't leverde toch nog
wat op, maar op de duur was het voor
hem niet vol te houden. Hij vergde te
veel van zijn krachten, die toch al niet
zo groot waren. Het bezorgde hem
hoofdpijn, deed zijn ogen vaak bran
den en gloeien.
Bij zijn vroegere vrienden wekte zijn
teruggetrokkenheid in het begin be
vreemding. Allengs w^aren ze met de
oorzaak volkomen bekend. Enige keer
den hem geheel de rug toe, anderen
maakten bedekt of meer openlijk toe
spelingen. Hij moest het wel verdragen:
hij had voorheen wel eens opgegeven
van zijn familie, die „er warmpjes in
zat, al waren het ook plattelanders"; nu
bleek wel voor ieder zijn opsnijderij.
Vrienden in de ware zin van het woord,
had hij niet. Eenzaam was nu zijn be
staan. En zijn toekomst?
Kon hij zijn tentamens met goed ge
volg afleggen, dan had hij ten minste
de kans, zich een min of meer voorde
lige betrekking te verzekeren. Maar.
af en toe twijfelde hij er aan, of hij in
korten tijd zijn schade wel zou kunnen
inhalen. Steunend op Van Dalem, had
hij de laatste tijd een leventje geleid,
waarvan de studie al een zeer onbelang
rijk element uitmaakte. Bovendien, hij
was niet een der meest begaafden; zijn
oude leermeester had het 'bij het rech
te eind gehad. Gewis zou hij, bij ijverige
en volhardandend werken reeds het doel
van zijn studie hebben kunnen bereiken,
maar hoeveel had aan het verviülen
dier voorwaarde niet ontbroken. De
prikkel van de noodzakelijkheid had
zijn scherpte vrijwel voor hem verloren.
Door Van Dalem daartoe eer aangezet
dan er van teruggehouden, had hij zich
een leefwijze aangewend, waarbij de
naam student slechts de eigenaardige en
vergoelijkende aanduiding was van een
die alles deed behalve juist studeren.
Nu was die prikkel scherper dan ooit
komen steken. Maar thans was de taak
oneindig zwaarder geworden.
(Wordt vervolgd)