ÉIIAI1DEt1-niEUl/S
c
Uit óe ouóe óoos
e sluikei^
Doorbraak in de Delia
Moeder
Nog witter...
Stralend wit.<
kei
ameraKeuze r
TBABYDERME";^^'
Zeeuwse smid vond
graszaag uit
ykf/nPS^^^^ huid?
Peenoogstmachine
he bhd
Vrydag 17 juli 1959
No. 2812
I'OTO - ROTI^MA
60 jaar Staatsbosbeheer
K. NOREL
Een mislukte roman over Flakkee
Voof het tere
Baby-huidje
Water, zoet en zout Water te
jjoft? De zee trekt de steden
aan.
In deze warme dagen gaat aller be-
Igeerte uit naar de verkoeling die het
Iwater kan verschaffen. De een zoekt het
lin zwemmen, de ander in water drin-
Iken, de derde neemt thuis een bad en
■zo i's de grote waarde van het water
Ions weer eens voor ogen gesteld. In de
■meest directe zin. Jammer dat wij deze
Iheerlijke gave maar heel gewoon vin-
Iden. Water, eigenlijk is dat geen geld
Iwaard, men betaalt het om de water-
lleiding te helpen financieren, maar op
Izichzelf is water „maar" water. Zo den-
ïken wij meestal.
I Evenwel is het een kostelijke gave
Ivan de Grote Schepper aller dingen. En
Ihoe heerlijk smaakt U een glas water
lals ge maar dorst hebt Wat is het dan
Itoch op ons menselijk lichaam aange-
llegd, hoe sluiten nood en vervulling in
leen in al het geschapene
Ook in het menselijk lichaam bestaat
leen „waterhuishouding". Dat lichaam
.noet doorlopend een zekere hoeveelheid
vocht meedragen willen alle verrichtin
gen goed functionneren. Daalt de vocht-
hoeveelheid dan ontstaat dorst en ver-
Imoeienis. In de oosterse landen weet
Imen nog meer dan hier in het westen,
|wat dorst is. Wij zelf weten ons altijd
nogal spoedig wat drinkbaars te ver-
■schaffen maar in de gloed van de oos-
Iterzon is dat wel eens minder gemak
kelijk.
Ja, als er eens geen water was
Water komt in drie vormen voor: Ie
|als ijs of sneeuw; 2e vloeibaar; 3e als
damp in de lucht. En zo kan het van de
lene vorm in de andere overgaan. En
|altijd dient het ons. Wij verkwikken
|ons er mede, het helpt ons bij alle soor-
|ten reinigingen en het draagt de sche
lpen over verre zeeën en grote rivieren.
iMaar het kan ook tegen ons toornen
Vier/vijfde deel van de aarde is met
Iwater bedekt. Grote zeeën en meren
Idus. En in dat water wemelt de vis en
jander zeegedierte. Het zeewater bevat
|ook vele kostelijke zouten; als ge er
Igoed over nadenkt is de zee al net zo
Ivruchtbaar als de aarde. Ge zoudt dat
lallemaal niet weten wanneer het U op
■school niet was uitgelegd; daarom ge-
Jlukkig de jongens en meisjes die veel
Imogen leren.
Het is eigenlijk te warm om U met
|theorieën lastig te vallen; althans is
het heden warm. Er is over water nog
|al iets te schrijven
Is er watersnood dan doen de grote
fetromen ons vervaren van vrees; maar
Ier bestaat ook: water-nood. Daar bre
ken de autoriteiten zich het hoofd mede,
niet alleen omdat het land om regen
^oept, neen, er dreigt watertekort voor
ons land, voor het gebruik door de elf
Biljoen mensen die hier wonen. Noord-
loUand pompt al water uit de Lek. Ge
feoudt zeggen: doe dat dan maar zo bij
ialle rivieren. Zie die Rijn en die Maas
eens aan, wat eên water
Ja, dat zouden wij denken, maar nu
blijkt dat men niet straffeloos de rivie
ren hun water maar kan afnemen, want
aan komen weer schippersbelangen en
polderbelangen in gedrang. Immers,
^teden als Amsterdam en andere plus
de grote fabrieken, gebruiken heel wat
vater. Het is ingewikkeld, nietwaar
Toch wel goed dat er ingenieurs en
^ndere geleerde mannen zijn die hun
kennis aanwenden om onder 's Heer'en
kegen zulke belangen als de watervoor-
piening te behartigen. Er zijn nog
waagstukken genoeg! Neem maar eens
Be verzilting van het water, wat scha-
pelijk is voor de land- en tuinbouw
vaarin na de uitvoering van de Delta
verken de zoetwater-meren verandering
gullen brengen.
De zee is ook geweldig. Wat een plas
En ze is zout. Gelukkig voor al wat er
pn wriemelt. Zelfs de zeelucht is zilt,
een verkwikking voor de borst. Er zijn
lieel wat nederlanders die nooit de zee
feien. Dan hebben zij toch wel iets ge
nist, zou ik denken. Want die Noordzee
ps ons toch wel een beetje lief, ze is
pnajestueus in haar geregelde baren en
pn haar verheffing. Met eb en vloed,
alles naar de vaste bepalingen die God
maakte. Waar wij mensen tegen aan
tójken. Eerlijk gezegd, zo'eens óf twee-
naai per jaar moet de Waarnemer de
^ee zien.
Op de wateren ligt voor velen het
brood. En de zee om ons land brengt
ons welvaart aan door de zeevaart. Wij
halen elders grondstoffen, wij brengen
per schip onze produkten weg.
De zee trekt. Dat zeggen de zwem
mers soms. Maar dat zeggen ook de
bestuurders van de steden in het wes
ten van ons land. De zee trekt mensen
en huizen aan. Vandaar de stelling: „de
steden breiden zich naar het westen
uit". Want daar in 't westen ligt de zee
en daar moeten wij blijkbaar allen zijn
Maar het oosten mag de aanwas niet
stilstaan, maar „west" overtreft alles.
Zozeer, dat het westen van het land
overvol met mensen zit. En hoe komt
dat Wel, door de zee en de zeehavens.
Daar zal wel niet veel tegen te doen
zijn. Ge kunt moeilijk uw scheepvaart
kantoor in Apeldoorn of Elspeet vesti
gen.
Er blijven dus vraagstukken genoeg
over. Voor de watervoorziening. Voor
de huisvesting van de aangroeiende be
volking. Voor de elektriciteitsvoorzie
ning en de uitbreiding van de Rotter
damse havens. Èn de ene voorziening
roept om de andere. Dat alles is geoor
loofd. En noodzakelijk. Geef ons heden
ons dagelijks brood. Moge dat meer be
dacht en gebeden worden.
Want het schijnt dat de geestelijke
volksbelangen naar de achtergrond ge
drongen worden door onze materiële
inslag. En daii ontstaat geestelijke
schade.
Waarnemer.
uit meer dan 100 stuks.
Vanaf 14.— tot 1000.—.
Het zal op 21 juli 1959 zestig jaar ge
leden zijn, dat het Staatsbosbeheer als
een zelfstandige dienst in het leven
werd geroepen.
Van een organisatie, aanvankelijk
slechts belast met het beheer van 3000
ha Staatsbos en met een opdracht tot
bebossing van een uitgestrektheid
„woeste grond" aan duinen, zandver
stuivingen en heide is het Staatsbos
beheer in de afgelopen 60 jaar uitge
groeid tot een veelzijdige Rijskdienst.
Het domeinbeheer strekt zich thans uit
over 68.000 ha, waarvan 40.000 zijn be
bost. Begon met een handjevol techhi-
sche krachten waaronder één houtvester
thans vinden 210 technische krachten,
180 administratieve krachten, 100 voor
werkers, 360 vaste en een wisselend
aantal losse arbeiders een arbeidsveld
bij deze dienst.
Naast het beheer, der Staatsbossen,
vond het Staatsbosbeheer, vooral in het
zuiden des lands, een uitgebreide taak
bij de aanleg van circa 16.000 ha ge-
meentebos, met behulp van renteloos
voorschot.
Ook de bosbouwvoorlichting, thans
een taak van 10 bosbouwconsulenten,
ontwikkelde zich met de voortschrij
ding van wetenschap en techniek tot
een belangrijk onderdeel naast het ei
genlijke beheerswerk van de Staats
bossen, uitgevoerd door houtvesters.
In 1899 was van enige wettelijke be
moeiing van de overheid met het bos
nog geen sprake. Onder invloed van de
wereldoorlogen kwamen ook in Neder
land de nodige wettelijke bepalingen
tot stand ter bevordering van de in
standhouding onzer bossen, waarvan de
uitvoering aan het Staatsbosbeheer
werd opgedragen.
Geheel nieuw werk heeft het Staats
bosbeheer verricht op het gebied van
de landschapsverzorging, waartoe land-
schapscconsulentschappen werden inge
steld. Hiermede is Nederland het bui
tenland ver vooruit. Voor de grote ruil
en herverkavelingen en inpolderingen
worden o.a. speciale landschapsplan
nen ontworpen en de beplantingen
langs de rijksauto-snelwegen worden
b.v. ook door deze dienst verzorgd.
Aan de natuurbescherming en de re
creatie is in toenemende mate aandacht
geschonken. Als uitvoerend orgaan van
het ministerie van onderwijs, kunsten
en wetenschappen behartigt het Staats
bosbeheer met behulp van een aantal
natuurbeschermingsconsulenten deze
belangen, o.a. door aankoop en beheer
van natuurreservaten, waarbij het
RIVON (Rijksinstituut voor Veldbiolo-
gisch Onderzoek ten behoeve van het
Natuurbehoud) van voorlichting dient.
„Een eiland in de crisis" is de
ondertitel van dit boek. En met dat
eiland wordt dan Goeree-Overflakkee
bedoeld, dat bij de realisering van de
Deltawerken op velerlei gebied revo
lutionaire veranderingen gaat bele
ven. Norel, die een kwarteeuw gele
den debuteerde met de Zuiderzee
roman „'t Getij verloopt" heeft dit
onderwerp aangegrepen en getracht
uit te beelden, welke gevolgen het
met zich zal brengen, wanneer het
eeuwenlang afgesloten eiland door
brug en dam met de vaste wal zal
zijn verbonden. En hij is daarin
het spijt ons dat we dit direct al moe
ten zeggen niet geslaagd.
Norel is een schrijver van naam. Zijn
boeken willen er in. Neem maar eens
„Janmaets en Sinjeuren", de trilogie
„Engelandsvaarders" dat we pas nog op
onze redaktie-tafel kregen^en meer an
dere, daarvoor niets dan lof. Maar dit
boek over Flakkee: „De doorbraak in
de Delta" is een volslagen mislukking
geworden. Een gedegen studie van ons
eiland en van de bevolking is er niet
aan voorafgegaan. Dat blijkt herhaal
delijk. Het is zelfs in vele gevallen per
tinent onjuist en getuigt van weinig
historische kennis van onze streek. De
schrijver maakt zelfs al een grote his
torische fout op de eerste bladzijde.
Historische onjuistheden
In deze roman wordt het gezin van
Albert Vroegindeweij ten tonele ge
voerd. Twee maanden nadat Flakkee
door de ramp getroffen werd, keert Al
bert naar het eiland terug om te zien
hoe zijn have en goed er bij ligt. Van
de boot af ziet Albert de stompe torens
waarmee kennelijk die van Middel-
harnis en Sommelsdijk bedoeld zijn.
Het trof h^m dat die torens „stomp"
waren, „hij wist niet dat ze eeuwen ge
leden slechts opgetrokken waren tot
de trans", aldus de schrijver in de
eerste alinea's van zijn geschrift. Hij
constateert dan verder „dat ze hoog ge
noeg waren om er een klok in op te
hangen Waarom dan een spits er op
te zetten 't Zou weggegooid geld zijn
geweest en daarvan hielden de boeren
niet." De schrijver diende toch te we
ten dat „de boeren" de torens niet heb
ben gebouwd of laten bouwen en dat
ze tot het begin van de vorige eeuw
van een hoge en fraaie spits waren
voorzien, die er in 1811 tijdens de
Franse overheersing voor een bepaald
doel zijn afgenomen.
We zouden Norel deze fout direct
vergeven het is een roman nietwaar
ware het niet, dat zijn boek door
spekt is met meer van dergelijke on
juistheden. We gaan maar voorbij dat
de schrijver ons wil wijs maken dat
twee maanden na de ramp Albert aan
zijn vrouw Veronica ook al geen
Flakkeese naam met trots kan laten
zien hoe het land er bij lag geploegd,
geëgd en ingezaaid Dat is wel anders
geweest En dat Albert Vroegindeweij
„een rood baaien hemd en onderbroek
droeg" (alsof dat op Flakkee nog sche
ring en inslag is) is er geheel naast.
Ook dat de Flakkeeërs zondags achter
de „horren" of achter de neergelaten
„lancaster gordijnen" met witte balle
tjes onderaan zitten te gluren en deze
's maandags ophalen is pure fantasie.
De heer Norel moge weten dat in het
Streekmuseum te Sommelsdijk vóór de
ramp met veel moeite een lancaster
gordijn is verkregen en dat men tot he
den geen enkel rood baaien hemd of
dito onderbroek voor de verzameling
heeft weten vast te krijgen
Als Norel beschrijft dat het gezin
Vroegindeweij na de ramp voor het
eerst naar de kerk gaat, lezen we op
blz. 14 de volgende absurditeit:
„Binnen de kerk rook het naar
beits en witkalk. Het water had na
melijk tot aan de rand van de preek
stoel gestaan en de banken en stoelen
hadden rondgedreven in het schip.
Op een van de koperen kronen was
een bijbel gevonden, de bladen bruin
gevlekt, de leren band beschimmeld,
daar achter gelaten door het zak
kende water."
Koperen kronen in een kerk hangen
toch altijd hoger dan de rand van de
preekstoel, tot welke hoogte het water
kwam En toch blijft er boven in die
kroon een bijbel hangen Kan het
gekker
Norel heeft zijn fantasie wel heel
zwaar laten spelen; van een normaal
gezin is geen sprake. Hij wil met zijn
beschrijving de tijd vooruit zijn op
een afstand, zonder dat hij met de his
torie en de levenswijze van de bewo
ners bekend is schrijft bij een roman
en fantaseert hij er maar op los
We doen enkele grepen uit het boek,
om aan te tonen hoe Norel Flakkee ziet.
Tante Pleun zit zondags achter de
ramen te loeren wat er in het stille
straatje gebeurd en wat ze w^aarnam
bracht ze verder met haar scherpe tong.
Boer Rees dronk achter de gordijntjes
zondags een borrel en maakte stom
dronken ruzie met zijn vrouw. En de
boer van „Landmans Welvaren' zou op
zondag geen stap buiten de deur zet
ten, anders dan om naar de kerk te
gaan, maar hij kroop met zijn dienst
meid in het hooi. (blz. 26). Onderwijl
leest Albert Vroegindeweij oude schrij
vers, in perkament gebonden en met
een rode opdruk op het titelblad. „Dat
was betere kost dan het lichte brood,
dat vanmorgen op de preekstoel was
uitgedeeld (blz. 17). Zo gaat dat op
Flakkee. Volgens Norel dan.
„Spotternij en sottemij"
We krijgen ook een beschrijving hoe
het op de gezelschappen toegaat, (blz.
157) Daar gaat Albert Vroegindeweij
geregeld heen. Zijn dochter Krijntje
die overigens maar „licht" is gaat
ook eens mee. Den Oudste is er de voor
ganger, hij woont in een winkel waar
een manusje van alles wordt verkocht,
waarachter een kamer met kleine
ruitjes en een blauw geblokt gordijn.
Wijs me eens zo'n winkel aan op het
eiland! En wat er op het gezelschap
komt is niet veel fraais. Tante Pleun
die kreupel en doof is, hierboven reeds
genoemd; Sientje Pasman met een
groot, steeds schuddend hoofd; Wiggert
Bult de kleermaker, die begerig naar
de sigaren op tafel kijkt, de schrale
Hans Lokhorst, 'die potten en pannen
verkoopt en dan Huig Weggemans, die
graag een borrel lust en gulzig naar
Krijntje loert. Kan het bespottelijker
En dan komt er een „bevindelijk ver
haal" van Huig Weggemans, de drinke
broer, die Albert beetnam voor het
strijkgeld op een verkoping. „Hij was
God tegen gekomen, ja, ja, God zelf, in
het steegje achter de school en Hij kon
Hem niet ontkomen, zomin als Bileam,
toen die op de ezelin tussen de wijn
gaarden reed."
Het verdere fraais wil ik maar niet
beschrijven het lijkt er veel op, dat
Norel bij Rudolf van Reest in de leer
is geweest, die ook zulke fraaie boeken
over Flakkee geschreven heeft.
De zoons van Albert moeten van dit
alles niets hebben; de crisis komt in
het gezin, mede doordat de „overkan-
ters' hen de nieuwe tijdgeest bijbren
gen! Het wordt zondags fietsen, rossen
en rijden, naar het strand enzovoort; er
zitten vreemde vrijages tussen ook al
met „overkanters", er komt televisie,
met alle oude tradities wordt gebro
ken. En tenslotte komt alles goed, ten
minste op een wijze zoals Norel dat
ziet.
Voor dit boek van Norel, dat bij La
Rivière te Zwolle is uitgegeven en ge
bonden 7.90 kost, hebben we geen
enkel goed woord.
Als Lou de Palingboer. beweert dat hij
de incarnatie van Christus is, kunnen
we dat niet op rekening van lieel Am
sterdam schrijven. Als er excessen zijn
op Flakkee en wat Norel beschrijft
zijn niet eens excessen maar zijn be
slist onwaarheden gaat het toch niet
aan om dit te generaliseren en de goê
gemeente diets te willen maken; zó is
Flakkee. Norel kent ons eiland niet en
weet niets van de mentaliteit van zijn
bewoners. Laat hij er dan ook met zijn
vingers afblijven! Het is „broodschrij
verij" die geen enkele goede richtlijn
geeft voor wat op ons eiland te gebeu
ren staat als het geen eiland meer is.
Dergelijke schrijverij kunnen we mis
sen, want daar is al genoeg ellende
mee beleefd. Zoals Norel Flakkee be
schrijft, zó is het beslist niet!!
(SLOT)
De goede (k)oude tijd.
Aan een dagboek uit de vorige eeuw
ontlenen wij „het weerbericht" uit de
jaren 1820-'23 en geven dit hier zeer
verkort weer met de berichten van
overstromingen.
In het jaar onzes Heren 1820 heeft
men van Drie Koningen tot op Maan
dag 26 jan. een zeer felle winter gehad
met zeer veel sneeuw. Door gans Euro
pa, waardoor de Rijn, de Maas en alle
andere rivieren uit hun beddingen zijn
getreden en grote overstromingen heb
ben veroorzaakt.
De Alblasserwaard is op verscheide
ne plaatsen ondergelopen. Bij Gorkum
is een huis geheel weggespoeld bij het
nieuwe kanaal. Ook de Lingendijk is
doorgebroken, waarbij ook een huis
verloren ging. Het water was op zijn
hoogst bij Langerak, zijnde 95 duim bo-
venhet lage Boerenpeil, 21 boven de
vloed van 1809 en 7 boven de stand van
1726.
De zomer die daarop volgde was zeer
vruchtbaar, maar door de piasregens
gingen de opgelegde gewassen schieten.
De komende winter gaf in januari
1821 een zeldzaam beeld te zien.
De Commissaris van het veer aan de
Lage Zwaluwe heeft met behulp van
vele schippers en hun knechts een pad
laten maken over het ijs naar de Louise
polder. Een dag daarna is Z.K.H, de
Prins van Oranje in drie kwartier met
de veerschouw hierover heen gegaan.
Nog merkwaardiger is, dat diezelfde
week een pad is gebaand tussen Moer
dijk en Strijense-sas, waarvan vele
schaatsenrijders gebruik maakten. De
krant van 3 januari 1821 schreef o.a.:
Onze Burgemeester J. Hofman is met
een schietschouw beladen met zes man
en 600 pond vracht binnen 12 minuten
overgestoken. De oude 82 jarige veer
man Arie van der Sluis heugt het niet,
dat zo iets voorheen is geschied. Oude
lieden hadden hem in zijn jeugd verteld
dat in 1709 een deserteur het gewaagd
heeft over te steken.
In 1821 volgde hierop een verbazende
droge zomer. De winter van 1822/'23
was zeer streng. De vorstperiode duurde
van 17 december tot 12 januari. Het
leek wel of het te Rotterdam op het ijs
alle dagen kermis was. De Dordrechtse
Courant van 25 januari 1823 haalde nog
eni|e staaltjes op van vroeger dagen.
Het jaar 1662 kenmerkte zich door
een bijzondere droogte, want het heeft
amper zesmaal geregend. De winter die
hierop volgde was zeer streng. De vij
vers bevroren tot op de bodem, waar
door de vis stierf.
In 1665 begon het met Kerst te vrie
zen en de vorst deed zich dus danig ge
voelen, dat men het bier met sleden uit
Holland naar Goes bracht. Verscheide
ne mensen en beesten stierven van hon
ger, koude en dorst.
De winter van 1680/'81 was ook bij
zonder streng gedurende 10 weken. Dit
gaf grote ellende omdat er bijna geen
brandstof te verkrijgen was.
Nog erger was het in 1511. Toen ging
men te voet van Geneinj^den tot Bor-
selen. Geladen wagens "kwamen van
Antwerpen naar Goes en dat wel een
maand lang. In 1517 waren de meeste
Zeeuwse stromen bevroren. Men wan
delde over de Zuidvliet of Zandkreek.
In 1709 was het kouder dan het in 100
jaren geweest was. Toen ging men te
voet van Vlissingen naar Holland. Op
6 maart ging men nog eèn kwartier ver
over ijs in de zee, die bezaaid lag met
dode vogels. Ook vele mensen zijn toen
doodgevroren. Het voedsel raakte op,
zodat de aankomende zomer een zak
tarwe de prijs opbracht van 26,
Gras was er bijna niet en de bomen
stonden in juni nog zonder blad. Dit al
les gaf zeer treurige gevolgen voor de
behoeftigen.
In 1823 ging een gezelschap van Enk-
huizen over Urk naar Schokland en
vandaar naar De Lemmer. Deze tocht
duurde ruim 5 uren. Bij de terugtocht
de volgende dag kwam er mist opzet
ten, zodat het gezelschap er 9 uren over
gedaan heeft. Het zeewater was hier
en daar tot op de bodem bevroren.
Hiervan heeft men een certificaat over
gebracht aan de grietman van Lemster-
land.
Tenslotte vermeldt de dagboekschrij
ver nog een springvloed bij volle maan
en Noordweste wind d.d. 4 februari
1825. Vele polders zijn toen ondergelo
pen. Zeeland heeft het er toen nog al
goed afgebracht maar Holland en Fries
land hebben veel te lijden gehad.
Driehonderdduizend ha. vruchtbaar
land is toen ondergelopen, vele mensen
en beesten vonden de verdrinkingsdood.
De veenderij zag alle turf door de vloed
verwoest. De ellende was onbeschrijfe
lijk.
Maarssen.
Ds. G. van der Zee
Revolutie op maaigebied
De smid Sinke te Rilland Bath (Z.)
heeft een graszaag geconstrueerd. Het
is een werktuig dat betrekkelijk een
voudig is gebouwd, goedkoop van aan
schaffing en dat relatief weinig ver
mogen vraagt voor aandrijving. Boven
dien kan er verbluffend snel mee wor
den gewerkt. De graszaag bestaat uit een
raam met twee stalen schijven, waar
omheen een lintzaag (bandzaag) is ge
legd. Door een der schijven aan te drij
ven komt de zaag in beweging en deze
zaagt het gras af. Naast het gebruik
in de fruitteelt denkt men ook aan toe
passing in de hooibouw en in de graan
oogst.
De constructie van de graszaag mag
als een belangrijke uitvinding worden
gezien.
Het lijkt waarschijnlijk, dat hij een re
volutie in het maaien en in de con
structie zal teweeg brengen.
UAiUtU:^. Babyderm-zeep
Het vorige jaar is voor het eerst in
Duitsland een peenoogstmachine gepro
beerd. Deze machine wordt door een
tractor getrokken. Door een schaar
worden de penen in de grond wat los
gemaakt en daarna door gummieriemen
onder bij het loof gepakt en opgetrok
ken.
Een speciale inrichting scheidt de
peen van het loof. De penen worden
vervolgens door een elevator of terzijde
op de grond gestort of op een speciale
wagen, die tegelijkertijd kan meerijden.
Voor een goed gebruik van de machi
ne moet men er bij het zaaien rekening
mee houden, dat de machine tussen
de rijen moet kunnen, terwijl voorts
het perceel op het moment van de oogst
onkruidvrij moet zijn. Op een arbeids
dag van 10 uur kan 30.000 kg peen wor
den geoogst, wat ongeveer neerkomt op
1V4 ha.
Vervolgverhaal
door W. Schippers
HOOFDSTUK 1
RENATA
Omstreeks het midden van de eerste
Pelft der negentiende eeuw stond in 'n
|t" gedeelte van het oude, grijze Zeeuw-
Ie stadje Veere, een oud herenhuis,
^anvankelijk had er een rijk koop-
nansgeslacht gewoond, doch langza-
nerhand was de handel al minder en
ninder geworden en een steeds kleiner
frf!?^ schepen liep het Veergat binnen
pt de Noordzee, of kwam van Oost- of
^esterschelde, door Zandkreek of Sloe
fm de zeilen te strijken op dit eens zo
PruK bevaren gedeelte van Walcherens
pufle kust.
J'e l^andel had zich verplaatst, en on-
teti schrikbewind was ook
Cp j^^tste spoor van welvaart voorgoed
rerdwenen. Men had noodgedwongen
|*onmg en stad moeten verlaten, om te
irachten elders de strijd om het be-
fwan voort te zetten.
Na die tijd was het oude huis in ver
schillende handen overgegaan, totdat
het jaren geleden in bezit kwam van de
tegenwoordige eigenaar.
Voor een bespottelijk lage prijs had
deze het vervallen gebouw gekocht. Het
ontbrak hem blijkbaar niet aan midde
len, om de hoog nodige veranderingen
aan te brengen; op onbekrompen wijze
werd alles grondig hersteld en tot in de
kleinste bijzonderheden teruggebracht
in de oorspronkelijke staat.
Op een mooie zomeravond, die een
zeer warme dag besluit, zit onder de
breedgetakte eeuwenoude linde, de heer
des huizes en rookt uit zijn korte, stene
pijp een voor die tijd dure soort tabak,
terwijl hij van de heerlijke koelte ge
niet. Een heer is Andries de Gorter niet,
tenminste niet voorzover men dat aan
iemands uiterlijk kan beoordelen. Bruin
en tanig is het scherp getekende gezicht
met de reeds grijzende bakkebaard,
lang en mager de sterk gebeende ge
stalte, terwijl de kleding van donkere,
degelijke stof hem kenmerkt als een
welgesteld rustend schipper of zeeka-
pitein.
Naast hem staat een stok met zilve
ren knop. De heer de Gorter mist na
melijk een gedeelte van het rechterbeen
dat hem to.t aan de knie is afgezet en
vervangen door een houten stelt.
Er zijn reeds vele jaren overheen ge
gaan sinds dat ongeluk hem is over
komen en bijna niemand weet eigenlijk
precies op welke wijze het zich heeft
toegedragen. Rechtstreeks de heer de
Gorter er naar vragen doet men niet
gemakkelijk; hij heeft iets in de ogen
en in de klank van zijn stem, dat alle
vertrouwelijkheid volkomen buiten
sluit.
Nu zit hij bijna onbeweeglijk op de
bank en zijn harde, grijze ogen staren
de witte zomerwolkjes na, die langzaam
voortdrijven naar het Westen, waar de
dalende zon ze kleurt met licht-gouden
rand.
't Is hier op dit plekje zó vredig en
stil, dat het zingen van een onder de
Noord-Bevelandse kant voorbijvarende
schipper duidelijk door de man op de
bank kan worden gehoord.
'Er varen niet veel schippers op de
stromen tussen de Zeeuwse eilanden,
die Andries de Gorter niet kent. Hoe
wel hij sinds het ongeluk, dat hem tot
invalide maakte, het varen er aan ge
geven heeft, staat hij toch nog in nau
we verbinding met de scheepvaart;
meer dan één goed vaartuig is zijn
eigendom, terwijl er nog verscheidene
zijn, waarop de schipper vaart met
voorschot van Dries de Gorter, zoals
hij in de wandeling door het varens
volk genoemd wordt.
Die als zetschipper op zijn schepen
varen, hebben niet de minste reden, om
zich over hem te beklagen; hun loon is
zeker niet minder dan anderen betalen
en voor elke nodige reparatie of ver
nieuwing aan schip of want, kan men
steeds bij hem aankloppen.
En toch is de Gorter bij de ronde
Zeeuwse schippers niet gewild; daar
voor is hij te gesloten, te zwijgzaam en
te stroef. Van de ouderen, die hem in
zijn jonge jaren hebben gekend, zijn er,
die iDeweren, dat Driesde Gorter niet
altijd zo stug geweest is, al was hij dan
ook lang zo vrolijk en levenslustig niet
als zijn broer Adriaan, met wie hij na
zijns vaders dood op diens schuit was
blijven varen.
Hierover waren die vroegere beken
den het onder elkaar zeker eens, dat er
in die tijd geen vermeteler, onversaag-
der mannen op de Zeeuwse kusten be
kend waren dan de gebroeders de Gor
ter, en er liepen de meest avontuurlijke
verhalen over hun deelnemen aan de
gevaarlijke sluikhandel tijdens de Fran
se overheersing.
Maar niemand, die er eigenlijk het
rechte van wist, al stond het vast, dat
Andries de Gorter aan die woelige tijd
zijn welvaart te danken had.
Zijn broer Adriaan was het slacht
offer van hun gevaarlijk bedrijf ge
worden. Naar verteld werd, schoot deze
bij een ontmoeting met Franse doua
nen er het leven bij in, terwijl Andries
met een doorschoten been de dans ont
sprong.
Andries was geruime tijd in een hos
pitaal te Vlissingen verpleegd en toen
hij terugkwam in Veere, mist hij een
gedeelte van het rechterbeen.
Hij was op dat tijdstip reeds een paar
jaren gehuwd en als hij aan wal was,
bewoonde hij met zijn jonge vrouw een
huisje in het Noordeinde, waar ook zijn
ouders hadden gewoond.
Zijn broer Adriaan was toen nog
maar enige maanden getrouwd met de
dochter van een schippersweduwe uit
Stavoren, en toen haar man op zulk
een noodlottige wijze het leven verloor,
was de jonge vrouw nog bij haar moe
der in Friesland.
Dit was zo ongeveer alles, wat men
van deze dingen in Veere was te weten
gekomen; de tijd ging voort en schipper
de Gorter, die in een groter huis in een
ander stadsgedeelte was gaan wonen,
had een zetschipper op zijn vaartuig ge
plaatst en was zelf begonnen met ko
pen en verkopen van vrachtschepen of
vissersvaartuigen.
Dat de handel hem geen windeieren
had gelegd, bewees wel het feit, dat hij
in de loop der jaren zich langzamer
hand uit dit soort van zaken had terug
getrokken, om zich te bepalen bij het
beheer over zijn eigen in de vaart zijn
de schepen, terwijl hij verder optrad
als geldschieter en scheepsbevrachter.
Als men de brede hardstenen trap op
klimt, de zware metalen klopper op de
koperen plaat laat vallen, wordt de
massief eikenhouten voordeur geopend
en komt men in een lange gang, die het
gebouw in twee helften verdeelt en
doorloopt tot een glazen deur, die toe
gang .geeft tot de tuinkamer. Aan
weerszijden van de gang zijn nog ver
schillende deuren van kamers, waar
van er slechts een paar door het kleine
gezin van de heer de Gorter worden
bewoond. De eerste deur aan de rech
terkant geeft toegang tot een niet zeer
groot vertrek, ingericht als kantoor.
Hier bereddert de huisheer zijn zaken
en ontvangt hij de mensen, die hem
moeten spreken.
Menig varensman, wiens hart klam
blijft als de storm rondspookt op de
woelige wateren en zijn vaartuig slin
gert en stampt onder zijn voeten, kwam
met beklemd gemoed door deze deur
binnen, om geldelijke steun of een voor
schot te vragen, wat juist een moedig,
fier karakter zo zwaar kan vallen. De
harde strijd om het bestaan, waarbij
vrouw en kind zo nauw zijn betrokken,
laten echter de arme huisvader geen
andere keus en al waren de voor
waarden, waarop Dries de Gorter wilde
helpen soms hard, een woekeraar was
hij niet, maar wel hard, hard als staal.
Met zeldzaam scherpe blik wist hij de
kansen te berekenen van een te sluiten
overeenkomst en zelden was het hem
overkomen dat het verlies aan zijn kant
was.
(Wordt vervolgd)