EIIMfDEn-niEUWS GEZONDER niiKs histoRische schetsen Wal Is dan .beschuit, Punt uit Zelden wachten zo op zo velen ■■■liiiiBMiiiiittliiiiHBii^ llBiilliMliiiBiBiiBIIlM^ iiiriiöiiiiiiiii De werf van Peeman Leidt uw bankzaken v,ó. .e„ FRUITMAND „HET FRUITPALÉIS" 2e blad Vrijdag 13 april 1962 No. 3083 N.V. SLflVENBURG'S BÜHK ||i||p||i|i|i|||||^|:i|^ mmMMM^BL i'l' |i5||iii|iiiiii| ,^|Q:fi|j|l|||||iil|i' ||ji||i|;piSi!|(|||i Zongelyke situatie Atoom krachten Sjeb limini! Het was dus iets mats dat over onze Statenverkiezing in, de maand maart lag. Velerlei redenen daarvoor werden al aangevoerd, maar het komt mij voor dat de critieke verhouding jegens me neer Soekarno, inzake Nieuw Guinea aan de weinige verkiezingsbelangstel ling ook veel schuld heeft, zoals reeds werd geschreven. De situatie is nog steeds zorgelijk en het zenden van troepen derwaarts, waarvoor zelfs twee passagiersschepen zijn gevorderd, vervult menig hart met vrees. Komt het al niet tot een complete oorlog zo zijn er toch bijkometïde aan vallen mensenlevens mede gemoeid. Er veranderd veel in de wereld; het is uit gesloten dat twee landen elkander be vechten. Beginnen er twee dan staat direct heel de wereld in lichtelaaie. Het kleine Nederland heeft weinig meer in te brengen, maar de brutale eis van Indonesië om Nieuw-Guinea gaat toch volkenrechtelijk alle perken te buiten. Intussen zijn wij in de wetenschap zó gevorderd, dat wij atoomkrachten heb ben ontdekt waarmede de oorlogvoeren den wel in staat zijn de wereld te ver woesten eni alle leven te doden. Deze wetenschap is dus van gevaarlijke aard, vandaar het samenspreken bij conflic ten zo lang het maar kan. „Socialisme zonder Atoombom" is als verkiezings leuze goed, maar komt er op neer dat wij de „vijand-met-atoombom" maar nodigen om binnen te stappen. Kon men tot een beperkende en betrouwbare af spraak komen om deze soort energie nooit in een oorlog te gebruiken dan was daar veel voor te zeggen, maar met twee wereldoorlogen achter de rug en met de internationale ervaringen van de laatste 10 a 15 jaren is de hoop op redelijkheid en goede trouw der volke ren wel zeer ingezonken. Met ia zeer wel mogelijk dat de atoom energie voor onze industrieën van gro te betekenis wordt wanneer van olie en steenkool op een andere energiebron zou moeten worden overgegaan. Dat ook ons land gaat mededoen aan de ontwikke ling van kernenergie is niet af te keu ren. Het is een nieuwe krachtbron. Want de ontwikkeling der tijden gaat door. En de uitvindingen zijn op zich zelf niet slecht, maar wij mensen ma ken er een verkeerd gebruik van wan neer het wordt vervolmaakt om de mensen in massa geruisloos uit te roeien. Dat wij nu in „vredestijd" over zulke dingen schrijven en spreken is helemaal niet mooi. Zo als erz o veel niet mooi Is. Over deze ontwikkeling der inter nationale zakert en over de geestelijke inzinking die allerwege te constateren is, welft zich de onveranderlijke Raad Gods. Deze staat voorop. Het is Gods wereld en Hij zal ze leiden naar het einddoel volgens zijn vastgemaakt be stel. David juichte daarover in de 89e Psalm, zoals de kerk des Heeren op grond van Gods beloftenissen juichens- stof heeft," al gaat zij ook door een dal der moerlseziënbomen. Maar ge hoort weinig van een wor stelen met de nood van land en volk aan de Troon der Genade en als ge zo rondom u heenl ziet en ook in eigen hart en leven dan is de vreze Gods ver geweken. En ook is het niet min der waar, dat onze verantwoordelijk heid naast Gods Voorzienigheid blijft bestaan, en dat doet ons toch maar weer tot onszelf inkeren, want de reforma ties moeten in eigen hart en huis be ginnen. 1V Sjeb Limini! „Zit aan mijne rechter hand tot dat Ik uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten", psalm 110 vers 1. Sjeb Limini de gro te dicher en bekeerde Israëliet Da Cos ta heeft aan deze voorzegging van, de glorie van de Middelaar een groot en kostelijk gedicht gewijd. Het spreekt tot de volkeren der wereld, ook tot het Is raël dat de Messias verwerpt. Een paar regels maar daaruit: „Sjeb Limini! Gij zijt gezeten op de troon des Hemels! maar op de aard bewegen zich de goon der wereld en der hel met vers beproefde woede. De zonde wreekt zich aan de zonde, die haar broedde. De omwentelingstoortsvlam op de middeleeuwsche nacht. De menschheid bij dien gloed rijst op en proeft haar kracht aan werken des gewelds, aan werken der ontbinding! Verlichting zonder u, wat wordt zij dan verblinding, o, Licht der wereld, Zon van waarheid en van heil! Of 't menschdom 's hemels ruim of afgronds diepten peil, en beiden ondervraag' om 't Gods geheim te weten het moge Uw woord, uw Naam, uw rijk, uw komst vergeten die komst zal daar zijn als de nachtdief onverwacht! Dat Rijk zal komen als de bliksem ongedacht! Naar dat einde der dingen blijven de weeën der volkeren maar heenwij zen. Maar gelukkig -voor wie God vrezen daar is de belofte: Ik ben met ulieden al de dagen tot aan de voleinding der wereld! Waarnemer HERKINGEN Hinderwet: Op de secretarie van de gemeente Herkingen ligt ter inzage een, verzoek met bijlagen de Lignie's me- chanisatiebedrijf, 1 februariweg 7 te Herkingen, om vergunning tot het op richten, in werking brengen en houden van een inrichting, bestemd voor de ver vaardiging en reparatie van landbouw machines, automobielen en tractoren en constructiewerk. Schriftedlijke bezwaren tegen het ver lenen van de vergunning kan een ieder gedurende 10 dagen na dagtekening van deze bekendmaking inbrengen bij het gemeentebestuur, waar dit verzoek ter inzage ligt. De ingekomen bezwaar schriften worden mede ter inzage ge legd. Mondelinge bezwaren kan een ieder persoonlijk of bij gemachtigde inbren gen op een openbare zitting te houden op 26 april 1962 om 15.00 in het gemeen tehuis. Beroep tegen een beschikking kan la ter o.a. slechts worden ingesteld door: a. een inwoner van een gemeente waar deze openbare kennisgeving is ge-, schied, mits hij in persoon of bij ge machtigde op de bovenbedoelde zit ting is verschenen. b. een andere belanghebbende, mits hij binnen de gestelde termijn schrif telijke bezwaren heeft ingebracht. Hoofdstuk 28 „Joe weet oales toch nog zoe, goed, ee zei een „Menheerse-Rotterdammer", toen ik hem een keer op de markt tegen het lijf liep. „Die Menheersenaers in de verstrooiing" zoeken mekaar nog wel, en er zitten er hier en daar in Rotter dam wel enkelen. Dat zijn die migran ten van toen, toen de visserieë was an 't uut klappen, toen mozze die maensen een goed heen komen zoeken. „Mar al weete ik oales nog zoe goed", die uitdrukking nemen wij maar met een korreltje zoute want ik weet ook maar weinig van de wurft van Peeman of. Maar op Kralingen woont mijn oom en ergens in Rotterdam-Zuid kan ik bij mijn vader ook nog, wel eens wat opdie pen, „Joe bint rapper mit de penne as ik" „mar ik haawe het nog goed in m'n hoat", zei oom, toen ik hem betreffende Peemans' werf enkele bijzonderheden vroeg „Vraag mar op oor!" „Jae, die joon van Peeman is toen verdronke in de Menheerse haevene, bie een verraederlieke windslag vlak voor de Sommerdiekse haevene, ik haawe nog meegeholpe bie de redding, mar 't is niet gelukt, 't Was den tweeden Paeschdag in 1907, ze wazze an 't speu- levaeren geweest,' hie had een eigen jacht je, misschien wel zellef gebouwd, mar, dat weet ik niet zeker, d'r was een bruuloft geweest of een verloving, dus 't was een vrolijk gezelschap in die boat „Memento-Mori" m'n jongen. Hie was zoe wat 24 of 25 jaar, dienk ik. Ik waz ze toen kapitein op de Onderneming, „Mooi Jantje". Mooi Jantje?„Jae, zoe wier die boat genoemd". Hoe oud dat die wurft is?" Ik dienke, dat die wurft zoe wat in 't jaer 1700 zoeveul opgericht is, deur de vader van Iman Peeman, dat kan zo wat wel uutkomme. Mit een „kaep- stander", droaiden ze de schepen d'r op d'r was oak een bok om de masten d'r uut te haelen, 't Mos oallemaelle mit mankracht gebeure want stoommachi nes wazze d'r nog niet voor dat werk uutgevonde. Net zoe as de spille an boord, loape mar in de rondte in douwe mar an de „handspaeken". As dan het schip op de hellinge zat, dan liep Iman Peeman mit de schipper d'r omheen mit een krompasser keurden ze de huud van het schip in keeke ze waer d'r op nieuw gekalefoat of gebreeuwd most worre. Soms kon je mit je duum een ferme pit in de buuk van 't schip douwe zoe rot as et was. Hein Jordaan was den handlanger van Peeman een vaste knechte op de wurft, dat was wel z'n rechterhand. Dan wier het schip flienk schoon gemaekt, mit den' bezem in de luiwaegen, van buuten in van binnen. Van blnnene wier het bun mit riet uutgebrand, om de schulpjes in het wier d'r of te kunnen schrappen. Nee, brand kon d'r niet kom- me 't was oallemaele veul te vochtig. Jae, d'r is oak nog es een schip om- gevalle op de wurft, hoe dat kwam weet ik niet. Dat was „De Goede Hoop", waer Wullem Viskil mee gebleve is, die sloepe had Peeman gebouwd, 't Was een anderhalf master; de voormast mit een stinge, dat scheepje was negentig voet lang, de kleinste wazze zeuventig voet; een voet is elf engelse duum. Een van de Peemans was nae Vlae- ringe geweest om te kieken nae een mo del om zellef een sloepe te bouwen op z'n wurft. Hie 'heit z'n oagen daer goed de kost gegeven, zonder instrumenten om te meten ibrocht t'n het model mee in z'n hoat. Peeman kwam verom uut iVlaeringe mit een bouwplan voor een sloepe die „De Goede Hoop" zou worre". Ik hoa de malle in m'n hoat, mar z'n gat (achterschip) deugt niet", zei Pee man tegen degene, die er belang bie had. En Peeman bouwde precies zoals hij „de malle" in zijn hoofd had vastgelegd, ook met het gat, dat niet deugde. Wat men toen aan theoretische scholing mis te werd ruimschoots gecompenseerd door ervaringskennis en fijngevoelige vaktechniek. Er kwam een nieuw, goed zeewaardig schip van de werf, dat niet via Middelhamis - Sonunelsdyk Kade 5 - Tel. (01870) 22 68 Persoonlijke behandeling' van al uw belangen. onder hoefde te doen voor schepen op andere werven gebouwd. Alle houten schepen maakten gebruik van de werf van Peeman, als ze niet te lang waren; de latere ijzeren sche pen werden in Vlaardingen opgeknapt, die waren over het algemeen te lang. Er was dus daar te weinig levensruimte wat het „dokken" van schepen betreft. Niettemin konden de schepen, die op de werf van Peeman een beurt hadden ge kregen, wat zijn werk betrof weer rus tig het ruime sop kiezen, al waren hou ten schepen zeer moeilijk absoluut wa terdicht te maken. Uit eigen ervaring op de M.D. 11 weet ik nog goed dat er veel gepompt moest worden. Op de middagwacht moesten wij als jongens de pompe lens hou we. Kwam er helder water uit de pomp dan was het niet pluis, dan stond er veel „Een oude visser" water in het schip, maar werd het wa ter vies, dan sloeg de pomp lens. Soms hielpen de matrozen bij het pompen, want voor jongens was dit werk wat te zwaar, maar vroeger keek men niet zo nauw op dit punt. Het was altijd een beetje feestelijk als er een sloepe van de helling, af moest lopen. De Koninginne was er wel nooit bij, maar 't was voor het vissersdorp toch altijd weer een evenement van be tekenis. Men moest op het tieë (tij) wachten aleer de sloepe „of kon loape". Hoe of dat technisch voor elkaar kwam weet ik niet, maar de masten lagen gestreken op het dek en ik weet nog hoe sierlijk het schip van de helling af gleed, het water hevig beroerde en zachtjes op en neer hobbelend in -het water van de kaai z'n element koos. Er was, zoals gezegd, niet veel ruimte maar toch stootte het schip nooit tegen de walkant van het Vingerling aan. Dat experiment kon men gerust aan de des kundige werf en zeelui overlaten. Met de heldere, verse rode menie op kiel, even boven de waterlijn afgeliemd (moed of lieme noemde men dat), het bovendeel van de romp zwart geteerd of geverfd, met het geel of wit geverfde berghout, zag het schip er weer „kelf- jes uut". De witte letters M.D. zoveel vooraan de buitenkant en op de achter steven de naam en plaats van herkomst b.v. „Johanna-Hendrika" Middelhamis. Bij het bekijken van de mooie, koste lijke foto van de werf van Peeman ver- .menigvuldigden de gedachten zich bin nen in mij. Daar zag, ik b.v. het par mantige kiekhuusje boven op het dak van het pakhuis van Kolf, daar zag ik de sloepen, drie „lange tweemasters half opgesjouwd in de kaai liggen. Toen her innerde ik mij weer een van de zonden van mijn jonkheid. „Joe gaet niet in de mast klimme oor!" zei mijn moeder als ik mocht gaan spelen op het Vingerling. Je kon nergens zo fijn spelen als daar om en bij en op de sloepen. ,,Man, mag ik op de sloepe!" riepen wij aan 't ouwe Krientje, die de wacht deed aan boord, 't Ouwe Krientje schud de natuurlijk van nee, zo fel, dat het stenen puupje met het ijzerdraad-ge vlochten dopje heen en weer bengelde in de tandeloze mond. Maar 't ouwe Krientje ging wel eens een bakje doewe in de aohterkajuut en dan zaten wij al in het want. Onweer staanbare aantrekkingskracht ging er uit van die hoattouwen (hoofdwant waarmede de masten geschoord werden) de dwarstouwtjes vormden het trapje om hoger op te gaan. Er is in Neder land geen jongen geboren, die de ver leiding kan weerstaan om aan deze uit nodiging geen gevolg te geven. Eer ik het wist zat ik in de seinbak en zette mijn kousevoeten op de touwladder naar 'boven, mijn klompen stonden op het dek. Bij het zaelingiesder (zaling ijzer, een ronde ijzeren staaf, dwars aan de mast bevestigd) via deze staaf kon ik met mijn handen stevig houvast grij pend aan de katrollen op de platte mast terecht komen. Daar zat ik prinsheerlijk „veilig" want ik had nog houvast. Steeds hoger was het devies, maar ik durfde niet goed en toch wilde ik de steng (stinge) nog „nemen" ihet vaantje in de top moest ik aart tikken, anders was de eer niet gered. Dan kleumde ik mijn armen en benen om de steng, ik was angstig maar moest toch naar boven tot ik eindelijk met het topje van mijn vin ger de onderkant van het vaantje raak te. Zakken, zakken, zacht aan naar be neden op de platte mast. Nog heel even genieten van al het mooie, waar ik toen ver bovuit zat, met m'n.op het plat te van de mast en met mijn rechterarm de steng omhelzend. De Menheerse hae vene, recht als een liniaal getrokken door de groene landerijen en daarach ter 'het Haringvliet met TIen Gemeten, nog verder de eilanden Voorne en Put ten, 'het Spui en de Beijerlanden. Maar ver, heel ver achter de horizon wist ik Rotterdam, die stad zag ik niet, maar een enkele keer was ik er geweest met ons schoolreisje (2 cent per week spa ren) en ik besefte, dat daar „het leven zo krachtig in bruist". Toen keek ik naar beneden om „klae- ransje te maeken" weer onbeschadigd beneden op het dek te komen, mijn klompen stonden er nog, zag ik, maar mijn broek zat met verf van de steng. Ik wendde mijn blikken naar het Vin gerling en schrok met een grote schrik daar stond een groepje mensen en ze keken allemaal mijn kant uit naar bo ven, mijn moeder was er ook bij. Van achter de wastobbe op het kleine plaat sje in de Nieuwe huusjes kon ze juist de toppen van de sloepemasten zien en toen had ze mij ontdekt en had geen rust meer om de luiers schoon de was sen. „Wil joe es gauw nae beneje kom- me, leelijke joon, mar krieg gien onge- lok." riep men ink oor. Heel voorzichtig bereikte ik het dek en mijn klompen en toen ik op het Vingerling belandde pakte mijn Moeder mij bij de arm, ze was 'boos en dat vond ik erg, maar te vens was ze 'blij, dat ik weer veilig en wel op het Vingerling stond. Toen 't ouwe Krientje mij „bij m'n lurven wilde pakken" zei moeder; „Gae joe mar mit mien mee, d'r is nog wat te verhap- schaeren!", want moeder moest de wind er wel onder houden. Later toen ik lid van het mannen koor was zongen wij; Maar wat de Ne derlandse gast. Het beste past. Het bes te past. Is in de mast, Is in de mast. Is in de ma-hast!" En dan dacht ik weer aan deze geschiedenis. „'t Eene is niet los te maeken van 't oare", zei Hansje van 't Aarve altijd als hij mandjes zat te vlechten, daarom laste ik dat verhaaltje van de klim- partij er maar bij in, want deze werf was ook niet los te denken van de vis serij. Zie die stoere mannen maar eens op de foto, die hadden zin in het werk, dat kan men zo zien. Wat ze maakten van die zware binten weet ik niet, ik denk, dat het een gaffel of een giek moest worden. Ze staan erbij van foto graaf schiet op, de spaanders moeten er af vliegen. De kruiwaegen met de mand er op staat er naast, de spaan ders voor de bakkersoven. De werf van Peeman is nu herscha pen in een kolenwerf, ook een nuttige commerciële instelling. Structuurwijzi ging noemt men dat, met een econo mische term 't Kan verkeren" zei Bre- deroode, maar de romantiek is er af al kan men van de romantiek niet eten. Nuöhtere zakelijkheid is ook nodig. Plastic is mooi, kleurrijk en degelijk materiaal, 't kan niet breken of bar sten en Vim kan niet krassen. „Ballon- inargarine was fijn", zongen wij als kinderen, maar boere butter is beter. Echter zijn romantiek en moderne zake lijkheid betrekkelijke begrippen, dat mogen wij nooit uit het oog verliezen. Alles heeft zijn bestemde tijd" zegt de spreukendichter en daar mogen wij het mee doen. 't Zal wel goed zijn. ARJANUS „Never in the field of human con flict was so much owed bij so many to so few, nimmer hadden zo velen zoveel zoveel te danken aan het werk van, zo weinigen", heeft Winston Churchill in de oorlog eens gezegd. Met een variant op deze gevleugelde woorden zou hen bij de AHOB's (automatische halve- overwegbomen) nu kunnen zeggen: „Zelden wachten zo weinigen zo'n korte tijd op het passeren van zo velen". Immers, slechts enkele seconden wachten hooguit enkele tientallen weg gebruikers op het passeren van enige honderden treinpassagiers. Het is een onmiskenbaar feit dat aan de ingebruikstelling van de AHOB's voor het "wegverkeer talloze voordelen verbonden zijn: namelijk besparing aan tijd en dus aan geld. Deskundigen van de Spoorwegen hebben 'berekend dat bij een gelijkmatige verdeling van het ver keer op een bepaalde weg, waarin een AHOB is geïnstalleerd, een besparing van de wachttijd van 75 '/o optreedt. Hierdoor is het aantal voertuigen dat vroeger voor een overweg werd opge houden sterk verminderd. Deze besparing voor het wegverkeer 'brengt geen verminderde veiligheid met zich. Integendeel zelfs! Nog te weinig is bekend dat als het mechanisme van een AHOB weigert of er bijv. een leiding is beschadigd, de halve bomen vanzelf naar beneden vallen en dus het wegver keer de spoorwegovergang gesloten vindt. Wanneer er dus ongelukken bij een AHiO'B plaatsvinden, zal de oorzaak of FRUITSCHAAL, vakkundig opgemaakt, is uw adres: T. van Strien, Middelharnis Beatrlxiaan 11 TeK 2767 BRUINISSE Aanbesteding. Op dinsdag 17 april zal door of vanwege de hoofdingenieur directeur van de Rijkswaterstaat in de Directie Deltawerken zuid, worden aan besteed het maken van een haven aan den Osse op Schouwen-Duiveland met bijkomende werken in de Gemeente Brouwershaven (Bestek no. 105). daarvan in eerste en meestal ook in laatste instantie bij de weggebruiker zelf moeten worden gezocht. Daarom vestigd het Verbond voor Veilig Ver keer er deze maand vooral de aandacht op, dat de AHOB van de weggebruiker een veel groter verantwoordelijkheids besef vraagt dan de traditonele over- wegbomen. Het lijkt zo gevaarloos om 'bij een AHOB nog even öm de bomen heen te rijden, om nog net even door te rijden ook al branden de rode knip perlichten al, en om wat nog veel vaker voor komt op te trekken vóór dat de rode knipperlichten zijn, gedoofd. Om de als gevolg van deze onachtzaam heid optredende onbgevallen te helpen voorkomen, roept 'het Verbond de weg gebruikers deze maand toe: „Rood knipperlicht betekent altijd, bij alle overwegen, onverbiddelijk STOP!". 70Ö :;ss#Sjs!|''mï;s'',';i»#Ss;a|li|p^^^^^^^ Nog huivert hij, schoon dicht bij het vuur gezeten, want de kilte van het holle vertrek 'bekruipt hem. Geen vrolijke gedachten zijn het, die zijn hoofd en hart vervullen, zijn ge laatsuitdrukking is al even somber als zijn omgeving. Met een wrevelige zucht komt hij uit zijn ineengedoken houding weer overeirtd. Enige malen loopt hij heen en weer, staat stil, hervat zijn wandeling. I>an schijnt 'hij tot een besluit te zijn gekomen: van achter het gemelde gor dijn haalt 'hij een winterjas te voorschijn en een paar schoenen. Hij kleedt zich om uit te gaan. In een toiletspiegel, die hij van uit een schuif in de tafel haalt, monstert hij zijn voorkomen. De borstel wordt ter hand genomen, het laatste stofje wegge- schuierd. Hij wapent zich met de wan del stok, steekt enkele papieren in de binnenzak, dooft de lamp, zet de kachel dicht en daalt de krakende trap af. De verschillende verdiepingen langs bereikt hij het portaal, de buitendeur, de straat. Stil is het hier, maar weldra bevindt hij zich in de drukkere buurten, in de mensenvolte, waar in de lichtzee der uitstallingen de menigte 'heen en weer golft. Niets in houding of kleding verraadt, dat hij zo pas zijn armelijk zolder ver trek heeft verlaten. Behoeft ook de buitenwereld er iets van te weten? Tot nu toe heeft hij zijn tegenspoed alleen gedragen en zoveel mogelijk verborgen gehouden voor anderen, voor vrienden en kennissen. Voor 't oog der wereld is Karel Ran- ders nog dezelfde van voorheen, of schoon een minder opgeruimde trek op zijn gelaat ligt en zijn collega's wel eens, vol belangstelling hebben geïn formeerd, wat hij toch had. Hij „had" veel, maar hij wachtte zich wel, hen er deelgenoot van te maken. Wat moeilijke maanden waren het, die 'hij had doorleefd na Van Dalems dood. Zijn toestand mocht verre van roos kleurig heten. Al spoedig had hij zijn kosthuis moeten verlaten, want de voor uitbetaalde huur liep ten einde, en hoe zou hij de hoge „pension" prijs opnieuw kunnen storten? Bij een kamerver- buurster, die een oud herenhuis dat in vervallen staat verkeerde op wat af gelegen stand exploiteerde, door de ver schillende grotere en kleinere vertrek ken, te verhuren „met of zonder pen sion", zoals het in haar advertenties heette, was hij eindelijk voor een prikje terecht gekomen. Ze had voor mijnheer nog een geschikte kamer; wel hoog, ziet u, maar overigens ruim en zindelijk en stil. En, wat de hoofdzaak was: voor weinig geld. Mijnheer was heel gemak kelijk in de kost; als zij maar zorgde, 's'morgens voor een zeer eenvoudig ont bijt en 's avonds voor wat koffie of thee, was alles in orde. De weinige pennin gen, die hem restten, minderden even wel onrustbarend. In een goedkope res tauratie verorberde hij 's middags of 's avonds zijn zuinige portie, hoezeer het hem ook tegenstond, daar te moe ten verschijnen, maar er was geen keu ze. Te ijveriger studeerde hij, maar ook, hoe veel had hij niet in te halen! En zo, hard werkende en slecht gevoed, voelde hij, dat hij het niet zou kunnen volhouden. Hij voelde zich soms ziek en ellendig, waarbij de voortdurende kwel ling, dat ook dit sober leven nog boven zijn financiële kracht ging, hem vaak lusteloos en futloos maakte. De enkele schuldeisers trachtte hij te ontlopen. Hij was vertrokken, maar had in zijn pension met opzet geen adres achtergelaten. En toch verscheen na verloop van enige weken er één, die tamelijk dringend betaling vorderde. Zo werd de toestand steeds nijpend. Hij had reeds getracht zich tenminste enige inkomsten te verzekeren: was zich wezen aanbieden bij een uitgever van zogenaamde volksromans, in een ontel baar aantal afleveringen. Een of an dere Franse roman vanm inder allooi moest hij helpen „bewerken". Dit be werken kwam hierop neer, dat hij van bijvoorbeeld één vel druks, er zes tot acht of meer moest zien' te fabriceren. Een afmattend werkje, dat hem erger nis genoeg bezorgde. Een zin als: „De 'baron verliet het huis," moest uitge dijd en „vertaald" worden ongeveer als volgt: „De baron stond op. „Hij wierp een blik in de spiegel met vergulde lijst. „Hij schelde. „Een bediende Verscheen onmiddellijk. „Wat belieft de baron?" „Mijn hoed en mijn jas, vlug!" „De bediende bracht het verlangde. „De baron liet zich de deur openen, „Hij' steeg de trappen af. „Hij schreed door de ruime vestibule. „De portier opende gedienstig de deur voor hem. „De baron stapte naar buiten." Zo leverde één zin er twaalf op; zo kon het -„verhaal" lopen tot in 't on eindige. Zo konden de abonné's weke lijks twee afleveringen minstens beta len, soms een jaar aaneen. Papier en druk waren allergemeenst. ,Cadeaus' bij de 100ste aflevering tegen 'betaling van „administratiekosten" lokten nog meer deren in de val. Zo had hij wat werk bekomen, maar wat geestdodend, afmattend, versuffend baantje was het. En hoe luttele inkom sten leverde het op. Als hij een ganse avond er aan had besteed, (verloren tijd voor studie, welke hij op zijn nachtrust moest verhalen!) was de verdienste in derdaad allerbedroevendst. Toch hield hij het werkje aan; 't leverde toch nog wat op, maar op de duur was het voor hem niet vol te houden. Hij vergde te veel van zijn krachten, die toch al niet zo groot waren. Het bezorgde hem hoofdpijn, deed zijn ogen vaak bran den en gloeien. Bij zijn vroegere vrienden wekte zijn teruggetrokkenheid in het begin be vreemding. Allengs w^aren ze met de oorzaak volkomen bekend. Enige keer den hem geheel de rug toe, anderen maakten bedekt of meer openlijk toe spelingen. Hij moest het wel verdragen: hij had voorheen wel eens opgegeven van zijn familie, die „er warmpjes in zat, al waren het ook plattelanders"; nu bleek wel voor ieder zijn opsnijderij. Vrienden in de ware zin van het woord, had hij niet. Eenzaam was nu zijn be staan. En zijn toekomst? Kon hij zijn tentamens met goed ge volg afleggen, dan had hij ten minste de kans, zich een min of meer voorde lige betrekking te verzekeren. Maar. af en toe twijfelde hij er aan, of hij in korten tijd zijn schade wel zou kunnen inhalen. Steunend op Van Dalem, had hij de laatste tijd een leventje geleid, waarvan de studie al een zeer onbelang rijk element uitmaakte. Bovendien, hij was niet een der meest begaafden; zijn oude leermeester had het 'bij het rech te eind gehad. Gewis zou hij, bij ijverige en volhardandend werken reeds het doel van zijn studie hebben kunnen bereiken, maar hoeveel had aan het verviülen dier voorwaarde niet ontbroken. De prikkel van de noodzakelijkheid had zijn scherpte vrijwel voor hem verloren. Door Van Dalem daartoe eer aangezet dan er van teruggehouden, had hij zich een leefwijze aangewend, waarbij de naam student slechts de eigenaardige en vergoelijkende aanduiding was van een die alles deed behalve juist studeren. Nu was die prikkel scherper dan ooit komen steken. Maar thans was de taak oneindig zwaarder geworden. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1962 | | pagina 5