EiiAnDEn-niEuws Trouw reportages Uamea-Geld [IS TECHNISCH ONDERWIJS HAAR WOORD GETROUW .J ^vXieuwó 2de blad Vrijdag 25 oktober 1957 No. 2641 Door ons verzorgd nog dezelfde dag klaar! UIT DE KERKEN GEBEF. KERKEN CHB. GEBEF. KERKEN Charme voor Uw handen iff Tere huid? N.V. Slavenburg's Bank Van mtedaail en straf „V ten goede" Heidenen, en Egyptena- ren Jantje de Sn^jer uit de ouide vonnissen. Elke eeuw heeft haar eigen geeste lijke insteUingen, de openbaring van wat er aan reohtsbesef onder een volk leeft en dus als recht in de wetten wordt neergelegd. Uiteraard spreekt hier de maatschappelijke ontwikkeling 'n woord mede. Op die ontwikkeling heeft de overheid een grote invloed en op het openbaar levensterrein leidt zij die ont wikkeling ook. Thans zij in het midden gelaten wat wij in onze jaren van het overheidsbe leid zouden kunnen zeggen, maar dat er enorm verschil is met de vervlogen eeuwen is buiten kijf. De staatstaak wordt nu veel breder gezien en veel meer intensief beoefend dan weleer. Evenwel kan niet al wat vroeger was hooghartig worden afgekeurd. En met name inzake het kwaad en zijn straf bestonden bij ons voorgeslacht een strengere en diepere opvatting dan onze twintigste eeuw te aanschouwen geeft. De straf op misdaad en overtreding wordt nu al zeer medisch, dat is gene zend, bedoeld maar het valt niet te ont kennen dat de hoge betekenis van het recht daaronder nog al schade lijdt. Dat moest wel zeer in het oog gehouden worden want het recht is uit God. Te dezer plaatse zij dat niet nader uitgewerkt, maar er op gewezen dat de overheid Gods dienaresse is, naar Pau- lus' woord in Romeinen 13. Want de machten zijn door God geordineerd. Men moet hen vrezen. Dat gaat bij Paulus vooraf aan het „U ten goede" in vers 4. Deze laatste woorden zijn nog al eens gebruikt om van de regering fi- nantiële uitkeringen te bepleiten. Ik ge loof niet dat Paulus dat op het oog had. Het ware beter dat van overheidswege strenger op het recht en de vergelding der misdaad gelet werd. Dat is mijns in ziens „ons ten goede", want dan wordt er niet met 's Heeren recht gesold. Wat wij b.v. de laatste tijd over de gevange nispraktijk hebben moeten vernemen wijst wel op moderne opvattingen maar niet op de plicht om de schuldige onder de indruk van zijn schending van de door God bevolen orde te brengen. Daar op wijst immers ook het ontbreken van de doodstraf, waartoe ons week gemoed en onze taxatie van moord en doodslag niet meer kunnen opklimmen. En deze negatie van de goddelijke ordening brengt over een volk tot misnoegen des Heeren. De vaderen hadden een sterker rechts besef. Zij heten met het recht noch met de taak van de magistraten spelen. In deze mening werden wij versterkt toen wij dezer dagen in de Koninklijke Bi bliotheek te 's-Gravenhage (het was er koninklijk, lezer) konden kennisnemen van vele sententies, dat zijn veroorde lingen, door de rechters in de jaren 1700 tot circa 175D uitgesproken en ten uitvoer gelegd. Ben enkele daarvan wordt U hier voorgelegd. Vooraf zij, om te bewijzen dat het kijkvenster niet beslagen is, op gemerkt, dat in onze tijd de reclasse ring veel aandacht aan de overtreders wijdt en ook de rechter zich verdiept in de zielsstruktuur van de terecht staande, al hetwelk prijzenswaardig is In zoverre het in de lijn van Gods Woord zich begeeft. Gelukkig bestaat er dan ook een Protestant-christelijke reclasserlngsvereniging. Hardheid zij hier altijd uitgebannen, het is ook weer hier zo, dat wij in het midden van de paden des rechts hebben te wandelen. Het laat zich intussen aanzien, dat er meer dan één artikeltje nodig zal Zijn willen wij niet de te bespreken ge vallen, waarvan er toch maar een enke le naar voren gehaald kan worden, te veel besnoeien. In het veroordelingsboek de sententies, worden de misdaden ook vrij nauwkeurig beschreven, om alzo steun te geven aan de uitspraak die er op volgt. Nog ben ik niet aan de gevallen toe. Eerst moeten zij in het nodige licht ge zet worden; de entourage nietwaar? En dan interesseert ons meer de uitoef ennig van het recht, dan de gevallen op zichzelf. Ofschoon die ook erg zijn en zeker een zware straf verdienden. Er was in de 18e eeuw niet alleen een geheel andere rechtspraak dan nu, maar ook het politionele apparaat was niet te vergelijken met het onze. Afge- dacht van moderne vindingen als tele foon, radio en auto, met de tegenwoor dige verlichting was er veel minder be scherming van persoon en goed door de overheid. Een ieder moest veelal op eigen veiligheid bedacht zijn. Vandaar dat, vooral in de donkere avond en nacht, de man die uit moest, het rapier omgordde, hij kon zich dan met degen of dolk verweren als er iets voorviel. Het was zo, dat er gehele troepen va gebonden rondzwierven, die van diefstal en brandstichting leefden en voor moord niet terugdeinsden. Deze lieden nu wer den ook in de vonnissen genoemd: „heijdenen", ook wel „Egyptenaren". Zij gedroegen zich dan ook heidens en men had van hen dezelfde indruk die de kin deren Israels van Pharao en zijn tra wanten hebben gehad, 't Is te verstaan. Immers: Jan Adolfs, aliag Kleyn jan of Jantje de Snijer, was geboortig van Utrecht, opgevoed in het Paapse Weeshuis te Amsterdam, 28 jaar oud, was opgeleid tot kleermaker, maar naar de dieven en vagebonden gega.an om te roven en ge weld te plegen. Compagnon van de be ruchte Jan de Fransman en Claes Die pond, met dezen geroofd in Haarlem en Amsterdam, met pistolen Ingebroken bij Vroon en zijn wijf, in Schalkwijk. Vette Pietje was daar ook bij. Daar goud en zilver gestolen en de oude vrouw en haar man in hun hemd vast gebonden, zodat de luijden niets doen konden en drie duizend gulden met ge weld gestolen. „So is 't, zegt het Hof van Utrecht, dat Kleyn jan zal worden op een rad gelegd en 'zijn leden van onderen gebro ken worden dat er de dood op volgt en het ligchaam in het Seijster zand op een Rad ten exempel gesteld wordt". Aldus besloten. Waarnemer De foto's worden voor uw leven gegarandeerd Wij rekenen weer de oude prijs f 1.— per stuk. NED. HEBV. KERK Beroepen te Opheijsden J. v. Dijk te Garderen. Aangenomen naar Middelharnis T. Poot te Haaften. Bedankt voor Schelluinen A. Haring te Loon op Zand; De Bilt-Katwijk-Kin- derdijk-St. Maartensdijk-Giesen Nieuw- kerk-Sliedrecht-Veenendaal en Woerden T. Poot te Haaften; Kockenga J. Spelt te Dinteloord. Woudenberg. Na een verblijf van 5 jaar ham ds. J. H. CSrkel afscheid van deze gemeente in een overvolle dienst. De tekst voor deze gelegenheid was ge kozen uit Zefanja 3 12 „Maar ik zal in het midden van U doen verblijven een arm en ellendig volk, die zullen op de Naam des Heeren betrouwen". Verschil lende toespraken werden gehouden en toegezongen Ps 121 4. De vacature zal D.V. slechts kort duren, daar ds J. C. Stelwagen het beroep reeds heeft aangenomen. Ds J. G. Abbringh, die in maart j.l. in trede deed in IJsselmuiden en enkele weken later ziek werd, ia wel vooruit- gaandJI maar zal nog geruiipe tijd geen ambtsbezigheden mogen verrichten. Schiebroek: Dat de wereld hoe lan ger hoe meer de kerk binnendringt be wijst het nieuwe kerkgebouw der Ned. Herv. gemeente te Schiebroek weer eens te meer. Het is een kerk met 750 plaatsen en een liturgisch centrum, dat ondanks protest van de wijk-kerkeraad is aangebracht. Er is een toneel, en film zaal voor 300 personen aangebouwd, alsook een kleinere feestzaal, waar fa miliefeesten en feestjes kunnen gevierd worden mèt en zonder dans. Ook is een ruime foyer aangebracht, waar kerk gangers ontvangen kunnen worden aan een royaal buffet. In al deze ruimten, aldus de Rotterdam se kerkbode, spreekt het open hart van; Christus en zijn gemeente om kerkse en onkerkse deftige en minder chique zon daren te ontvangen en gestalte te geven aan een leven tot en met Hem. Lezers, is het niet droevig? Hier mag 't woord wel gelden: „Als Jezus de stad zag, weende Hij over haar". Beroepen te 's-Hertogenbosch mr. C. Brouwer te Luttelgeest; Wieringen H. Alting te Wychel; Zoutkamp S. Verveld voorheen Doopsgez. predt. te Den Hom. Aangeaomen naar Haastrecht G, lemink te Culemborg; Woldendorp A. de Korte te Ooltgensplaat; Kamerik H, Boswijk te Rotterdam. Bedankt voor Hogeveen L. Blijdorp te Aalten; Dieven C. de Vries te LoUum; Drachten G. v. Doornik te Nijmegen; Leerdam C. Timmers te St. Pancras; Souburg H. van Duinen te Willemstad. Tweetal te Midwolda J. Carlier te Zutphen en A. Schippers te Hillegom. Beroepen te Zierikzee G. Buys te Pa- pendrecht; Steenwijk J. Carlier te Zut phen; Deventer W. v. 't Spijker te Dro- geham; Aarlanderveen R. Kok te Vee- nendaal; Doornspijk B. Bijleveld te Noordeloos. Bedankt voor Zaandam S. Wijnsma te Broek op Langendijk. Ds J. P. Geels te Haarlem krijgt een half jaar verlof om de gemeente van Alberta (Canada) te dienen. Ds D. Driessen te Vlaardingen staat 40 jaar in 't ambt. Hij is thans 78 jaar en nog steeds in volle bediening. Hij diende de gemeenten 's Gravenzande (1917) Amsterdam-Oost (1928) Rotter dam-Zuid (1935) en Vlaardingen (1945) Ds A. Dubois em. predt. te Maarsen werd voor 25 jaar in het ambt bevestigd Hij diende Oud-Beijerland (1932) Gouda (1940) Maarssen (1946). In 1949 werd hem door ziekte emeritaat verleend. Daar ds Dubois aan een kant geheel verlamd is, is hem iedere arbeid onmo gelijk. Hij is thans 59 jaar oud. Ds M. Overduin em. predt. te Woer den, kreeg j.l. zondag tijdens een kerk dienst te Eemdijk een hartaanval. Hij werd naar een ziekenhuis te Amersfoort overgebracht. Zijn toestand is iets voor uitgaande. Ds Overduin is 65 jaar, GEBEF. GEMEENTEN Beroepen te Middelharnis W. Hage te Nunspeet. Bedankt voor Dordrecht en Kalama zoo H. Rijksen te Vlaardingen. Ds L. Biyksen maakt er in „De Saam binder" de leden op attent, dat de inen ting tegen kinderverlamming niet ver plicht is, zodat degenen die principiële bezwaren hebben hun kinderen in geen enkel geval deze behandeling behoeven te doen ondergaan. Ds T. Cabaret terug aar de Geref, Gemeenten? In het Alg. Dagblad lazen wij een bericht dat ds T. Cabaret te 's-Gravenpolder die enkele maanden geleden bij de Geref. Gemeente werd geschorst in zijn vroegere kerkelijke ge meente is teruggekeerd, zij het dan ge woon als kerkganger. Zondag j.l. woon de hij een dienst bij, waarin een predi katie werd gelezen, De plm. veertig vol gelingen van ds Cabaret hielden zondag geen dienst meer in hun verenigingsge bouwtje. Dagonderw^s voor bakkers en koks in het tweede leerjaar JU. In de aanvang van het eerste leerjaar Werd wat het bakken betreft de aan dacht in hoofdzaak gericht op 't brood bakken. In het tweede jaar wordt het banketwerken meer centraal gesteld. Bovendien nemen dan ook de vakken met betrekking tot het „horeca-bedrijf" (voor restaurant, stewardswerkzaamhe- den) een grotere plaats in. Als voltooiing van het eerste vakon- Tfer gelegenheid van de viering van het gouden jubileum der Koninklijke Ned. Vereniging voor Luchtvaart, werd vrijdagmorgen op het vliegkamp Valken burg een krans gelegd door de voorzitter van de jubilerende K.N.V. v. L. de heer C. Kolff, bij het standbeeld van de oprichter van de N.N.V. v. L. wijlen Ltz. A. E. Ramibaldo. derricht in het broodbakken worden aangeleerd: het maken van fijnrijzende degen voor tulbanden, weihnachtsstol- len, krenten- en rozijnenbroden, demon stratie- en sierbroden (etalagewerk). Bij het banketbakkerswerk komen aan de orde: diverse soorten schuimge- bak, vruchtentaarten, amandelgebak. Verder nog koekjes welke een uitge^ breide en hoogst vakkundige behande ling vereisen (petit glacé's, frou-frou's) Hierbij dienen ook nog genoemd te wor den: taarten van meer ingewikkelde sa menstelling, vruchtencakes en taartjes van gangbare en meer luxe soorten (van slagroom en crème au beurre). Voor verdere ontwikkeling en routine van het marsepein- en spuitwerken worden werkstukken in de leergang op genomen die meer overeenkomen met de a.s. praktijk in het bedrijfsleven: ont werpen- en maken van feestgebak (voor Sint Nicolaas, Kerstmis, Pasen, Jubilea e.d.). In het zelfde vlak ligt het onder richt in het chocoladewerken (bonbons figuursoorten en decoraties op diverse gebaksoorten) Tot slot maar zeker niet als het on belangrijkste onderdeel, geldt voor het koksvak de samenstelling van soepen, sauzen, eenvoudige- en meer ingewik kelde menu's (Hollandse- en Indische keuken) voor en nagerechten (croquet- ten, loempia's, pasteien, vruchtenvla's, en puddingen enz.) In het theoretische gedeelte worden in het tweede schooljaar bij warenken nis behandeld: keuringseisen en zelf controleren van monsters, leveranties en offertes. Hieraan is tevens onverbreke lijk de kennis van gist, melkpoeders, boter, chocolade, suiker e.d. verbonden. Naast de gebruikelijke herhaling en verdieping van de leerstof uit het eerste cursusjaar, komt bij de vakleer de prak tische toepassing van de geleerde schei en natuurkunde te pas, terwijl tevens de verschillende maalprocessen zijn op genomen. Van groot belang zijn bij materialen- Babyderm'-zeep en gereedschapsleer het leren instellen van gewone en automatische ovens en de daarbij in acht te nemen veiligheids voorschriften. De algemene vorming wordt in dit laatste dagcursusjaar zoveel mogelijk gericht op het bedrijfsleven. Het betreft hier de vakken: Nederlandse- en Franse taal, vakrekenen (uitgebreid met de be ginselen van eenvoudig boekhouden), maatschappijleer (uitgebreid met enige kennis van het organisatiewezen). Voor een vollediger inhoud van deze vakken kan worden verwezen naar wat hierover is vermeld in het vorige artikel Vanzelfsprekend is de afgestudeerde leerling, na het ontvangen van het zo begeerde (en in het bedrijf zo gewaar deerde!) diploma, nog geen volwaardig vakman. Hij bezit echter een basis van vakonderricht. Op grond hiervan kan hij zich zowel praktisch (in het bedrijf) als theoretisch (voortgezette studie door middel van avondonderwijs) ver der ontwikkelen tot een in het bedrijf veel gevraagd volwaardig employé! Dit geldt zowel in de brood- en banket- als horeca" sector van het consumptiebe- drijf. Dat in deze bedrijfstakken zeker niet de minste salarissen betaald en verdiensten gemaakt worden, mag als bekend worden verondersteld. In het volgende en laatste artikel over het onderwijs van deze bedrijfstak, zal het avondonderwfls onder de loupe worden genomen. KADE 5 MIDDELHARNIS TELEF. 3138 Alle Bank- en Effectenzaken Reis- en Zaken-deviezen VERVOLGVERHAAL (46) door H. KINGMANS (Slot) Sober herhaalt Jochem dan wat zijn broer hem heeft meegedeeld. Wat zal fli] nu in Liegnitz gaan doen? Nu hij zijn doel heeft bereikt: nabestaanden van Gebhard op de hoogte gebracht, keert hij weer terug, hij weet nog niet precies waarheen. Gebbards zuster zegt hem, dat hij met verstandig handelt. Het zal hem toch goed doen, zijn oude woonplaats nog eens, misschien voor de laatste maal, te zien, ook al heeft hij er dan geen familie meer. Zij verzoekt hem zelfs dringend, er heen te gaan. Des noods wU zij de reiskosten wel betalen. Overmorgen gaat de dilligence. Dan kan hl] haar vader op de hoogte brengen. Die woont bij meester Feldbrugge, ja, ae opvolger van Kauffmann. Feld brugge IS met haar zuster getrouwd, ^ou Weishaupt er eens heen willen gaan? „Als hij nu liever niet naar dat dorp WU, Trude," waarschuwrt haar man, >,aan moet je er niet op aandringen. Op ae een of andere manier kunnen wij ader ook wel op de hoogte brengen. c kan me wel begrijpen, dat Weishaupt weinig lust heeft...." „Een bepaald besluit had ik nog niet enomen", zegt Jochem plotseling. „Nu een doel heb; jullie vader er op de ^oogte brengen, ga ik tóch naar Lieg- Hij overweegt: waarom zal ik het niet Qoen? Niemand zal mij herkennen. Zelfs ai zou ik Lize zien, wat al heel toeval- g zou zijn, zou hij zich niet bekend aken. Hij zou de oude Waldmont niet ."s zijn naam noemen. Mogelijk zou ie zijn naam niet eens meer weten. ■^0 „beredeneert" Jochem zijn tóch og heftig verlangen naar het dorp van m Dongensjaren, ook al leeft er dan niemand van de zijnen meer. sast in het logement, op voorwaarde, dat hij geen thaler betalen zaï. Reisgeld naay Liegnitz weigert hij evenwel pertinent. Al vroeg vertrekt een dag later de ""i'S^nce. Vóór de middag doemen de eKende woningen van Leignitz op, wat eni het hart sneller doet kloppen. Als uit de hoge wagen stapt, bevindt hij zich vlak voor de kruidenierswinkel van Suze landt. Die leeft natuurlijk niet meer, want die was zo ongeveer al oud, toen hij Liegnitz verliet... watblief? daar staat zij in levende lijve in het deurgat! Hij zou wel op haar toe willen lopen en zeggen, zoals vroeger de lui zeiden: „Zo, Suzie, hoe maak je het en lopen de zaken naar wens?" Maar dat gaat niet, als een onbekende moet hij het dorp inkomen, als een onbekende moet hij het dorp verlaten. Een bezoek brengen aan de oude Waldmont, aan hem van Gebhard vertellen, even het dorp doorwandelen, het kerkhof bezoe ken mogelijk is er een aanwijzing, waar de zijnen begraven liggen en dan terug.ja, hij weet het nog niet. Het aanbod van de tapijtenfabrikant Lemarque was verleidelijk, maar Hol land trekt evenzeer. Jochem slentert, nieuwsgierig aan gestaard door dorpelingen, die hem blijkbaar niet herkennen, wat hem uiter aard niet verwondert, door de hoofd straat, die, in tegenstelling met vroe ger, geplaveid is met grote keien, 't Is overigens, alsof er niets is veranderd en hij niet weg geweest is. Zonder er goed bij door te denken slaat Jochem aan het eind der straat de landweg in, die naar de ouderlijke woning leidt. Al meer en meer be kruipt hem een beklemd gevoel. Vroeger waren daar de bekende stemmen en de lachende gezichten, nu komt hij te staan voor een woning, die er inderdaad even zindelijk uitziet als toen, maar hij zal niemand van de zijnen meer zien.... O Heere, wat een leed. Dat kan alleen hij beseffen, die het zelf heeft ervaren. HOOFDSTUK XH 't Is wel een ietwat dwaas gezicht: midden op de weg staat Jochem en staart als gefascineerd naar het huisje, waarvan hij als het ware iedere steen kent. Dan loopt hij iets door en 'bekijkt de zijgevel. lOpeens komt er een jonge vrouw voor de dag, die zijn vreemde doen al enige tijd heeft gadegeslagen. Jochem kan het gezicht niet thuisbrengen. Verbaasd kijkt hij haar aan. Nu kan hij rechts omkeert maken en verdwijnen, maar hij kan ook... Met twee stappen la hij bij haar en zegt: „Neem mrj niet kwalijk, vrouwtje U zult denken: wat een rare kwast is dat, maar... dit huisje ken ik van vroe, ger zo goed en..." „Van vroeger?" is de verbaasde vraag „Ja, toen Dolf Weishaupt, de visser er woonde". „De ouwe, bedoel je?" „Ja, Adolf Weishaupt. 'k Heb hem heel goed gekend". „Zijn zoon, mijn man, woont hier nu". Jochem begrijpt er niets van. Woont Hermann hier? Maar... deze vrouw is toch Lize niet.' Weineen geen sprake van! „Woont hier Hermann?'' „Neen, Dolf natuurlijk", zegt de vrouw ietwat ongeduldig: die vent blijkt toch een rare snijboon te zijn; wat doet die allergekst! „Dolf? Maar... Dolf is toch dood!" roept Jochem uit. ,,Als je Dolf Weishaupt, de visser be doelt, neen, die is niet dood. Mijn man ligt boven te slapen en Joseph zijn broer, ook. 's Nachts vissen zij, moet jo weten". ,,Alg in vertwijfeling grijpt Jochem naar zijn hoofd... „En onderweg heb ik Hermann ont moet, hij is met een vlot op stap..." „Ja, ja" valt de vrouw hem in de rede „Wat zou dat?" ,Enne... die vertelde mij, dat ze van Weishaupt allemaal gestorven zijn be halve hij! Wat... wat betekent dat nu?'' „HeeftHermann dat gezegd? Wat een ingemene grap. Net iets voor hem", voegt zij er bij, waaruit Jochem de con clusie trekt, dat zij niet bepaald inge nomen is met haar zwager. „Maar... wie leven er dan nog van de Weishaupts?" vraagt Jochem, die in raadselen wandelt. „Wel, je hebt Dolf, mijn man, en Jo seph. En dan Liesbeth en Lotte. En van- Zelf Hermann, die je wat wijs gemaakt heeft..." Opeens gaat Jochem naar hij meent, begrijpen: Hermann heeft hem liever niet in het dorp; hij is zeker bang, dat hij hem Lize zijn vrouw zal aftroggelen. Jochem glimlacht. En een pak is hem van het hart gevallen: vijf broers en zusters leven nog, hij staat niet alleen op de wereld. „En Jochem?" vraagt hij dan. „Jochem? 'k Weet niet veel van hem. Ik ben niet uit dit dorp. Jochem is ja ren geleden weggegaan en niet terug gekeerd. Ze denken allemaal, dat hij dood is. Maar wie ben jij" „Ik ben Jochem", antwoordt hij lang zaam. „Hoe is het mogelijk! Lieg je niet, man?'' „Neen, ik zeg de volle waarheid!" „Kom dan binnen. Ik zal Dolf... lieve mensen, is me dat wat! Dolf! Dolf!" zij staat op de onderste trede van het lad dertje, hezelfde, dat Jochem vroeger be klom. De treden zijn alleen nog meer uitgesleten. „Dolf! Joscphl" Van de zolder komt een brommerig geluid. Komen jullie eens gauw naar bene den? 'k Heb wat te vertellen!" Dan loodst zij Jochem naar binnen, Nog tal van meubelen, hij ziet het met één oogopslag, zijn van vader en moeder al is er ook wat nieuw. De rieten leun stoel, die zijn schoonzuster hem aanwijst om te bezetten, is die van vader... Druk praat zij, min of meer nerveus van de verrassing. Tussen haar woor den en de antwoorden van Jochem komt het gestommel op de zolder door. Dan opeens verschijnt het goedige ge zicht van Dolf in het deurgat. Die is alleen wat ouder geworden, meer niet „Mens, je doet me schrikken. Wat is er aan de hand?" Hij zwijgt als hij de vreemde gestalte ziet zitten. „Hier is iemand, Dolf. Ken je die nog?" Jochem is opg,estaan, de hand uitge strekt, 't Is weer hetzelfde: ook Dolf kent hem niet. Wat ben ik toch ontzag lijn veranderd, denkt Jochem. „Ik ben Jochem", zegt hij vlakweg. Net komt dan Joseph binnen, die deze woorden hoort. „Je stem komt me bekend voor, maar anders..." merkt Dolf op. ,,Zo ben jij Jochem. Je bent lang weg geweest. En florisant zie je er ook niet uit. Ik ben blij, dat je nog leeft. We dachten..." Hij lacht een brede lach en schudt hartelijk de hand van zijn teruggekeer de broer, welk voorbeeld door Joseph wordt gevolgd. En dan zitten ze weldra druk te pra ten, liever gezegd: Jochem vertelt vlug een en ander, terwijl de anderen luiste ren. En dan wordt alles klaar en duide lijk als glas. „En nu moet je horen, Colf, wat die dwaze Hermann aan Jochem heeft ver teld". Neen, daar snappen Dolf en Joseph ook niets van. Wou Hermann een grap uithalen? Dan was het wel een smerige grap. „Wat zal Lize opkijken", zegt Dolf opeens. „Die komt hier altijd nog aan lopen; haar vader en moeder zijn dood, weet je. Zjj is nu bij Christiansen, je weet het misschien nog wel. Met de wa gen ben je er voorbij gereden". „Woont Hermann daar en niet in het dorp?" „Hermann? Ik heb het over Lize". „Maar... Lize is toch met Hermann getrouwd?" vraagt Jochem verwonderd, Hij gaat lont ruiken, nu hij weet, dat Hermann hem maar wat op de mouw heeft gespeld. „Lize de vrouw van Hermann"! lacht Dolf luid. „Hoe kom je er bij Of heeft Hermann jou dat soms óók al verteld?" „Ja, dat heeft hij gezegd". „Wat bezielt die vent!" barst zijn schoonzuster uit. Hermann is nu ook Jocheip weer een raadsel. Het vermoeden van daar even heeft geen zin, nu blijkt, dat Lize zijn vrouw niet is. Lize... zij ie nog een vrije vrouw. „Ze kon niet op je blijven wachten", heeft Hermann gezegd. Dus heeft zy wel gewacht, al die ja ren, wacht zij nog op hem! Maar, Her mann weet daar dan toch iets van, dat is duidelijk. Heeft Lize... ja, dat moet wel... hem dat dan verteld? Hij begrijpt er niets van. Lize is vrij! Zij heeft op hem gewacht. Hij kan aan haar zijde een gelukkig le ven hebben nog. God is goed! Hoe komt zijn opstandigheid en zijn inzinking daarginds, nu in een vals zondig licht te staan. Och ja, er is een verontschuldiging: hoe had hij bij benadering kunnen ver moeden, dat Hermann hem zo voor zat te liegen! Diens doen is nog onbegrijpe lijk. Maar hoe dat zij... door de eerste, de beste tegenslag heeft hij zijn Gods vertrouwen verloren, hij, die zich gebor gen weet in Jezus Christus. Dat is het eerste van alles... Hij wordt ongedurig. De eerste ver rassing van zijn terugkomst is voorbij. Een en ander weten zij nu. O, hij kan en zal nog veel meer vertellen. Zij moe ten weten, hoe zijn slaaf-zijn daar in Palestina voor hem de weg is gewor den om tot God te komen. Je denkt als je dat helleleven meemaakt, dat je tot de verdoemden behoort. Maar ook daar dringen de lichtstralen van Gods genade door. Je wordt een gegrepene. En je bent voor eeuwig gered. In spanning zitten ze te luisteren. Dit Is hun een openbaring. Hun leven ig zo geleideUjk gegaan. Zfl kunnen het zich niet voorstellen, dat een Jochem, die toch uit hetzelfde nest komt als zij, een vloeker is geweest; dat die zijn leven heeft vervloekt; dat die God heeft ge vloekt... En toch heeft God hem nog gegrepen. Ze zijn er stil van. „Je blijft toch hier?" vraagt zijn schoonzuster dan even later. „Voorlopig wel, als jullie het goed vinden. En dan moet ik verder zien. Maar nu wil ik naar het dorp, naar de vader van Gebhard Waldmont". „Toch zeker als we eerst hebben ge geten", merkt zijn schoonzuster op. ,,Je hebt sedert vanmorgen vroeg niets ge had wel?" Node stemt Jochem toe. Hij wil weg. O zeker, die Waldmont kan nog wel even wachten. Het nieuws dat hij te brengen heeft, is niet eens zo opwek^ kend. Ze weten niet, behoeven ook niet te weten, dat hij naar iets heel anders haakt. Onmiddellijk na de maaltijd stapt hrj dan ook op en gaat terug de weg, dia de diligence gereden heeft, tot een eind voorbij het dorp. Naar meester Feld brugge, waar Waldmont woont, kan hij later wel gaan. De boerderij van Christiansen, waar Lize is, lokt hem. Je moet in alles, zelfs in de kleinste kleinigheden van je leven, Gods leiding zien. Hij is nu o zo dankbaar, dat Geb- hards zuster daar in Bunzlau, hem eï toe heeft aangezet, tegen zijn aanvanke lijke bedoeling in, toch naar Liegnitz te gaan. Stel je voor dat hij teruggekeerd was! Steeds zou hij in de veronderstel ling hebben geleefd, dat, op Hermann na, de zijnen dood waren en dat Lize... Lize! Hij verhaast zijn schreden en staat dan voor een vrij smalle landweg, aan het eind waarvan een oude boerderij oprijst. Er is in de ganse omtrek geen levend wezen te bekennen. Je zou zeg gen, dat Christiansens hoeve uitgestor ven is. Maar één mensenkind zal er allicht zijn. Jochem vermoedt of is dè wena de vader der gedachte? dat die ene Lize zal zijn. Hij nadert meer en meer. Er slaat een deur dicht. Op het erf verschijnt een vrouw, die zijn richting uitkijkt. Zij staat stil bij de houten pomp. Jochem loopt er linea recta op af. Zijn hart zegt hem, dat die vrouw Lize is en als hij dichtbij haar komt, heeft hij zekerheid, Zij is Lize Hackman, die hij gezel schap heeft gehouden bij de ganzen; met wie hij door de bossen heeft gedwaald en die beloofd heeft, op hem te zullen wachten, toen hij de wereld introk. Zij heeft haar woord gehouden. Daar staat zij. Zij kijkt naar hem. En dan gebeurt er iets, dat zelfs Jochem verwondert en waarover hij nog vaak spreken zal. Er is niemand geweest, die hem her kend heeft. Maar als Jochem vlakbij Lize is en dolblij en in de war, alleen het woordje: ,,Lize" stamelen kan, ziet zij hem strak aan, grijpt, als een, die in onmacht dreigt te vallen, de lange pompzwengel vast en roept juichend: „Jo-o-chemü" EINDE ABONNEEEX U OP EELANDEN-NIETrWS

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1957 | | pagina 3