EiuvnDEn-niEuws De Reformaiie op Goeree- Overflakkee OM. HET m 2knm?^'^ huid? Ds. G. van Velzen, de oude knecht van Flakkee Rol film -posiservice 2e blad Vrijdag" 23 januari 1959 No. 2764 FOTOHANDEL J. ZANDSTEA ft1ndei*hoek|e 4ë- fJ^A^yTJfi- -sp-^ De les uit de geschiedenis Niet alles was beter dan nu De drank „Maandag"-houden. Men kon natuurlijk veel eigenaardigs horen wanneer men zo'n 60 jaar gele den de toen reeds hoog bejaarde Suze aan het woord liet. Over die goede oude tijd kon zij nog vaak glimlachen, maar zij wist aan de lijve wat dat alles voor de mensen betekend had. Het heeft iets bekoorlijks en ook iets Jeerzaams ons goed rekenschap van de geschiedenis te geven. Oppervlakkige mensen hebben geen band aan het verleden of aan een vorig geslacht. Anderzijds moet in het leven de blik vooruit geworpen. We mogen niet zo in het verleden leven dat alles van nu vergeten wordt; de christen heeft in de tijd te staan waar in Gods Voorzienigheid hem zet en mag daar niet 50 jaren in verschuiven. Want dan verstenen wij met al onze herinneringen volkomen. Bovendien zijn we het is een psychologisch verschijnsel geneigd uit het verle- dene het mooie te onthouden en ons er een extra goud randje om te denken, maar het minder mooie dat was of voorviel, laten we maar liever uit ons geheugen schiete^i. Ja, zo zijn we nu. Wat diverse geschiedeniswerken ons meldden over de positie van de arbei ders in de vorige eeuw, werd uit de verhalen van Suze volkomen bevestigd. De schrijvers van deze werken, wij Babyderm-zeep denken hier aan Robert Fruin, prof. I. J. Brugmans en anderen, gingen als wetenschapsmensen ook niet over één nacht ijs. Zij onderzochten alles in de originele stukken. Een groot werk, maar nu kon er ook weinig of niets op afgedongen worden. Wij zijn zo licht geneigd de geschiedenis te verwringen naar een beeld dat ons aanstaat, maar studies als deze drukken ons op de fei ten, die niet te loochenen zijn. De arbeider werd zo tot lang in de tachtiger jaren pp een hoop geworpen met de arme mensen, uit wier kring hij geacht werd voort te komen. Hij had het slecht; de armen nog slechter. Ook de voeding was heel 'sober. Er zijn daarover belangrijke rapporten in het Rijksarchief in Den Haag aanwezig. Men kon het vele mannen, om van de vrouwen nog maar te zwijgen, in mijn tijd ook aanzien dat zij tenger en ver vallen waren van de jarenlange zware arbeid. Is dan de voeding niet degelijk dan haalt het lichaam die schade nim mer meer in. In dit licht moet ook het drankmis bruik gezien worden. Na een sober ont bijt in de vroege morgen werden velen al spoedig weer wee en rillerig. Men nam dan een glas jenever, die toen nog niet door zware accijnzen zo duur waa als thans. Vroeg iemand per adverten tie om werk dan stond er dikwijls bij „Vrij van sterken drank", zozeer stond de arbeider onder verdenking „aan de drank" te zijn. Gelukkig zijn zij nu op hoger peil gekomen en doen zij hun werk keurig, zonder „drank". De melk fles is nu op het werlc verschenen, dat is beter. Het bovenstaande en wat hier nu di rect volgt was nog in onze jeugd te constateren. Het was ook weer een vreemde gewoonte van de arbeiders om „maandag" te houden. Velen kwamen op maandag niet op het werk. Waarom zij zo deden kan ik niet goed verkla ren. Ook de thuiswerkers als schoen en kleermakers hielpen die dag liever moeder de vrouw een beetje. De ande ren gingen op stap om ergens een glaas je te drinken. Hoe 't ook zij, dat alles is nu veel verbeterd. De miiidere man (we gaan nu weer honderd jaar terug) werd als kind reeds duidelijk gemaakt dat hij het rijke volk moest respecteren en dienen. In Amsterdam kwamen eenmaal per jaar de kinderen van de diaconiescholen sa men. Dan werd hun op 't hart gedrukt goed te leren, later hard te werken, eerbiedig en vlijtig te zijn in de fa briek. Want, zo was de redenering, als de arbeiders onrustig zijn of lui, doen zij de patroon schade. En deze is daar door dan niet in staat zoveel voor de lagere klasse te doen als hij wel zou Willen doen. Zo zou de schade, die zij aanbrachten dus weer op hun eigen hoofd neerkomen. Dit is een» gedachtenconstructie die niet onaardig gevonden is en toen heel acceptabel was. Wij denken daar in onze tijd. een beetje anders over; niet over de vlijt en eerbied, maar over de zedelijke verantwoordelijkheid die de patroon voor zijn mensen draagt, Dat is ook- duidelijk in de Bijbel te lezen. Nu is Suze nog niet aan 't woord ge weest. Zij zou vertellen van een klont rij st-in-water. En zij had ook nog bij 't rijke volk gediend. Daar had zij leren werken en koken, en ook had zij er goede manieren geleerd. Suze moet nog maar even wachten. Waarnemer. COGNAC VOOR ÖE HANDEL: H.VAN TOORIZ VUARDINGEN VERKRIJGBAAR BIJ ELKE GOEDE SLIJTER Weliswaar heb ik deze „oude knecht van het eiland Flakkee", die op 18 juli 1939 te Doesburg overleed, nooit ont moet, maar ik heb veel over hem ver nomen van mijn onvergetelijke ouder ling Willem van der Hoef te Sioux Center in de Verenigde Staten van Amerika, aldus schrijft ds. H. in „De Saambinder." Nog hoor ik in mijn gedachten deze zo begaafde ouderling vertellen over het onderwijs van ds. G. van Velzen. Met eerbied en achting vertelde hij dat deze predikant als een profeet waarschuwde voor de komende,tijden. En dat onderwijs kon geen leed ooit uit zijn geheugen wissen. Wij mogen geloven, dat onze vriend van der Hoef nu met zijn leermeester God eeuwig mag grootmaken. Welnu, zo zal de vraag wel rijzen, deze oude knecht was zeker één van de predikanten van de Gereformeerde Ge meenten? Maar dan is het antwoord: Neen, hij was predikant bij de Gere formeerde Kerken in Nederland. Ds. Gerrit van Velzen, op 16 maart 1852 geboren te Baarn, was vóór hij predikant werd,, werkzaam aan het hof van Prins Alexander. Van deze Prins Alexander heb ik eens gelezen, dat hij de moed had om voor zijn beginsel uit te komen. Toen in 1879 de Krconprinses der Nederlanden, Prins Willem Nicolaas Alexander Fre- derik Karel Hendrik, grafwaarts werd gedragen, sprak de grijze hof prediker van Koetsveld enige ernstige woorden. Zulks geschiedde ook bij de geopende grafkelder. Nauwelijks had de hofpre- diker deze woorden «jesproken, of Prins Alexander, de nieuwe Kroonprins, knielde voor aller oog bij de geopende grafkelder om zijn diep geroerd ge moed voor de levende God te ontlasten en van Hem te smeken wat de wereld niet gevenukan. Ja, ook tot zijn perso neel getuigde de Prins. Voor velen klinkt dit nu wonderlijk, daar wij schier niet meer vernemen van open bare gebeden tot de Almachtige. Doch ik ben het eens met een geschiedschrij ver, die opmerkt: „Voorwaar, Neder land heeft er nooit slecht bijgestaan als het biddende Oranjevorsten had." Op 21 juni 1884 werd de grafkelder ook voor Prins Alexander, de laatste nog in leven zijnde zoon van Koning Willem III, ontsloten. Prinses Wilhel- mina werd toen Kroonprinses. Ds. van Velzen had veel achting voor zijn heer, Prins Alexander. Was hij alzo dienstbaar bij een aards hof, de Heere zou hem roepen tot een groter ambt, hij zou ambassadeur des AUer- hoogsten worden. Gerrit van Velzen werd op artikel 8 der D.K.O. toegela ten tot de studie voor predikant. Deze studie was voor hem zwaar, daar hij toen al niet zo jong meer was. In begin januari 1897 werd hij als predikant bevestigd te Ede, zijn eerste gemeente. Zijn leermeester, dr. L. H. Wagenaar, bevestigde hem daar in het ambt. Ds. van Velzen was een bevindelijk prediker. Wat is het toch steeds een wonderlijke goedheid Gods, dat waar de schriftuurlijke. Goddelijke waarheid gepredikt wordt, Hij er voor zorgt, dat daar ook toehoorders zijn. Gedurende 13 jaren mocht hii te Ede het Woord van vrije genade brengen. Er waren er wel, die zijn prediking te bevindelijk vonden, maar toch had hij er ook veel vrienden. Zijn tweede ge meente was Lopik, doch daar heeft hij slechts ruim één jaar gearbeid. Daar in Lopik is hij bij de oude garde nog wel bekend, daar zijn ernstige prediking gaarne werd beluisterd. Hij ontving veel beroepen en nam daarvan in 1911 het beroep naar Zui- lichem aan. Als men in deze plaats of de omgeving komt, kan men daar nog vernemen hoe gezocht zijn prediking was. Uit vele plaatsen in de omgeving kwam men in die dagen naar Zuilichem lopen om daar de prediking van Wet en Evangelie te beluisteren. Weer kreeg hij er tal van beroepen. Maar er waren er ook, die zeiden: „Deze man is zieke lijk", en anderen: „Hij is doorgezakt". Weer anderen zeiden: „Hij heeft geen plaats voor het verbond der genade." Maar het was ds. van Velzens liefste werk de Verbondsmiddelaar te predi ken voor een doemschuldig volk. Hij waarschuwde ernstig voor een algeme ne verbondsleer, zonder de grondslag van de waarachtige bekering tot God. Weliswaar kreeg hij veel vijanden, maar hij bleef toch getrouw. Men riep wel uit: „Hij gaat niet met de tijd mee, die oude leeraar te Zuilichem. Hij komt meer dan honderd jaar achter met zijn ouderwetse preken". Ondanks deze las ter kreeg hij zelfs nog een beroep naar Pella in de staat lowa, dus naar het nieuwe werelddeel, over de grote Oce aan. In het oorlogsjaar 1914 ging ds. van Velzen naar Middelharnis. Ook daar heeft hij met zegen mogen arbeiden. Het was oorlog in de wereld, maar ook in zijn gemeente moest hij voor de waarheid strijden. Daar op Flakkee kreeg hij de naam: „de oude knecht." Op dat eiland waren nog zuchters voor hem aan de troon, der genade. Het door hem gebracht Woord Gods zal niet le dig wederkeren en ook van de zrelen daar eenmaal worden geëist. In april 1928 verleende de Classis Brielle der Geref. Kerken hem eervol emeritaat. Hij is toen met zijn vrouw Tjitske Groenendal gaan inwonen bij zijn dochter te Doesburg. Met veel lief- Wij zorgen dat de ons per post toege zonden roUilms weer spoedig kant en klaar in uw bezit zijn. SOMMEL8DIJK de hebben zijn kinderen hem daar om ringd. Zo heeft dan deze „oude knecht" veel smaad moeten ervaren, maar hij stond voor de zuivere waarheid. En hoewel in de Geref. Kerken sommigen zeer blij waren, dat hij niet meer op de kansel kwam, toch ontving hij op zijn 70e ver jaardag nog een hoge onderscheiding, ibe vroegere bediende van het Konings huis werd benoemd tot ridder in de orde van Oranje-Nassau. Op 18 juli 1939 werd het eeuwigheid voor hem. Op zijn sterfbed zei hij nog: „Christus, Christus alleen, en niets an ders". Met zijn kinderen, die rondom zijn stervensstonde stonden, heeft hij toen nog gezongen van „de poort des Heeren, waardoor het rechtvaardig volk zal treden." Toen nam de grote Meester Zijn oude knecht tot Zich. Dit is de grootste onderscheiding: „God in de heerlijkheid eeuwig groot te mogen maken". „Zalig zijn de doden, die in de Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid; en hun werken volgen met hen." OUDE TONGE Kwestie met ds. Frisius Op de lynode te Delft, gehouden Predikanten augustus 1607 speelde zich het volgende af: (notulen art. 7). Ds. Sybrandus Sixtus Frisius, die naar des Goddelijken Woords te Oude Tonge, is voor de vergadering versche nen en gaf te kennen, dat het zover 'ge komen was, dat zijn kerkeraad begeer de, dat hij zou vertrekken en aldaar De eerste predikant was dan alzo ds. Joachimus Horstius in 1576. Hij was ter synodale vergadering aanwezig te Rotterdam in 1581. Volgens een overlevering zou deze eerste predikant weleer een rooms priester geweest zijn en met vele anderen tot de reformatie zijn overge gaan. Hij overleed in 1582. Nu waren de beide Tonge-dorpen tot 1583 gekombineerd. Eigenaardig baart de samenstelling van het predikanten-lijstje hier enige moeilijkheden. Als opvolger wordt genoemd voor het zelfstandig ge worden Oude Tonge ds. Gijsbertus Samuëlis van 1583—1586. Ook wordt echter gelijktijdig gewag gemaakt van ds. Simon Jansz. Dit klopt niet. In 1586 kwam hier weer een Joachimus Horstius, een proponent uit Leiden. Deze ontmoe ten wij in 1590 te Dord recht en het volgend jaar te 's-Gravenhage ter sy nodale vergadering. Voorts nog eens in 1598 te Dordt, terwijl hij in 1601 vertrok naar Al phen a. d. Rijn. Hij over leed in 1603. In de vakature werd voorzien door een propo nent uit Leiden n.l. Da vid Timmerman, die in 1604 werd afgevaardigd naar de synode te Woer den. Na een driejarig verblijf vertrok hij naar Schoonhoven, alwasrr hij iw 1608 reeds overleed. Van geen dezer predikanten is Iets bijzonders te melden, totdat de opvol ger in 1605 enig tumult veroorzaakte. Toen kwam er weer een proponent uit Leiden n.l. ds. Sibrandus Sixti Frisius. De fraai gerestaureerde preekstoel in de Herv. kerk* van Oude Tonge. Deze werd in 1953 van een dikke verflaag ont daan en toen bleek dat deze het jaartal droeg van 1633. afstand doen van zijn dienst. Classis Brielle was ook van oordeel, dat htj maar naar een andere standplaats moest uitzien en afstand doen van zijn standplaats Oude Tonge Jegen 25 juli j.l. Hiermede niet tevreden, beriep hij zich op de synodale vergadering. Hij was vergezeld van de heer Jan van der Wijlej ambachtsheer van een deel dei* heerlijkheid in genoemde parochie, zeggende dat hij ook opdracht had van de andere ambachtsheren en twee lid maten uit Oude Tonge, n.l. Govert Eg gen Stathouder en Job Huygen Dane, ook nog twee andere personen, n.l. Willem van Aecken en Pieter Lucassen. Dezen brachten een lijst mee met der tig handtekeningen, met de bedoeling de predikant zo mogelijk te handhaven. Daarentegen zijn ook gehoord Beth- man Cornelissen en Marcus Jansen Vos beide ouderlingen in de genoemde ge meente. Zij hadden behoorlijke bewij zen van afvaardiging bij zich. Zij wil den niet klagen over de predikant we gens onzuiverheid in de leer, ook niet dat hij van een slecht leven was, maar brachten naar voren, dat de predikant verleden jaar op 9 juni. zeer nadrukke lijk had begeerd, van zijn dienst ont slagen te worden, hetgeen de kerkeraad gedaan had, waarvan zij de acte ver- toonden^ Dit was ook naar genoegen geweest van de lidmaten der gemeente, reden waarom de beide ouderlingen de zaak in zulk een stadium achtten ge komen te zijn, dat de predikant niet meer met stichting kon aanblijven. De sjrnode hoorde verder de broeders der classis Brielle. Dezen^ gaven te ken nen, dat zij grote moeite hadden aanv gewend in deze zaak, met gevolg, dat de classis het maar beter oordeelde, dat de tegenwoordige predikant maar ver trok en een ander in zijn plaats werd gesteld. De synode kon er direkt n4et uitko men en benoemde een paar afgevaar digden om naar Oude Tonge te gaan, ten einde zo mogelijk de partijen ijiet elkaar te verzoenen en er weer een stichtelijke vrede mocht getekend wor den. Mocht dit niet gelukken dan moes ten enige leden der classis Rotterdam en Delft tesamen met de deputaten der synode een 'vergadering beleggen, om te Oude Tonge de donkere hemel te ver helderen. Daarvan moest dan weer ver slag uitgebracht worden ter synode, die dan een definitief besluit zou nemen. Verandering Het blijkt dat ds Frisius het volgend jaar (1608) vertrokken is. In zijn plaats kwam de proponent Teunis Arentsz., -afkomstig tiit Schiedam. Maar Van Alphen en Boers noemen een ander, n.l. (a ds. A. A. Nautius (Nout) die hier stond van 1608 tot zijn emeritaat in 1644. Maarssen. Ds. G. van der Zee (Wordt vervolgd) Beste jongens en meisjes! Hier is weer een gemakkelijk raadsel en dat is meestal heel welkom. Het is JANUARI-RAADSEL 3 1. X 2. X 3. X 4. X X X X X -X X 5. X 6. X 7. X 1. Letter; 2. Zie hetGods, dat de zonde der wereld wegneemt; 3. Ik ben de Alfa en. de Omega, het begin en het.,..; 4. Tijd, waarin we nu leven; 5. Dezegt in zijn hart: Daar is geen God; 6. De Heere maakt en Hij maakt rijk; 7. Letter. Op de kruisjeslijn naar beneden moet het woord komen dat gevraagd wordt bij 4. CORRESPONDENTIE Nadat ik de vorige week het „kin derhoekje" had geschreven, kwam er nog een zending kaarten, in verband met het nieuwe jaar. Hartelijk dank aan: Bennie, Jonnie (tweemaal). Opa, Oma, Paj Moe, Betsie, f am. den B., Jopie, Rinus, Suze en Lauriena. Sjaan T. Ouddorp. Ik ben benieuwd hoe het met Jaapje is. Arme jongen, om zo ongelukkig terecht te komen. Een ongeluk ligt op een klein plekje. Zijn rapport is goed, hoor! Maar dat van jou is ook in orde. Ga zo maar verder! Liedy M. Oud-Beijerland, Heb jij ook liever puur dan melk? Dan ben je het als ik. Bij zulke gelegenheden lijkt het verbazend moeilijk, maar als je rustig kon nadenken, zou je het gemakkelijk vinden. De zenuwen spelen dan wel eens een woordje mee. Ben je nog tot twaalf uur opgebleven? Jaap T. Ouddorp. Als ik het goed heb dan heb je deze brief nog geschreven vóór het ongeval. Van een beenbreuk lees ik tenminste niets. Wel over de konijnen. Jammer van die prachtige langoor. Ik kan begrijpen, dat Jan de nioed nu opgeeft. Het mooie gaat er dan van af. Greetje M. Oud-Beqerland. Ja, reke nen kan nog wel een stootje hebben, maar gemiddeld zev enis toch goed. Zou je in Rotterdam willen wonen? Op de duur niet, denk ik. Heb je het boek van het Kerstfeest al uit? En hoe vind je het? Nelie M. Den Haag. Ik was blij weer een briefje van je te krijgen. Je hebt je cijfers eerlijk bekend gemaakt, dus ook die ene vier. Maar ik denk dat je die wel een beetje hoger kan krijgen. In het begin moet je zo veel onthou den bij zo'n vreemde taal, hè? Goed repeteren is een onmisbaar werk. Jaap M. Oud-Beijerland. Ook gemid deld een zeven! Dat is best, want het is geen lagere school meer, nietwaar? Dat wordt een mooie bezitting: al drie de len van een „Reis door de nacht"! Een doos „ecoline" is ook steeds welkom. Wim M. Den Haag. Je hebt zo heel veel vakken, hè? Dan kan er wel een onvoldoende tussen zitten. Per slot van rekening kun je alles niet in de puntjes. En ons verstand hebben we maar ge kregen, hè? Is het poppenhuis voor Nelie mooi uitgevallen? Ze zal wel blij zijn. Fijn, dat jullie een groentetuin hebben. Dat spaart heel wat geld uit. Mia V. Herkingen. Gelukkig dat er geen oplossingen in de krant stonden, anders was je te laat geweest. Je bent niet de enigste met onvoldoendes. Lees maar wat ik aan Wim hierboven schreef. Het verslag van de jaarverga dering heb ik gelezen en ook je naam zien staan. Sjaak van D. Zoetërmeer. Nee, ik ben nog nooit in Zoetërmeer geweest. Al de kinderen kan ik niet bezoeken. Dat zou ik wel graag willen, maar ik heb er heus de tijd niet voor. Doe je nu al zo lang mee? Wat een tijd al, hè? Nu er niet hoog gecijferd is, heb je toch nog goede cijfers! Alie S. Ouddorp. Dat was nog een goed cijfer voor taal. De laatste tijd heb je dan geboft, zeg! De naam van dat kattebrood heb je goed geschreven en dat is niet zo'n gemakkelijk woord. Lees je de brief nooit meer over? Dat moet ik wel doen, hoor, want ik schrijf ook fouten en in de krant leest ieder een het. EUie van D. Zoetërmeer. Het is weer dik in orde met de cijfers, Ellie! Van die kalender zal René nog niet veel ge mak hebben. Dat komt nog wel is te hopen. Maar hij wordt tóch al wat mans; dat hoor ik wel. Voor jullie ge zin mag het wel' een flinke kalkoen zijn. Hadden juUie allemaal een aardig stukje? Tannie G. Ouddorp. Jij vindt, dat het nogal gaat met je rapport. Nou, dat vind ik ook. Voor handwerken had ik wel een hoger cijfertje verwacht. Zal je proberen het de volgende keer mooier te krijgen. Je doet dat vak toch wel graag? Ria de W. Middelharnis. Ja, ik vind ook, dat de tijd gauw voorbij gaat. Ik begrijp, dat pa en moe vinden, dat dat ene cijfertje beter moet worden. En dat vind jij ook wel. Is „een reis door de nacht" dat boek, waarvan verschillen de delen zijn? Ik heb al meer kinderen er over gehoord. Bedankt voor de dui delijke beschrijving van de kijker, 't Zal een mooi ding zijn, maarde ping-ping! Jaap S. Sommelsdyk. Het is goed, hoor! Zou je graag schaatsen of sleetje rijden? Nou, in een groot gedeelte van het land is dat al het geval. Misschien zijn de mensen in het noorden van het land de winter al beu; daar is het al goed winter geweest, hoor! Hoe vind je het boek? Aria van K. Onddorp. Alles best, be halve lezen, dat nog wel een duwtje kan hebben. Lees je niet graag? Met de muziek gaat het beter, nietwaar? Gaat het goed met de vingeroefenin gen? Wel vervelend op de duur, hè? Maa? het is broodnodig om vlot te kun nen spelen. Oefen maar flink. Paulien B. St. Philipsland. Nog har telijk gefeliciteerd met je tiende ver jaardag. Het is wel wat laat, maar het is echt gemeend. Leuk, dat Jos ook op die dag jarig is en toch geen tweeling. Hoe lang ben je bij opa en opoe ge weest? Waren ze blij toen jullie kwa-' men? Allemaal de hartelijke groeten en tot volgende week, hoopt jullie Oom Ko. 63 „Of heb je soms trek m^te te gaan?" vraagt Loman glimlachend. „Doe niet zo flauw," zegt zé, maar tegelijkertijd wendt ze zich af, want anders zouden haar pleegouders niet weten, wat ze er van moeten denken. Het bloed stijgt haar naar de wangen, hoe ze zich hiertegen ook verzet. Als Loman op het jachthuis komt, blijkt ook de jachtheer reeds gearri veerd te zijn. Lang wikken en wegen ze, wat hun te doen staat, want dat er een factor in het lugubere spel is, die niet voldoende werd uitgebuit, behoeft geen betoog. Maar noch de jachtheer, noch de jachtopzichter, dringen er bij Loman op aan om Truida's naam te noemen. Hoe ze ook met het lot hunner honden begaan zijn, die prijs is te hoog en daarom zullen ze noodgedwongen zwijgen. „Honden genoeg," zegt de jachtheer, „dat is niet zo erg. De geldelijke waar de, die ze vertegenwoordigen, speelt bij mij geen rol, maar ik kan Herta en Pluto" met enige terughoudendheid, alsof hij over geliefde doden spreekt, noemt hij hun namen „zo moeilijk missen; we waren zo op elkander inge steld." Loman merkt, dat de heer van Oyen alle moeite heeft zich te beheersen en brengt het gesprek vlug op wat anders. Maar vlotten wil het niet, want ook voor Beverink weegt het verlies wel heel zwaar. „Kom", verbreekt de jachtheer het stilzwijgen, „laten we onze trouwe vrienden in de tuin begraven. Dat is het enige wat we nog voor hen kunnen doen, al is het dan niet veel. Hadden we nu de dader, maar te pakken, dan was het nog daaraan toe." Ze mogen nog van geluk spreken, dat Loman er bij tegenwoordig is, want of anders hun psychische kracht tegen deze zware taak was opgewassen, viel nog te bezien. In wel zeer terneergeslagen stem ming zitten jachtheer en jachtopzichter op de avond van die dag bijeen. Het is extra stil, nu de beide kortharen ver dwenen zijn; alleen ligt Woka op het tapijt te soezen. De sigaar smaakt slecht en met de koffie is het, ondanks alle goede zorgen van vrouw Bruinink, precies zo gesteld. „Wie had een paar maanden geleden kunnen denken," zucht"de jachtheer, „dat we elkander onder zulke beroerde omstandigheden de volgende maal zou den ontmoeten? Enerzijds maar gOQd, dat een mens nooit weet, wat hem bo ven het hoofd hangt, anders had hij geen rustig ogenblik meer." Eerst met Berend Eefting en toen met Truida Wiggers, maar dat is nu wel grondig veranderd." „Ik had aanvankelijk nogal geluk", zegt Beverink, „toen ik hier kwam. „Toegestemd, maar als je alles tegen elkaar afweegt, heb je nog niets te kla gen, want Eefting en Truida wegen ruimschoots tegen de honden op, dat is nooit te ontkennen." „Nee, dat lag ook nie in mijn bedoe ling." „Overigens, het had nog veel erger kunnen zijn; denk eens aan je voor ganger. Ik heb je altijd tot voorzichtig heid gemaand, maar het gevalletje met de hopden noopt mij, dat ik je nogmaals ernstig waarschuw. Zie eens, die ver giftiging van mijn lïeide honden gaat mij niet in de koude kleren zitten, maar anderzijds blijven het toch, ondanks alle gehechtheid, e?n paar dieren, meer niet. En denk nu eens. aan Berends. Voor mijn gevoel staat wel vast, dat m enjou persoonlijk heeft willen tref fen en ik kan het geval met Belten hier niet los van denken. Berends heeft het met de dood moeten bekopen en jij bent er zonder kleerscheuren afgeko men, dat had ook anders kunnen zijn, bedenk dat wèL" „Goed en wel, maar toch klopt er iets "niet in uw redenering, omdat U het naar mijn mening doet voorkomen als of de moordenaar van Berends en Evert Belten één en dezelfde persoon betreft." „Helemaal niet; ik denk er zelfs niet aan. Maar, en daar komt mijn theorie op neer, je mag van geluk spieken, dat Belten aangenomen, dat hij het was die de honden vergiftigde met deze beide stomme dieren genoegen nam. Of ik Belten tot een moord in staat acht? Ja en nee, allebei. Ja zeg ik, als ik denk aan de moord op Berends, nee, als ik let op de geaardheid van de gemiddel de buurtschapsbewoner. J^ zeg ik, als ik denk aan zijn bedoeling met Truida, nee, als ik let op de familie Belten, die hier goed staat aangeschreven. Tenslot te, iemand tot een moord in staat ach ten is nog geheel iets anders dan iemand van een moord verdenken." Beverink zwijgt, al is hij niet volko men voldaan. Na enige tijd vervolgt de jachtheer: „O ja, hier was het me om begon nen, namelijk je te waarschuwen uiterst voorzichtig te zijn, als je nog eens weer lust mocht hebben je voelhorens uit te steken inzake de moord op Berends, Wees toch voorzichtig, want veronder stel, dat men er achter komt wat je beoogt, dan.... Enfin, je weet wat ik bedoel. Mijns inziens staat je leven op het spel." „Zo'n vaart zal dat niet lopen, hoe wel ik niet blind ben voor de gevaren. U hebt me voldoende gewaarschuwd meneer, zowel vóórdat ik de betrekking accepteerde, als gedurende de tijd, dat ik in functie ben,' en als me dsjfl iets overkomt behoeft U zich geen zorgen te maken. Het risico is nu alleen en uit sluitend voor mijn rekening." „Hoe het zij, je zult me een plezier doen, door je activiteit die ik zeer waar daar, twijfel daaraan niet, in je eigen belang te beperken." Nog enige tijd zitten ze bij elkaar, maar dan breken ze op, want de klok wijst elf. XIII. De volgende morgen voelt Beverink, zodra de jachtheer vertrokken is, dat het schreien hem nader staat dan het lachen, 't Is precies of hij overal tegen op ziet en hoewel het meer dan tijd wordt zijn dagelijkse rondgang te ma ken aarze,lt hij nog steeds. Dan hoort hij-Woka hals geven, wat hem tot de werkelijkheid terugroept. Die zou hij bij aUe ellende haast v*geten. „Nee hoor, beste jongen, de baas komt er aan. Je hebt je prima gehouden." Het dier weet niet wat het er van denken moet, nu de beide kortharen zich koest houden, want doorgaans maakten die heel wat meer drukte dan hij Zo, nu zal Beverink de volgorde eens omkeren. Meestal neemt hij voorde middag het boscomplex en na de mid dag de venomgeving, maar nu zal hij het eens andersom doen, waarom weet hij zelf niet. Half dromend, half wa kend slentert hij van het ene valletje naar het andere, die allen nog vang- klaar staan. Nee, het leven van hem leidt de laat ste tijd allerminst over rozen, het gaat van kwaad tot erger. Weer denkt hij aan Truida en wordt tegelijkertijd kwaad op zichzelf. Hij heeft toch niets, totaal niets met Truida uit te staan. Dat hij toch telkens weer bij Truida terecht komt is hem een doorn in het oog. Hij is toch geen kind meer, dat zichzelf niet in bedwang heeft. Deksels nog toe. Zon der dat het tot hem doordringt knijpt hij de duimen in de handen en roept, alsof hij tegen een ander spreekt: „Uit! Dat zal afgelopen zijn, voorgoed!" Woka kijkt verwonderd op want- hij heeft niemand zien naderen! Tegen wie mag de baas het nu hebben? Beverink schrikt van zijn eigen stem Gekker moet het toch niet worden, denkt hij. Als de mensen mij gehoord hadden, zou het stellig niet veel goeds zijn, dat ze van mij dachten. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1959 | | pagina 5