EiüvrfDErt-niEuws
e sluikeR
Luih
er
i
i
Luther, Lutheri
waar ben je?
Nog witter...
stralend vifit..,
i
De Hongaarse opstand
lijkt vergeten
i
Vrijdag 30 oktober 1959
No. 2840
HERVORMINGSDAG
P^^OGUHi Baby-huïdje
rTBABYDERMKS
r'
Vervolgverhaal
24
door W. Schippers
3e blad
Oktobermaand herdenkingsmaand
Lutherdag op 31 oktober
Europa en Amerika en Luther
De Afscheiding van 1834.
Pe herfst vangt nu zichtbaar aan. Na
een mooie zomer en een schone over-
ng tot het najaar, vallen nu bloem
en blad en ruist een fris windje over
veld en wegen, over daken en dijken.
OHtober, en de kachel heeft alweer ge
brand. Wij krijgen een idee van de win
tertijd en er ontstaat weer iets van de
winterse huiselijkheid, waarvoor Hol
land bekend is en die bij voorbeeld in
Amerika veel minder beleefd wordt.
Maar waarom Amerika ter sprake ge
bracht? Het is een jong land en Europa
is oud. Hier in Europa is geschiedcjiis
gemaakt van vele eeuwen; hier heeft
ije jonge mensenstam haar kinderen ge
zonden.
En dan ons eigen landje!
Er is al wat voorgevallen!
Roemrijk is onze geschiedenis om het
geen God deed en schonk. Hier is het
licht des Evangelies op de kandelaar ge
zet, en nog schijnt het, onder veel ge-
brelts, en nodigt het volk in de weg des
verstands te treden; hoort, en uwe ziel
;al leven!
Olctober heeft een paar herdenkings-
iagen. Die, waarop alle protestanten
samenstemmen mits in de drukte van
het leven niet vergeten is de 31e ok
tober, de Lutherdag. Het is jammer dat
niet veel méér de avond van die dag
ons samenroept rond het Woord, om te
horen wat God in Luther schonk om de
Kerlc weer vrij te maken van Rome's
Itnellende banden. En waarin Luther
ook moge achtergebleven zijn in de ont-
wililteling van zijn theologie, wij eren
in hem toch de bijzondere knecht des
Heeren, die zo machtig getuigde voor de
ware Icennis en dienst Gods en door
wiens woord en pen zovelen tot beke
ring gekomen zijn. Hij gaf het volk
weer een Bijbel, niet in Latijn, maar in
Duits, nu konden zij er allen in lezen!
En ze deden het ook. Ge had er wel
eens bij willen zijn als dat dierbare
Boek toen op tafel kwam. Daar hoor-
1 ze in eigen taal de sprake Gods. O
allen gij dorstigen, komt tot de Wate
ren. Al waren uwe zonden als scharla
ken, Ik zal ze maken als witte wol.
En ook uit Jesaja: Hij had geen ge
daante noch heerlijkheid, dat wij Hem
zouden begeerd hebben.
Dat was dan wat anders dan een
schilderij in de kerk, waarop Christus
het kruis draagt, met een verlicht cir
keltje boven Zijn hoofd.
In vele aanvechtingen en beroerin-
en heeft Luther Godskennis en zelf
kennis verworven. En daaruit kon hij
ook anderen uitnemend verstaan en
vertroosten. Een arme, gejaagde ruste-
oze ziel kon bij Luther terecht. Niet om
op Luther te rusten, maar om verwe-
en te worden naar de levende God.
od die helpt in nood, is in Sion groot.
aar wist Luther echt van mee te pra-
en.
Hij weet van ons nu niet meer af.
an zou hij maar leed dragen. Om on-
e laksheid. Om de verbastering van
ijn leer in zijn eigen kerk. Om de toe-
emende macht van Rome. Om de on-
erdrukking in Spanje en Zuid Ameri-
a, waar de verenigde volken maar niets
egen doen. Zelfs Amerika verroomst;
e kerk van Rome maakt daar grote
orderingen. En er komt een stroom
elds uit het rijke Amerika naar Rome.
"rampachtig houdt daar een meerder-
eid noodgedwongen vast aan de Pu-
lic School: de Openbare school. Wie
ets aparts wil moet zijn school volledig
elf betalen; men kent er geen subsidie
oor Bijzondere scholen zoals bij ons.
n waarom niet? Omdat men vreest
at dan de roomsen met de buit gaan
trijken; dan is er geen houden meer
an.
En natuurlijk, wanneer de anderen,
ie niet-rooms zijn en het ook niet wil-
en worden, in één machtige phalanx
ptrokken met het Woord Gods tot ba-
er; ja, wie weet hoe 't liep. Met een
evend beginsel tilt ge de wereld uit
aar voegen. Maar helaas er is daar
eel godsdienst, maar weinig die naar
e Schriften gericht is. Dezen verkeren
erk in de minderheid. Amerika is
ederland niet. En wij zijn hier te lan-
e al zo slap. Eigenlijk moeten wij blo-
en als we Luther of Calvijn vernoe-
"en....
En dan zegt oktobej nog iets. Tot ons
hier in Nederland. En ook nog tot som
mige staten en steden in Amerika. De
Afscheiding van 1834. Die begon in het
Groningse Ulrum onder ds. Hendrik de
Cock. En die mensen werden zo onder
drukt, dat zij van smart en angst en
razende armoede naar Amerika trok
ken; met ds. van Raalte naar de grote
wouden van Michigan!
Vooral onze jonge mensen moeten dit
weten en er zich eens in verdiepen. Er
gaat een belangrijke sprake van de ge
schiedenis uit. Velen in Holland weten
iets van Afscheiding en van de trek
naar Amerika. En de nageslachten van
die trekkers in Amerika weten óók van
Nederland.
Maar, allo, volgende maal verder.
Waarnemer.
Rond 31 oktober 1959 mogen wij deze
roep zeker wel doen horen. Het gaat
n.l. bij deze mijlpaal in het protestants-
kerkelijke leven ook om de man, da
persoon, die de reformatorische daad
verrichtte en zijn woord deed dreunen,
zij het door de enorme stuwing van de
stormwind des Geestes, die door zijn
leven woei!
Op de genoemde en gedenkwaardige
datum van het jaar 1517 zien wij Luther
gewapend met zijn hamer (letterlijk en
figuurlijk!), voortsnellen naar de slot
kapel te Wittenberg. Daar slaiat hij
(weer letterlijk en figuurlijk!), de spij
ker op de kop. Zijn 95 stellingen zijn
in een minimum van tijd allerwege ver
spreid, gelezen en besproken en, door
alle kloostergangen, kathedralen en
kerkelijke vergaderzalen dreunt zijn:
Sola Scriptura, Sola Gratia, Sola Fide!
Alléén het Woord. Alléén uit genade.
Alléén door het geloof. Maardat
dan ook alléén!
Deze machtige hamerklop klonk dus
eerst op de deur van de roomse kerk,
maar daarna, óók op de deur van, de
kerk der reformatie! 't Was in de crisis
jaren 15221525, de tijd, waarin de be
slissing viel ten aanzien van de vraag
of de reformatie haar beginsel trouw
zou blijven dan wel terug zou vallen
op de lijn der middeleeuwse mystiek en
wettische stromingen. Dr. A. van den
End vertelt ons daar iets van in het
tijdschrift „Theologia Reformata" jrg.
1, no. 1/2, waarin hij „enkele opmerkin
gen bij Lutherse controverse (twist
punt met Karlstadt" maakt. Hij wijst
ons in dat artikel op een stroming, de
Schwarmerei (geestdrijverij, waarmee
ook Karlstadt verwantschap toonde),
die de reformatie poogde te verinner
lijken en leerde, dat de Geest buiten
het Woord en de sacramenten om. Zijn
werk doet. Fel waren Luthers uitspra
ken en geschriften tegen deze dwalin
gen in eigen boezem, wijl deze de
gronden der reformatie aantastte. Op
blz. 43 komt dr. van den End tot deze
conclusie: „Karlstadts opvatting is niet
minder dan een fundamentele verloo
chening van de „articulus stantis et ca-
dentis ecclesiae": de „justificatio sola
fide". (D.i. een fundamentele verlooche
ning van de leer, waarbij de kerk staat
of valt, n.l.: de rechtvaardiging door
het geloof alléén).
Beide kerkformaties, Rome èn die der
reformatie, moesten dus onder Luthers
roede doorgaan!
Van dit zijn eerste optreden verna
men wij reeds op de schoolbanken in
onze prille jeugd en wij hopen op die
deur, waarachter Rome's dwalingen
nog steeds hoog liggen opgestapeld, in
navolging van Luthér en in waarachtige
liefde, door te blijven hameren. Denk,
van kerkelijke zijde, aan het Herderlijk
Schrijven van de Generale Synode der
Nederlands Hervormde kerk betreffen
de de Rooms-Katholieke Kerk in 1950.
Maar hoe staat het bij ons ten op
zichte van dat tweede optreden van
Luther? Wordt dat door zeer velen niet
al te veel uit het oog verloren, hetzij
dat men blind is voor de gevaren in
eigen boezem, óf dat men al te één
zijdig het oog gericht houdt op de vij
anden van buitenaf?
Wie durft de punt van het reformato
rische zwaard vandaag op eigen borst
te zetten en, evenals Luther, door te
stoten in het zieke lichaam van ons al
ler „moeder", de Kerk der Hervorming?
Wij zeggen met nadruk niet de Her
vormde Kerk, maar de Kerk der Her
vorming! Wie durft de hamer te laten
dreunen op eigen kerkdeuren, waar
achter de verdeeldheid, zelfgenoeg
zaamheid, eigengerechtigheid en vrome
rivaliteit (ijverzucht), metersdik liggen
opgestouwd? Wie durft de moker op te
heffen om de gouden kalveren in
het Noorden en in het Zuiden" te ver
brijzelen en de door vleselijke vroom
heid eigen opgetrokken kerkmuren te
slechten?
Dat is nodig! Zéér dringend zelfs! Om
meer dan één reden!
„Moeder, ik klaag U aan!"
Dat is de titel van het boek van ds.
Hegger, een ex-priester. Hij wijst voor
al zijn roomse lezers op de dwalingen
in de R.K. Veel protestanten lezen ook
het boek. Ze schudden, oprecht ge
meend, bedroefd het hoofd en roepen:
wat erg!, wat erg! Maar laten deze
protestanten niet vergeten een blik te
werpen op eigen „moeder", in
wier schoot ze werden geboren
en opgevoed! Slechts één oog
opslag doet roepen: „Het gan
se hart is. mat. Van de voet
zool af tot het hoofd toe is er
niets geheels aan haar; maar
wonden, striemen en etter
builen! (Jes. 1 vers 5, 6).
Een insider, prof. dr. J. Se-
verijn, geeft ons in zijn arti
kel ,,CalviJn en de kerk" in
het reeds geciteerde tijdschrift
jrg. II, no. 3, blz. 150, 151, een
zeer duidelijke situatieteke
ning van het huidige kerke
lijke leven. Hij zegt: „Thans
begint dr. Feenstra de inlei
ding van zijn onlangs versche
nen boek: „Geboren uit de
maagd" als volgt: „De tijd,
waarin de twaalf artikelen
van ons algemeen, ongetwij
feld en christelijk geloof met
terdaad door elk, die op de
christennaam prijs stelde,
werden aanvaard, ligt reeds
ver achter ons. Gedurende de
laatste eeuwen is ook het oude
credo der christelijke kerk
voorwerp geworden van felle
kritiek." „Het is", zo vervolgt
prof. S. en het vetgedrukte is
van ons,
„Het is waar en het tekent de kerke
lijke situatie van onze tijd, welke a.h.w.
de ware kerk begraven ziet onder de
stofwolken van ongeloof, eigengerech-,
tigheid en hoogmoed. Mede in de ont
stellende verdeeldheid zelfs onder dege-'
nen, die de reformatorische belijdenis
nog onderschrijven, zoals zij daar ligt,
treedt een staat van verval aan de dag,
die aan ondergang doet denken en met
vrees herinnert aan een woord van
Calvijn, dat wij hier laten volgen:
„Maar zodra in de burcht der religie
de leugen is binnengedrongen, de
hoofdsom der noodzakelijke leer is ver
basterd en het gebruik der sacramenten
is tenedergestort, volgt ongetwijfeld de
ondergang der kerk, evenals het met
het leven van een mens gedaan is, wan
neer zijn hals doorboord is, of zijn in
gewanden dodelijk gewond zijn".
Waar is de dienstknechtsgestalte, het
slaaf-zijn van Christus, de enige Heere,
en daarom ook het slaaf-zijn van de
ander? Overal binnen het protestantse-
blok wordt, met meer of minder trom
petgeschal, het den volke als op span
doeken verkondigd: Luther! Calvijn!
Zwingli! En meerdere van die schoon-
klinkende leuzen! Doch is dit, dieper
gezien, niet slechts een strijden om de
voorrang, wie de meeste, zuiverste en
voornaamste is? Ook hier geldt: niet:
wat zegt Calvijn, Luther of Zwingli?,
maar: Sola Scriptura! Wat zegt God in
Zijn Woord. En denk dan eens aan
Filipp. 2 3, 4 „Doet geen ding door
twisting of ijdele eer, maar door oot
moedigheid achte de één de ander uit-
nemender dan zichzelven. Een iegelijk
zie niet op het zijne, maar op hetgeen
der anderen is. Dat gevoelen zy in U!
Ons dunkt, dat de bovenvermelde si
tuatietekening van het huidige kerke
lijke leven, gegeven door een ervaren,
in- en door het kerkelijk leven ver
grijsde specialist, als prof. dr. J. Seve-
rijn, voldoende is om te beweren, dat
het dringend nodig is het reformato
rische zwaard te stoten in het zieke
lichaam van ons aller „moeder" en de
moker op te heffen om de door vlese
lijke vroomheid eigen opgetrokken
kerkmuren radicaal te slopen. Niet om
pijn te doen, te doden of te ruïneren,
maar om te genezen en op te bouwen,
voor het te laat is! Wanter is méér!
Prof. dr. W. Banning heeft dit jaar in
de „Kerk en Wereld reeds" een boekje
uit doen komen onder de titel „Kerk
en Communisme". Een boekje, dat o.i.
vooral gelezen moet worden door dege
nen, die zich binnen de veste van de ge
reformeerde gezindte bevinden en vei
lig wanen. Banning wijst in zijn boekje
op de opmars van het Communisme, als
wereldmacht, dat met zijn universele
boodschap van heil en vrijheid, wel
vaart en vrede door vernietiging van
kapitalisme, imperialisme, kolonialisme
zo'n geweldige weerklank vindt, dat
binnen een halve eeuw één derde van
de wereldbevolking onder haar beslag
heeft, blz. 115. Verder zegt B. op blz. 98
„Het Communisme heeft nog nergens
zijn principieel atheïsme en anti-chris
telijk karakter gewijzigd". Laat ons dit
gezegd zijn!
Voorts merkt Prof. Banning er in zijn
inleiding op, dat er ook nog zo iets is
al het Arabisch nationalisme. De leiders
daarvan, Arabische intellectuelen
zien met bewonderende verwachting op
tot het Russische communisme en ha
ten het Westen, óók het Christendom!
Dit moge blijken uit wat ds. B. W. C.
Gramberg, sinds 1952 predikant van de
Presbyterian Church, Kandy, Ceylon,
opmerkt in zijn artikel „Herlevend
Boeddhisme", Wending, jrg. 14, no. 7,
blz. 489. Hij schrijft: „Het verweer te
gen het christendom, dat een zestig
jaar geleden niet meer was dan een on
willekeurige reactie tegen locale zen-
dingsarbeid, is nu geworden tot een
fanatieke bestrijding." En wanneer hij
schrijft over de recente overgangen
naar het Boeddhisme, dan wijst hij ons
op een zekere dr. Ambedhkar die een
tijdlang onder invloed stond van Stan
ly Jones en er ernstig over dacht om
christen te worden. Maar de verdeeld
heid van het christendom en het feit,
dat het geen ernst maakt met de ge
lijkheid van allen, bleken voor deze
Hindoe een onoverkomenlijke hinder
paal. Sindsdien is hij steeds meer de
kant van het Boeddhisme uitgegaan en
op 14 oktober 1956 heeft hij tenslotte
officieel verklaard, dat hij Boeddhist
werd, en dat men hem 200.000 outcaste
(verworpelingen, paria's) diezelfde stap
deden.
Zullen wij óók dat niet vergeten!
„Het Westen (wat men vaak vereen
zelvigd met het Christendom!) heeft de
wereld in een reeks oorlogen gestort en
is te zeer verdeeld".
Deze aanklacht van de steeds meer
ontwakende Oosterse volken tegen het
Westen, moge ons wakker schudden en
tot bezinning en zelfcritiek nopen!;
moge ons doen roepen: „Verzoen de
zware schuld, die ons met schrik ver
vuld; bewijs ons eens genade".
Nu ik, temidden van het noodweer
dezer wereld, ziende op de verdeeld
heid binnen de Kerk der Hervorming,
het oprukkend communisme en het ont
waken van de Oosterse volken, sta bij
de mijlpaal 31-10-'59 verneem ik toch
óók gelukkig nog reformatorische klan
ken. Men schrijft en spreekt over
Luther. Men citeert lange reeksen uit
zijn werken. Het is voortreffelijk!
Maarwaar is de man, de persoon?
Zag ik hem soms onlangs op een grond
vergadering van de Ned. Herv. kerk in
de figuur van dstoen deze op
een o.i. magistrale wijze het syn. rap
port: Handreiking voor het gesprek der
richtingen in de Ned. Herv. kerk, in
leidde? Of ontdekte ik hem soms in de
persoon van dsde man met zijn
stoere kop, vlammend oog en felle uit
daging?
Misschien zijn deze mannen toch nog
van een te klein formaat. Hoe het zij,
ik hoor je wel Luther, maar ik zie je
niet. Waar zit je toch? Kom spoedig te
voorschijn om eens weer orde op zaken
te stellen binnen de Kerk der reforma
tie. Sla er maar weer met je hamer op!
Stoot met het tweesnijdend zwaard
dóór, voor het te laat is! Laat je stem
weer rollen door de collegezalen, ker
kelijke grond- en topvergaderingen, op
de kansels en in de huizen en laat je
moker maar neerdreunen op de dierba
re, heiligdommen van vleselijke vroom
heid! Roep het volk in al zijh geledin
gen opnieuw toe: Sola Scriptura!, Sola
Gratia!, Sola Fide! Alléén het Woord!
Alléén uit genade! Alléén door het ge
loof! Maardat dan ook alléén! En
ten volle!!
Moge God daartoe de stormwind des
Geestes doen opsteken binnen de Kerk
der Hervorming!
Ik zoek Luther, de man, de persoon,
die het zo geweldige, gecompliceerde,
kerkelijke vraagstuk tot een oplossing
moge brengen, daarbij voorgestuwd, als
weleer, door de stormwind des Heiligen
Geestes! Daarom roep ik rond 31 okto
ber 1959 met luider stem: „LUTHEE,
LUTHER, waar ben je?"
N.
23 oktober was het drie jaar geleden
dat de Hongaren in opstand kwamen
tegen de communistische dictatuur. De
tijd vliegt snel en doet veel vergeten.
Zo is het ook met de heugnis van de
dappere opstand van het Hongaarse
volk tegen de vreselijke onderdrukking
van het communistisch regiem. Het
schijnt of dit alles door de vrije landen
van het Westen wordt vergeten. Wie
had het drie jaar geleden kunnen den
ken dat Chroestsjow de gast van presi
dent Eisenhower zou zijn? Dat hij op
uitnodiging van president de Gaulle
Parijs zal bezoeken? Het schijnt wel
dat het Westen de- vreselijke terreur
en het bloedvergieten bij het neerslaan
van de Hongaren geheel vergeten is.
Het waren toch Russische straalja
gers en tanks die het vuur op de Hon
gaarse arbeiders openden. Door het ro
de leger van Rusland werd de Hon
gaarse opstand in bloed gesmoord. En
nu drie jaar na het dempen van de op
stand lijkt de kans om de vrijheid te
rug te krijgen verder verwijderd dan
ooit. De vrijheid die drie jaar geleden
scheen te wenken is ondergegaan in een
uitzichtloze onderdrukking van het
Hongaarse volk. Door de Russische
communisten is een politiestaat in het
leven geroepen onder premier Ferenc
Muennick en onder de partijleider Ja-
nos Kadar. Wreder nog is het bewind
dan voor de oorlog. De Russische ge
heime dienst leidt het Hongaarse po
litieapparaat dat zodanige maatregelen
treft dat hernieuwde opstand of zelfs
maar demonstratie tegen de dictatuur
onmogelijk zijn geworden.
In doffe verslagenheid en uitzichtloos
leidt het Hongaarse volk zijn leven on
der de harde maatregelen van het com
munistisch geweldsysteem. Naar be
trouwbare gegevens melden zijn in de
drie jaren na de mislukte opstand niet
minder dan 2000 Hongaren doodgescho
ten omdat ze hadden deelgenomen aan
de revolutie. En naar op grond van ge
gevens aangenomen kan worden zitten
in verschillende delen van het land
40.000 anti-communisten in gevangenis
sen of concentratiekampen. En nog
schijnt er geen eind te komen aan de
communistische wraak want naar wes
telijke persberichten weten te melden
zijn in recente tijd meer dan dertig
personen gevangen genomen en geëxe
cuteerd omdat ze deel hadden genomen
aan de vrijheidsstrijd.
Het lot der Hongaren is wel zeer
hard. Het communistisch regiem heerst
er met de uiterste gestrengheid. Aan
het verkrijgen van de vrijheid kan niet
worden gedacht. Daarvoor hebben de
communistische machthebbers van
Hongarije en Rusland de boeien te vast
gesmeed. En het Westen is al dat leed
vergeten. De gedachtenis aan het lij
dende Hongaarse volk schijnt wel uit
gewist. Van het Westen heeft Hongarije
geen hulp te verwachten. Het Westen
wisselt bezoeken uit met de communis
tische geweldhebbers. Die in Hongarije
hebben laten zien wat van hen te ver
wachten is. Geweld en onderdrukking.
Wel vergeten maar toch blijft Hongarije
een voorbeeld van wat de volken heb
ben te verwachten zo het communisme
de overhand krijgt.
v^pv >/Trv ï^tTv VTTV VOV S/TTS.P ^/T>i/>/üN^ •Ov vTrv i/'CTv •Ov Vov «'Ov VCrO Vffv
De monnik die, door Gods genade uitverkoren,
de hechtheid sloeg uit Rome's fundament
en voor des Heeren Kerk een nieuwe dageraad deed gloren.
Gods Geest herschiep hem tot een zuiver instrument.
Gewapend met het eeuwig en onfeilbaar Woord des Heeren
streed hij zijn grootse kamp in heil'ge heldenmoed.
Getuigend dat Gods Kerk alleen zal triomferen
door het geloof in 's Middelaars reddend bloed.
Geen roem en eer gewerd de held der Reformatie
doch vuige smaad, vervolging, hoon en spot.
Maar in de rechtszaal klonk door Godes gratie
zijn trouw belijden: „Mijn vaste burcht is God".
God schonk door hem het licht na duis'tre nacht.
En nu het einde aller eeuwen ras genaakt
klinkt nog zijn stem tot ons geslacht:
„Gij kinderen der Reformatie: Waakt!"
L. Kats
i
S.T3S* v'ÜV v^OS. s^üV>/TjV v'TTv %/CTv s/^Bv %/üV>^^ >^sJ V^v V^«J V^*J ti'^V t^^J
!Jsen, duizendmaal neen, niemand zou
Weten, wat de rijke, door velen om
f" voorspoed benijde reder, oud ge-
8«t had voor zijn tijd; niemand, ook
Miaan Nitzema niet, die toch al wist,
Andries de Gorter de enige broer
zjjn vader geweest was en voor wie
j, ^'^tenschap geen waarde scheen te
^t alles ging hem door het hoofd en
^W zijn oog rustte op het reeds door
to j getekende gezichtje van zijn
«egdochter, die hij liefhad als een
em- dreunde een
jn m zijn oor: „Neen, niemand zal het
"|n. maar God weet het."
de doen,
'e h zachte stem van Juultje,
haT^ vraag herhaalde, en de reder
e h °P.."^t zijn sombere mijmering,
j?.?"! tijd en plaats deed vergeten.
ntoi*^^ daar juist bij mij op het
'en poosje met hem
.Praten, maar hij was gekomen
"W uitdrukkelijk verzoek, anders
was hij veel liever bij de oude Rude-
man op de Bato gebleven."
„Waarom heb je hem niet eens mee
gebracht naar hier, Andries?" vroeg
moeder Katrien met licht verwijt in
haar stem, „me dunkt, dat men iemand,
die in tijd van nood zijn leven voor ons
op spel zette, toch wel gastvrijheid mag
bewijzen. Bovendien", ging moeder Ka-
trien als tot zichzelf sprekend voort,
„kwam het bij net voor, alsof die jon
gen mij niet vreemd was, en ik kon de
gedachte maar niet kwijtraken, dat hij
toch zo sprekend op onze Arjaan leek."
Andries de Gorter zei eerst niet veel,
maar toen hij merkte, dat zijn vrouw
niet tevreden was, ging hij voort:
„Ik heb een voorstel gedaan, zo mooi,
dat het door ieder ander met beide han
den zou zijn aangenomen, maar Nitze
ma wees het lachend van de hand en
toen ik bij hem aandrong, bleef hij op
zijn stuk staan met al de koppigheid
de Friezen eigen.
„Ik had hem schipper willen maken
op de Prins Frederik en als het jacht
in de haven lag, had hij mij kunnen
helpen op het kantoor of voor mij op
reis kunnen gaan; in ieder geval had
ik werk genoeg voor hem gehad.
„Hij wilde echter niet," ging de reder
voort, en er klonk zulk een sombere
bitterheid in zijn stem, dat zelfs het
zieke meisje hem met enige verwonde
ring aanstaarde.
„En waarom weigerde hij zulk een
mooi voorstel?" vroeg moeder Katrien,
„hij moet daar toch een bepaalde reden
voor hebben, dunkt mij."
„Die had hij ook," antwoordde de re
der, „hij noemde mijn aanbod prachtig,
maar heeft het uitstekend naar de zin
bij Rudeman, bij wie hij een tehuis
vond. Hij wil hem in geen geval in de
steek laten, zelfs niet, toen ik hem ver
zekerde, dat de oude man een volsla
gen knecht aan boord kon nemen en ik
zou zorgen, dat hij steeds voldoende
vracht kreeg. De jonge man bleef bij
zijn besluit en wees alle beloning voor
zijn hulp bij de storm van de hand,
door te zeggen, dat zulke dingen niet
moeten worden beloond, omdat iedere
schipper, die er toe in staat is, moet
helpen, waar hij kan. Dat is de onge
schreven wet voor het varensvolk van
iedere natie.
„Toen is hij vertrokken naar de twee
mensen, die hij meer liefheeft, dan me
nig zoon zijn eigen vader of zuster."
Op dit ogenblik kreeg Juultje weer
een hoestbui en toen ze eindelijk uit
geput terugzonk in de kussens en moe
der Katrien met een doek haar mond
afveegde, bleven er rode vlekken ach
ter op de doek. Het was Andries de
Gorter te moede, alsof de doodsengel
reeds boven het bed van zijn pleegdoch
ter zweefde.
Nog even kleurde het avondrood met
purperen glans de hoek van de kamer,
waar Juultje van Spangen op haar bed
lag, maar dan verdween die gouden
schijn om plaats te maken voor de
avondschaduw.
„De zon gaat weg en 't wordt donker,
moeder. Bent U er nog en vader
ook?" mompelde de zieke en dan weer:
„'k Ben zo moe, moeder, zou het weer
gaan stormen? Nee, 't is stil en vredig;
hoor, daar zingen de schippers weer zo
mooi: Gods verborgen omgang vinden".
„'t Gaat niet best, moeder; Juul krijgt
weer koorts", fluisterde de reder zijn
vrouw in het oor, waarop zij bevesti
gend knikte en zacht antwoordde: „Ze
sluimert in, Andries, breng even de
hond weg en steek dan de lamp aan; ze
heeft zo 't land aan het donker."
Zwijgend pakte de reder de St. Ber
nard bij zijn halsband, maar de hond
trok onwillig de kop terug; hij wilde
in de kamer blijven, waar zijn jonge
meesteres was. Zijn tegenstand baatte
hem echter niet; wat Andries de Gorter
wilde, moest steeds gebeuren en Kroes
volgde met hangende kop en een laat
ste droefgeestige blik op het bed van
Juultje, zijn meesteres.
De frisse avondlucht deed de reder
goed en toen hij de hond had vastgelegd
voor het hok, liep hij verder de tuin in,
om een ogenblik met zijn gedachten al
leen te zijn.
Na de regen was de avond heerlijk en
de lente geurde om hem heen van bloe
sem en blad. Andries de Gorter was
zich die schoonheid in de natuur echter
niet bewust. Indien het mensenhart vol
is van wroeging en onvrede, gaat de
schoonheid van Gods schepping aan
oog en hart voorbij.
HOOFDSTUK 16
BUITEN ZIJN KOERS
Adriaan Nitzema, die een oud matro-
zenliedje neuriede, scharrelde wat rond
op de Bato. Gisteravond laat waren ze
Terneuzen binnengevallen, na een
voorspoedige reis, en daar het nu za
terdagmorgen was, zou het wel na de
zondag worden, voor men begon met
het lossen van de lading. De reis van
Veere naar Groningen waar men de la
ding turf had ingenomen, en van Gro
ningen naar Terneuzen, was zonder te
genspoed geweest en Adriaan vond het
prettig, om op zijn gemak eens een be
zoek te gaan brengen bij Joris Brok-
kers in de Vuurbaak. Het varen met de
oude Rudeman was hem een lust en
door het niet te loochenen feit, dat de
reder de Gorter steeds voor goede
vrachten zorgde, was het de oude schip
per mogelijk geweest, zijn in verval ge
raakt boeltje behoorlijk op te knappen.
Geen ogenblik had Adriaan Nitzema
er berouw van gehad, dat hij het aan
lokkelijk voorstel van zijn oom van de
hand had gewezen. De verzoeking was
voor de jonge man zeer groot geweest,
zijn schipper alles mee te delen, wat hij
van de heer de Gorter had vernomen,
maar hij had de reder zijn woord ver
pand er tegen niemand iets van te rep
pen. De vrachtbrief voor deze reis had
de schipper zelf gehaald, omdat de
oude man wel had gemerkt, dat Adri
aan het liever niet deed.
Neen, de jongeman vond in de zo on
verwacht en plotseling tevoorschijn ge
komen oom niets, dat hem aantrok. In
tegendeel het sombere en norse uiter
lijk stootte hem af en de paar malen,
dat hij met hem in aanraking gekomen
was, had het hem nog niet gespeten, als
hij de reder de rug kon toekeren.
Thans vertoonde de schipper zich
aan het dek en toen hij met één oog
opslag had gezien, dat de jonge man de
boel aan boord al klaar had, wreef hij
in de harde handen en riep: „Morgen,
morgen", waarop hij onmiddellijk liet
volgen: „Jongen, jongen, waarom ben
je zo vroeg in de kousen, Arjaan? Het
was gisteravond ook bijna nacht voor
we hier goed en wel gemeerd lagen. Er
is aan boord niet veel meer te doen. Als
we straks ons ontbijt gehad hebben, zul
len we maar de wal opgaan, om de
turfhandelaar te vertellen, dat we er
zijn en hij maandagmorgen, zo God wil
en wij leven, kan beginnen te lossen."
„Woont die handelaar hier ver van
daan?" vroeg de jonge man. De schip
per knikte bevestigend en zei: „Precies
weet ik het ook niet, maar ik heb zijn
adres en voorzover ik kan nagaan, moet
dat nogal een eindje uit de buurt zijn."