CHDWEEKEUADÖpGED.GD0nDSIA6vöÖRDlZUD-H0UcnZS
V Victorie
N.V. OitgeTersmaatschappü „EILANDEN-NIEDWS"
De Kapanpcsche Vrouw.
DDITSCHLAND STRIJDT
VOORJÜROPA.
Verschillende berichten
STICHTELIJKE
OVERDENKING
14e Jaargang
ZATERDAG 13 SEPTEMBER 1941
No. 1276
Uit het
Kijkvenster
Duitschland wint
voor Europa op
alle fronten.
WAARIN SEDERT 1 N O V EMBER 19 35 OPGENOMEN HET BLAD ONZE EILANDEN" 18^ JAARGANG
UITGAVE VAN
K1783
IIAnDEIVtllEUW
Gevestigd te MjcbleUiaiiils Prins Hendrjksti. 122 C Giro 167930 i Footboz 8 n TeL 17.
BPcaotoor voor Zeeland: St. iUaarteDsdgk Markt, Telet 69-
Abonnementsprijs 93 cent per 3 maanden bij vooruitbetaling.
Versohtint lederen Woensdag en Zaterdag 2 maal per week.
Afzondermke nummers 5 cent Buitenland 8 gulden per Jaar.
Advertentie-prijs 20 cent per regel. Reclames 40 cent
Hoofdredacteur
TH. DE WAAL MTODEIJIARNIS C 122.
(Matth. 15 22—28.)
11.
O vrouw, groot is uw geloof. Zij ds eene
eerstelinge van de groote schare uit liet
heidendom toegebracht en zal den naam
van Sions kind dragsn. ^Het goud komt
hier uit het louteringsvuur en de werk-
meester beschouwt het met groot welgeval
len. In deze Kananeesche is' de Heere Chris
tus verheerlijkt op gansch bijzondere wijze.
Zij heeft maar weinig van Hem gehoord
en lis toch eene geloovige van den eersten
rang. De genade Gods is immer verbazing
wekkend. Zij gaat uit boven alle begrip des
menschen.
Jezus prijst haar geloof. Waarom zou Hij
dat doen? V/jare het niet beter, dat Hij
haar had gewezen op Zijn genade en het
werk des Geestes? Neen. Hij achtte het
wijzer haar aldus toe te spreken: O vrouw,,
groot is uw geloof. Nergens dieper wordt
Gods kind door- vernederd, aan den grond
gebracht, dan door den lof des geloof s. Im
mers, het geloof prijst nooit zichzelf,
maar steeds den bewerker. Het roemt
Christus en verheft Gods lof. Door den
roem des gelootfs, dien Christus haar
brengt, kan zij slechts te dieper buigen aan
de planten Zijner voeten. Hij zeide niet:
groot is de liefde voor uw kind, maar:
groot )s uw geloof. In den lof op haar ge
loof prijst Hij het werk des Geestes. Ge
loof kiemt zich vast aan Christus, aan
Gods trouw en onveranderlijke, genade in
de duisternis yan den nacht. Het verjicht
de ziel in donkere dagen en nachten zwart
van duisternis, omdat het een vonk des
hemels is. Het versterkt de ziel als zij
dreigt te bezwijmen, omdat het Gods sterk
te aangrijpt.Indien gij gelooft, gij zult de
heerlijkheid Gods zien... maar indien gij
niet gelooft gij zult niet bevestigd wor
den. Al fronst Christus Zijn aangezicht, zoo
ziet toch het gelooif de liefde van Zijn hart
en het waagt Zijne afwija3nde hand te grij
pen en te kussen. Zoo ik niet had geloofd,
dat ik in dit leven het goede des Heeren
zoude zien, ik ware vergaan.
Het geloof legt beslag op Christus en
doet dit het beste zonder hulp. Wij willen
zoo dikwijls het geloof ondersteunen. Gij
kunt even goed een last opleggen dan het
geloof helpen. Het geloof is een wonder
bare zaak, het heeft geen verdiensten en
legt beslag op die van een ander; het heeft
geen licht en baadt zich in de zon. Het
heeift geen kracht en teert op die van een
ander. Het geloof is de onbeschaamde bede.
laar, die rijk is en toch volhoudt niet met
al te bezitten in ziclizelf
Zie, daar komt het geloof aan een bree-
den diepen stroom. De rede zoekt en zoekt
of er' toch niet een plek is te vinden,
waar men de vv^ateren doorwaden kan. Ver
geefs. Dan zegt het: labsn we een brug
bouwen en er over loopen, want anders
wordt het verdrinken. Of wel het zegt;
waarom naar de overzijde, aan dezen kant
is er genoeg te zien en te beleven. Als het
dan toch moet, laten we een boot huren
en wachten tot de wind is gaan liggen,
want anders slaat onze boot om en zouden
wg nog verdrinken. Het geloof hoort al de
ze redeneeringen met ongeduld aan. Opont.
houd! Daar neemt het geloof het verstand
gevangen en de begeerten des vleesches
en springt zoomaar in den stroom zonder
te overleggen oif het wel kan zwemmen.
En zoo bereikt het den overkant zonder
een brug te bouwen of eén boot te huren.
In den stroom is het geloof bovenal in zijn
element, omdat het daar het meest eigen
aard kan openbaren.
Toch roemt het geloof niet op eigen kun
nen, maar prijst de macht Gods. Het
vleesch met zijn bruggen en booten is de
ballast des geloofs. Daar zucht het onder
en vrtl het van worden bevrijd. Maar zuch
ten en steunen zijn noch brug, noch boot,
al dienen zij zich daarvoor aan. Het geloof
kan geen hulp van het vleesch aanvaarden.
Geloof is zeer beminnelijk voor Christus.
Hij kende, ook hare liefde, ijver en ootmoed.
Deze allen zijn werkzaam in het geloof.
Want het geloof zonder de liefde is geen
waarachtig geloof. De Heere Jezus kan het
geloof uitvinden in den wortel en in de rij
ke vrucht. Hij is toch zoowel de overste
leidsman ais de voleinder des geloofs.
In Hem heeft het geloof zijn hoogste tri-
umphen gevierd. Als de donkerheid van
Golgotha Hem tot stikkens toe benauwt in
den rookdamp van Gods toorn roept Hij
nog in hèt geloof: Mijn God, mijn God,
waarom hebt Gij mij verlaten? Hij is de
voleindiger des geloofs. Bij Hem heeft het
geloof zijn hoogsten trap bereikt, gelijk Hij
het ook in Zijnen tot zijne volheid doet op
wassen en doet overgaan in aanschouwen
hierboven. Het geloof omhelst Christus,
prijst en verheerlijkt Hem, zoodat de Ko
ning wordt gebonden door de koorde des
geloofs, omstrengeld met de koorde der
eeuwige liefde Gods in Christus. Het geloof
is de aangewes3n weg Gods tot zaligheid.,
Zonder geloof kan niemand Gode behagen
en zonder werken is het dood. Hierin is de
wil Gods, dait gij zoudt ge'ooven in Hem,
dien de Vader gezonden heeft.
Het woord van Christus tot de vermoeide
en afgetobde vrouw was een vertroostend
woord. Zou de blik Zijner oogen, de uit
drukking van Zijn gelaat, niet veranderd
zijn voo> de vrouw, toen Zijn lippen zich
op3nden om dit woord van blijden' troost
te spreken? De oogen der vrouw werden
zeker met tranen gevuld, haar hart zwol
en kon de indalende liefde nauwelijks be
vatten. Ze was niet langer zonder troost
en de hope ontving nieuwe kracht. De ge
weldige spanning in hare ziel houdt op;
er komt ontspanning en nieuwe span
ning treedt in over zooveel goederti-eren-
heid. Verwondering komt in hare ziel en
het is als ademt zij in een andere atmos-
pheer. De deur gaat open, waar zij zoo on
vermoeid en aanhoudend den klopper des
gebeds op had laten neervallen. De deur is
open. Zij mag inblikken in Zijn liefdevol
hart en alles van Hem verwachten. Een
open deur en esn open hart.
Kent gij, lezer, deze open deur na zoo
veel angstig klagen ^n geloovig vragen
Gods vriendelijk aangezicht heeeft vroo-
lijkheid en lichtGa verder, want an
ders zou een geveinsde het ook op de lip
pen nementsn troost verspreid in
smarten. Zoo volgt er toch? En zóó is het
toch ook alléén maar waar voor het hart.
Hij verbindt gebrokenen van harten en
geneest ze in hunne smarta».vH^' leidt tot
de haven hunner begeerte.
Het is een prijzend woord. Nog hooit was
ze zóó geprezen in-haar leven en nog nooit
zoo diep beschaamd. Hier is de klankbodem
voor Jezus' stem hemelsch metaal. De lof
van Jehovah weerkaatst op dezen metalen
bodem en keert terug tot den lofzeggenden
Jezus. Niet ons, o Heere, maar Uwen naam
geef eere, om Uwer goedertierenheid en
om Uwer waarheid wil. Hij zegt niet:
groot is uwe zonde of uw misbaar, maar.
uw geloof.
In het ware geloof is zelfverzaking en
afzien van alle eigen verdienste. Een ja aan
de genade is tegelijk een neen aan eigen ik
en eer.
Rechte zelfverloochening is geen genade
loochening, maar zich op den Heere ver
laten. Vertrouwen op het schepsel maakt
beschaamd, maar steunen op den Heere
kan nooit schade berokkenen. Die op den
Heere vertrouwen zijn als de t)erg Sion, die
niet wankelt in der eeuwigheid. Alle schep-,
selen zijn voor het geloof schepen zonder
bodem, ledig en zwak. Zoo wordt de
vrouw geprezen om haar geloof, ja, haar
wordt gezegd: vrouw, groot is uw geloof.
Laten wij enkele gedachten ontvrikkelen
over den aard en de openbaring van „groot
geloof.'' Het eerste, wat ons opvalt, is
zeker ,dit: het wordt gevonden, waar men
het allerminst zou verwachten. Het is als
hooren wij in onze ooren klinken den vloek
van Noach over zijn zoon Cham: vervloekt
zij Cham, een knecht der knechten zij hij
zijnen broederen. Zoo had hier de Kana
neesche alles tegen! Hoe kon op- zulk een
schrale bodem bij zoo'n koude wind, zulk
een volle aar groeien en rijpen? Gij ver
wacht groot geloof waar jaren het Woord
is gebracht, waar alles meewerkt om. het
gewas des geloofs tot groei en bloei te
brengen en het wordt niet gevonden.
Een schrale oogst met dunne halmen en
niet weinige aren gevuld met brandkoren
bedekken de velden der gemeenten. En
da,ë,r, temidden van een wildernis, vindt ge
een volle aar, een buigende halm, vol van
de goedertierenheden des Heeren. Een wor
stelaar, een pleiter voor den troon. Groot
geloof wordt gevonden waar het niet werd
verwacht. Groot geloof snoeft niet, maar
worstelt voort en kan niet loslaten. Ook
praat het niet veel, maar elk woord is een
zaak.
Hoewel groot geloof voortdurend als op
de vingers wordt geslagen, kan het toch
niet aiflaten van vasthouden. Ja, klemt zich
te vaster aan het voorwerp zijns vertrou-
wens. Daarom ziet het licht in de dikste
duisternis. Als de Heere toch zegt: het is
niet betamelijk, wie zou het dan nog wagen
zijn mond open te doen om een verzoek in
te dienen en toe te lichten bowsndien?
Groot geloof waagt het. Zij pleitte alsof zij
een belofte ^,had gehad inplaats van eene
afwijzing. Daarom is terecht opgemerkt,
dat groot geloof den oogst binnenhaalt
midden in den winter en op hooge plaat
sen rivieren ontdekt Dit groot geloof, of
liever het geloof, dat zich in zijn kracht
openbaart kan gevonden worden in eiken
stand van het leven," onder allerlei om
standigheden. Volhouden en vasthouden te
midden van storm en onweder, terwijl alles
onmogelijk schijnt. Heere^ ik kan het U
niet gewonnian geven, ik kan U niet los
laten. Gij moet mij schragen, helpen en
dragen. Gij zijt toch God. Wijs mij niet aif
in toorn, klaagt een ander;; help mij eer
ik sterf, zuchtte een derde.
Slot volgt.
B. Ds. K.
Nog eens: id© Hierk in 't midden
Weinig kerkelijk begilp voert tot
excessen Over Ouderllnigen en Di
akenen Ge«n baantje xaptrnx een
ambt.
Verleden week had ik het over ,de kerk
in 't midden," en wees er op, dat de Kerk
(maar dan met een hoofdletter!) wat meer
in 't midden onzer belangstelling diende
te staan. En ik voegde er bij, dat men
van het kerkrecht in het algemeen, wat
meer diende te weten! Helaas is dat niet
het geval; niet alleen bij de „leeken" maar
veelal zelfs niet bij de raden van de kerk,
waarom we zoo zachtjes aan in een ver
waterde en afgezakte toestand zijn geraakt.
Neem het b.v. eens op het punt van de
toepassing der kerkelijke tucht, waaraan
ieder lid bij openbare belijdenis beloofd
heeft zich. te zullen onderwerpen: de toe-
.passlng er van wordt door vele opzieners
Bchroirxelijk •'i-Dy.vtts.rlöosd en de leden we-
t3n ten n.aaste niet, wat de kerkelijke tucht
Inhoudt. Kerkelijk Nederland, sommige
groepen niet te nö. gesproken, leven daar
zoo maar heen, de bestraffende man in de
poort ontbreekt, daarom wordt het in ons
kerkelijk leven „snellen afloop als der wa
teren."
,De Dordtsche Synode 1618-19 heeft in
tientallen zittingen een goede ordening tot
heil van de Keroke Christi vastgelegd en
van dit punt gezegd, dat de 03nsure en
kerketucht met strengheid en vlijtig naar
Gods Woor;d en kerkelijke regelen geoefend
moest worden.'' De noodzaak zag men er
scherp van in, met klem werd op de nale
ving aangestuurd.
Daar is uit dien tijd een oud geschriftje
van Lodewijck Gerardt van Renesse, Pre
dikant ende Professor der H. Theologie tot
Breda, dat tot titel draagt „Van het Re-
geer-Ouderlingschap," in 1659 gedrukt en
geapprobeert door Voetius, Essenius en Ne-
thenius. Hij wijst daarin op de noodzake
lijkheid, dat de ambtsdragers goed zouden
onderlegd zijn, hoe zij de gemeente Gods
wèl zouden kunnen regeeren. Ouderlingen,
zoo zegt hij, moeten niet .zijn ,,een deel
weet-nietjens, ja-broers ende Amen-zeg-
gers." De predikanten moeten veel met hun
ouderlingen omgaan, teneinde hen ,te on
derrichten" en het noodige dat geweten
moet worden, om de kudde te weiden, er bij
hen „in te stampen."
Van Renesse durfde aan de toenmalige
ouderlingen snedige en openhartige opmer-
kingan' maken. Onomwonden, vertelt hij in
zijn boekske, dat ,de ervaring hem heeft
geleerd, dat sommige menschen, die tot -
ouderling worden geroepen „ende dat
ampt bekleeden, 't selve oifte niet grondich
en verstaen ofte niet en beleven na synen
weerde; jae, difc veel tijds de Ouderlingen
niet ghenoechsaem en begrijpen, de heer-
lijckheit van die naem, ende van het ampt
daaronder begrepen." Verder moesten de
ouderlingen ,,op de Consistoriën geen stom.
me pftsonagien sijn, sonder raet ofte daet
te geven.'' Zij moesten er vooral hun werk
van maken^ om „de ghemeyne Formulieren,
Kercken-ordnen, ende Kerckelijk,e schriften
te doorgronden" anders zouden zij niet
„konnen vast -maken uit Gods Woord ofte
anderszins, dat haar ampt een Goddelick
beroep sy, maer op de minste tegenwerpln-
ge verstelt staen." e
Zoo wordt ook, door een niet juist ker
kelijk begrip, de Kerk veel beschouwd als
een soort religieuze-vereeniging, terwijl het
toch is naar art. 27 onzer Geloofsbelijdenis
„een heilige vergadering der ware Christ-
geloovigen."
Onze vaderen wisten wat ze in de belij
denis vastlegden: ze .zagen de Kerk als
een organisme, als één geheel, in. en uit
wendig, als de gemeente des Heer'en, als de
Kerk van God.
Wij zijn het, die de separatie maken, de
Kerk in groepen deelen, wat tenslotte lel
den moet tot excessen. Daarom is het zoo
noodig dat we niet alleen blijven bij de
zuiverheid van de leer, maar ook de „ker-
kelijcke regelen" in acht nemen.
Al schrijvende ben ik nu op het terrein
geraakt van de ambts-dragers. Want die
zijn het, die naar het formulier „wél moe
ten regeeren."
God bewaard Zijn Kerk, (naar genoemd
art. 27,) en roept sommigen om voor Hem
gezantisnwerk te doen. Hij verwaardigt
daartoe, naar Calvijn in zijn Institutie zegt,
,,een of ander menschje, opgedoken uit het
stof."
't Zijn inderdaad vaak maar heel gewone
menschen, de ambtsdragers. Een dominé,
ook zoo'n menschje" zooals Calvijn be
doelt, ja, di^ heeft tenminste nog een paar
letters gegeten, maar de meeste ambts
dragers zijn eenvoudige ongeletterde luld-
jes. Maar vergeet -niet, dat zij gezanten
zijn van Christus'-wege." Daar hebben we
het kardinale punt. AI is de een 's-mor-
gens nog als de melkboer bij U aan de .deur
geweest en de ander als kruidenier, wan
neer zij b.v. 's-avonds bij U op huisbezoek
komen, komen zij als dienstknechten Gods.
Het geklank des Konings is bij hen. Dat
wordt door vele gemeentelieden zoo slecht
begrepen. Met minachting hoort men soms
over ze oordeelen. terwijl het formulier
van bevestiging ons zegt: „aan de andere
zijde, geliefde Christenen, ontvangt deze
mannen als dienstknechten Gods." Welke
mannen de Koning der Kerk tot Zijn ge
zanten kiest, al zijn .ze nog zoo eenvoudig,
is niet onze zaak. Zij zijn wettig van Gods
gemeente (ouderlingen zoowel als diake
nen) en mitsdien van God Zelf, tot hun
heiligen dienst geroepen.
Ambtsdrager zijn is niet het hebben van
een „baantje" in de kerk, maar van een
ambt in de Kerk. Zij rnoeten bij de huizen
gaan en leeren. Daarom schrijft Koelman
in zijn werk ,,het ambt^ende plichten .der
ouderlingen en diakenen" dat zij goed in de
Waarheid moeten thuis zijn. Laten ze, .zoo
schrijft hij, bijvoorbeeld de catechismusver
klaring van Fransciscus Ridderus of een
andere trouw lezen. En de Formulieren van
Eenigheid en de Kerkenordening (minstsns
ééns per paar) en de acta en de postacta
van de groote Dordtsche Synode. Hij zegt
ook, .dat zij zich moeten oefenen in zonder
linge gevallen van Consciëntie (moeilijke
situaties.)
De zooeven aangehaalde Van Renesse
wil, dat zij in de kerkelijke geschriften
achter in ons Kerkboek doorkropen zijn:
de drie belijdenisgeschrifbsn en onze koste
lijke iformulieren en formuliergebeden. Als
de ambtsdragers die niet kennen, zoo
vraagt hij „hoe kunnen zij met een blanck
ghemoedt op de vragen, die men van de
predikstoel voorhoudt Amen seggen? Wat
vrugt is van sulcke mannen te verwach
ten?"
Van een ambtsdi-ager wordt niet ge-
ëischt, dat hij een wetenschappelijk man
zij, maar wel moet hij kennen de „gemeyne
schriften, waar wij leeren spreken met de
geheele Kerke en door de geheele werelt,
waarin wordt gevonden het rechte gevoe
len in alle de voornaamste leerstucken."
(Renesse II, 75.)
Bovisnal is noodig, het Woord Gods te
leeren hanteeren als het zwaard des Heili
gen Geestes. Koelman schrijft ,,tot opwec-
kinge," lees en herlees gestadig, ook met
Annotatiën, den Bijbel, het Woordt van de
levendige Godt, opdat het Woord Christi
rijckelijk in U woone, en ghy machtig
moogt zijn in de schriften, gelijk Apollos
Aquila en Prlscilla."
Ziedaar, een en ander over de ambtsdra
gers. Het rechte begrip, hoe wij hen, naar
het Woord Gods hebban hoog te achten en
te eeren om huns werks wille, is helaas
zoo ver aoek.
't Is een uitgebreide stof, ik kom er nog
eens op terug.
WAARNEMER.
PROCES TEGEN COmMUNISTISCHE
FUNCTIONARISSEN.
's-GRAVENHAGE, 10 Se^pt. Op het
oogenblik wordt voor het Duitsche Oberge-
richt te 's-Gravenhage een proces gevoerd
tegen 22 leidende ifünctlonarissen van de il.
legale C.P.N. (Communistische 'Partij Ne
derland). Allen zijn aangeklaagd wegens
hoogverraad. Zij hebben o.a. in Februari en
Maart van dit jaar aangespoord tot een al-
gemosne staking.
Aangezien alle strafbare handelingen zijn
gepleegd vóór 22 Juni 1941, dus vóór het
tijdsti-p, waarop het Duitsche Rijk in oorlog
is met de Sovjet-Unie, worden zij niet be
schouwd als begunstiging van den vijand en
wordt het proces niet gevoerd voor de mi
litaire rechtbank.
BUITSCH WEEBMACHTBERICHT.
GUNSTIG VERLOOP VAN OPERATIES
IN HET OOSTEN.
Schip vernietigd in Golf vian Suez.
Uit het Hoofdkwartier van den Führer,
11 Sept. (D.N.B.) Het opperbevel van de
weermacht maakt bekend:.
In het Oosten blijven de aanvalsoperaties
met succes verloopen.
In Noord-Afrilsa hebben Duitsche ge
vechtsvliegtuigen gisteren bommen laten
vallen op opslagplaatsen van vijandelijke
voorraden bij Tobroek en Mersa Matroe,
autocolonnes uiteengejaagd en spoorweg
emplacementen in Noord.Egypte vernield.
In de Golf van Suez vernietigde het lucht
wapen in den nacht van 9 op 10 dezer een
koopvaarder van 6000 ton. Bij luchtgevech.
ten aan de kust van No.ord.Afrika verloor
de vijand Dinsdag 5 jagers.
Boven Duitsch gebied heeft de vijand
overdag noch des nachts militaire acties
uitgevoerd.
DISTRIBUTIE VAN VASTE
BRANDSTOFFEN.
De secretaris-generaal van handel, nij"
verheid en scheepvaart maakt .bekend, dat
gedurende het tijdvak van 10 September
1941 tot en met 30 April 1942 de met de
woorden, ,,een eenheid eerste periode,"
„een asnheid tweede periode", „een eenheid
derde periode" en ,,een eenheid vierde peri.
ode" gemerkte bonnen van de periode bon
nenstellen voor vaste brandstoffen, recht
geven op het koopen van een eenheid vaste
brandstoffen, met uitzondering van tfa-
brieksturf.
Deze periode-bonstellen zijn uitgereikt
aan de verbruikers in de groepen b c en
d, alsmede aan particuliere verbruikers, die
een extra toewijzing verkregen hebben voor
verwarming van ruimten voor bijzondere
doeleinden als kantoren, winkels enz., voor
zoover de hun toegewezen hoeveelheden
ten minste 12 eenhedan bedragen.
MINNEND PAARTJE KREEG
PAK SLAAG.
Dorpsma^ver.
ROTTERDAM, 10 Sept. Dat een Som.
meisdijker jongeman zich mocht verheu-
gtsn in ,de gunst van een Dirkslandsche
sciioone was naar de meening van enkele
jeugdige dorpsgenooten van het meisje een
feit dat om vergelding riep. Toen het twee
tal dan ook op een donkeren avond einde
Maart, huiswaarts was gefietst en men bij
een wegkruising afscheid nam doemden
plotseling uit het duister enkele gestalten
op, die informeerden „wie die twee waren."
Een paar seconden later was het meeren-
deel ,der aanwezige jongemannen tot een
kluwen van vechtenden gecombineerd, had
het meisje reeds eenige klappen opgeloopen
en klonken er hulpkreten in de duisternis.
Gelukkig arriveerden kort daarop andere
personen, die aan het gevecht een einde
maakten.
Drie Dirkslanders, van wde vast stond,
dat ze zich tegen den Sommelsdijker ge
keerd hadden, verschenen voor de strafka
mer van de rechtbank.
Bij de behandeling bleek, dat ,de aan
vallende partij dien avond meer had ge
dronken dan voor oan vredige verstand
houding met de rest van de wereld goed
was. Mr. Hoeffelman, de officier, meende,
dat iedere Nederlander 's avonds ongehin
derd naar huis moet kunnten terugkeeren.
Een aanval als deze met èen overmacht is
bovendien uiterst laf. In dit geval achtte
spK. een vrijheidsstraf gemotiveerd en de
eisch luidde, twee weken gevangenlsstratf.
(N.v.d.D.>,