ÉIIAI1DEt1-niEUl/S c Uit óe ouóe óoos e sluikei^ Doorbraak in de Delia Moeder Nog witter... Stralend wit.< kei ameraKeuze r TBABYDERME";^^' Zeeuwse smid vond graszaag uit ykf/nPS^^^^ huid? Peenoogstmachine he bhd Vrydag 17 juli 1959 No. 2812 I'OTO - ROTI^MA 60 jaar Staatsbosbeheer K. NOREL Een mislukte roman over Flakkee Voof het tere Baby-huidje Water, zoet en zout Water te jjoft? De zee trekt de steden aan. In deze warme dagen gaat aller be- Igeerte uit naar de verkoeling die het Iwater kan verschaffen. De een zoekt het lin zwemmen, de ander in water drin- Iken, de derde neemt thuis een bad en ■zo i's de grote waarde van het water Ions weer eens voor ogen gesteld. In de ■meest directe zin. Jammer dat wij deze Iheerlijke gave maar heel gewoon vin- Iden. Water, eigenlijk is dat geen geld Iwaard, men betaalt het om de water- lleiding te helpen financieren, maar op Izichzelf is water „maar" water. Zo den- ïken wij meestal. I Evenwel is het een kostelijke gave Ivan de Grote Schepper aller dingen. En Ihoe heerlijk smaakt U een glas water lals ge maar dorst hebt Wat is het dan Itoch op ons menselijk lichaam aange- llegd, hoe sluiten nood en vervulling in leen in al het geschapene Ook in het menselijk lichaam bestaat leen „waterhuishouding". Dat lichaam .noet doorlopend een zekere hoeveelheid vocht meedragen willen alle verrichtin gen goed functionneren. Daalt de vocht- hoeveelheid dan ontstaat dorst en ver- Imoeienis. In de oosterse landen weet Imen nog meer dan hier in het westen, |wat dorst is. Wij zelf weten ons altijd nogal spoedig wat drinkbaars te ver- ■schaffen maar in de gloed van de oos- Iterzon is dat wel eens minder gemak kelijk. Ja, als er eens geen water was Water komt in drie vormen voor: Ie |als ijs of sneeuw; 2e vloeibaar; 3e als damp in de lucht. En zo kan het van de lene vorm in de andere overgaan. En |altijd dient het ons. Wij verkwikken |ons er mede, het helpt ons bij alle soor- |ten reinigingen en het draagt de sche lpen over verre zeeën en grote rivieren. iMaar het kan ook tegen ons toornen Vier/vijfde deel van de aarde is met Iwater bedekt. Grote zeeën en meren Idus. En in dat water wemelt de vis en jander zeegedierte. Het zeewater bevat |ook vele kostelijke zouten; als ge er Igoed over nadenkt is de zee al net zo Ivruchtbaar als de aarde. Ge zoudt dat lallemaal niet weten wanneer het U op ■school niet was uitgelegd; daarom ge- Jlukkig de jongens en meisjes die veel Imogen leren. Het is eigenlijk te warm om U met |theorieën lastig te vallen; althans is het heden warm. Er is over water nog |al iets te schrijven Is er watersnood dan doen de grote fetromen ons vervaren van vrees; maar Ier bestaat ook: water-nood. Daar bre ken de autoriteiten zich het hoofd mede, niet alleen omdat het land om regen ^oept, neen, er dreigt watertekort voor ons land, voor het gebruik door de elf Biljoen mensen die hier wonen. Noord- loUand pompt al water uit de Lek. Ge feoudt zeggen: doe dat dan maar zo bij ialle rivieren. Zie die Rijn en die Maas eens aan, wat eên water Ja, dat zouden wij denken, maar nu blijkt dat men niet straffeloos de rivie ren hun water maar kan afnemen, want aan komen weer schippersbelangen en polderbelangen in gedrang. Immers, ^teden als Amsterdam en andere plus de grote fabrieken, gebruiken heel wat vater. Het is ingewikkeld, nietwaar Toch wel goed dat er ingenieurs en ^ndere geleerde mannen zijn die hun kennis aanwenden om onder 's Heer'en kegen zulke belangen als de watervoor- piening te behartigen. Er zijn nog waagstukken genoeg! Neem maar eens Be verzilting van het water, wat scha- pelijk is voor de land- en tuinbouw vaarin na de uitvoering van de Delta verken de zoetwater-meren verandering gullen brengen. De zee is ook geweldig. Wat een plas En ze is zout. Gelukkig voor al wat er pn wriemelt. Zelfs de zeelucht is zilt, een verkwikking voor de borst. Er zijn lieel wat nederlanders die nooit de zee feien. Dan hebben zij toch wel iets ge nist, zou ik denken. Want die Noordzee ps ons toch wel een beetje lief, ze is pnajestueus in haar geregelde baren en pn haar verheffing. Met eb en vloed, alles naar de vaste bepalingen die God maakte. Waar wij mensen tegen aan tójken. Eerlijk gezegd, zo'eens óf twee- naai per jaar moet de Waarnemer de ^ee zien. Op de wateren ligt voor velen het brood. En de zee om ons land brengt ons welvaart aan door de zeevaart. Wij halen elders grondstoffen, wij brengen per schip onze produkten weg. De zee trekt. Dat zeggen de zwem mers soms. Maar dat zeggen ook de bestuurders van de steden in het wes ten van ons land. De zee trekt mensen en huizen aan. Vandaar de stelling: „de steden breiden zich naar het westen uit". Want daar in 't westen ligt de zee en daar moeten wij blijkbaar allen zijn Maar het oosten mag de aanwas niet stilstaan, maar „west" overtreft alles. Zozeer, dat het westen van het land overvol met mensen zit. En hoe komt dat Wel, door de zee en de zeehavens. Daar zal wel niet veel tegen te doen zijn. Ge kunt moeilijk uw scheepvaart kantoor in Apeldoorn of Elspeet vesti gen. Er blijven dus vraagstukken genoeg over. Voor de watervoorziening. Voor de huisvesting van de aangroeiende be volking. Voor de elektriciteitsvoorzie ning en de uitbreiding van de Rotter damse havens. Èn de ene voorziening roept om de andere. Dat alles is geoor loofd. En noodzakelijk. Geef ons heden ons dagelijks brood. Moge dat meer be dacht en gebeden worden. Want het schijnt dat de geestelijke volksbelangen naar de achtergrond ge drongen worden door onze materiële inslag. En daii ontstaat geestelijke schade. Waarnemer. uit meer dan 100 stuks. Vanaf 14.— tot 1000.—. Het zal op 21 juli 1959 zestig jaar ge leden zijn, dat het Staatsbosbeheer als een zelfstandige dienst in het leven werd geroepen. Van een organisatie, aanvankelijk slechts belast met het beheer van 3000 ha Staatsbos en met een opdracht tot bebossing van een uitgestrektheid „woeste grond" aan duinen, zandver stuivingen en heide is het Staatsbos beheer in de afgelopen 60 jaar uitge groeid tot een veelzijdige Rijskdienst. Het domeinbeheer strekt zich thans uit over 68.000 ha, waarvan 40.000 zijn be bost. Begon met een handjevol techhi- sche krachten waaronder één houtvester thans vinden 210 technische krachten, 180 administratieve krachten, 100 voor werkers, 360 vaste en een wisselend aantal losse arbeiders een arbeidsveld bij deze dienst. Naast het beheer, der Staatsbossen, vond het Staatsbosbeheer, vooral in het zuiden des lands, een uitgebreide taak bij de aanleg van circa 16.000 ha ge- meentebos, met behulp van renteloos voorschot. Ook de bosbouwvoorlichting, thans een taak van 10 bosbouwconsulenten, ontwikkelde zich met de voortschrij ding van wetenschap en techniek tot een belangrijk onderdeel naast het ei genlijke beheerswerk van de Staats bossen, uitgevoerd door houtvesters. In 1899 was van enige wettelijke be moeiing van de overheid met het bos nog geen sprake. Onder invloed van de wereldoorlogen kwamen ook in Neder land de nodige wettelijke bepalingen tot stand ter bevordering van de in standhouding onzer bossen, waarvan de uitvoering aan het Staatsbosbeheer werd opgedragen. Geheel nieuw werk heeft het Staats bosbeheer verricht op het gebied van de landschapsverzorging, waartoe land- schapscconsulentschappen werden inge steld. Hiermede is Nederland het bui tenland ver vooruit. Voor de grote ruil en herverkavelingen en inpolderingen worden o.a. speciale landschapsplan nen ontworpen en de beplantingen langs de rijksauto-snelwegen worden b.v. ook door deze dienst verzorgd. Aan de natuurbescherming en de re creatie is in toenemende mate aandacht geschonken. Als uitvoerend orgaan van het ministerie van onderwijs, kunsten en wetenschappen behartigt het Staats bosbeheer met behulp van een aantal natuurbeschermingsconsulenten deze belangen, o.a. door aankoop en beheer van natuurreservaten, waarbij het RIVON (Rijksinstituut voor Veldbiolo- gisch Onderzoek ten behoeve van het Natuurbehoud) van voorlichting dient. „Een eiland in de crisis" is de ondertitel van dit boek. En met dat eiland wordt dan Goeree-Overflakkee bedoeld, dat bij de realisering van de Deltawerken op velerlei gebied revo lutionaire veranderingen gaat bele ven. Norel, die een kwarteeuw gele den debuteerde met de Zuiderzee roman „'t Getij verloopt" heeft dit onderwerp aangegrepen en getracht uit te beelden, welke gevolgen het met zich zal brengen, wanneer het eeuwenlang afgesloten eiland door brug en dam met de vaste wal zal zijn verbonden. En hij is daarin het spijt ons dat we dit direct al moe ten zeggen niet geslaagd. Norel is een schrijver van naam. Zijn boeken willen er in. Neem maar eens „Janmaets en Sinjeuren", de trilogie „Engelandsvaarders" dat we pas nog op onze redaktie-tafel kregen^en meer an dere, daarvoor niets dan lof. Maar dit boek over Flakkee: „De doorbraak in de Delta" is een volslagen mislukking geworden. Een gedegen studie van ons eiland en van de bevolking is er niet aan voorafgegaan. Dat blijkt herhaal delijk. Het is zelfs in vele gevallen per tinent onjuist en getuigt van weinig historische kennis van onze streek. De schrijver maakt zelfs al een grote his torische fout op de eerste bladzijde. Historische onjuistheden In deze roman wordt het gezin van Albert Vroegindeweij ten tonele ge voerd. Twee maanden nadat Flakkee door de ramp getroffen werd, keert Al bert naar het eiland terug om te zien hoe zijn have en goed er bij ligt. Van de boot af ziet Albert de stompe torens waarmee kennelijk die van Middel- harnis en Sommelsdijk bedoeld zijn. Het trof h^m dat die torens „stomp" waren, „hij wist niet dat ze eeuwen ge leden slechts opgetrokken waren tot de trans", aldus de schrijver in de eerste alinea's van zijn geschrift. Hij constateert dan verder „dat ze hoog ge noeg waren om er een klok in op te hangen Waarom dan een spits er op te zetten 't Zou weggegooid geld zijn geweest en daarvan hielden de boeren niet." De schrijver diende toch te we ten dat „de boeren" de torens niet heb ben gebouwd of laten bouwen en dat ze tot het begin van de vorige eeuw van een hoge en fraaie spits waren voorzien, die er in 1811 tijdens de Franse overheersing voor een bepaald doel zijn afgenomen. We zouden Norel deze fout direct vergeven het is een roman nietwaar ware het niet, dat zijn boek door spekt is met meer van dergelijke on juistheden. We gaan maar voorbij dat de schrijver ons wil wijs maken dat twee maanden na de ramp Albert aan zijn vrouw Veronica ook al geen Flakkeese naam met trots kan laten zien hoe het land er bij lag geploegd, geëgd en ingezaaid Dat is wel anders geweest En dat Albert Vroegindeweij „een rood baaien hemd en onderbroek droeg" (alsof dat op Flakkee nog sche ring en inslag is) is er geheel naast. Ook dat de Flakkeeërs zondags achter de „horren" of achter de neergelaten „lancaster gordijnen" met witte balle tjes onderaan zitten te gluren en deze 's maandags ophalen is pure fantasie. De heer Norel moge weten dat in het Streekmuseum te Sommelsdijk vóór de ramp met veel moeite een lancaster gordijn is verkregen en dat men tot he den geen enkel rood baaien hemd of dito onderbroek voor de verzameling heeft weten vast te krijgen Als Norel beschrijft dat het gezin Vroegindeweij na de ramp voor het eerst naar de kerk gaat, lezen we op blz. 14 de volgende absurditeit: „Binnen de kerk rook het naar beits en witkalk. Het water had na melijk tot aan de rand van de preek stoel gestaan en de banken en stoelen hadden rondgedreven in het schip. Op een van de koperen kronen was een bijbel gevonden, de bladen bruin gevlekt, de leren band beschimmeld, daar achter gelaten door het zak kende water." Koperen kronen in een kerk hangen toch altijd hoger dan de rand van de preekstoel, tot welke hoogte het water kwam En toch blijft er boven in die kroon een bijbel hangen Kan het gekker Norel heeft zijn fantasie wel heel zwaar laten spelen; van een normaal gezin is geen sprake. Hij wil met zijn beschrijving de tijd vooruit zijn op een afstand, zonder dat hij met de his torie en de levenswijze van de bewo ners bekend is schrijft bij een roman en fantaseert hij er maar op los We doen enkele grepen uit het boek, om aan te tonen hoe Norel Flakkee ziet. Tante Pleun zit zondags achter de ramen te loeren wat er in het stille straatje gebeurd en wat ze w^aarnam bracht ze verder met haar scherpe tong. Boer Rees dronk achter de gordijntjes zondags een borrel en maakte stom dronken ruzie met zijn vrouw. En de boer van „Landmans Welvaren' zou op zondag geen stap buiten de deur zet ten, anders dan om naar de kerk te gaan, maar hij kroop met zijn dienst meid in het hooi. (blz. 26). Onderwijl leest Albert Vroegindeweij oude schrij vers, in perkament gebonden en met een rode opdruk op het titelblad. „Dat was betere kost dan het lichte brood, dat vanmorgen op de preekstoel was uitgedeeld (blz. 17). Zo gaat dat op Flakkee. Volgens Norel dan. „Spotternij en sottemij" We krijgen ook een beschrijving hoe het op de gezelschappen toegaat, (blz. 157) Daar gaat Albert Vroegindeweij geregeld heen. Zijn dochter Krijntje die overigens maar „licht" is gaat ook eens mee. Den Oudste is er de voor ganger, hij woont in een winkel waar een manusje van alles wordt verkocht, waarachter een kamer met kleine ruitjes en een blauw geblokt gordijn. Wijs me eens zo'n winkel aan op het eiland! En wat er op het gezelschap komt is niet veel fraais. Tante Pleun die kreupel en doof is, hierboven reeds genoemd; Sientje Pasman met een groot, steeds schuddend hoofd; Wiggert Bult de kleermaker, die begerig naar de sigaren op tafel kijkt, de schrale Hans Lokhorst, 'die potten en pannen verkoopt en dan Huig Weggemans, die graag een borrel lust en gulzig naar Krijntje loert. Kan het bespottelijker En dan komt er een „bevindelijk ver haal" van Huig Weggemans, de drinke broer, die Albert beetnam voor het strijkgeld op een verkoping. „Hij was God tegen gekomen, ja, ja, God zelf, in het steegje achter de school en Hij kon Hem niet ontkomen, zomin als Bileam, toen die op de ezelin tussen de wijn gaarden reed." Het verdere fraais wil ik maar niet beschrijven het lijkt er veel op, dat Norel bij Rudolf van Reest in de leer is geweest, die ook zulke fraaie boeken over Flakkee geschreven heeft. De zoons van Albert moeten van dit alles niets hebben; de crisis komt in het gezin, mede doordat de „overkan- ters' hen de nieuwe tijdgeest bijbren gen! Het wordt zondags fietsen, rossen en rijden, naar het strand enzovoort; er zitten vreemde vrijages tussen ook al met „overkanters", er komt televisie, met alle oude tradities wordt gebro ken. En tenslotte komt alles goed, ten minste op een wijze zoals Norel dat ziet. Voor dit boek van Norel, dat bij La Rivière te Zwolle is uitgegeven en ge bonden 7.90 kost, hebben we geen enkel goed woord. Als Lou de Palingboer. beweert dat hij de incarnatie van Christus is, kunnen we dat niet op rekening van lieel Am sterdam schrijven. Als er excessen zijn op Flakkee en wat Norel beschrijft zijn niet eens excessen maar zijn be slist onwaarheden gaat het toch niet aan om dit te generaliseren en de goê gemeente diets te willen maken; zó is Flakkee. Norel kent ons eiland niet en weet niets van de mentaliteit van zijn bewoners. Laat hij er dan ook met zijn vingers afblijven! Het is „broodschrij verij" die geen enkele goede richtlijn geeft voor wat op ons eiland te gebeu ren staat als het geen eiland meer is. Dergelijke schrijverij kunnen we mis sen, want daar is al genoeg ellende mee beleefd. Zoals Norel Flakkee be schrijft, zó is het beslist niet!! (SLOT) De goede (k)oude tijd. Aan een dagboek uit de vorige eeuw ontlenen wij „het weerbericht" uit de jaren 1820-'23 en geven dit hier zeer verkort weer met de berichten van overstromingen. In het jaar onzes Heren 1820 heeft men van Drie Koningen tot op Maan dag 26 jan. een zeer felle winter gehad met zeer veel sneeuw. Door gans Euro pa, waardoor de Rijn, de Maas en alle andere rivieren uit hun beddingen zijn getreden en grote overstromingen heb ben veroorzaakt. De Alblasserwaard is op verscheide ne plaatsen ondergelopen. Bij Gorkum is een huis geheel weggespoeld bij het nieuwe kanaal. Ook de Lingendijk is doorgebroken, waarbij ook een huis verloren ging. Het water was op zijn hoogst bij Langerak, zijnde 95 duim bo- venhet lage Boerenpeil, 21 boven de vloed van 1809 en 7 boven de stand van 1726. De zomer die daarop volgde was zeer vruchtbaar, maar door de piasregens gingen de opgelegde gewassen schieten. De komende winter gaf in januari 1821 een zeldzaam beeld te zien. De Commissaris van het veer aan de Lage Zwaluwe heeft met behulp van vele schippers en hun knechts een pad laten maken over het ijs naar de Louise polder. Een dag daarna is Z.K.H, de Prins van Oranje in drie kwartier met de veerschouw hierover heen gegaan. Nog merkwaardiger is, dat diezelfde week een pad is gebaand tussen Moer dijk en Strijense-sas, waarvan vele schaatsenrijders gebruik maakten. De krant van 3 januari 1821 schreef o.a.: Onze Burgemeester J. Hofman is met een schietschouw beladen met zes man en 600 pond vracht binnen 12 minuten overgestoken. De oude 82 jarige veer man Arie van der Sluis heugt het niet, dat zo iets voorheen is geschied. Oude lieden hadden hem in zijn jeugd verteld dat in 1709 een deserteur het gewaagd heeft over te steken. In 1821 volgde hierop een verbazende droge zomer. De winter van 1822/'23 was zeer streng. De vorstperiode duurde van 17 december tot 12 januari. Het leek wel of het te Rotterdam op het ijs alle dagen kermis was. De Dordrechtse Courant van 25 januari 1823 haalde nog eni|e staaltjes op van vroeger dagen. Het jaar 1662 kenmerkte zich door een bijzondere droogte, want het heeft amper zesmaal geregend. De winter die hierop volgde was zeer streng. De vij vers bevroren tot op de bodem, waar door de vis stierf. In 1665 begon het met Kerst te vrie zen en de vorst deed zich dus danig ge voelen, dat men het bier met sleden uit Holland naar Goes bracht. Verscheide ne mensen en beesten stierven van hon ger, koude en dorst. De winter van 1680/'81 was ook bij zonder streng gedurende 10 weken. Dit gaf grote ellende omdat er bijna geen brandstof te verkrijgen was. Nog erger was het in 1511. Toen ging men te voet van Geneinj^den tot Bor- selen. Geladen wagens "kwamen van Antwerpen naar Goes en dat wel een maand lang. In 1517 waren de meeste Zeeuwse stromen bevroren. Men wan delde over de Zuidvliet of Zandkreek. In 1709 was het kouder dan het in 100 jaren geweest was. Toen ging men te voet van Vlissingen naar Holland. Op 6 maart ging men nog eèn kwartier ver over ijs in de zee, die bezaaid lag met dode vogels. Ook vele mensen zijn toen doodgevroren. Het voedsel raakte op, zodat de aankomende zomer een zak tarwe de prijs opbracht van 26, Gras was er bijna niet en de bomen stonden in juni nog zonder blad. Dit al les gaf zeer treurige gevolgen voor de behoeftigen. In 1823 ging een gezelschap van Enk- huizen over Urk naar Schokland en vandaar naar De Lemmer. Deze tocht duurde ruim 5 uren. Bij de terugtocht de volgende dag kwam er mist opzet ten, zodat het gezelschap er 9 uren over gedaan heeft. Het zeewater was hier en daar tot op de bodem bevroren. Hiervan heeft men een certificaat over gebracht aan de grietman van Lemster- land. Tenslotte vermeldt de dagboekschrij ver nog een springvloed bij volle maan en Noordweste wind d.d. 4 februari 1825. Vele polders zijn toen ondergelo pen. Zeeland heeft het er toen nog al goed afgebracht maar Holland en Fries land hebben veel te lijden gehad. Driehonderdduizend ha. vruchtbaar land is toen ondergelopen, vele mensen en beesten vonden de verdrinkingsdood. De veenderij zag alle turf door de vloed verwoest. De ellende was onbeschrijfe lijk. Maarssen. Ds. G. van der Zee Revolutie op maaigebied De smid Sinke te Rilland Bath (Z.) heeft een graszaag geconstrueerd. Het is een werktuig dat betrekkelijk een voudig is gebouwd, goedkoop van aan schaffing en dat relatief weinig ver mogen vraagt voor aandrijving. Boven dien kan er verbluffend snel mee wor den gewerkt. De graszaag bestaat uit een raam met twee stalen schijven, waar omheen een lintzaag (bandzaag) is ge legd. Door een der schijven aan te drij ven komt de zaag in beweging en deze zaagt het gras af. Naast het gebruik in de fruitteelt denkt men ook aan toe passing in de hooibouw en in de graan oogst. De constructie van de graszaag mag als een belangrijke uitvinding worden gezien. Het lijkt waarschijnlijk, dat hij een re volutie in het maaien en in de con structie zal teweeg brengen. UAiUtU:^. Babyderm-zeep Het vorige jaar is voor het eerst in Duitsland een peenoogstmachine gepro beerd. Deze machine wordt door een tractor getrokken. Door een schaar worden de penen in de grond wat los gemaakt en daarna door gummieriemen onder bij het loof gepakt en opgetrok ken. Een speciale inrichting scheidt de peen van het loof. De penen worden vervolgens door een elevator of terzijde op de grond gestort of op een speciale wagen, die tegelijkertijd kan meerijden. Voor een goed gebruik van de machi ne moet men er bij het zaaien rekening mee houden, dat de machine tussen de rijen moet kunnen, terwijl voorts het perceel op het moment van de oogst onkruidvrij moet zijn. Op een arbeids dag van 10 uur kan 30.000 kg peen wor den geoogst, wat ongeveer neerkomt op 1V4 ha. Vervolgverhaal door W. Schippers HOOFDSTUK 1 RENATA Omstreeks het midden van de eerste Pelft der negentiende eeuw stond in 'n |t" gedeelte van het oude, grijze Zeeuw- Ie stadje Veere, een oud herenhuis, ^anvankelijk had er een rijk koop- nansgeslacht gewoond, doch langza- nerhand was de handel al minder en ninder geworden en een steeds kleiner frf!?^ schepen liep het Veergat binnen pt de Noordzee, of kwam van Oost- of ^esterschelde, door Zandkreek of Sloe fm de zeilen te strijken op dit eens zo PruK bevaren gedeelte van Walcherens pufle kust. J'e l^andel had zich verplaatst, en on- teti schrikbewind was ook Cp j^^tste spoor van welvaart voorgoed rerdwenen. Men had noodgedwongen |*onmg en stad moeten verlaten, om te irachten elders de strijd om het be- fwan voort te zetten. Na die tijd was het oude huis in ver schillende handen overgegaan, totdat het jaren geleden in bezit kwam van de tegenwoordige eigenaar. Voor een bespottelijk lage prijs had deze het vervallen gebouw gekocht. Het ontbrak hem blijkbaar niet aan midde len, om de hoog nodige veranderingen aan te brengen; op onbekrompen wijze werd alles grondig hersteld en tot in de kleinste bijzonderheden teruggebracht in de oorspronkelijke staat. Op een mooie zomeravond, die een zeer warme dag besluit, zit onder de breedgetakte eeuwenoude linde, de heer des huizes en rookt uit zijn korte, stene pijp een voor die tijd dure soort tabak, terwijl hij van de heerlijke koelte ge niet. Een heer is Andries de Gorter niet, tenminste niet voorzover men dat aan iemands uiterlijk kan beoordelen. Bruin en tanig is het scherp getekende gezicht met de reeds grijzende bakkebaard, lang en mager de sterk gebeende ge stalte, terwijl de kleding van donkere, degelijke stof hem kenmerkt als een welgesteld rustend schipper of zeeka- pitein. Naast hem staat een stok met zilve ren knop. De heer de Gorter mist na melijk een gedeelte van het rechterbeen dat hem to.t aan de knie is afgezet en vervangen door een houten stelt. Er zijn reeds vele jaren overheen ge gaan sinds dat ongeluk hem is over komen en bijna niemand weet eigenlijk precies op welke wijze het zich heeft toegedragen. Rechtstreeks de heer de Gorter er naar vragen doet men niet gemakkelijk; hij heeft iets in de ogen en in de klank van zijn stem, dat alle vertrouwelijkheid volkomen buiten sluit. Nu zit hij bijna onbeweeglijk op de bank en zijn harde, grijze ogen staren de witte zomerwolkjes na, die langzaam voortdrijven naar het Westen, waar de dalende zon ze kleurt met licht-gouden rand. 't Is hier op dit plekje zó vredig en stil, dat het zingen van een onder de Noord-Bevelandse kant voorbijvarende schipper duidelijk door de man op de bank kan worden gehoord. 'Er varen niet veel schippers op de stromen tussen de Zeeuwse eilanden, die Andries de Gorter niet kent. Hoe wel hij sinds het ongeluk, dat hem tot invalide maakte, het varen er aan ge geven heeft, staat hij toch nog in nau we verbinding met de scheepvaart; meer dan één goed vaartuig is zijn eigendom, terwijl er nog verscheidene zijn, waarop de schipper vaart met voorschot van Dries de Gorter, zoals hij in de wandeling door het varens volk genoemd wordt. Die als zetschipper op zijn schepen varen, hebben niet de minste reden, om zich over hem te beklagen; hun loon is zeker niet minder dan anderen betalen en voor elke nodige reparatie of ver nieuwing aan schip of want, kan men steeds bij hem aankloppen. En toch is de Gorter bij de ronde Zeeuwse schippers niet gewild; daar voor is hij te gesloten, te zwijgzaam en te stroef. Van de ouderen, die hem in zijn jonge jaren hebben gekend, zijn er, die iDeweren, dat Driesde Gorter niet altijd zo stug geweest is, al was hij dan ook lang zo vrolijk en levenslustig niet als zijn broer Adriaan, met wie hij na zijns vaders dood op diens schuit was blijven varen. Hierover waren die vroegere beken den het onder elkaar zeker eens, dat er in die tijd geen vermeteler, onversaag- der mannen op de Zeeuwse kusten be kend waren dan de gebroeders de Gor ter, en er liepen de meest avontuurlijke verhalen over hun deelnemen aan de gevaarlijke sluikhandel tijdens de Fran se overheersing. Maar niemand, die er eigenlijk het rechte van wist, al stond het vast, dat Andries de Gorter aan die woelige tijd zijn welvaart te danken had. Zijn broer Adriaan was het slacht offer van hun gevaarlijk bedrijf ge worden. Naar verteld werd, schoot deze bij een ontmoeting met Franse doua nen er het leven bij in, terwijl Andries met een doorschoten been de dans ont sprong. Andries was geruime tijd in een hos pitaal te Vlissingen verpleegd en toen hij terugkwam in Veere, mist hij een gedeelte van het rechterbeen. Hij was op dat tijdstip reeds een paar jaren gehuwd en als hij aan wal was, bewoonde hij met zijn jonge vrouw een huisje in het Noordeinde, waar ook zijn ouders hadden gewoond. Zijn broer Adriaan was toen nog maar enige maanden getrouwd met de dochter van een schippersweduwe uit Stavoren, en toen haar man op zulk een noodlottige wijze het leven verloor, was de jonge vrouw nog bij haar moe der in Friesland. Dit was zo ongeveer alles, wat men van deze dingen in Veere was te weten gekomen; de tijd ging voort en schipper de Gorter, die in een groter huis in een ander stadsgedeelte was gaan wonen, had een zetschipper op zijn vaartuig ge plaatst en was zelf begonnen met ko pen en verkopen van vrachtschepen of vissersvaartuigen. Dat de handel hem geen windeieren had gelegd, bewees wel het feit, dat hij in de loop der jaren zich langzamer hand uit dit soort van zaken had terug getrokken, om zich te bepalen bij het beheer over zijn eigen in de vaart zijn de schepen, terwijl hij verder optrad als geldschieter en scheepsbevrachter. Als men de brede hardstenen trap op klimt, de zware metalen klopper op de koperen plaat laat vallen, wordt de massief eikenhouten voordeur geopend en komt men in een lange gang, die het gebouw in twee helften verdeelt en doorloopt tot een glazen deur, die toe gang .geeft tot de tuinkamer. Aan weerszijden van de gang zijn nog ver schillende deuren van kamers, waar van er slechts een paar door het kleine gezin van de heer de Gorter worden bewoond. De eerste deur aan de rech terkant geeft toegang tot een niet zeer groot vertrek, ingericht als kantoor. Hier bereddert de huisheer zijn zaken en ontvangt hij de mensen, die hem moeten spreken. Menig varensman, wiens hart klam blijft als de storm rondspookt op de woelige wateren en zijn vaartuig slin gert en stampt onder zijn voeten, kwam met beklemd gemoed door deze deur binnen, om geldelijke steun of een voor schot te vragen, wat juist een moedig, fier karakter zo zwaar kan vallen. De harde strijd om het bestaan, waarbij vrouw en kind zo nauw zijn betrokken, laten echter de arme huisvader geen andere keus en al waren de voor waarden, waarop Dries de Gorter wilde helpen soms hard, een woekeraar was hij niet, maar wel hard, hard als staal. Met zeldzaam scherpe blik wist hij de kansen te berekenen van een te sluiten overeenkomst en zelden was het hem overkomen dat het verlies aan zijn kant was. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1959 | | pagina 5