EiiAnDEn-niEuws
Trouw
reportages
Uamea-Geld [IS
TECHNISCH
ONDERWIJS
HAAR WOORD
GETROUW
.J
^vXieuwó
2de blad
Vrijdag 25 oktober 1957
No. 2641
Door ons verzorgd nog
dezelfde dag klaar!
UIT DE KERKEN
GEBEF. KERKEN
CHB. GEBEF. KERKEN
Charme voor Uw handen
iff Tere huid?
N.V. Slavenburg's Bank
Van mtedaail en straf „V ten
goede" Heidenen, en Egyptena-
ren Jantje de Sn^jer uit de
ouide vonnissen.
Elke eeuw heeft haar eigen geeste
lijke insteUingen, de openbaring van
wat er aan reohtsbesef onder een volk
leeft en dus als recht in de wetten wordt
neergelegd. Uiteraard spreekt hier de
maatschappelijke ontwikkeling 'n woord
mede. Op die ontwikkeling heeft de
overheid een grote invloed en op het
openbaar levensterrein leidt zij die ont
wikkeling ook.
Thans zij in het midden gelaten wat
wij in onze jaren van het overheidsbe
leid zouden kunnen zeggen, maar dat er
enorm verschil is met de vervlogen
eeuwen is buiten kijf. De staatstaak
wordt nu veel breder gezien en veel
meer intensief beoefend dan weleer.
Evenwel kan niet al wat vroeger was
hooghartig worden afgekeurd. En met
name inzake het kwaad en zijn straf
bestonden bij ons voorgeslacht een
strengere en diepere opvatting dan onze
twintigste eeuw te aanschouwen geeft.
De straf op misdaad en overtreding
wordt nu al zeer medisch, dat is gene
zend, bedoeld maar het valt niet te ont
kennen dat de hoge betekenis van het
recht daaronder nog al schade lijdt. Dat
moest wel zeer in het oog gehouden
worden want het recht is uit God.
Te dezer plaatse zij dat niet nader
uitgewerkt, maar er op gewezen dat de
overheid Gods dienaresse is, naar Pau-
lus' woord in Romeinen 13. Want de
machten zijn door God geordineerd. Men
moet hen vrezen. Dat gaat bij Paulus
vooraf aan het „U ten goede" in vers
4. Deze laatste woorden zijn nog al
eens gebruikt om van de regering fi-
nantiële uitkeringen te bepleiten. Ik ge
loof niet dat Paulus dat op het oog had.
Het ware beter dat van overheidswege
strenger op het recht en de vergelding
der misdaad gelet werd. Dat is mijns in
ziens „ons ten goede", want dan wordt
er niet met 's Heeren recht gesold. Wat
wij b.v. de laatste tijd over de gevange
nispraktijk hebben moeten vernemen
wijst wel op moderne opvattingen maar
niet op de plicht om de schuldige onder
de indruk van zijn schending van de
door God bevolen orde te brengen. Daar
op wijst immers ook het ontbreken van
de doodstraf, waartoe ons week gemoed
en onze taxatie van moord en doodslag
niet meer kunnen opklimmen. En deze
negatie van de goddelijke ordening
brengt over een volk tot misnoegen des
Heeren.
De vaderen hadden een sterker rechts
besef. Zij heten met het recht noch met
de taak van de magistraten spelen. In
deze mening werden wij versterkt toen
wij dezer dagen in de Koninklijke Bi
bliotheek te 's-Gravenhage (het was er
koninklijk, lezer) konden kennisnemen
van vele sententies, dat zijn veroorde
lingen, door de rechters in de jaren
1700 tot circa 175D uitgesproken en ten
uitvoer gelegd.
Ben enkele daarvan wordt U hier
voorgelegd. Vooraf zij, om te bewijzen
dat het kijkvenster niet beslagen is, op
gemerkt, dat in onze tijd de reclasse
ring veel aandacht aan de overtreders
wijdt en ook de rechter zich verdiept
in de zielsstruktuur van de terecht
staande, al hetwelk prijzenswaardig is
In zoverre het in de lijn van Gods
Woord zich begeeft. Gelukkig bestaat
er dan ook een Protestant-christelijke
reclasserlngsvereniging. Hardheid zij
hier altijd uitgebannen, het is ook weer
hier zo, dat wij in het midden van de
paden des rechts hebben te wandelen.
Het laat zich intussen aanzien, dat
er meer dan één artikeltje nodig zal
Zijn willen wij niet de te bespreken ge
vallen, waarvan er toch maar een enke
le naar voren gehaald kan worden, te
veel besnoeien. In het veroordelingsboek
de sententies, worden de misdaden ook
vrij nauwkeurig beschreven, om alzo
steun te geven aan de uitspraak die er
op volgt.
Nog ben ik niet aan de gevallen toe.
Eerst moeten zij in het nodige licht ge
zet worden; de entourage nietwaar? En
dan interesseert ons meer de uitoef ennig
van het recht, dan de gevallen op
zichzelf. Ofschoon die ook erg zijn en
zeker een zware straf verdienden.
Er was in de 18e eeuw niet alleen
een geheel andere rechtspraak dan nu,
maar ook het politionele apparaat was
niet te vergelijken met het onze. Afge-
dacht van moderne vindingen als tele
foon, radio en auto, met de tegenwoor
dige verlichting was er veel minder be
scherming van persoon en goed door
de overheid. Een ieder moest veelal op
eigen veiligheid bedacht zijn. Vandaar
dat, vooral in de donkere avond en
nacht, de man die uit moest, het rapier
omgordde, hij kon zich dan met degen
of dolk verweren als er iets voorviel.
Het was zo, dat er gehele troepen va
gebonden rondzwierven, die van diefstal
en brandstichting leefden en voor moord
niet terugdeinsden. Deze lieden nu wer
den ook in de vonnissen genoemd:
„heijdenen", ook wel „Egyptenaren". Zij
gedroegen zich dan ook heidens en men
had van hen dezelfde indruk die de kin
deren Israels van Pharao en zijn tra
wanten hebben gehad, 't Is te verstaan.
Immers:
Jan Adolfs, aliag Kleyn jan of Jantje
de Snijer, was geboortig van Utrecht,
opgevoed in het Paapse Weeshuis te
Amsterdam, 28 jaar oud, was opgeleid
tot kleermaker, maar naar de dieven en
vagebonden gega.an om te roven en ge
weld te plegen. Compagnon van de be
ruchte Jan de Fransman en Claes Die
pond, met dezen geroofd in Haarlem
en Amsterdam, met pistolen Ingebroken
bij Vroon en zijn wijf, in Schalkwijk.
Vette Pietje was daar ook bij. Daar
goud en zilver gestolen en de oude
vrouw en haar man in hun hemd vast
gebonden, zodat de luijden niets doen
konden en drie duizend gulden met ge
weld gestolen.
„So is 't, zegt het Hof van Utrecht,
dat Kleyn jan zal worden op een rad
gelegd en 'zijn leden van onderen gebro
ken worden dat er de dood op volgt en
het ligchaam in het Seijster zand op
een Rad ten exempel gesteld wordt".
Aldus besloten.
Waarnemer
De foto's worden voor
uw leven gegarandeerd
Wij rekenen weer de
oude prijs f 1.— per stuk.
NED. HEBV. KERK
Beroepen te Opheijsden J. v. Dijk te
Garderen.
Aangenomen naar Middelharnis T.
Poot te Haaften.
Bedankt voor Schelluinen A. Haring
te Loon op Zand; De Bilt-Katwijk-Kin-
derdijk-St. Maartensdijk-Giesen Nieuw-
kerk-Sliedrecht-Veenendaal en Woerden
T. Poot te Haaften; Kockenga J. Spelt
te Dinteloord.
Woudenberg. Na een verblijf van 5
jaar ham ds. J. H. CSrkel afscheid van
deze gemeente in een overvolle dienst.
De tekst voor deze gelegenheid was ge
kozen uit Zefanja 3 12 „Maar ik zal
in het midden van U doen verblijven een
arm en ellendig volk, die zullen op de
Naam des Heeren betrouwen". Verschil
lende toespraken werden gehouden en
toegezongen Ps 121 4. De vacature
zal D.V. slechts kort duren, daar ds J.
C. Stelwagen het beroep reeds heeft
aangenomen.
Ds J. G. Abbringh, die in maart j.l. in
trede deed in IJsselmuiden en enkele
weken later ziek werd, ia wel vooruit-
gaandJI maar zal nog geruiipe tijd geen
ambtsbezigheden mogen verrichten.
Schiebroek: Dat de wereld hoe lan
ger hoe meer de kerk binnendringt be
wijst het nieuwe kerkgebouw der Ned.
Herv. gemeente te Schiebroek weer
eens te meer. Het is een kerk met 750
plaatsen en een liturgisch centrum, dat
ondanks protest van de wijk-kerkeraad
is aangebracht. Er is een toneel, en film
zaal voor 300 personen aangebouwd,
alsook een kleinere feestzaal, waar fa
miliefeesten en feestjes kunnen gevierd
worden mèt en zonder dans. Ook is een
ruime foyer aangebracht, waar kerk
gangers ontvangen kunnen worden aan
een royaal buffet.
In al deze ruimten, aldus de Rotterdam
se kerkbode, spreekt het open hart van;
Christus en zijn gemeente om kerkse en
onkerkse deftige en minder chique zon
daren te ontvangen en gestalte te geven
aan een leven tot en met Hem.
Lezers, is het niet droevig? Hier mag
't woord wel gelden: „Als Jezus de stad
zag, weende Hij over haar".
Beroepen te 's-Hertogenbosch mr. C.
Brouwer te Luttelgeest; Wieringen H.
Alting te Wychel; Zoutkamp S. Verveld
voorheen Doopsgez. predt. te Den Hom.
Aangeaomen naar Haastrecht G,
lemink te Culemborg; Woldendorp A.
de Korte te Ooltgensplaat; Kamerik H,
Boswijk te Rotterdam.
Bedankt voor Hogeveen L. Blijdorp te
Aalten; Dieven C. de Vries te LoUum;
Drachten G. v. Doornik te Nijmegen;
Leerdam C. Timmers te St. Pancras;
Souburg H. van Duinen te Willemstad.
Tweetal te Midwolda J. Carlier te
Zutphen en A. Schippers te Hillegom.
Beroepen te Zierikzee G. Buys te Pa-
pendrecht; Steenwijk J. Carlier te Zut
phen; Deventer W. v. 't Spijker te Dro-
geham; Aarlanderveen R. Kok te Vee-
nendaal; Doornspijk B. Bijleveld te
Noordeloos.
Bedankt voor Zaandam S. Wijnsma te
Broek op Langendijk.
Ds J. P. Geels te Haarlem krijgt een
half jaar verlof om de gemeente van
Alberta (Canada) te dienen.
Ds D. Driessen te Vlaardingen staat
40 jaar in 't ambt. Hij is thans 78 jaar
en nog steeds in volle bediening. Hij
diende de gemeenten 's Gravenzande
(1917) Amsterdam-Oost (1928) Rotter
dam-Zuid (1935) en Vlaardingen (1945)
Ds A. Dubois em. predt. te Maarsen
werd voor 25 jaar in het ambt bevestigd
Hij diende Oud-Beijerland (1932) Gouda
(1940) Maarssen (1946). In 1949 werd
hem door ziekte emeritaat verleend.
Daar ds Dubois aan een kant geheel
verlamd is, is hem iedere arbeid onmo
gelijk. Hij is thans 59 jaar oud.
Ds M. Overduin em. predt. te Woer
den, kreeg j.l. zondag tijdens een kerk
dienst te Eemdijk een hartaanval. Hij
werd naar een ziekenhuis te Amersfoort
overgebracht. Zijn toestand is iets voor
uitgaande. Ds Overduin is 65 jaar,
GEBEF. GEMEENTEN
Beroepen te Middelharnis W. Hage te
Nunspeet.
Bedankt voor Dordrecht en Kalama
zoo H. Rijksen te Vlaardingen.
Ds L. Biyksen maakt er in „De Saam
binder" de leden op attent, dat de inen
ting tegen kinderverlamming niet ver
plicht is, zodat degenen die principiële
bezwaren hebben hun kinderen in geen
enkel geval deze behandeling behoeven
te doen ondergaan.
Ds T. Cabaret terug aar de Geref,
Gemeenten? In het Alg. Dagblad lazen
wij een bericht dat ds T. Cabaret te
's-Gravenpolder die enkele maanden
geleden bij de Geref. Gemeente werd
geschorst in zijn vroegere kerkelijke ge
meente is teruggekeerd, zij het dan ge
woon als kerkganger. Zondag j.l. woon
de hij een dienst bij, waarin een predi
katie werd gelezen, De plm. veertig vol
gelingen van ds Cabaret hielden zondag
geen dienst meer in hun verenigingsge
bouwtje.
Dagonderw^s voor bakkers en koks in
het tweede leerjaar
JU.
In de aanvang van het eerste leerjaar
Werd wat het bakken betreft de aan
dacht in hoofdzaak gericht op 't brood
bakken. In het tweede jaar wordt het
banketwerken meer centraal gesteld.
Bovendien nemen dan ook de vakken
met betrekking tot het „horeca-bedrijf"
(voor restaurant, stewardswerkzaamhe-
den) een grotere plaats in.
Als voltooiing van het eerste vakon-
Tfer gelegenheid van de viering van het gouden jubileum der Koninklijke Ned.
Vereniging voor Luchtvaart, werd vrijdagmorgen op het vliegkamp Valken
burg een krans gelegd door de voorzitter van de jubilerende K.N.V. v. L. de heer
C. Kolff, bij het standbeeld van de oprichter van de N.N.V. v. L. wijlen
Ltz. A. E. Ramibaldo.
derricht in het broodbakken worden
aangeleerd: het maken van fijnrijzende
degen voor tulbanden, weihnachtsstol-
len, krenten- en rozijnenbroden, demon
stratie- en sierbroden (etalagewerk).
Bij het banketbakkerswerk komen
aan de orde: diverse soorten schuimge-
bak, vruchtentaarten, amandelgebak.
Verder nog koekjes welke een uitge^
breide en hoogst vakkundige behande
ling vereisen (petit glacé's, frou-frou's)
Hierbij dienen ook nog genoemd te wor
den: taarten van meer ingewikkelde sa
menstelling, vruchtencakes en taartjes
van gangbare en meer luxe soorten (van
slagroom en crème au beurre).
Voor verdere ontwikkeling en routine
van het marsepein- en spuitwerken
worden werkstukken in de leergang op
genomen die meer overeenkomen met
de a.s. praktijk in het bedrijfsleven: ont
werpen- en maken van feestgebak (voor
Sint Nicolaas, Kerstmis, Pasen, Jubilea
e.d.). In het zelfde vlak ligt het onder
richt in het chocoladewerken (bonbons
figuursoorten en decoraties op diverse
gebaksoorten)
Tot slot maar zeker niet als het on
belangrijkste onderdeel, geldt voor het
koksvak de samenstelling van soepen,
sauzen, eenvoudige- en meer ingewik
kelde menu's (Hollandse- en Indische
keuken) voor en nagerechten (croquet-
ten, loempia's, pasteien, vruchtenvla's,
en puddingen enz.)
In het theoretische gedeelte worden
in het tweede schooljaar bij warenken
nis behandeld: keuringseisen en zelf
controleren van monsters, leveranties en
offertes. Hieraan is tevens onverbreke
lijk de kennis van gist, melkpoeders,
boter, chocolade, suiker e.d. verbonden.
Naast de gebruikelijke herhaling en
verdieping van de leerstof uit het eerste
cursusjaar, komt bij de vakleer de prak
tische toepassing van de geleerde schei
en natuurkunde te pas, terwijl tevens
de verschillende maalprocessen zijn op
genomen.
Van groot belang zijn bij materialen-
Babyderm'-zeep
en gereedschapsleer het leren instellen
van gewone en automatische ovens en
de daarbij in acht te nemen veiligheids
voorschriften.
De algemene vorming wordt in dit
laatste dagcursusjaar zoveel mogelijk
gericht op het bedrijfsleven. Het betreft
hier de vakken: Nederlandse- en Franse
taal, vakrekenen (uitgebreid met de be
ginselen van eenvoudig boekhouden),
maatschappijleer (uitgebreid met enige
kennis van het organisatiewezen).
Voor een vollediger inhoud van deze
vakken kan worden verwezen naar wat
hierover is vermeld in het vorige artikel
Vanzelfsprekend is de afgestudeerde
leerling, na het ontvangen van het zo
begeerde (en in het bedrijf zo gewaar
deerde!) diploma, nog geen volwaardig
vakman. Hij bezit echter een basis van
vakonderricht. Op grond hiervan kan
hij zich zowel praktisch (in het bedrijf)
als theoretisch (voortgezette studie
door middel van avondonderwijs) ver
der ontwikkelen tot een in het bedrijf
veel gevraagd volwaardig employé! Dit
geldt zowel in de brood- en banket- als
horeca" sector van het consumptiebe-
drijf. Dat in deze bedrijfstakken zeker
niet de minste salarissen betaald en
verdiensten gemaakt worden, mag als
bekend worden verondersteld.
In het volgende en laatste artikel
over het onderwijs van deze bedrijfstak,
zal het avondonderwfls onder de loupe
worden genomen.
KADE 5
MIDDELHARNIS TELEF. 3138
Alle Bank- en Effectenzaken
Reis- en Zaken-deviezen
VERVOLGVERHAAL
(46)
door H. KINGMANS
(Slot)
Sober herhaalt Jochem dan wat zijn
broer hem heeft meegedeeld. Wat zal
fli] nu in Liegnitz gaan doen? Nu hij
zijn doel heeft bereikt: nabestaanden
van Gebhard op de hoogte gebracht,
keert hij weer terug, hij weet nog niet
precies waarheen.
Gebbards zuster zegt hem, dat hij
met verstandig handelt. Het zal hem
toch goed doen, zijn oude woonplaats
nog eens, misschien voor de laatste
maal, te zien, ook al heeft hij er dan
geen familie meer. Zij verzoekt hem
zelfs dringend, er heen te gaan. Des
noods wU zij de reiskosten wel betalen.
Overmorgen gaat de dilligence. Dan kan
hl] haar vader op de hoogte brengen.
Die woont bij meester Feldbrugge, ja,
ae opvolger van Kauffmann. Feld
brugge IS met haar zuster getrouwd,
^ou Weishaupt er eens heen willen
gaan?
„Als hij nu liever niet naar dat dorp
WU, Trude," waarschuwrt haar man,
>,aan moet je er niet op aandringen. Op
ae een of andere manier kunnen wij
ader ook wel op de hoogte brengen.
c kan me wel begrijpen, dat Weishaupt
weinig lust heeft...."
„Een bepaald besluit had ik nog niet
enomen", zegt Jochem plotseling. „Nu
een doel heb; jullie vader er op de
^oogte brengen, ga ik tóch naar Lieg-
Hij overweegt: waarom zal ik het niet
Qoen? Niemand zal mij herkennen. Zelfs
ai zou ik Lize zien, wat al heel toeval-
g zou zijn, zou hij zich niet bekend
aken. Hij zou de oude Waldmont niet
."s zijn naam noemen. Mogelijk zou
ie zijn naam niet eens meer weten.
■^0 „beredeneert" Jochem zijn tóch
og heftig verlangen naar het dorp van
m Dongensjaren, ook al leeft er dan
niemand van de zijnen meer.
sast in het logement, op
voorwaarde, dat hij geen thaler betalen
zaï. Reisgeld naay Liegnitz weigert hij
evenwel pertinent.
Al vroeg vertrekt een dag later de
""i'S^nce. Vóór de middag doemen de
eKende woningen van Leignitz op, wat
eni het hart sneller doet kloppen. Als
uit de hoge wagen stapt, bevindt hij
zich vlak voor de kruidenierswinkel van
Suze landt. Die leeft natuurlijk niet
meer, want die was zo ongeveer al oud,
toen hij Liegnitz verliet... watblief?
daar staat zij in levende lijve in het
deurgat! Hij zou wel op haar toe willen
lopen en zeggen, zoals vroeger de lui
zeiden: „Zo, Suzie, hoe maak je het en
lopen de zaken naar wens?" Maar dat
gaat niet, als een onbekende moet hij
het dorp inkomen, als een onbekende
moet hij het dorp verlaten. Een bezoek
brengen aan de oude Waldmont, aan
hem van Gebhard vertellen, even het
dorp doorwandelen, het kerkhof bezoe
ken mogelijk is er een aanwijzing,
waar de zijnen begraven liggen en
dan terug.ja, hij weet het nog niet.
Het aanbod van de tapijtenfabrikant
Lemarque was verleidelijk, maar Hol
land trekt evenzeer.
Jochem slentert, nieuwsgierig aan
gestaard door dorpelingen, die hem
blijkbaar niet herkennen, wat hem uiter
aard niet verwondert, door de hoofd
straat, die, in tegenstelling met vroe
ger, geplaveid is met grote keien, 't Is
overigens, alsof er niets is veranderd
en hij niet weg geweest is.
Zonder er goed bij door te denken
slaat Jochem aan het eind der straat
de landweg in, die naar de ouderlijke
woning leidt. Al meer en meer be
kruipt hem een beklemd gevoel. Vroeger
waren daar de bekende stemmen en de
lachende gezichten, nu komt hij te
staan voor een woning, die er inderdaad
even zindelijk uitziet als toen, maar hij
zal niemand van de zijnen meer zien....
O Heere, wat een leed. Dat kan alleen
hij beseffen, die het zelf heeft ervaren.
HOOFDSTUK XH
't Is wel een ietwat dwaas gezicht:
midden op de weg staat Jochem en
staart als gefascineerd naar het huisje,
waarvan hij als het ware iedere steen
kent. Dan loopt hij iets door en 'bekijkt
de zijgevel.
lOpeens komt er een jonge vrouw voor
de dag, die zijn vreemde doen al enige
tijd heeft gadegeslagen. Jochem kan het
gezicht niet thuisbrengen. Verbaasd
kijkt hij haar aan. Nu kan hij rechts
omkeert maken en verdwijnen, maar hij
kan ook...
Met twee stappen la hij bij haar en
zegt: „Neem mrj niet kwalijk, vrouwtje
U zult denken: wat een rare kwast is
dat, maar... dit huisje ken ik van vroe,
ger zo goed en..."
„Van vroeger?" is de verbaasde vraag
„Ja, toen Dolf Weishaupt, de visser
er woonde".
„De ouwe, bedoel je?"
„Ja, Adolf Weishaupt. 'k Heb hem
heel goed gekend".
„Zijn zoon, mijn man, woont hier nu".
Jochem begrijpt er niets van. Woont
Hermann hier? Maar... deze vrouw is
toch Lize niet.' Weineen geen sprake
van!
„Woont hier Hermann?''
„Neen, Dolf natuurlijk", zegt de vrouw
ietwat ongeduldig: die vent blijkt toch
een rare snijboon te zijn; wat doet die
allergekst!
„Dolf? Maar... Dolf is toch dood!"
roept Jochem uit.
,,Als je Dolf Weishaupt, de visser be
doelt, neen, die is niet dood. Mijn man
ligt boven te slapen en Joseph zijn
broer, ook. 's Nachts vissen zij, moet jo
weten".
,,Alg in vertwijfeling grijpt Jochem
naar zijn hoofd...
„En onderweg heb ik Hermann ont
moet, hij is met een vlot op stap..."
„Ja, ja" valt de vrouw hem in de rede
„Wat zou dat?"
,Enne... die vertelde mij, dat ze van
Weishaupt allemaal gestorven zijn be
halve hij! Wat... wat betekent dat nu?''
„HeeftHermann dat gezegd? Wat
een ingemene grap. Net iets voor hem",
voegt zij er bij, waaruit Jochem de con
clusie trekt, dat zij niet bepaald inge
nomen is met haar zwager.
„Maar... wie leven er dan nog van de
Weishaupts?" vraagt Jochem, die in
raadselen wandelt.
„Wel, je hebt Dolf, mijn man, en Jo
seph. En dan Liesbeth en Lotte. En van-
Zelf Hermann, die je wat wijs gemaakt
heeft..."
Opeens gaat Jochem naar hij meent,
begrijpen: Hermann heeft hem liever
niet in het dorp; hij is zeker bang, dat
hij hem Lize zijn vrouw zal aftroggelen.
Jochem glimlacht. En een pak is hem
van het hart gevallen: vijf broers en
zusters leven nog, hij staat niet alleen
op de wereld.
„En Jochem?" vraagt hij dan.
„Jochem? 'k Weet niet veel van hem.
Ik ben niet uit dit dorp. Jochem is ja
ren geleden weggegaan en niet terug
gekeerd. Ze denken allemaal, dat hij
dood is. Maar wie ben jij"
„Ik ben Jochem", antwoordt hij lang
zaam.
„Hoe is het mogelijk! Lieg je niet,
man?''
„Neen, ik zeg de volle waarheid!"
„Kom dan binnen. Ik zal Dolf... lieve
mensen, is me dat wat! Dolf! Dolf!" zij
staat op de onderste trede van het lad
dertje, hezelfde, dat Jochem vroeger be
klom. De treden zijn alleen nog meer
uitgesleten.
„Dolf! Joscphl"
Van de zolder komt een brommerig
geluid.
Komen jullie eens gauw naar bene
den? 'k Heb wat te vertellen!"
Dan loodst zij Jochem naar binnen,
Nog tal van meubelen, hij ziet het met
één oogopslag, zijn van vader en moeder
al is er ook wat nieuw. De rieten leun
stoel, die zijn schoonzuster hem aanwijst
om te bezetten, is die van vader...
Druk praat zij, min of meer nerveus
van de verrassing. Tussen haar woor
den en de antwoorden van Jochem komt
het gestommel op de zolder door.
Dan opeens verschijnt het goedige ge
zicht van Dolf in het deurgat. Die is
alleen wat ouder geworden, meer niet
„Mens, je doet me schrikken. Wat is
er aan de hand?" Hij zwijgt als hij de
vreemde gestalte ziet zitten.
„Hier is iemand, Dolf. Ken je die
nog?"
Jochem is opg,estaan, de hand uitge
strekt, 't Is weer hetzelfde: ook Dolf
kent hem niet. Wat ben ik toch ontzag
lijn veranderd, denkt Jochem.
„Ik ben Jochem", zegt hij vlakweg.
Net komt dan Joseph binnen, die
deze woorden hoort.
„Je stem komt me bekend voor, maar
anders..." merkt Dolf op. ,,Zo ben jij
Jochem. Je bent lang weg geweest. En
florisant zie je er ook niet uit. Ik ben
blij, dat je nog leeft. We dachten..."
Hij lacht een brede lach en schudt
hartelijk de hand van zijn teruggekeer
de broer, welk voorbeeld door Joseph
wordt gevolgd.
En dan zitten ze weldra druk te pra
ten, liever gezegd: Jochem vertelt vlug
een en ander, terwijl de anderen luiste
ren. En dan wordt alles klaar en duide
lijk als glas.
„En nu moet je horen, Colf, wat die
dwaze Hermann aan Jochem heeft ver
teld".
Neen, daar snappen Dolf en Joseph
ook niets van. Wou Hermann een grap
uithalen? Dan was het wel een smerige
grap.
„Wat zal Lize opkijken", zegt Dolf
opeens. „Die komt hier altijd nog aan
lopen; haar vader en moeder zijn dood,
weet je. Zjj is nu bij Christiansen, je
weet het misschien nog wel. Met de wa
gen ben je er voorbij gereden".
„Woont Hermann daar en niet in het
dorp?"
„Hermann? Ik heb het over Lize".
„Maar... Lize is toch met Hermann
getrouwd?" vraagt Jochem verwonderd,
Hij gaat lont ruiken, nu hij weet, dat
Hermann hem maar wat op de mouw
heeft gespeld.
„Lize de vrouw van Hermann"! lacht
Dolf luid. „Hoe kom je er bij Of heeft
Hermann jou dat soms óók al verteld?"
„Ja, dat heeft hij gezegd".
„Wat bezielt die vent!" barst zijn
schoonzuster uit.
Hermann is nu ook Jocheip weer een
raadsel. Het vermoeden van daar even
heeft geen zin, nu blijkt, dat Lize zijn
vrouw niet is.
Lize... zij ie nog een vrije vrouw.
„Ze kon niet op je blijven wachten",
heeft Hermann gezegd.
Dus heeft zy wel gewacht, al die ja
ren, wacht zij nog op hem! Maar, Her
mann weet daar dan toch iets van, dat
is duidelijk. Heeft Lize... ja, dat moet
wel... hem dat dan verteld? Hij begrijpt
er niets van.
Lize is vrij! Zij heeft op hem gewacht.
Hij kan aan haar zijde een gelukkig le
ven hebben nog. God is goed! Hoe komt
zijn opstandigheid en zijn inzinking
daarginds, nu in een vals zondig licht
te staan.
Och ja, er is een verontschuldiging:
hoe had hij bij benadering kunnen ver
moeden, dat Hermann hem zo voor zat
te liegen! Diens doen is nog onbegrijpe
lijk. Maar hoe dat zij... door de eerste,
de beste tegenslag heeft hij zijn Gods
vertrouwen verloren, hij, die zich gebor
gen weet in Jezus Christus. Dat is het
eerste van alles...
Hij wordt ongedurig. De eerste ver
rassing van zijn terugkomst is voorbij.
Een en ander weten zij nu. O, hij kan
en zal nog veel meer vertellen. Zij moe
ten weten, hoe zijn slaaf-zijn daar in
Palestina voor hem de weg is gewor
den om tot God te komen. Je denkt als
je dat helleleven meemaakt, dat je tot
de verdoemden behoort. Maar ook daar
dringen de lichtstralen van Gods genade
door. Je wordt een gegrepene. En je
bent voor eeuwig gered.
In spanning zitten ze te luisteren. Dit
Is hun een openbaring. Hun leven ig zo
geleideUjk gegaan. Zfl kunnen het zich
niet voorstellen, dat een Jochem, die
toch uit hetzelfde nest komt als zij, een
vloeker is geweest; dat die zijn leven
heeft vervloekt; dat die God heeft ge
vloekt... En toch heeft God hem nog
gegrepen. Ze zijn er stil van.
„Je blijft toch hier?" vraagt zijn
schoonzuster dan even later.
„Voorlopig wel, als jullie het goed
vinden. En dan moet ik verder zien.
Maar nu wil ik naar het dorp, naar de
vader van Gebhard Waldmont".
„Toch zeker als we eerst hebben ge
geten", merkt zijn schoonzuster op. ,,Je
hebt sedert vanmorgen vroeg niets ge
had wel?"
Node stemt Jochem toe. Hij wil weg.
O zeker, die Waldmont kan nog wel
even wachten. Het nieuws dat hij te
brengen heeft, is niet eens zo opwek^
kend. Ze weten niet, behoeven ook niet
te weten, dat hij naar iets heel anders
haakt.
Onmiddellijk na de maaltijd stapt hrj
dan ook op en gaat terug de weg, dia
de diligence gereden heeft, tot een eind
voorbij het dorp. Naar meester Feld
brugge, waar Waldmont woont, kan hij
later wel gaan.
De boerderij van Christiansen, waar
Lize is, lokt hem.
Je moet in alles, zelfs in de kleinste
kleinigheden van je leven, Gods leiding
zien. Hij is nu o zo dankbaar, dat Geb-
hards zuster daar in Bunzlau, hem eï
toe heeft aangezet, tegen zijn aanvanke
lijke bedoeling in, toch naar Liegnitz te
gaan. Stel je voor dat hij teruggekeerd
was! Steeds zou hij in de veronderstel
ling hebben geleefd, dat, op Hermann
na, de zijnen dood waren en dat Lize...
Lize! Hij verhaast zijn schreden en
staat dan voor een vrij smalle landweg,
aan het eind waarvan een oude boerderij
oprijst. Er is in de ganse omtrek geen
levend wezen te bekennen. Je zou zeg
gen, dat Christiansens hoeve uitgestor
ven is.
Maar één mensenkind zal er allicht
zijn. Jochem vermoedt of is dè wena
de vader der gedachte? dat die ene
Lize zal zijn.
Hij nadert meer en meer. Er slaat een
deur dicht. Op het erf verschijnt een
vrouw, die zijn richting uitkijkt. Zij
staat stil bij de houten pomp. Jochem
loopt er linea recta op af. Zijn hart zegt
hem, dat die vrouw Lize is en als hij
dichtbij haar komt, heeft hij zekerheid,
Zij is Lize Hackman, die hij gezel
schap heeft gehouden bij de ganzen; met
wie hij door de bossen heeft gedwaald
en die beloofd heeft, op hem te zullen
wachten, toen hij de wereld introk. Zij
heeft haar woord gehouden. Daar staat
zij. Zij kijkt naar hem.
En dan gebeurt er iets, dat zelfs
Jochem verwondert en waarover hij
nog vaak spreken zal.
Er is niemand geweest, die hem her
kend heeft. Maar als Jochem vlakbij
Lize is en dolblij en in de war, alleen
het woordje: ,,Lize" stamelen kan, ziet
zij hem strak aan, grijpt, als een, die
in onmacht dreigt te vallen, de lange
pompzwengel vast en roept juichend:
„Jo-o-chemü"
EINDE
ABONNEEEX U
OP EELANDEN-NIETrWS