EiuvnDEn-niEuws
De Reformaiie op
Goeree- Overflakkee
OM. HET
m
2knm?^'^ huid?
Ds. G. van Velzen, de oude knecht
van Flakkee
Rol film -posiservice
2e blad
Vrijdag" 23 januari 1959
No. 2764
FOTOHANDEL J. ZANDSTEA
ft1ndei*hoek|e
4ë- fJ^A^yTJfi- -sp-^
De les uit de geschiedenis Niet
alles was beter dan nu De
drank „Maandag"-houden.
Men kon natuurlijk veel eigenaardigs
horen wanneer men zo'n 60 jaar gele
den de toen reeds hoog bejaarde Suze
aan het woord liet. Over die goede oude
tijd kon zij nog vaak glimlachen, maar
zij wist aan de lijve wat dat alles voor
de mensen betekend had. Het heeft iets
bekoorlijks en ook iets Jeerzaams ons
goed rekenschap van de geschiedenis te
geven. Oppervlakkige mensen hebben
geen band aan het verleden of aan een
vorig geslacht. Anderzijds moet in het
leven de blik vooruit geworpen. We
mogen niet zo in het verleden leven
dat alles van nu vergeten wordt; de
christen heeft in de tijd te staan waar
in Gods Voorzienigheid hem zet en
mag daar niet 50 jaren in verschuiven.
Want dan verstenen wij met al onze
herinneringen volkomen. Bovendien
zijn we het is een psychologisch
verschijnsel geneigd uit het verle-
dene het mooie te onthouden en ons er
een extra goud randje om te denken,
maar het minder mooie dat was of
voorviel, laten we maar liever uit ons
geheugen schiete^i. Ja, zo zijn we nu.
Wat diverse geschiedeniswerken ons
meldden over de positie van de arbei
ders in de vorige eeuw, werd uit de
verhalen van Suze volkomen bevestigd.
De schrijvers van deze werken, wij
Babyderm-zeep
denken hier aan Robert Fruin, prof. I.
J. Brugmans en anderen, gingen als
wetenschapsmensen ook niet over één
nacht ijs. Zij onderzochten alles in de
originele stukken. Een groot werk,
maar nu kon er ook weinig of niets op
afgedongen worden. Wij zijn zo licht
geneigd de geschiedenis te verwringen
naar een beeld dat ons aanstaat, maar
studies als deze drukken ons op de fei
ten, die niet te loochenen zijn.
De arbeider werd zo tot lang in de
tachtiger jaren pp een hoop geworpen
met de arme mensen, uit wier kring hij
geacht werd voort te komen. Hij had
het slecht; de armen nog slechter. Ook
de voeding was heel 'sober. Er zijn
daarover belangrijke rapporten in het
Rijksarchief in Den Haag aanwezig.
Men kon het vele mannen, om van de
vrouwen nog maar te zwijgen, in mijn
tijd ook aanzien dat zij tenger en ver
vallen waren van de jarenlange zware
arbeid. Is dan de voeding niet degelijk
dan haalt het lichaam die schade nim
mer meer in.
In dit licht moet ook het drankmis
bruik gezien worden. Na een sober ont
bijt in de vroege morgen werden velen
al spoedig weer wee en rillerig. Men
nam dan een glas jenever, die toen nog
niet door zware accijnzen zo duur waa
als thans. Vroeg iemand per adverten
tie om werk dan stond er dikwijls bij
„Vrij van sterken drank", zozeer stond
de arbeider onder verdenking „aan de
drank" te zijn. Gelukkig zijn zij nu op
hoger peil gekomen en doen zij hun
werk keurig, zonder „drank". De melk
fles is nu op het werlc verschenen, dat
is beter.
Het bovenstaande en wat hier nu di
rect volgt was nog in onze jeugd te
constateren. Het was ook weer een
vreemde gewoonte van de arbeiders om
„maandag" te houden. Velen kwamen
op maandag niet op het werk. Waarom
zij zo deden kan ik niet goed verkla
ren. Ook de thuiswerkers als schoen
en kleermakers hielpen die dag liever
moeder de vrouw een beetje. De ande
ren gingen op stap om ergens een glaas
je te drinken. Hoe 't ook zij, dat alles
is nu veel verbeterd.
De miiidere man (we gaan nu weer
honderd jaar terug) werd als kind
reeds duidelijk gemaakt dat hij het rijke
volk moest respecteren en dienen. In
Amsterdam kwamen eenmaal per jaar
de kinderen van de diaconiescholen sa
men. Dan werd hun op 't hart gedrukt
goed te leren, later hard te werken,
eerbiedig en vlijtig te zijn in de fa
briek. Want, zo was de redenering, als
de arbeiders onrustig zijn of lui, doen
zij de patroon schade. En deze is daar
door dan niet in staat zoveel voor de
lagere klasse te doen als hij wel zou
Willen doen. Zo zou de schade, die zij
aanbrachten dus weer op hun eigen
hoofd neerkomen.
Dit is een» gedachtenconstructie die
niet onaardig gevonden is en toen heel
acceptabel was. Wij denken daar in
onze tijd. een beetje anders over; niet
over de vlijt en eerbied, maar over de
zedelijke verantwoordelijkheid die de
patroon voor zijn mensen draagt, Dat
is ook- duidelijk in de Bijbel te lezen.
Nu is Suze nog niet aan 't woord ge
weest. Zij zou vertellen van een klont
rij st-in-water. En zij had ook nog bij
't rijke volk gediend. Daar had zij leren
werken en koken, en ook had zij er
goede manieren geleerd. Suze moet nog
maar even wachten.
Waarnemer.
COGNAC
VOOR ÖE HANDEL: H.VAN TOORIZ VUARDINGEN
VERKRIJGBAAR BIJ ELKE GOEDE SLIJTER
Weliswaar heb ik deze „oude knecht
van het eiland Flakkee", die op 18 juli
1939 te Doesburg overleed, nooit ont
moet, maar ik heb veel over hem ver
nomen van mijn onvergetelijke ouder
ling Willem van der Hoef te Sioux
Center in de Verenigde Staten van
Amerika, aldus schrijft ds. H. in „De
Saambinder."
Nog hoor ik in mijn gedachten deze
zo begaafde ouderling vertellen over
het onderwijs van ds. G. van Velzen.
Met eerbied en achting vertelde hij
dat deze predikant als een profeet
waarschuwde voor de komende,tijden.
En dat onderwijs kon geen leed ooit uit
zijn geheugen wissen.
Wij mogen geloven, dat onze vriend
van der Hoef nu met zijn leermeester
God eeuwig mag grootmaken.
Welnu, zo zal de vraag wel rijzen,
deze oude knecht was zeker één van de
predikanten van de Gereformeerde Ge
meenten? Maar dan is het antwoord:
Neen, hij was predikant bij de Gere
formeerde Kerken in Nederland.
Ds. Gerrit van Velzen, op 16 maart
1852 geboren te Baarn, was vóór hij
predikant werd,, werkzaam aan het hof
van Prins Alexander.
Van deze Prins Alexander heb ik eens
gelezen, dat hij de moed had om voor
zijn beginsel uit te komen. Toen in
1879 de Krconprinses der Nederlanden,
Prins Willem Nicolaas Alexander Fre-
derik Karel Hendrik, grafwaarts werd
gedragen, sprak de grijze hof prediker
van Koetsveld enige ernstige woorden.
Zulks geschiedde ook bij de geopende
grafkelder. Nauwelijks had de hofpre-
diker deze woorden «jesproken, of Prins
Alexander, de nieuwe Kroonprins,
knielde voor aller oog bij de geopende
grafkelder om zijn diep geroerd ge
moed voor de levende God te ontlasten
en van Hem te smeken wat de wereld
niet gevenukan. Ja, ook tot zijn perso
neel getuigde de Prins. Voor velen
klinkt dit nu wonderlijk, daar wij
schier niet meer vernemen van open
bare gebeden tot de Almachtige. Doch
ik ben het eens met een geschiedschrij
ver, die opmerkt: „Voorwaar, Neder
land heeft er nooit slecht bijgestaan als
het biddende Oranjevorsten had."
Op 21 juni 1884 werd de grafkelder
ook voor Prins Alexander, de laatste
nog in leven zijnde zoon van Koning
Willem III, ontsloten. Prinses Wilhel-
mina werd toen Kroonprinses.
Ds. van Velzen had veel achting voor
zijn heer, Prins Alexander. Was hij
alzo dienstbaar bij een aards hof, de
Heere zou hem roepen tot een groter
ambt, hij zou ambassadeur des AUer-
hoogsten worden. Gerrit van Velzen
werd op artikel 8 der D.K.O. toegela
ten tot de studie voor predikant. Deze
studie was voor hem zwaar, daar hij
toen al niet zo jong meer was.
In begin januari 1897 werd hij als
predikant bevestigd te Ede, zijn eerste
gemeente. Zijn leermeester, dr. L. H.
Wagenaar, bevestigde hem daar in het
ambt.
Ds. van Velzen was een bevindelijk
prediker. Wat is het toch steeds een
wonderlijke goedheid Gods, dat waar
de schriftuurlijke. Goddelijke waarheid
gepredikt wordt, Hij er voor zorgt, dat
daar ook toehoorders zijn.
Gedurende 13 jaren mocht hii te Ede
het Woord van vrije genade brengen.
Er waren er wel, die zijn prediking te
bevindelijk vonden, maar toch had hij
er ook veel vrienden. Zijn tweede ge
meente was Lopik, doch daar heeft hij
slechts ruim één jaar gearbeid. Daar in
Lopik is hij bij de oude garde nog wel
bekend, daar zijn ernstige prediking
gaarne werd beluisterd.
Hij ontving veel beroepen en nam
daarvan in 1911 het beroep naar Zui-
lichem aan. Als men in deze plaats of
de omgeving komt, kan men daar nog
vernemen hoe gezocht zijn prediking
was. Uit vele plaatsen in de omgeving
kwam men in die dagen naar Zuilichem
lopen om daar de prediking van Wet en
Evangelie te beluisteren. Weer kreeg hij
er tal van beroepen. Maar er waren er
ook, die zeiden: „Deze man is zieke
lijk", en anderen: „Hij is doorgezakt".
Weer anderen zeiden: „Hij heeft geen
plaats voor het verbond der genade."
Maar het was ds. van Velzens liefste
werk de Verbondsmiddelaar te predi
ken voor een doemschuldig volk. Hij
waarschuwde ernstig voor een algeme
ne verbondsleer, zonder de grondslag
van de waarachtige bekering tot God.
Weliswaar kreeg hij veel vijanden,
maar hij bleef toch getrouw. Men riep
wel uit: „Hij gaat niet met de tijd mee,
die oude leeraar te Zuilichem. Hij komt
meer dan honderd jaar achter met zijn
ouderwetse preken". Ondanks deze las
ter kreeg hij zelfs nog een beroep naar
Pella in de staat lowa, dus naar het
nieuwe werelddeel, over de grote Oce
aan.
In het oorlogsjaar 1914 ging ds. van
Velzen naar Middelharnis. Ook daar
heeft hij met zegen mogen arbeiden.
Het was oorlog in de wereld, maar ook
in zijn gemeente moest hij voor de
waarheid strijden. Daar op Flakkee
kreeg hij de naam: „de oude knecht."
Op dat eiland waren nog zuchters voor
hem aan de troon, der genade. Het door
hem gebracht Woord Gods zal niet le
dig wederkeren en ook van de zrelen
daar eenmaal worden geëist.
In april 1928 verleende de Classis
Brielle der Geref. Kerken hem eervol
emeritaat. Hij is toen met zijn vrouw
Tjitske Groenendal gaan inwonen bij
zijn dochter te Doesburg. Met veel lief-
Wij zorgen dat de ons per post toege
zonden roUilms weer spoedig kant en
klaar in uw bezit zijn.
SOMMEL8DIJK
de hebben zijn kinderen hem daar om
ringd.
Zo heeft dan deze „oude knecht" veel
smaad moeten ervaren, maar hij stond
voor de zuivere waarheid. En hoewel in
de Geref. Kerken sommigen zeer blij
waren, dat hij niet meer op de kansel
kwam, toch ontving hij op zijn 70e ver
jaardag nog een hoge onderscheiding,
ibe vroegere bediende van het Konings
huis werd benoemd tot ridder in de
orde van Oranje-Nassau.
Op 18 juli 1939 werd het eeuwigheid
voor hem. Op zijn sterfbed zei hij nog:
„Christus, Christus alleen, en niets an
ders". Met zijn kinderen, die rondom
zijn stervensstonde stonden, heeft hij
toen nog gezongen van „de poort des
Heeren, waardoor het rechtvaardig volk
zal treden." Toen nam de grote Meester
Zijn oude knecht tot Zich.
Dit is de grootste onderscheiding:
„God in de heerlijkheid eeuwig groot
te mogen maken". „Zalig zijn de doden,
die in de Heere sterven, van nu aan. Ja,
zegt de Geest, opdat zij rusten mogen
van hun arbeid; en hun werken volgen
met hen."
OUDE TONGE Kwestie met ds. Frisius
Op de lynode te Delft, gehouden
Predikanten augustus 1607 speelde zich het volgende
af: (notulen art. 7).
Ds. Sybrandus Sixtus Frisius, die
naar des Goddelijken Woords te Oude
Tonge, is voor de vergadering versche
nen en gaf te kennen, dat het zover 'ge
komen was, dat zijn kerkeraad begeer
de, dat hij zou vertrekken en aldaar
De eerste predikant was dan alzo ds.
Joachimus Horstius in 1576. Hij was
ter synodale vergadering aanwezig te
Rotterdam in 1581.
Volgens een overlevering zou deze
eerste predikant weleer een rooms
priester geweest zijn en
met vele anderen tot de
reformatie zijn overge
gaan. Hij overleed in
1582.
Nu waren de beide
Tonge-dorpen tot 1583
gekombineerd.
Eigenaardig baart de
samenstelling van het
predikanten-lijstje hier
enige moeilijkheden. Als
opvolger wordt genoemd
voor het zelfstandig ge
worden Oude Tonge ds.
Gijsbertus Samuëlis van
1583—1586. Ook wordt
echter gelijktijdig gewag
gemaakt van ds. Simon
Jansz. Dit klopt niet.
In 1586 kwam hier
weer een Joachimus
Horstius, een proponent
uit Leiden. Deze ontmoe
ten wij in 1590 te Dord
recht en het volgend jaar
te 's-Gravenhage ter sy
nodale vergadering.
Voorts nog eens in 1598
te Dordt, terwijl hij in
1601 vertrok naar Al
phen a. d. Rijn. Hij over
leed in 1603.
In de vakature werd
voorzien door een propo
nent uit Leiden n.l. Da
vid Timmerman, die in
1604 werd afgevaardigd
naar de synode te Woer
den. Na een driejarig
verblijf vertrok hij naar
Schoonhoven, alwasrr hij
iw 1608 reeds overleed.
Van geen dezer predikanten is Iets
bijzonders te melden, totdat de opvol
ger in 1605 enig tumult veroorzaakte.
Toen kwam er weer een proponent uit
Leiden n.l. ds. Sibrandus Sixti Frisius.
De fraai gerestaureerde preekstoel in de Herv.
kerk* van Oude Tonge.
Deze werd in 1953 van een dikke verflaag ont
daan en toen bleek dat deze het jaartal droeg
van 1633.
afstand doen van zijn dienst. Classis
Brielle was ook van oordeel, dat htj
maar naar een andere standplaats
moest uitzien en afstand doen van zijn
standplaats Oude Tonge Jegen 25 juli j.l.
Hiermede niet tevreden, beriep hij
zich op de synodale vergadering. Hij
was vergezeld van de heer Jan van der
Wijlej ambachtsheer van een deel dei*
heerlijkheid in genoemde parochie,
zeggende dat hij ook opdracht had van
de andere ambachtsheren en twee lid
maten uit Oude Tonge, n.l. Govert Eg
gen Stathouder en Job Huygen Dane,
ook nog twee andere personen, n.l.
Willem van Aecken en Pieter Lucassen.
Dezen brachten een lijst mee met der
tig handtekeningen, met de bedoeling
de predikant zo mogelijk te handhaven.
Daarentegen zijn ook gehoord Beth-
man Cornelissen en Marcus Jansen Vos
beide ouderlingen in de genoemde ge
meente. Zij hadden behoorlijke bewij
zen van afvaardiging bij zich. Zij wil
den niet klagen over de predikant we
gens onzuiverheid in de leer, ook niet
dat hij van een slecht leven was, maar
brachten naar voren, dat de predikant
verleden jaar op 9 juni. zeer nadrukke
lijk had begeerd, van zijn dienst ont
slagen te worden, hetgeen de kerkeraad
gedaan had, waarvan zij de acte ver-
toonden^ Dit was ook naar genoegen
geweest van de lidmaten der gemeente,
reden waarom de beide ouderlingen de
zaak in zulk een stadium achtten ge
komen te zijn, dat de predikant niet
meer met stichting kon aanblijven.
De sjrnode hoorde verder de broeders
der classis Brielle. Dezen^ gaven te ken
nen, dat zij grote moeite hadden aanv
gewend in deze zaak, met gevolg, dat
de classis het maar beter oordeelde, dat
de tegenwoordige predikant maar ver
trok en een ander in zijn plaats werd
gesteld.
De synode kon er direkt n4et uitko
men en benoemde een paar afgevaar
digden om naar Oude Tonge te gaan,
ten einde zo mogelijk de partijen ijiet
elkaar te verzoenen en er weer een
stichtelijke vrede mocht getekend wor
den. Mocht dit niet gelukken dan moes
ten enige leden der classis Rotterdam
en Delft tesamen met de deputaten der
synode een 'vergadering beleggen, om te
Oude Tonge de donkere hemel te ver
helderen. Daarvan moest dan weer ver
slag uitgebracht worden ter synode, die
dan een definitief besluit zou nemen.
Verandering
Het blijkt dat ds Frisius het volgend
jaar (1608) vertrokken is. In zijn plaats
kwam de proponent Teunis Arentsz.,
-afkomstig tiit Schiedam. Maar Van
Alphen en Boers noemen een ander, n.l. (a
ds. A. A. Nautius (Nout) die hier stond
van 1608 tot zijn emeritaat in 1644.
Maarssen.
Ds. G. van der Zee
(Wordt vervolgd)
Beste jongens en meisjes!
Hier is weer een gemakkelijk raadsel
en dat is meestal heel welkom. Het is
JANUARI-RAADSEL 3
1.
X
2.
X
3.
X
4.
X X X X X -X X
5.
X
6.
X
7.
X
1. Letter; 2. Zie hetGods, dat de
zonde der wereld wegneemt; 3. Ik ben
de Alfa en. de Omega, het begin en
het.,..; 4. Tijd, waarin we nu leven;
5. Dezegt in zijn hart: Daar is geen
God; 6. De Heere maakt en Hij
maakt rijk; 7. Letter.
Op de kruisjeslijn naar beneden moet
het woord komen dat gevraagd wordt
bij 4.
CORRESPONDENTIE
Nadat ik de vorige week het „kin
derhoekje" had geschreven, kwam er
nog een zending kaarten, in verband
met het nieuwe jaar.
Hartelijk dank aan: Bennie, Jonnie
(tweemaal). Opa, Oma, Paj Moe, Betsie,
f am. den B., Jopie, Rinus, Suze en
Lauriena.
Sjaan T. Ouddorp. Ik ben benieuwd
hoe het met Jaapje is. Arme jongen,
om zo ongelukkig terecht te komen. Een
ongeluk ligt op een klein plekje. Zijn
rapport is goed, hoor! Maar dat van jou
is ook in orde. Ga zo maar verder!
Liedy M. Oud-Beijerland, Heb jij ook
liever puur dan melk? Dan ben je het
als ik. Bij zulke gelegenheden lijkt het
verbazend moeilijk, maar als je rustig
kon nadenken, zou je het gemakkelijk
vinden. De zenuwen spelen dan wel
eens een woordje mee. Ben je nog tot
twaalf uur opgebleven?
Jaap T. Ouddorp. Als ik het goed heb
dan heb je deze brief nog geschreven
vóór het ongeval. Van een beenbreuk
lees ik tenminste niets. Wel over de
konijnen. Jammer van die prachtige
langoor. Ik kan begrijpen, dat Jan de
nioed nu opgeeft. Het mooie gaat er
dan van af.
Greetje M. Oud-Beqerland. Ja, reke
nen kan nog wel een stootje hebben,
maar gemiddeld zev enis toch goed. Zou
je in Rotterdam willen wonen? Op de
duur niet, denk ik. Heb je het boek
van het Kerstfeest al uit? En hoe vind
je het?
Nelie M. Den Haag. Ik was blij weer
een briefje van je te krijgen. Je hebt
je cijfers eerlijk bekend gemaakt, dus
ook die ene vier. Maar ik denk dat je
die wel een beetje hoger kan krijgen.
In het begin moet je zo veel onthou
den bij zo'n vreemde taal, hè? Goed
repeteren is een onmisbaar werk.
Jaap M. Oud-Beijerland. Ook gemid
deld een zeven! Dat is best, want het is
geen lagere school meer, nietwaar? Dat
wordt een mooie bezitting: al drie de
len van een „Reis door de nacht"! Een
doos „ecoline" is ook steeds welkom.
Wim M. Den Haag. Je hebt zo heel
veel vakken, hè? Dan kan er wel een
onvoldoende tussen zitten. Per slot van
rekening kun je alles niet in de puntjes.
En ons verstand hebben we maar ge
kregen, hè?
Is het poppenhuis voor Nelie mooi
uitgevallen? Ze zal wel blij zijn. Fijn,
dat jullie een groentetuin hebben. Dat
spaart heel wat geld uit.
Mia V. Herkingen. Gelukkig dat er
geen oplossingen in de krant stonden,
anders was je te laat geweest. Je bent
niet de enigste met onvoldoendes. Lees
maar wat ik aan Wim hierboven
schreef. Het verslag van de jaarverga
dering heb ik gelezen en ook je naam
zien staan.
Sjaak van D. Zoetërmeer. Nee, ik ben
nog nooit in Zoetërmeer geweest. Al de
kinderen kan ik niet bezoeken. Dat zou
ik wel graag willen, maar ik heb er
heus de tijd niet voor. Doe je nu al zo
lang mee? Wat een tijd al, hè? Nu er
niet hoog gecijferd is, heb je toch nog
goede cijfers!
Alie S. Ouddorp. Dat was nog een
goed cijfer voor taal. De laatste tijd heb
je dan geboft, zeg! De naam van dat
kattebrood heb je goed geschreven en
dat is niet zo'n gemakkelijk woord.
Lees je de brief nooit meer over? Dat
moet ik wel doen, hoor, want ik schrijf
ook fouten en in de krant leest ieder
een het.
EUie van D. Zoetërmeer. Het is weer
dik in orde met de cijfers, Ellie! Van
die kalender zal René nog niet veel ge
mak hebben. Dat komt nog wel is te
hopen. Maar hij wordt tóch al wat
mans; dat hoor ik wel. Voor jullie ge
zin mag het wel' een flinke kalkoen
zijn. Hadden juUie allemaal een aardig
stukje?
Tannie G. Ouddorp. Jij vindt, dat het
nogal gaat met je rapport. Nou, dat
vind ik ook. Voor handwerken had ik
wel een hoger cijfertje verwacht. Zal
je proberen het de volgende keer
mooier te krijgen. Je doet dat vak toch
wel graag?
Ria de W. Middelharnis. Ja, ik vind
ook, dat de tijd gauw voorbij gaat. Ik
begrijp, dat pa en moe vinden, dat dat
ene cijfertje beter moet worden. En dat
vind jij ook wel. Is „een reis door de
nacht" dat boek, waarvan verschillen
de delen zijn? Ik heb al meer kinderen
er over gehoord. Bedankt voor de dui
delijke beschrijving van de kijker, 't
Zal een mooi ding zijn, maarde
ping-ping!
Jaap S. Sommelsdyk. Het is goed,
hoor! Zou je graag schaatsen of sleetje
rijden? Nou, in een groot gedeelte van
het land is dat al het geval. Misschien
zijn de mensen in het noorden van het
land de winter al beu; daar is het al
goed winter geweest, hoor! Hoe vind
je het boek?
Aria van K. Onddorp. Alles best, be
halve lezen, dat nog wel een duwtje
kan hebben. Lees je niet graag? Met
de muziek gaat het beter, nietwaar?
Gaat het goed met de vingeroefenin
gen? Wel vervelend op de duur, hè?
Maa? het is broodnodig om vlot te kun
nen spelen. Oefen maar flink.
Paulien B. St. Philipsland. Nog har
telijk gefeliciteerd met je tiende ver
jaardag. Het is wel wat laat, maar het
is echt gemeend. Leuk, dat Jos ook op
die dag jarig is en toch geen tweeling.
Hoe lang ben je bij opa en opoe ge
weest? Waren ze blij toen jullie kwa-'
men?
Allemaal de hartelijke groeten en tot
volgende week, hoopt jullie
Oom Ko.
63
„Of heb je soms trek m^te te gaan?"
vraagt Loman glimlachend.
„Doe niet zo flauw," zegt zé, maar
tegelijkertijd wendt ze zich af, want
anders zouden haar pleegouders niet
weten, wat ze er van moeten denken.
Het bloed stijgt haar naar de wangen,
hoe ze zich hiertegen ook verzet.
Als Loman op het jachthuis komt,
blijkt ook de jachtheer reeds gearri
veerd te zijn. Lang wikken en wegen
ze, wat hun te doen staat, want dat er
een factor in het lugubere spel is, die
niet voldoende werd uitgebuit, behoeft
geen betoog. Maar noch de jachtheer,
noch de jachtopzichter, dringen er bij
Loman op aan om Truida's naam te
noemen. Hoe ze ook met het lot hunner
honden begaan zijn, die prijs is te hoog
en daarom zullen ze noodgedwongen
zwijgen.
„Honden genoeg," zegt de jachtheer,
„dat is niet zo erg. De geldelijke waar
de, die ze vertegenwoordigen, speelt bij
mij geen rol, maar ik kan Herta en
Pluto" met enige terughoudendheid,
alsof hij over geliefde doden spreekt,
noemt hij hun namen „zo moeilijk
missen; we waren zo op elkander inge
steld."
Loman merkt, dat de heer van Oyen
alle moeite heeft zich te beheersen en
brengt het gesprek vlug op wat anders.
Maar vlotten wil het niet, want ook
voor Beverink weegt het verlies wel
heel zwaar.
„Kom", verbreekt de jachtheer het
stilzwijgen, „laten we onze trouwe
vrienden in de tuin begraven. Dat is
het enige wat we nog voor hen kunnen
doen, al is het dan niet veel. Hadden
we nu de dader, maar te pakken, dan
was het nog daaraan toe."
Ze mogen nog van geluk spreken, dat
Loman er bij tegenwoordig is, want of
anders hun psychische kracht tegen
deze zware taak was opgewassen, viel
nog te bezien.
In wel zeer terneergeslagen stem
ming zitten jachtheer en jachtopzichter
op de avond van die dag bijeen. Het is
extra stil, nu de beide kortharen ver
dwenen zijn; alleen ligt Woka op het
tapijt te soezen. De sigaar smaakt
slecht en met de koffie is het, ondanks
alle goede zorgen van vrouw Bruinink,
precies zo gesteld.
„Wie had een paar maanden geleden
kunnen denken," zucht"de jachtheer,
„dat we elkander onder zulke beroerde
omstandigheden de volgende maal zou
den ontmoeten? Enerzijds maar gOQd,
dat een mens nooit weet, wat hem bo
ven het hoofd hangt, anders had hij
geen rustig ogenblik meer."
Eerst met Berend Eefting en toen met
Truida Wiggers, maar dat is nu wel
grondig veranderd."
„Ik had aanvankelijk nogal geluk",
zegt Beverink, „toen ik hier kwam.
„Toegestemd, maar als je alles tegen
elkaar afweegt, heb je nog niets te kla
gen, want Eefting en Truida wegen
ruimschoots tegen de honden op, dat is
nooit te ontkennen."
„Nee, dat lag ook nie in mijn bedoe
ling."
„Overigens, het had nog veel erger
kunnen zijn; denk eens aan je voor
ganger. Ik heb je altijd tot voorzichtig
heid gemaand, maar het gevalletje met
de hopden noopt mij, dat ik je nogmaals
ernstig waarschuw. Zie eens, die ver
giftiging van mijn lïeide honden gaat
mij niet in de koude kleren zitten, maar
anderzijds blijven het toch, ondanks
alle gehechtheid, e?n paar dieren, meer
niet. En denk nu eens. aan Berends.
Voor mijn gevoel staat wel vast, dat
m enjou persoonlijk heeft willen tref
fen en ik kan het geval met Belten hier
niet los van denken. Berends heeft het
met de dood moeten bekopen en jij
bent er zonder kleerscheuren afgeko
men, dat had ook anders kunnen zijn,
bedenk dat wèL"
„Goed en wel, maar toch klopt er iets
"niet in uw redenering, omdat U het
naar mijn mening doet voorkomen als
of de moordenaar van Berends en Evert
Belten één en dezelfde persoon betreft."
„Helemaal niet; ik denk er zelfs niet
aan. Maar, en daar komt mijn theorie
op neer, je mag van geluk spieken, dat
Belten aangenomen, dat hij het was
die de honden vergiftigde met deze
beide stomme dieren genoegen nam. Of
ik Belten tot een moord in staat acht?
Ja en nee, allebei. Ja zeg ik, als ik denk
aan de moord op Berends, nee, als ik
let op de geaardheid van de gemiddel
de buurtschapsbewoner. J^ zeg ik, als
ik denk aan zijn bedoeling met Truida,
nee, als ik let op de familie Belten, die
hier goed staat aangeschreven. Tenslot
te, iemand tot een moord in staat ach
ten is nog geheel iets anders dan
iemand van een moord verdenken."
Beverink zwijgt, al is hij niet volko
men voldaan.
Na enige tijd vervolgt de jachtheer:
„O ja, hier was het me om begon
nen, namelijk je te waarschuwen uiterst
voorzichtig te zijn, als je nog eens weer
lust mocht hebben je voelhorens uit te
steken inzake de moord op Berends,
Wees toch voorzichtig, want veronder
stel, dat men er achter komt wat je
beoogt, dan.... Enfin, je weet wat ik
bedoel. Mijns inziens staat je leven op
het spel."
„Zo'n vaart zal dat niet lopen, hoe
wel ik niet blind ben voor de gevaren.
U hebt me voldoende gewaarschuwd
meneer, zowel vóórdat ik de betrekking
accepteerde, als gedurende de tijd, dat
ik in functie ben,' en als me dsjfl iets
overkomt behoeft U zich geen zorgen te
maken. Het risico is nu alleen en uit
sluitend voor mijn rekening."
„Hoe het zij, je zult me een plezier
doen, door je activiteit die ik zeer waar
daar, twijfel daaraan niet, in je eigen
belang te beperken."
Nog enige tijd zitten ze bij elkaar,
maar dan breken ze op, want de klok
wijst elf.
XIII.
De volgende morgen voelt Beverink,
zodra de jachtheer vertrokken is, dat
het schreien hem nader staat dan het
lachen, 't Is precies of hij overal tegen
op ziet en hoewel het meer dan tijd
wordt zijn dagelijkse rondgang te ma
ken aarze,lt hij nog steeds. Dan hoort
hij-Woka hals geven, wat hem tot de
werkelijkheid terugroept. Die zou hij
bij aUe ellende haast v*geten. „Nee
hoor, beste jongen, de baas komt er aan.
Je hebt je prima gehouden."
Het dier weet niet wat het er van
denken moet, nu de beide kortharen
zich koest houden, want doorgaans
maakten die heel wat meer drukte dan
hij
Zo, nu zal Beverink de volgorde eens
omkeren. Meestal neemt hij voorde
middag het boscomplex en na de mid
dag de venomgeving, maar nu zal hij
het eens andersom doen, waarom weet
hij zelf niet. Half dromend, half wa
kend slentert hij van het ene valletje
naar het andere, die allen nog vang-
klaar staan.
Nee, het leven van hem leidt de laat
ste tijd allerminst over rozen, het gaat
van kwaad tot erger. Weer denkt hij
aan Truida en wordt tegelijkertijd
kwaad op zichzelf. Hij heeft toch niets,
totaal niets met Truida uit te staan. Dat
hij toch telkens weer bij Truida terecht
komt is hem een doorn in het oog. Hij
is toch geen kind meer, dat zichzelf niet
in bedwang heeft. Deksels nog toe. Zon
der dat het tot hem doordringt knijpt
hij de duimen in de handen en roept,
alsof hij tegen een ander spreekt: „Uit!
Dat zal afgelopen zijn, voorgoed!"
Woka kijkt verwonderd op want- hij
heeft niemand zien naderen!
Tegen wie mag de baas het nu
hebben?
Beverink schrikt van zijn eigen stem
Gekker moet het toch niet worden,
denkt hij. Als de mensen mij gehoord
hadden, zou het stellig niet veel goeds
zijn, dat ze van mij dachten.
(Wordt vervolgd)