EiüvrfDErt-niEuws e sluikeR Luih er i i Luther, Lutheri waar ben je? Nog witter... stralend vifit.., i De Hongaarse opstand lijkt vergeten i Vrijdag 30 oktober 1959 No. 2840 HERVORMINGSDAG P^^OGUHi Baby-huïdje rTBABYDERMKS r' Vervolgverhaal 24 door W. Schippers 3e blad Oktobermaand herdenkingsmaand Lutherdag op 31 oktober Europa en Amerika en Luther De Afscheiding van 1834. Pe herfst vangt nu zichtbaar aan. Na een mooie zomer en een schone over- ng tot het najaar, vallen nu bloem en blad en ruist een fris windje over veld en wegen, over daken en dijken. OHtober, en de kachel heeft alweer ge brand. Wij krijgen een idee van de win tertijd en er ontstaat weer iets van de winterse huiselijkheid, waarvoor Hol land bekend is en die bij voorbeeld in Amerika veel minder beleefd wordt. Maar waarom Amerika ter sprake ge bracht? Het is een jong land en Europa is oud. Hier in Europa is geschiedcjiis gemaakt van vele eeuwen; hier heeft ije jonge mensenstam haar kinderen ge zonden. En dan ons eigen landje! Er is al wat voorgevallen! Roemrijk is onze geschiedenis om het geen God deed en schonk. Hier is het licht des Evangelies op de kandelaar ge zet, en nog schijnt het, onder veel ge- brelts, en nodigt het volk in de weg des verstands te treden; hoort, en uwe ziel ;al leven! Olctober heeft een paar herdenkings- iagen. Die, waarop alle protestanten samenstemmen mits in de drukte van het leven niet vergeten is de 31e ok tober, de Lutherdag. Het is jammer dat niet veel méér de avond van die dag ons samenroept rond het Woord, om te horen wat God in Luther schonk om de Kerlc weer vrij te maken van Rome's Itnellende banden. En waarin Luther ook moge achtergebleven zijn in de ont- wililteling van zijn theologie, wij eren in hem toch de bijzondere knecht des Heeren, die zo machtig getuigde voor de ware Icennis en dienst Gods en door wiens woord en pen zovelen tot beke ring gekomen zijn. Hij gaf het volk weer een Bijbel, niet in Latijn, maar in Duits, nu konden zij er allen in lezen! En ze deden het ook. Ge had er wel eens bij willen zijn als dat dierbare Boek toen op tafel kwam. Daar hoor- 1 ze in eigen taal de sprake Gods. O allen gij dorstigen, komt tot de Wate ren. Al waren uwe zonden als scharla ken, Ik zal ze maken als witte wol. En ook uit Jesaja: Hij had geen ge daante noch heerlijkheid, dat wij Hem zouden begeerd hebben. Dat was dan wat anders dan een schilderij in de kerk, waarop Christus het kruis draagt, met een verlicht cir keltje boven Zijn hoofd. In vele aanvechtingen en beroerin- en heeft Luther Godskennis en zelf kennis verworven. En daaruit kon hij ook anderen uitnemend verstaan en vertroosten. Een arme, gejaagde ruste- oze ziel kon bij Luther terecht. Niet om op Luther te rusten, maar om verwe- en te worden naar de levende God. od die helpt in nood, is in Sion groot. aar wist Luther echt van mee te pra- en. Hij weet van ons nu niet meer af. an zou hij maar leed dragen. Om on- e laksheid. Om de verbastering van ijn leer in zijn eigen kerk. Om de toe- emende macht van Rome. Om de on- erdrukking in Spanje en Zuid Ameri- a, waar de verenigde volken maar niets egen doen. Zelfs Amerika verroomst; e kerk van Rome maakt daar grote orderingen. En er komt een stroom elds uit het rijke Amerika naar Rome. "rampachtig houdt daar een meerder- eid noodgedwongen vast aan de Pu- lic School: de Openbare school. Wie ets aparts wil moet zijn school volledig elf betalen; men kent er geen subsidie oor Bijzondere scholen zoals bij ons. n waarom niet? Omdat men vreest at dan de roomsen met de buit gaan trijken; dan is er geen houden meer an. En natuurlijk, wanneer de anderen, ie niet-rooms zijn en het ook niet wil- en worden, in één machtige phalanx ptrokken met het Woord Gods tot ba- er; ja, wie weet hoe 't liep. Met een evend beginsel tilt ge de wereld uit aar voegen. Maar helaas er is daar eel godsdienst, maar weinig die naar e Schriften gericht is. Dezen verkeren erk in de minderheid. Amerika is ederland niet. En wij zijn hier te lan- e al zo slap. Eigenlijk moeten wij blo- en als we Luther of Calvijn vernoe- "en.... En dan zegt oktobej nog iets. Tot ons hier in Nederland. En ook nog tot som mige staten en steden in Amerika. De Afscheiding van 1834. Die begon in het Groningse Ulrum onder ds. Hendrik de Cock. En die mensen werden zo onder drukt, dat zij van smart en angst en razende armoede naar Amerika trok ken; met ds. van Raalte naar de grote wouden van Michigan! Vooral onze jonge mensen moeten dit weten en er zich eens in verdiepen. Er gaat een belangrijke sprake van de ge schiedenis uit. Velen in Holland weten iets van Afscheiding en van de trek naar Amerika. En de nageslachten van die trekkers in Amerika weten óók van Nederland. Maar, allo, volgende maal verder. Waarnemer. Rond 31 oktober 1959 mogen wij deze roep zeker wel doen horen. Het gaat n.l. bij deze mijlpaal in het protestants- kerkelijke leven ook om de man, da persoon, die de reformatorische daad verrichtte en zijn woord deed dreunen, zij het door de enorme stuwing van de stormwind des Geestes, die door zijn leven woei! Op de genoemde en gedenkwaardige datum van het jaar 1517 zien wij Luther gewapend met zijn hamer (letterlijk en figuurlijk!), voortsnellen naar de slot kapel te Wittenberg. Daar slaiat hij (weer letterlijk en figuurlijk!), de spij ker op de kop. Zijn 95 stellingen zijn in een minimum van tijd allerwege ver spreid, gelezen en besproken en, door alle kloostergangen, kathedralen en kerkelijke vergaderzalen dreunt zijn: Sola Scriptura, Sola Gratia, Sola Fide! Alléén het Woord. Alléén uit genade. Alléén door het geloof. Maardat dan ook alléén! Deze machtige hamerklop klonk dus eerst op de deur van de roomse kerk, maar daarna, óók op de deur van, de kerk der reformatie! 't Was in de crisis jaren 15221525, de tijd, waarin de be slissing viel ten aanzien van de vraag of de reformatie haar beginsel trouw zou blijven dan wel terug zou vallen op de lijn der middeleeuwse mystiek en wettische stromingen. Dr. A. van den End vertelt ons daar iets van in het tijdschrift „Theologia Reformata" jrg. 1, no. 1/2, waarin hij „enkele opmerkin gen bij Lutherse controverse (twist punt met Karlstadt" maakt. Hij wijst ons in dat artikel op een stroming, de Schwarmerei (geestdrijverij, waarmee ook Karlstadt verwantschap toonde), die de reformatie poogde te verinner lijken en leerde, dat de Geest buiten het Woord en de sacramenten om. Zijn werk doet. Fel waren Luthers uitspra ken en geschriften tegen deze dwalin gen in eigen boezem, wijl deze de gronden der reformatie aantastte. Op blz. 43 komt dr. van den End tot deze conclusie: „Karlstadts opvatting is niet minder dan een fundamentele verloo chening van de „articulus stantis et ca- dentis ecclesiae": de „justificatio sola fide". (D.i. een fundamentele verlooche ning van de leer, waarbij de kerk staat of valt, n.l.: de rechtvaardiging door het geloof alléén). Beide kerkformaties, Rome èn die der reformatie, moesten dus onder Luthers roede doorgaan! Van dit zijn eerste optreden verna men wij reeds op de schoolbanken in onze prille jeugd en wij hopen op die deur, waarachter Rome's dwalingen nog steeds hoog liggen opgestapeld, in navolging van Luthér en in waarachtige liefde, door te blijven hameren. Denk, van kerkelijke zijde, aan het Herderlijk Schrijven van de Generale Synode der Nederlands Hervormde kerk betreffen de de Rooms-Katholieke Kerk in 1950. Maar hoe staat het bij ons ten op zichte van dat tweede optreden van Luther? Wordt dat door zeer velen niet al te veel uit het oog verloren, hetzij dat men blind is voor de gevaren in eigen boezem, óf dat men al te één zijdig het oog gericht houdt op de vij anden van buitenaf? Wie durft de punt van het reformato rische zwaard vandaag op eigen borst te zetten en, evenals Luther, door te stoten in het zieke lichaam van ons al ler „moeder", de Kerk der Hervorming? Wij zeggen met nadruk niet de Her vormde Kerk, maar de Kerk der Her vorming! Wie durft de hamer te laten dreunen op eigen kerkdeuren, waar achter de verdeeldheid, zelfgenoeg zaamheid, eigengerechtigheid en vrome rivaliteit (ijverzucht), metersdik liggen opgestouwd? Wie durft de moker op te heffen om de gouden kalveren in het Noorden en in het Zuiden" te ver brijzelen en de door vleselijke vroom heid eigen opgetrokken kerkmuren te slechten? Dat is nodig! Zéér dringend zelfs! Om meer dan één reden! „Moeder, ik klaag U aan!" Dat is de titel van het boek van ds. Hegger, een ex-priester. Hij wijst voor al zijn roomse lezers op de dwalingen in de R.K. Veel protestanten lezen ook het boek. Ze schudden, oprecht ge meend, bedroefd het hoofd en roepen: wat erg!, wat erg! Maar laten deze protestanten niet vergeten een blik te werpen op eigen „moeder", in wier schoot ze werden geboren en opgevoed! Slechts één oog opslag doet roepen: „Het gan se hart is. mat. Van de voet zool af tot het hoofd toe is er niets geheels aan haar; maar wonden, striemen en etter builen! (Jes. 1 vers 5, 6). Een insider, prof. dr. J. Se- verijn, geeft ons in zijn arti kel ,,CalviJn en de kerk" in het reeds geciteerde tijdschrift jrg. II, no. 3, blz. 150, 151, een zeer duidelijke situatieteke ning van het huidige kerke lijke leven. Hij zegt: „Thans begint dr. Feenstra de inlei ding van zijn onlangs versche nen boek: „Geboren uit de maagd" als volgt: „De tijd, waarin de twaalf artikelen van ons algemeen, ongetwij feld en christelijk geloof met terdaad door elk, die op de christennaam prijs stelde, werden aanvaard, ligt reeds ver achter ons. Gedurende de laatste eeuwen is ook het oude credo der christelijke kerk voorwerp geworden van felle kritiek." „Het is", zo vervolgt prof. S. en het vetgedrukte is van ons, „Het is waar en het tekent de kerke lijke situatie van onze tijd, welke a.h.w. de ware kerk begraven ziet onder de stofwolken van ongeloof, eigengerech-, tigheid en hoogmoed. Mede in de ont stellende verdeeldheid zelfs onder dege-' nen, die de reformatorische belijdenis nog onderschrijven, zoals zij daar ligt, treedt een staat van verval aan de dag, die aan ondergang doet denken en met vrees herinnert aan een woord van Calvijn, dat wij hier laten volgen: „Maar zodra in de burcht der religie de leugen is binnengedrongen, de hoofdsom der noodzakelijke leer is ver basterd en het gebruik der sacramenten is tenedergestort, volgt ongetwijfeld de ondergang der kerk, evenals het met het leven van een mens gedaan is, wan neer zijn hals doorboord is, of zijn in gewanden dodelijk gewond zijn". Waar is de dienstknechtsgestalte, het slaaf-zijn van Christus, de enige Heere, en daarom ook het slaaf-zijn van de ander? Overal binnen het protestantse- blok wordt, met meer of minder trom petgeschal, het den volke als op span doeken verkondigd: Luther! Calvijn! Zwingli! En meerdere van die schoon- klinkende leuzen! Doch is dit, dieper gezien, niet slechts een strijden om de voorrang, wie de meeste, zuiverste en voornaamste is? Ook hier geldt: niet: wat zegt Calvijn, Luther of Zwingli?, maar: Sola Scriptura! Wat zegt God in Zijn Woord. En denk dan eens aan Filipp. 2 3, 4 „Doet geen ding door twisting of ijdele eer, maar door oot moedigheid achte de één de ander uit- nemender dan zichzelven. Een iegelijk zie niet op het zijne, maar op hetgeen der anderen is. Dat gevoelen zy in U! Ons dunkt, dat de bovenvermelde si tuatietekening van het huidige kerke lijke leven, gegeven door een ervaren, in- en door het kerkelijk leven ver grijsde specialist, als prof. dr. J. Seve- rijn, voldoende is om te beweren, dat het dringend nodig is het reformato rische zwaard te stoten in het zieke lichaam van ons aller „moeder" en de moker op te heffen om de door vlese lijke vroomheid eigen opgetrokken kerkmuren radicaal te slopen. Niet om pijn te doen, te doden of te ruïneren, maar om te genezen en op te bouwen, voor het te laat is! Wanter is méér! Prof. dr. W. Banning heeft dit jaar in de „Kerk en Wereld reeds" een boekje uit doen komen onder de titel „Kerk en Communisme". Een boekje, dat o.i. vooral gelezen moet worden door dege nen, die zich binnen de veste van de ge reformeerde gezindte bevinden en vei lig wanen. Banning wijst in zijn boekje op de opmars van het Communisme, als wereldmacht, dat met zijn universele boodschap van heil en vrijheid, wel vaart en vrede door vernietiging van kapitalisme, imperialisme, kolonialisme zo'n geweldige weerklank vindt, dat binnen een halve eeuw één derde van de wereldbevolking onder haar beslag heeft, blz. 115. Verder zegt B. op blz. 98 „Het Communisme heeft nog nergens zijn principieel atheïsme en anti-chris telijk karakter gewijzigd". Laat ons dit gezegd zijn! Voorts merkt Prof. Banning er in zijn inleiding op, dat er ook nog zo iets is al het Arabisch nationalisme. De leiders daarvan, Arabische intellectuelen zien met bewonderende verwachting op tot het Russische communisme en ha ten het Westen, óók het Christendom! Dit moge blijken uit wat ds. B. W. C. Gramberg, sinds 1952 predikant van de Presbyterian Church, Kandy, Ceylon, opmerkt in zijn artikel „Herlevend Boeddhisme", Wending, jrg. 14, no. 7, blz. 489. Hij schrijft: „Het verweer te gen het christendom, dat een zestig jaar geleden niet meer was dan een on willekeurige reactie tegen locale zen- dingsarbeid, is nu geworden tot een fanatieke bestrijding." En wanneer hij schrijft over de recente overgangen naar het Boeddhisme, dan wijst hij ons op een zekere dr. Ambedhkar die een tijdlang onder invloed stond van Stan ly Jones en er ernstig over dacht om christen te worden. Maar de verdeeld heid van het christendom en het feit, dat het geen ernst maakt met de ge lijkheid van allen, bleken voor deze Hindoe een onoverkomenlijke hinder paal. Sindsdien is hij steeds meer de kant van het Boeddhisme uitgegaan en op 14 oktober 1956 heeft hij tenslotte officieel verklaard, dat hij Boeddhist werd, en dat men hem 200.000 outcaste (verworpelingen, paria's) diezelfde stap deden. Zullen wij óók dat niet vergeten! „Het Westen (wat men vaak vereen zelvigd met het Christendom!) heeft de wereld in een reeks oorlogen gestort en is te zeer verdeeld". Deze aanklacht van de steeds meer ontwakende Oosterse volken tegen het Westen, moge ons wakker schudden en tot bezinning en zelfcritiek nopen!; moge ons doen roepen: „Verzoen de zware schuld, die ons met schrik ver vuld; bewijs ons eens genade". Nu ik, temidden van het noodweer dezer wereld, ziende op de verdeeld heid binnen de Kerk der Hervorming, het oprukkend communisme en het ont waken van de Oosterse volken, sta bij de mijlpaal 31-10-'59 verneem ik toch óók gelukkig nog reformatorische klan ken. Men schrijft en spreekt over Luther. Men citeert lange reeksen uit zijn werken. Het is voortreffelijk! Maarwaar is de man, de persoon? Zag ik hem soms onlangs op een grond vergadering van de Ned. Herv. kerk in de figuur van dstoen deze op een o.i. magistrale wijze het syn. rap port: Handreiking voor het gesprek der richtingen in de Ned. Herv. kerk, in leidde? Of ontdekte ik hem soms in de persoon van dsde man met zijn stoere kop, vlammend oog en felle uit daging? Misschien zijn deze mannen toch nog van een te klein formaat. Hoe het zij, ik hoor je wel Luther, maar ik zie je niet. Waar zit je toch? Kom spoedig te voorschijn om eens weer orde op zaken te stellen binnen de Kerk der reforma tie. Sla er maar weer met je hamer op! Stoot met het tweesnijdend zwaard dóór, voor het te laat is! Laat je stem weer rollen door de collegezalen, ker kelijke grond- en topvergaderingen, op de kansels en in de huizen en laat je moker maar neerdreunen op de dierba re, heiligdommen van vleselijke vroom heid! Roep het volk in al zijh geledin gen opnieuw toe: Sola Scriptura!, Sola Gratia!, Sola Fide! Alléén het Woord! Alléén uit genade! Alléén door het ge loof! Maardat dan ook alléén! En ten volle!! Moge God daartoe de stormwind des Geestes doen opsteken binnen de Kerk der Hervorming! Ik zoek Luther, de man, de persoon, die het zo geweldige, gecompliceerde, kerkelijke vraagstuk tot een oplossing moge brengen, daarbij voorgestuwd, als weleer, door de stormwind des Heiligen Geestes! Daarom roep ik rond 31 okto ber 1959 met luider stem: „LUTHEE, LUTHER, waar ben je?" N. 23 oktober was het drie jaar geleden dat de Hongaren in opstand kwamen tegen de communistische dictatuur. De tijd vliegt snel en doet veel vergeten. Zo is het ook met de heugnis van de dappere opstand van het Hongaarse volk tegen de vreselijke onderdrukking van het communistisch regiem. Het schijnt of dit alles door de vrije landen van het Westen wordt vergeten. Wie had het drie jaar geleden kunnen den ken dat Chroestsjow de gast van presi dent Eisenhower zou zijn? Dat hij op uitnodiging van president de Gaulle Parijs zal bezoeken? Het schijnt wel dat het Westen de- vreselijke terreur en het bloedvergieten bij het neerslaan van de Hongaren geheel vergeten is. Het waren toch Russische straalja gers en tanks die het vuur op de Hon gaarse arbeiders openden. Door het ro de leger van Rusland werd de Hon gaarse opstand in bloed gesmoord. En nu drie jaar na het dempen van de op stand lijkt de kans om de vrijheid te rug te krijgen verder verwijderd dan ooit. De vrijheid die drie jaar geleden scheen te wenken is ondergegaan in een uitzichtloze onderdrukking van het Hongaarse volk. Door de Russische communisten is een politiestaat in het leven geroepen onder premier Ferenc Muennick en onder de partijleider Ja- nos Kadar. Wreder nog is het bewind dan voor de oorlog. De Russische ge heime dienst leidt het Hongaarse po litieapparaat dat zodanige maatregelen treft dat hernieuwde opstand of zelfs maar demonstratie tegen de dictatuur onmogelijk zijn geworden. In doffe verslagenheid en uitzichtloos leidt het Hongaarse volk zijn leven on der de harde maatregelen van het com munistisch geweldsysteem. Naar be trouwbare gegevens melden zijn in de drie jaren na de mislukte opstand niet minder dan 2000 Hongaren doodgescho ten omdat ze hadden deelgenomen aan de revolutie. En naar op grond van ge gevens aangenomen kan worden zitten in verschillende delen van het land 40.000 anti-communisten in gevangenis sen of concentratiekampen. En nog schijnt er geen eind te komen aan de communistische wraak want naar wes telijke persberichten weten te melden zijn in recente tijd meer dan dertig personen gevangen genomen en geëxe cuteerd omdat ze deel hadden genomen aan de vrijheidsstrijd. Het lot der Hongaren is wel zeer hard. Het communistisch regiem heerst er met de uiterste gestrengheid. Aan het verkrijgen van de vrijheid kan niet worden gedacht. Daarvoor hebben de communistische machthebbers van Hongarije en Rusland de boeien te vast gesmeed. En het Westen is al dat leed vergeten. De gedachtenis aan het lij dende Hongaarse volk schijnt wel uit gewist. Van het Westen heeft Hongarije geen hulp te verwachten. Het Westen wisselt bezoeken uit met de communis tische geweldhebbers. Die in Hongarije hebben laten zien wat van hen te ver wachten is. Geweld en onderdrukking. Wel vergeten maar toch blijft Hongarije een voorbeeld van wat de volken heb ben te verwachten zo het communisme de overhand krijgt. v^pv >/Trv ï^tTv VTTV VOV S/TTS.P ^/T>i/>/üN^ •Ov vTrv i/'CTv •Ov Vov «'Ov VCrO Vffv De monnik die, door Gods genade uitverkoren, de hechtheid sloeg uit Rome's fundament en voor des Heeren Kerk een nieuwe dageraad deed gloren. Gods Geest herschiep hem tot een zuiver instrument. Gewapend met het eeuwig en onfeilbaar Woord des Heeren streed hij zijn grootse kamp in heil'ge heldenmoed. Getuigend dat Gods Kerk alleen zal triomferen door het geloof in 's Middelaars reddend bloed. Geen roem en eer gewerd de held der Reformatie doch vuige smaad, vervolging, hoon en spot. Maar in de rechtszaal klonk door Godes gratie zijn trouw belijden: „Mijn vaste burcht is God". God schonk door hem het licht na duis'tre nacht. En nu het einde aller eeuwen ras genaakt klinkt nog zijn stem tot ons geslacht: „Gij kinderen der Reformatie: Waakt!" L. Kats i S.T3S* v'ÜV v^OS. s^üV>/TjV v'TTv %/CTv s/^Bv %/üV>^^ >^sJ V^v V^«J V^*J ti'^V t^^J !Jsen, duizendmaal neen, niemand zou Weten, wat de rijke, door velen om f" voorspoed benijde reder, oud ge- 8«t had voor zijn tijd; niemand, ook Miaan Nitzema niet, die toch al wist, Andries de Gorter de enige broer zjjn vader geweest was en voor wie j, ^'^tenschap geen waarde scheen te ^t alles ging hem door het hoofd en ^W zijn oog rustte op het reeds door to j getekende gezichtje van zijn «egdochter, die hij liefhad als een em- dreunde een jn m zijn oor: „Neen, niemand zal het "|n. maar God weet het." de doen, 'e h zachte stem van Juultje, haT^ vraag herhaalde, en de reder e h °P.."^t zijn sombere mijmering, j?.?"! tijd en plaats deed vergeten. ntoi*^^ daar juist bij mij op het 'en poosje met hem .Praten, maar hij was gekomen "W uitdrukkelijk verzoek, anders was hij veel liever bij de oude Rude- man op de Bato gebleven." „Waarom heb je hem niet eens mee gebracht naar hier, Andries?" vroeg moeder Katrien met licht verwijt in haar stem, „me dunkt, dat men iemand, die in tijd van nood zijn leven voor ons op spel zette, toch wel gastvrijheid mag bewijzen. Bovendien", ging moeder Ka- trien als tot zichzelf sprekend voort, „kwam het bij net voor, alsof die jon gen mij niet vreemd was, en ik kon de gedachte maar niet kwijtraken, dat hij toch zo sprekend op onze Arjaan leek." Andries de Gorter zei eerst niet veel, maar toen hij merkte, dat zijn vrouw niet tevreden was, ging hij voort: „Ik heb een voorstel gedaan, zo mooi, dat het door ieder ander met beide han den zou zijn aangenomen, maar Nitze ma wees het lachend van de hand en toen ik bij hem aandrong, bleef hij op zijn stuk staan met al de koppigheid de Friezen eigen. „Ik had hem schipper willen maken op de Prins Frederik en als het jacht in de haven lag, had hij mij kunnen helpen op het kantoor of voor mij op reis kunnen gaan; in ieder geval had ik werk genoeg voor hem gehad. „Hij wilde echter niet," ging de reder voort, en er klonk zulk een sombere bitterheid in zijn stem, dat zelfs het zieke meisje hem met enige verwonde ring aanstaarde. „En waarom weigerde hij zulk een mooi voorstel?" vroeg moeder Katrien, „hij moet daar toch een bepaalde reden voor hebben, dunkt mij." „Die had hij ook," antwoordde de re der, „hij noemde mijn aanbod prachtig, maar heeft het uitstekend naar de zin bij Rudeman, bij wie hij een tehuis vond. Hij wil hem in geen geval in de steek laten, zelfs niet, toen ik hem ver zekerde, dat de oude man een volsla gen knecht aan boord kon nemen en ik zou zorgen, dat hij steeds voldoende vracht kreeg. De jonge man bleef bij zijn besluit en wees alle beloning voor zijn hulp bij de storm van de hand, door te zeggen, dat zulke dingen niet moeten worden beloond, omdat iedere schipper, die er toe in staat is, moet helpen, waar hij kan. Dat is de onge schreven wet voor het varensvolk van iedere natie. „Toen is hij vertrokken naar de twee mensen, die hij meer liefheeft, dan me nig zoon zijn eigen vader of zuster." Op dit ogenblik kreeg Juultje weer een hoestbui en toen ze eindelijk uit geput terugzonk in de kussens en moe der Katrien met een doek haar mond afveegde, bleven er rode vlekken ach ter op de doek. Het was Andries de Gorter te moede, alsof de doodsengel reeds boven het bed van zijn pleegdoch ter zweefde. Nog even kleurde het avondrood met purperen glans de hoek van de kamer, waar Juultje van Spangen op haar bed lag, maar dan verdween die gouden schijn om plaats te maken voor de avondschaduw. „De zon gaat weg en 't wordt donker, moeder. Bent U er nog en vader ook?" mompelde de zieke en dan weer: „'k Ben zo moe, moeder, zou het weer gaan stormen? Nee, 't is stil en vredig; hoor, daar zingen de schippers weer zo mooi: Gods verborgen omgang vinden". „'t Gaat niet best, moeder; Juul krijgt weer koorts", fluisterde de reder zijn vrouw in het oor, waarop zij bevesti gend knikte en zacht antwoordde: „Ze sluimert in, Andries, breng even de hond weg en steek dan de lamp aan; ze heeft zo 't land aan het donker." Zwijgend pakte de reder de St. Ber nard bij zijn halsband, maar de hond trok onwillig de kop terug; hij wilde in de kamer blijven, waar zijn jonge meesteres was. Zijn tegenstand baatte hem echter niet; wat Andries de Gorter wilde, moest steeds gebeuren en Kroes volgde met hangende kop en een laat ste droefgeestige blik op het bed van Juultje, zijn meesteres. De frisse avondlucht deed de reder goed en toen hij de hond had vastgelegd voor het hok, liep hij verder de tuin in, om een ogenblik met zijn gedachten al leen te zijn. Na de regen was de avond heerlijk en de lente geurde om hem heen van bloe sem en blad. Andries de Gorter was zich die schoonheid in de natuur echter niet bewust. Indien het mensenhart vol is van wroeging en onvrede, gaat de schoonheid van Gods schepping aan oog en hart voorbij. HOOFDSTUK 16 BUITEN ZIJN KOERS Adriaan Nitzema, die een oud matro- zenliedje neuriede, scharrelde wat rond op de Bato. Gisteravond laat waren ze Terneuzen binnengevallen, na een voorspoedige reis, en daar het nu za terdagmorgen was, zou het wel na de zondag worden, voor men begon met het lossen van de lading. De reis van Veere naar Groningen waar men de la ding turf had ingenomen, en van Gro ningen naar Terneuzen, was zonder te genspoed geweest en Adriaan vond het prettig, om op zijn gemak eens een be zoek te gaan brengen bij Joris Brok- kers in de Vuurbaak. Het varen met de oude Rudeman was hem een lust en door het niet te loochenen feit, dat de reder de Gorter steeds voor goede vrachten zorgde, was het de oude schip per mogelijk geweest, zijn in verval ge raakt boeltje behoorlijk op te knappen. Geen ogenblik had Adriaan Nitzema er berouw van gehad, dat hij het aan lokkelijk voorstel van zijn oom van de hand had gewezen. De verzoeking was voor de jonge man zeer groot geweest, zijn schipper alles mee te delen, wat hij van de heer de Gorter had vernomen, maar hij had de reder zijn woord ver pand er tegen niemand iets van te rep pen. De vrachtbrief voor deze reis had de schipper zelf gehaald, omdat de oude man wel had gemerkt, dat Adri aan het liever niet deed. Neen, de jongeman vond in de zo on verwacht en plotseling tevoorschijn ge komen oom niets, dat hem aantrok. In tegendeel het sombere en norse uiter lijk stootte hem af en de paar malen, dat hij met hem in aanraking gekomen was, had het hem nog niet gespeten, als hij de reder de rug kon toekeren. Thans vertoonde de schipper zich aan het dek en toen hij met één oog opslag had gezien, dat de jonge man de boel aan boord al klaar had, wreef hij in de harde handen en riep: „Morgen, morgen", waarop hij onmiddellijk liet volgen: „Jongen, jongen, waarom ben je zo vroeg in de kousen, Arjaan? Het was gisteravond ook bijna nacht voor we hier goed en wel gemeerd lagen. Er is aan boord niet veel meer te doen. Als we straks ons ontbijt gehad hebben, zul len we maar de wal opgaan, om de turfhandelaar te vertellen, dat we er zijn en hij maandagmorgen, zo God wil en wij leven, kan beginnen te lossen." „Woont die handelaar hier ver van daan?" vroeg de jonge man. De schip per knikte bevestigend en zei: „Precies weet ik het ook niet, maar ik heb zijn adres en voorzover ik kan nagaan, moet dat nogal een eindje uit de buurt zijn."

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1959 | | pagina 9